1 Brief, 18 april 1921, van Colijn aan]. van der Molen, aangehaald door Puchinger: Colijn, p. 135. 2 Gribling: Aalberse, p. 411-12.
Aalberse, P. J. M.
Bezuinigingsmaatregelen
Colijn, H.
Devaluatie
Gribling, J. P.
Eerste ministerie-Colijn (1925-1926)
Tweede ministerie-Colijn (1933-1935)
Puchinger, G.
Volkenbond
COLIJN EN DE 'AANPASSING'aan duigen. Was hij toch iets van zijn veerkracht en vitaliteit kwijtgeraakt 1 Hij kwam er niet toe, oude opvattingen te corrigeren. Dieper inzicht in het conjunctuurverloop had hij niet. Zoals hij tevoren de hausse als een natuurlijk verschijnsel gezien had, zo raakte hij nu van' de permanentie van de baisse overtuigd; hoe de crisis ook zou eindigen, Europa en Nederland zouden, meende hij, de oude positie nimmer herwinnen. Vóór de eerste wereldoorlog waren er, zo zag hij het, maar twee grote industriële productie-gebieden geweest: West-Europa en Noord-Amerika. Hij beschouwde de wereldexport als aan een bepaald maximum gebonden: hoe meer leveranciers, des te minder zou elk kunnen leveren. Welnu, zo schreefhij begin augustus' 33 in een nota aan de ministerraad, 'Japan kwam in steeds toenemende mate voor de dag als betekenend exportland en in Brits-Indië ging voor Europa een groot deel van de afzet onder 350 miljoen mensen verloren als gevolg van de ontwikkeling der inheemse industrie. Voegt men daarbij nu nog dat Australië en Brazilië eveneens de industrialisatie ter hand namen, dan kan men zich een vrij duidelijke voorstelling maken van de funda mentele wijzigingen die voor Europa van een en ander het gevolg moesten zijn."