Geen wonder dat in die tijd niet veel meer uitging van de 'foute'
organisaties welke Seyss-Inquart in de eerste twee jaar van zijn Reichs kommissariat had opgericht als tijdelijke bekkens om de er in verzamelde Nederlanders over te hevelen naar het Grootgermaanse Reich. De in de Nederlandse Kultuurkamer samengevatte z.g. Gilden waren een mislukking geworden; van de Kamers op medisch gebied werd nauwelijks meer iets vernomen, evenmin van de Nederlandse Landstand; het Nederlands Arbeidsfront (drie op de vier van de veertienhonderd functionarissen waren NSB'ers) werd door veruit de meeste arbeiders genegeerd; de Winterhulp Nederland liet nog maar nauwelijks van zich horen - van de diensten van de Nederlandse Volksdienst werd door behoeftigen en anderen nog wel gebruik gemaakt maar in de regelomdat men, als men niet over verklaringen van dit nationaal-socialistisch instituut beschikte, geen extra distributie-verstrekkingen kon krijgen, niet eens een paar nieuwe schoenen. De landelijk leider van de Winterhulp Nederland en de Nederlandse Volksdienst, mr. F. W. van Vloten (hij was tevens burgemeester van Delft), had begin '44, op de uitkeringen van de Winterhulp en de via de Volksdienst aangevraagde verstrekkingen wijzend, in een bespreking waaraan Mussert deelnam, gezegd: 'Men accepteert ons'
; Mussert had daarop de snedige vraag gesteld: 'Accepteert men ons of van ons?'! Ook de Nederlandse Arbeidsdienst was in moeilijkheden geraakt. In januari '44 was van de ruim tienduizend jongeren die voor zes maanden verplichte dienst moesten opkomen, een vijfde weggebleven in juli' 44 kwam van de tweede lichting die zich in dat jaar naar de kampen van de NAD moest begeven, de helft niet opdagen.