Dit alles betekende dat de Duitsers benoorden de grote rivieren (wat in het zuiden, bijvoorbeeld bij Venlo en Roermond, gebeurde, beschreven wij al in het vorige deel) tienduizenden 'spitters'
nodig hadden. Wáár die 'spitters'
aan het werk gezet zouden worden, was zaak van de Wehr macht: z!J moest aangeven hoe de nieuwe stellingen moesten verlopen en wat voor soort verdedigingswerken moest worden aangelegd; de techniek van die aanleg werd een zaak van de Organisation Todt die eerst een Oberbauleitung vestigde in Assen en er later nog Oberbauleitungen bij kreeg in Zwolle en Lochem; maar de 'spitters'
? Welke instantie zou hen gaan oproepen? Hitler had die taak, zoals wij al vermeldden, in zijn bevel van eind augustus opgedragen aan Seyss-Inquart en Ritterbusch (behoudens dan in Limburg), hetgeen er op neerkwam dat Seyss-Inquart, die waarlijk genoeg om handen had, haar aan Ritterbusch delegeerde. Deze laatste presteerde evenwel zo weinig dat van Duitsland uit door drie instanties werd ingegrepen: door Bormann, de feitelijke leider van de NSDAP, wiens Gauleiter o.m. in Limburg het graafwerk moesten organiseren, door Goebbels die naast zijn functie als Reichspropapandaminister eind juli ook die van Reichsbevollmächtigter [ür den totalen Kriegseinsatz had gekregen, en door Sauckel, de Bevollmächtigte [ür den Arbeitseinsatz.