Gelijk reeds vermeld, had Seyss-Inquart, toen hij eind september door de Deutsche Zeitung in den Niederlanden werd geïnterviewd, gezegd dat Duitsland bereid was' den äusserst notwendigen Bedarf an Kohlen' aan bezet Nederland te leveren, maar zulks slechts 'unter der selbstuerständlichen Voraussetzung, dass alle Verkehrsmittel für diesen Zweck benutzt uierden leon nen', anders gezegd: eerst moest de Spoorwegstaking worden beëindigd. Het stellen van die voorwaarde had niet alleen geen effect maar was ook irreëel. Voor hun eigen belangen in bezet gebied hadden de Duitsers een zekere hoeveelheid steenkool nodig (voor verwarmingsen kookdoeleinden, daarnaast ook voor het draaiende houden van die industriële bedrijven welke nog goederen voor de Wehrmacht konden produceren) en bovendien waren er openbare nutsbedrijven die in werking moesten blijven - een werking waarvan zowel de bezetter als de Nederlandse bevolking zou profiteren. Zou de waterleiding niet meer functioneren, dan zouden zich, doordat de bevolking van verontreinigd water gebruik zou gaan maken, epidemieën kunnen voordoen, zou de bemaling worden gestaakt, dan zou het gehele westen des lands onder water lopen (bij dat laatste houde men in het oog dat er in de herfst van '44 buitensporig veel regen viel).
Om te schatten wat men, bij voortduring van de toestand zoals deze in de zomer van '44 was, in de herfst van '44 per maand aan mijnproducten (steenkolen, cokes, steenkoolbriketten en bruinkoolbriketten) nodig zou hebben, lijkt het ons dienstig, uit te gaan van de cijfers die J. Mensink in zijn studie De steenkoolvoorziening van Nederland tijdens de tweede wereld oorlog (1946) vermeldt voor het jaar '43 een studie waarvoor helaas geen cijfers voor het jaar '
44, ook niet voor de periode januari-september, beschikbaar waren. Uit een van Mensinks tabellen 1 blijkt dat in '43 aan huisbrand 2.9 mln ton werd verbruikt (dat vergde dus gemiddelde maandelijkse leveranties van ruim 240 000 ton); de gasfabrieken en electrische centrales hadden gemiddeld per maand 250000 ton verbruikt, de spoor
Het spreekt vanzelf dat men die verbruikscijfers voor '43 niet zo maar mag transponeren naar de zomer van '
44. Het gas- en electriciteitsverbruik door de burgerij was beperkt, de dienst van de spoorwegen was ingekrompen, een deel van de industrie was stilgelegd en bovendien hebben wij nu slechts te maken met Nederland benoorden de rivieren waar van alle mijnproducten (het eigen verbruik van de mijnen en van de briketten- en cokesfabrieken hebben wij niet meegeteld) misschien drie-vierde werd verbruikt. Afgezien nog van wat voor verwarmingsdoeleinden nodig was (dat kon men niet geheel laten vervallen: de zieken in de ziekenhuizen kon men bijvoorbeeld niet in de kou laten liggen), mag men stellen dat bezet Nederland benoorden de rivieren voor de handhaving van het 'normale'
bestaan een maandelijkse behoefte had aan steenkool van minstens 350000 ton. Toen in september '44 de verbinding met de Limburgse mijnen werd verbroken, lagen er voorraden bij de industrie en bij de centrales (wij beschikken niet over cijfers maar durven veronderstellen dat die voorraden niet groot waren) en van de bij de steenkolenhandel aanwezige voorraden, in totaal, gelijk reeds vermeld, 250000 ton, lag misschien een kleine 200000 ton benoorden de rivieren.
Wij vermeldden de cijfers voor het gemiddelde maandverbruik in '43 omdat onze, helaas onvolledige, gegevens over wat het bezette gebied uit Duitsland aan steenkolen ontving, ook op maanden betrekking hebben. Wehrmacht en Reichskommissariat becijferden kort na de septembercrisis, wat (in hun visie!) de minimale maandelijkse steenkoolbehoeften van bezet gebied waren ; men kwam uit op II 5 000 ton; daartoe wilde men per dag vier kolentreinen uit Duitsland laten komen.
Hoeveel steenkool werd in werkelijkheid aangevoerd? In oktober werd niets geleverd, in november nog geen 40 000 ton, in december (het cijfer ontbreekt) wellicht iets meer, in januari ruim 80000 ton en 'voor februari'
(het cijfer ontbreekt) 'ziet het er'
, zo noteerde Hirschfeld op de 8ste in zijn dagboek, 'hopeloos uit'
- in die maand kwamen later echter wel enkele kolentreinen aan, want op 16 maart noteerde Hirschfeld dat er sinds de ode maart geen kolentrein meer uit Duitsland was gearriveerd; tussen 8 februari en 9 maart waren er blijkbaar nog kolentreinen aangekomen. Er kwamen er medio maart twee naar het westen des lands (vermoedelijk met ca. 2000 ton kolen) en eind maart kwam er nog één.
Betekent dit nu dat in elk geval in november een kleine 40000 ton en in januari ruim 80000 ton (tezamen iets meer dan wat volgens de Duitsers zelf minimaal per maand nodig was) hun bestemming bereikten? Zeker niet. De kolentreinen, aldus een Amsterdamse deskundige, 'kwamen half leeggeroofd hier aan."
'Half leeggeroofd'
zal men wel niet letterlijk moeten nemen, maar dat door de bevolking die in de kou zat, overal waar dat mogelijk was gepoogd werd zich brandstof uit de kolenwagons toe te eigenen, lijkt ons waarschijnlijk. Bovendien willen wij er op wijzen dat de verdeling van de beschikbare steenkoolover het gehele land ongelijk was - het oosten en het noorden ontvingen méér dan het westen. Vervoer naar het westen was door de Geallieerde activiteit in de lucht extra-riskant en extra-moeilijk, ook nadat de Geallieerde luchtmachten op dringend verzoek van majoor J. Kok, hoofd van sectie V (spionage) van het hoofdkwartier van de OD, er toe waren overgegaan, de spoorbruggen waarvan de kolentreinen gebruik maakten, niet langer te bestoken.
Wij vermeldden reeds dat Hirschfeld al vóór de Spoorwegstaking had bepaald dat aan de gezinnen geen huisbrand meer mocht worden afgeleverd en dat het veruit grootste deel van de industrie moest worden stilgelegd. De betrokken bedrijven zouden geen steenkool meer ontvangen en evenmin gas en electriciteit. Om normaal voort te werken hadden de gasfabrieken en electrische centrales benoorden de grote rivieren misschien wel bijnaton steenkool per maand nodig: een veelvoud van wat van november af maandelijks voordoeleinden werd geleverd. In oktober stonden die leveranties geheel stil - elke centrale gebruikte toen de eigen voorraden, aangevuld met wat men bij stilgelegde bedrijven kon ophalen (dat ophalen werd in de volgende maanden voortgezet).
Duidelijk was dat het verbruik van gas en electriciteit drastisch moest worden beperkt. Nadat er tevoren al lange stroomloze perioden waren geweest, werden in Amsterdam en in de rest van Noord-Holland begin oktober nagenoeg alle gezinnen van de stroomtoevoer afgesneden; in
In steden waar trams of (Groningen) trolleybussen reden (de dienst was van begin september af belangrijk ingekrompen), werd deze vorm van vervoer stopgezet, in de regel op de dag waarop de meeste particulieren van de stroomvoorziening werden afgesneden. Dit betekende dat het leven in die steden voor de burgerij aanzienlijk moeilijker werd. Wie nog een fiets had, durfde die uit angst voor vordering bij tijd en wijle niet te gebruiken en moest dan lopen: lopen naar zijn werk als hij nog werk had, lopen voor bezoek aan familieleden of vrienden; lag er een brug in de route, dan kon het gebeuren dat men lang moest staan wachten - in het westen des lands moesten tenslotte alle beweegbare bruggen met handkracht worden bediend; een wachttijd van een half tot een heel uur was dan normaal.
Waar behield men de aansluiting op het electrische net? In Duitse bureaus, in panden waarin Duitsers woonden die een officiële functie hadden, in bedrijven die voor de Duitsers werkten, in overheidsgebouwen, in krantendrukkerijen, in ziekenhuizen (ook artsen en apothekers behielden hun aansluiting) en in bedrijven of ruimten, de uitdelingslokalen van de centrale keukens bijvoorbeeld, die ingeschakeld waren bij de voedselvoorziening. Ook moesten de installaties voor bemaling, voor drinkwatervoorziening en voor de afvoer van het rioolwater alsook het telefoonnet in werking blijven. Er bleef dus spanning staan op het electrisch net en velen maakten daar gebruik van om elandestien stroom af te tappen. Wel te verstaan: waar een hele straat was afgesloten, was elandestien aftappen niet mogelijk, maar er hoefde in die straat maar een Duitse functionaris of een arts te wonen dan wel een apotheek gevestigd te zijn of een bedrijf dat de Wehrmacht nodig had of een bakkerij, en dannovember af een maandverbruik toegestaan van maximaal slechts 8 kilowatt, oftewel per dag nog geen 270
Talloze moeilijkheden in het dagelijks leven vloeiden hier uit voort. Als men geen kaarsen had of andere artikelen die enig licht konden verspreiden (carbid, petroleum of olie), zat men's avonds in het donker. Geen enkel electrisch apparaat werkte meer, ook niet de electrische bel. Parterrebewoners kon men waarschuwen door op de deur of op een raam te bonzen dan wel te rammelen met de klep van de brievenbus - moest men hoger zijn, dan diende men veelal aan een touw te trekken dat uit een raam van de bovenverdieping hing. Aan de openbare weg stonden, evenals in de woningen, de electrische klokken stil; in heel Amsterdam kon men op straat nog maar op de helft van de kerkklokken en op de klokken van het hotel Americain op het Leidseplein, van het Rijksmuseum en van het Stedelijk Museum zien, hoe laat het was (al die klokken werden mechanisch opgewonden). De stilstaande klokken maakten een merkwaardig vervreemdende indruk - het leek of het gehele leven stilstond.
Dat men zijn aansluiting op het electrisch net kwijtraakte, betekende ook dat men, tenzij men een kristalontvanger bezat, in het algemeen zijn verborgen radio niet langer kon gebruiken 1 de meesten die in het westen des lands woonden, konden dus niet meer luisteren naar de Londense uitzendingen. Zeker, de illegale pers ging door middel van de verspreiding van talloze gestencilde nieuwsbladen voor de nieuwsvoorziening zorgen, maar het nieuws te lezen. was iets anders dan het met eigen oren te horen. Meer dan vier jaar lang hadden de BBC en Radio Oranje hun best gedaan, het moreel in bezet gebied hoog te houden - zij raakten in de herfst van '44 in het westen het veruit grootste deel van hun luisteraars kwijt. Bij die luisteraars werd derhalve in een periode waarin de nood van maand tot maand klom, het gevoel van isolement sterker. Speciaalom naar de radio te kunnen blijven luisteren, trachtte menigeen een beetje stroom op te wekken met de dynamo van een flets waarvan een wiel draaiend werd gehouden - wie een accu bezat, poogde op dezelfde wijze stroom te vergaren.
Wat dat laatste tekort betreft: voor de winter van' 44 op '
45 was een huisbrand-rantsoen vastgesteld van 7 hl (op zichzelf al veel te klein), maar toen begin september de aflevering van huisbrand aan particulieren werd gestaakt, had men in minder dan de helft van de gezinnen slechts 4 hl ontvangen en in meer dan de helft nog in het geheel niets.
Van begin september af kreeg dus nog slechts een klein deel van het Nederlandse bedrijfsleven steenkolen of stroom; hoofdzakelijk waren dat de bedrijven welke te maken hadden met de voedselvoorziening en met de productie voor de Wehrmatht, In Nederland was vooral de metaalsector voor de Wehrmacht van betekenis geweest, maar die sector
Wat deed men in de stilgelegde bedrijven? Wij hebben daar geen overzicht van maar veronderstellen dat er geen bedrijf was waar men niet, nu men de gebruikelijke producten niet langer kon vervaardigen, trachtte (tenminste zolang de bedrijven niet geheel waren leeggeroofd, waarover straks meer) vervangende producten te maken waar men geen steenkool of energie voor nodig had. Men wilde vóór alles de arbeiders vasthouden om na de bevrijding de normale productie weer zo snel mogelijk te kunnen hervatten. Stillegging van een bedrijf betekende trouwens niet dat men verlof had, de arbeiders te ontslaan - zij werden dan op wachtgeld gesteld. Daarvoor bestond een door Sociale Zaken uitgevoerde regeling, krachtens welke ondernemingen een wachtgeldsubsidie konden krijgen, groot 50 %, en de wachtgelders zich dagelijks moesten aanmelden bij de gewestelijke arbeidsbureaus. Van september '44 af vormde het aanvankelijk voor talrijke stilgelegde bedrijven geen moeilijkheid om de '
eigen' 50 % voor de wachtgelden op te brengen, maar andere kregen toen reeds een tekort aan liquide middelen. Aanvankelijk ging het bedrijfsleven zichzelf helpen (enkele grote bedrijven die3'de uitgaven ... volkomen gerechtvaardigd ... Bedrijfsleven moet niet lam geslagen worden. Revolutie moet voorkomen worden."
Hirschfeld wist dat een Duitse ondernemer als Fiebig er niet anders over dacht - aan Völckers, de Beaufiragte voor Rotterdam, schreef hij op 10 november (de eerste van twee dagen waarop de Wehrmacht in de grote havenstad enorme razzia's uitvoerde) een brief waarin hij 'die Verhindeneng einer Aufiosung der Gesellschajt, die auch. in Anbetracht der Not/age der Ernährung zur völligen Anarchie [ühren ururde, een wens noemde welke, naar hij aannam, door Völckers werd gedeeld.'
Formeel werden de door Hirschfeld bepleite verhogingen niet ingevoerd, maar in feite wist het departement van sociale zaken voldoende gelden vrij te maken om bedrijven die door de wachtgeldregeling in moeilijkheden kwamen, te helpen. Ook kregen de gemeenten grote kasvoorschotten. Mèt Hirschfeld waren Duitsers als Fiebig en Völckers, maar ook Fischböck en, zo veronderstellen wij, Seyss-Inquart, er voorstander van dat verpauperisering van de arbeidersmassa's in Nederland moest worden voorkomen; anarchie zou tot revolutionaire actie kunnen leiden en die actie, zo werd blijkbaar gevreesd, zou voor of na het einde van de oorlog naar Duitsland kunnen overslaan. Aldus deed zich de merkwaardige situatie voor dat door een aantal voormannen van de bezettende macht werd gedoogd dat arbeiders die uit handen van de Duitsers waren gebleven en feitelijk onderduikers waren, als wachtgel
I Aangehaald in (RvO) B. A. Sijes: De arbeidsineet. De gedwongen arbeid vall Nederlanders in Duitsland, 1940-1945 (I966), p. 557. 2 A.v. 3