1 F. de Jong: Om de plaats van de arbeid, p. 2I4.
Amsterdam
Duymaer van Twist, L. F.
Jong Edzn., F. de
Eerste ministerie Ruys de Beerenbrouck (1918-1922)
Sociale wetgeving
weken vakantie per jaar, bakkersknechten zes dagen, fabrieksarbeiders vier tot zes dagen. Mijnwerkers kregen na één jaar dienst twee dagen vrij.' vele anderen hadden in het geheel geen vakantie. Bij een ruim ro jaar later, in 1938, gehouden enquête bleek dat van ruim 1300 leden van de socialistische Arbeiders Jeugd Centrale die in loondienst waren, 24 % geen dag vakantie had, 12 % minder dan een week, 43 % een week, 16 % twee weken, de resterende 5 % drie of vier weken." Dat waren dan de jeugdige arbeiders. De oudere kwamen er, vooral in de oudste bedrijfstakken, nog bekaaider af. 'Was er kermis, dan mocht de arbeider een dag vrij hebben' - het was een traditie die een lang leven had. Nog afgezien. van de werkloosheid moeten wij ons het sociaal klimaat in de periode tussen de twee wereldoorlogen niet al te mild voorstellen.