De regering ging voorzorgsmaatregelen nemen, wettelijke en feitelijke. De wettelijke bleven beperkt tot een aanvulling van het Wetboek van Strafrecht waarbij elke, ook de afgebroken, voorbereiding van een aanslag op regering en staatsvorm strafbaar gesteld werd; het begrip 'voorbereiding'
werd veel ruimer dan vroeger geïnterpreteerd; ook zou elke opruiing tot 'gewelddadig optreden tegen de openbare orde'
voortaan gestraft worden. De behandeling van het wetsontwerp leidde tot een parlementair debat van ongekende felheid, maar op 8 juni 1920 werd een algemene proteststaking tegen deze 'anti-revolutie-wet'
een deerlijk fiasco. 'Reële betekenis is van de wet niet uitgegaan'
en 'de bestrijders van hun kant hebben van de mug een. olifant gemaakt', zo oordeelde Oud - een kwart eeuw later.!