'Op de Graaf Engelbrechtlaan (de nieuwe nog onbebouwde brede autoweg, die de Rijsbergse weg met de Baronielaan verbindt) trokken de vluchtende wereldveroveraars langs mij heen. Het was een verheugende, echt verkwikkende janboel. Men leefde er totaal van op. Feldgrauen die gisteren nog beefden voor de Duitse godheid die Olfizier heet, staken nu de tong tegen die geweldige uit. Nog geen tien meter van mij vandaan bleef een auto, waarin vier hoofdofficieren waren gezeten, en panne. Zij zeulden de auto aan de kant van de weg en prutsten met hun hoogmoedige vingers aan de motor. Deze bleef halsstarrig weigeren. Twee der officieren snelden toen de weg op om te trachten een open vrachtauto, die vol soldaten zat, aan te houden. Zij wilden hun wagen door hen laten slepen. 'Scheisse' schreeuwden de soldaten en de vrachtauto reed door. Kameraadschap bestond niet meer. Halflege auto's weigerden te stoppen om nog wat afgetobde soldaten op te nemen. Links van mij lag een soldaat kreunend op het betonnen wegdek. Slapend was hij van een auto gevallen. Zijn kameraden zagen hem vallen, maar de auto reed door. 'n Vrachtwagen vol soldaten sleepte een andere auto vol soldaten. Het touw waaraan de auto werd gesleept, brak. Men schreeuwde en vloekte, en 'n onderofficier trok woedend zijn revolver. 'Scheisse!' ... en de voorste wagen reed door.