Voorzover die produktiewijze bij uitstek in de industrie doorwerkte, was de basis aanvankelijk smal- smaller dan elders: aan ijzererts en steenkool, de twee voornaamste grondstoffen van de negentiende-eeuwse industrie, leverde de Nederlandse bodem, wat de eerste betreft, niets, wat de tweede aangaat, weinig op. Nederland werd in toenemende mate een land dat van elders grondstoffen aanvoerde om ze binnenslands tot eindprodukten te verwerken. Ook de industrie was dus, anders dan elders, door haar functie geporteerd voor het opheffen van handelsbelemmeringen. Het handwerk, de oude manufactuur en de huisindustrie werden na I850, vooral na I870 teruggedrongen door grote fabrieken of er soms zelfs geheel door vervangen. Nieuwe bedrijfstakken ontstonden; om slechts één voorbeeld te noemen: Philips Gloeilampenfabriek, in I892 begonnen (met een Duitse rneesterknecht!) in het gebouw van een textielfirma die de produktie gestaakt had; het aantal arbeiders, 42 in 1895, overschreed na twintig jaar de 3000.1 Naast de stoommachine die steeds breder toepassing vond en die de eoncentratie van de produktie machtig bevorderde (want hoe groter de ketel, des te hoger het rendement), kwam tegen het einde van de eeuw de electriciteit als nieuwe krachtbron: doordat zij 'als het ware de man de paardekracht in de hand gaf'
2, maakte zij weer decentralisatie mogelijk.