Er waren, betoogde hij, vier groeperingen die in staat waren ' '
explosieve' sabotage'
te bedrijven: de Knokploegen ('kwantitatief zwak, kwalitatief sterk'), de groepen van de Raad van Verzet ('kwantitatief en kwalitatief zwak'
), 'wilde groepen'
('kwantitatief zwak, kwalitatief over het algemeen matig') en 'de communistische groepen'
('kwantitatief waarschijnlijk zwak ... kwalitatief, voorzover bekend, uitstekend'); die vier groeperingen samen waren niet in staat, de vrijheid van handelen van de Wehrmacht
'in beslissende mate te beperken'
, 'wel echter lijkt het mogelijk, de vijand in zijn bewegingen te hinderen'.
Dat laatste zou moeten geschieden door 'burgerverzetsgroepen'
('ik geef de naam graag voor een betere'
): groepen van zes man (een commandant en vijf manschappen) die bijvoorbeeld bij de spoorwegen stukken rails zouden losschroeven, wissels omzetten en zand in de oliepotten der spoorwagons doen, die op de wegen versperringen zouden aanbrengen en grote hoeveelheden glasscherven en kopspijkers strooien, die wegwijzers zouden verwijderen, staaldraden over de wegen zouden spannen en vijandelijke transportmiddelen in brand zouden steken, 'enz.' '
Het is', schreef van Bijnen, 'de massale actie die hier tot resultaten moet leiden.' Iedere burgerverzetsgroep moest daarbij '
vanaf het ogenblik van handelen' autonoom optreden. Gemiddeld wenste hij in het land één burgerverzetsgroep per vijfduizend inwoners; er zouden dus ongeveer I 800 groepen gevormd moeten worden met een totale sterkte van bijna elfduizend man. De LO beschouwde hij als het beste recruteringsreservoir en de actie der burgerverzetsgroepen zou ontketend moeten worden door de Top van de LKP. De organisatie, aldus zijn'Slot'
,