vervoer langs de weg was de enige oplossing. Inderdaad, van het College van algemene commissarissen ging de eerste impuls uit om van de Geallieerden honderden militaire vrachtauto's extra te krijgen. Het college becijferde in november dat er voor de allernoodzakelijkste voorziening 800 nodig waren. Zoals wij eerder deden uitkomen, werd in december een situatie bereikt waarbij het Centraal transportbureau een aantal militaire vrachtauto's rijdende had dat vermoedelijk niet ver beneden de 800 lag. Met dat al bleef het vervoer een zwakke stee vormen. In december beschikte men welopnieuwover een groot aantal binnenvaartschepen (veel schepen die door de Wehrmacht tot zinken waren gebracht, had men gelicht en zo goed en kwaad als het ging gerepareerd), maar die konden zich niet buiten bepaalde kanaaltrajecten begeven doordat deze waren versperd èf door vernielde bruggen öf door de Bailey-bruggen van de Geallieerden waar men niet onderdoor kon varen." Het wegverkeer kreeg in februari weer andere moeilijkheden toen het zware Geallieerde materieel na het invallen van de dooi enorme schade toebracht aan de wegen (bij het allernoodzakelijkst herstel werden niet minder dan tienduizend krachten tewerkgesteld) - de Nederlandse autoriteiten gingen toen wèl over meer vrachtauto's beschikken dan enkele maanden eerder. In de laatste maanden van '44 was het in Londen gevestigde Netherlands Officejor Relief and Rehabilitation er namelijk toe overgegaan, grote aantallen tweedehands Engelse militaire vrachtauto's op lend-Iease-voorwaarden over te nemen en de eerste daarvan werden begin maart '45 in Calais, Antwerpen en Ostende aan de wal gezet; zij werden daar door Nederlandse chauffeurs opgehaald en gedeeltelijk toegewezen aan de eigen transportorganisatie van de staf Militair Gezag, gedeeltelijk verhuurd aan particuliere ondernemers", dat laatste evenwel op voorwaarde dat die ondernemers zich met hun gehuurde wagen ter beschikking zouden stellen voor vervoer benoorden de rivieren.