Onvermijdelijk was het dat Nederland, het handels- en tussenhandelsland, door de diepe crisis in eerste instantie zwaarder getroffen zou worden dan andere, grotere landen bij welke de binnenlandse markt een belangrijker rol speelde. Het zou consequent geweest zijn indien de regering geen enkel middel verzuimd had om het concurrentievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven te versterken. Dat stonden de conservatieve opvattingen, gekoppeld aan zekere angstvalligheid, niet toe. Zo werd met name in '31, toen Engeland devalueerde, door het kabinet-Ruys de Beerenbrouck de kans gemist om, door het volgen van dat voorbeeld, de mogelijkheden voor de Nederlandse export te vergroten. Ook Colijn had een heilige afschuw van dat 'failleren'
. Devaluatie zag hij als een vorm van onteigening; erger: van oplichterij, Van de president van de Nederlandse Bank, mr. L. J. A. Trip, die de inzichten van de premier geheel deelde, werd in die jaren de trotse uitroep bekend: 'Wij zijn geen muntvervalsersl'
ê Het was niet zo dat Colijn, van , 33 af, een devaluatie van de gulden onder alle omstandigheden voor uitgesloten hield. Toen Verschuur door ziekte de portefeuille van economische