Die laatste constatering werpt, menen wij, een probleem op wanneer men haar in verband brengt met enkele gegevens uit eerdere gedeelten van dit hoofdstuk, nl. met deze, dat van eind december '44 af de verbrandingswaarde van de officiële rantsoenen minder dan een kwart was van wat een volwassene nodig had om normaal te functioneren, dat die officiële rantsoenen niet eens steeds verkrijgbaar waren, dat er toch van de ca. drie-en-een-half miljoen 'stadsbewoners'
slechts één op de vijftien aan de hongerziekte heeft geleden en dat volgens onze schatting slechts één op de ca. honderdzestig als direct of indirect slachtoffer van de hongersnood mag worden beschouwd. Deze discrepantie wijst er naar ons oordeel op dat een aanzienlijk deel van de 'stadsbewoners'
in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht meer voedsel heeft kunnen consumeren dan op de bonnen verkrijgbaar was.