Voorts hadden zich in verscheidene, door de bezetter opgeheven en verboden politieke partijen kernen van voormannen gevormd die in clandestiene bijeenkomsten hun aanhang bijeen trachtten te houden en dan vaak ook tegen de bezetter ageerden; vooral binnen de Anti-Revolutionaire Partij en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij was dat het geval. Wij voegen toe dat vertegenwoordigers van die eerste twee partijen met die van vier andere (de Rooms-Katholieke Staatspartij, de Christelijk-Historische Unie, de Liberale Staatspartij en de Vrijzinnig-Democratische Bond) af en toe bijeenkwamen in het z.g. Politiek Convent. Hoe sterk hun aanhang in den lande was gebleven, wisten de leden van dat Convent niet - wij hebben er trouwens in dee! 9 (in de paragraaf 'Partijwezen'
in hoofdstuk 14) op gewezen dat in '44 ten aanzien van geen enkele vooroorlogse partij vaststond of zij na de bevrijding ongewijzigd zou worden voortgezet; achter dat voortbestaan van de RKSP, de CHU, de Liberale Staatspartij en de Vrijzinnig-Democratische Bond stond een vraagteken, in anti-revolutionaire kringen werd door sommigen, o.m. in het gereformeerde verzetsblad Trouw, bepleit dat ARP en CHU zich na de bevrijding zouden verenigen, de SDAPwilde een ruimere basis kiezen en de leiding van de illegale CPN (deze partij was in '40 als zodanig in de illegaliteit gegaan) voelde er voor om dé CPN in een bredere socialistische partij te laten opgaan, zulks in de verwachting dat communisten in die bredere partij een dominerende positie zouden gaan innemen.