De hulp welke in bezet gebied werd georganiseerd, vloeide voort uit het falen van het distributiestelsel dat, zoals bleek, gevolg was van de Spoorwegstaking, van het Duitse voedselembargo, van de inbeslagnemingen van vrachtauto's en binnenschepen en (van eind december af) van het winterse weer. Alle moeite ten spijt die Louwes en zijn medewerkers zich gaven, was het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd niet langer in staat, voldoende levensmiddelen naar de stedelijke gebieden in het westen te dirigeren. In het land als geheel waren er levensmiddelen genoeg, vooral in het oosten en noorden, maar ook in de plattelandsgebieden in het westen lagen aanzienlijke voorraden. Bij vrijwel elk bedrijf en bij vrijwel elke dienst van enige omvang kwam dan ook, zodra zich de scherpe daling van de rantsoenen ging aftekenen, de vraag naar voren: kunnen wij een deel van die voorraden niet zèlf gaan halen ten behoeve van onze arbeidskrachten en hun gezinnen? Diezelfde vraag rees binnen de illegaliteit met betrekking tot de illegale werkers en de onderduikers maar de hulp die de illegaliteit zichzelf en die onderduikers verschafte, zullen wij pas in hoofdstuk 6 beschrijven.
Er werden hier en daar in het westen door gemeentebesturen aparte organisaties opgericht om voedsel naar de betrokken gemeenten te halen. Onze gegevens daaromtrent zijn stellig niet volledig - wij weten slechts dat er dergelijke organisaties kwamen in Boskoop en in Zaandam, in Boskoop eind januari, in Zaandam (en Koog-Zaandijk) al begin november.
Boskoop kreeg een Voedingsraad welks leden voedsel inzamelden in nabije landbouwgebieden ter uitdeling aan zieken en voor de kindervoeding (voor de kinderen werd ca. 20 ton aan voedsel bijeengebracht, gedeeltelijk evenwel na de bevrijding) - daarnaast kon de raad vóór de bevrijding tot acht keer toe een vrachtauto naar de provincie Groningen'telkens de auto worden bijgeladen totdat ze geheel gevuld was."
Deze transporten vonden plaats met goedkeuring van de Voedselcommissaris voor Zuid-Holland (zijn bureau gaf dus de vervoervergunningen af), maar de Voedingsraad mocht van het derde transport slechts de helft en van het vierde tot en met achtste slechts een tiende deel voor eigen uitdelingen behouden - de rest moest worden afgestaan aan de centrale keukens te Gouda waar het voedsel werd gekookt dat in Boskoop werd uitgedeeld aan diegenen die de gebruikelijke weekkaarten hadden gekocht. De kwaliteit van dat warme voedsel was overigens vaak bedroevend, 'meerdere malen (werd) voedselopgeschept dat, hoewel goedgekeurd voor de menselijke consumptie, door huisdieren werd geweigerd ", en in april moesten de weekkaarthouders 'soms genoegen nemen met wat in lauw water ronddrijvende reepjes rode- of zuurkool'
die 'bij een gezin van zes personen een theekopje vulden'
} - niettemin had bijna twee-derde van de Boskoopse bevolking voor deze voedselverstrekking de nodige bonnen ingeleverd en het nodige geld betaald. Aan de uitdelingen door de Voedingsraad zèlf kon een scherpe controle voorafgaan: wie extra voedsel aanvroeg, deed dat op een formulier waarop hij moest invullen wat hij nog aan zelfverzamelde levensmiddelen in huis had en waarop hij verklaarde accoord te gaan met huiszoeking. Tot die controle was besloten nadat zich gevallen hadden voorgedaan waarin personen die nog eigen voorraden bezaten, toch een beroep op de Voedingsraad hadden gedaan.'
In Zaandam kreeg de gemeentelijke organisatie, opgericht door de burgemeester, de NSB'er H. Vitters (de NSB-wethouders waren omstreeks Dolle Dinsdag verdwenen), de naam van 'de Noodorganisatie'
en de vorm van een stichting. Het bedrijfsleven stelde er geld voor beschikbaar (er werd ook een collecte voor gehouden), er werd een
'vanaf het allereerste begin lopen binnen de Noodorganisatie de bovenen ondergrondse activiteiten door elkaar. Dat is ook haar kracht ... Leden van de Binnenlandse Strijdkrachten kraken levensmiddelen bij Duitse instanties en zwarthandelaren. Fabrieken van levensmiddelen leveren goederen aan illegale vrachtrijders die voorzien zijn van legale ambtelijke opdrachten met de handtekeningen van Vitters en de Ortskommandant van Purmerend onder wie nu ook de Zaanstreek ressorteert. Via de Centrale Keuken zorgt de organisatie voor een eerlijke verdeling van de schaarse goederen, waarbij het vanwege de BS gevormde Vrouwen Hulp Comité een zeer voorname rol speelt ... Onderduikers en leden van de Binnenlandse Strijdkrachten worden door de Noodorganisatie van voedsel voorzien. Grote hoeveelheden aardappelen worden uit de Noordelijke provincies naar de Zaanstreek vervoerd door de BS onder de vlag van de Noodorganisatie.' 1
Hoeveel de collecte voor de Noodorganisatie in Zaandam heeft opgebracht, weten wij niet - in Koog-Zaandijk was het ruim fl7 000 en daar organiseerde men tevens medio maart een orgelconcert waarmee men nog eens bijna f 2000 bijeenbracht. Tijdens dat concert werd, aldus de rapporteur van de Koog-Zaandijkse afdeling der Noodorganisatie,
'wel het hoogtepunt ... bereikt toen door de heer Cor Kee aan het einde van het concert, zonder dat dit was verzocht of afgesproken, ondanks dat het door de bezetters verboden was het Wilhelmus te spelen of te zingen, hiervan de eerste twee coupletten op het orgel ten beste werden gegeven, spontaan door alle aanwezigen staande en uit volle borst meegezongen. Nog nooit heb ik ons schone volkslied enthousiaster horen zingen en nog nooit heeft dit ook zo'n indruk op mij gemaakt."
Door de zorgen van de Noodorganisatie werd in Koog-Zaandijk ruim 61000 kg voedsel verdeeld, gratis (maar er mocht voor worden betaald en er kwam bijna f 9 boo in de kas terecht) en ontvingen ruim zeventienhonderd schoolkinderen drie maanden lang drie keer per week eenJ. J.J.J.'een dozijntje auto'
s werd', schreeflater een van de voormannen, A. W. Sabel Tzn, 'uit hun ondergedoken bestaan opgevist, rijklaar gemaakt en van valse papieren voorzien om voedsel te transporteren."
Gelijk gezegd, nemen wij aan dat er ook elders in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht gemeentelijke organen zijn gevormd om extra voedsel bijeen te brengen en te distribueren dan wel ter beschikking te stellen van de plaatselijke centrale keukens. Zaandam is wellicht niet de enige gemeente geweest waar werd aanvaard dat de NSB'er die burgemeester was, bemoeienis had met zulk een orgaan. Wij veronderstellen evenwel dat de voedselhulp welke door bedrijven werd georganiseerd, minstens zo belangrijk is geweest als die gemeentelijke hulp, en misschien wel veel belangrijker, zij het dat wij ook hier moeten opmerken dat onze gegevens verre van volledig zijn. Was er wel één bedrijf van enige omvang waar géén pogingen in het werk zijn gesteld om extra voedsel bijeen te brengen? Vermoedelijk niet. Geld was er bij die bedrijven genoeg: geld om transportmiddelen, voorzover men ze niet zelf bezat, te huren, om er brandstof zwart voor te kopen, en om voedsel aan te schaffen; ook hadden bedrijven de mogelijkheid, contact op te nemen met de desbetreffende Voedselcommissarissen waardoor transporten van zekere omvang en eventueelook regelmaat mogelijk werden gemaakt. Namen directies niet zelf het initiatief tot het organiseren van dergelijke transporten, dan verleenden zij er in elk geval graag hun medewerking aan; ook hier deed de factor die wij al eerder noemden, zich gelden: de directies wilden de band met hun personeelsleden zo goed mogelijk in stand houden. Daarbij wijzen wij er nog op dat ook deze bedrijfshulp in de hongerwinter geen novum vormde: er waren van '42 af talrijke directies geweest die ten behoeve van hun arbeiders en employé'
s goederen in natura hadden verzameld welke veelal kosteloos, als een soort toeslag op de lonen en salarissen, waren uitgereikt: levensmiddelen, kleding, schoeisel en huishoudelijke artikelen. In de hongerwinter evenwel nam die bedrijfshulp (wij veronderstellen dat het daartoe
Een verslag over een voedselreis naar Friesland, in januari en februari met officiële papieren ondernomen ten behoeve van het personeel van het in Amsterdam gevestigde rijksbureau voor hout', geeft een-duidelijk beeld van de moeilijkheden die soms bij de aanvoer van dat extra voedsel moesten worden overwonnen.
Voor die reis begonnen twee medewerkers van het rijksbureau, van wie een zijn vrouwen kinderen meenam teneinde hen in Friesland achter te laten, op 17 januari om drie uur des middags in Amsterdam een vrachtauto, uitgerust met een houtgasgenerator, naar de plaats te duwen waar hout en het voor het 'starten'
van de generator benodigde houtskool kon worden ingeladen; dat duwen duurde twee-en-een-half uur. Om kwart over zes reed de auto uit Amsterdam weg; zij kwam tegen elf uur des avonds in Zwolle aan. Daar weigerde de motor. De auto werd toen naar een garage in Zwolle geduwd, hetgeen drie uur vergde. De nacht werd in die garage wakend doorgebracht; men zat er op stoelen. De tweede dag van de tocht verstreek met vergeefse pogingen om de auto weer op gang te krijgen; er werd een ~ccu geleend van een Duitse wachtpost en ergens in Zwolle vond men 'na vele uren heen en weer fletsen'
(op een geleende fiets) houtskool, want de voorraad die uit Amsterdam was meegenomen, was verbruikt bij de vele pogingen om de generator weer brandend te krijgen. Op de derde dag van de tocht werden paarden gehuurd om de auto op gang te brengen, hetgeen na enkele uren ploeteren omstreeks het middaguur zowaar lukte. 'Vertrokken tijdens hevige sneeuwstormen.'
Men wilde Sneek bereiken maar bracht het na bijna zes uur niet verder dan tot bij Heerenveen waar de motor opnieuwafsloeg en de auto zes uur lang moest worden geduwd voordat een plaats was gevonden waar zij kon worden gestald. Op de vierde dag van de tocht werd zij vandaar 'door dikke sneeuwlaag'
naar een garage geduwd. Een van de medewerkers van het rijksbureau vertrok toen per flets (weer geleend) naar Sneek dat hij bereikte doordat een
I (Rijksbureau voor hout) 'Rapport over de reis naar Friesland voor voedselvoorziening'
(z.d.) (FiWi, Abt. Forst- und Hoizu/irtschaft, map 23, 9).'door ruiling of aankoop'
, 'ten gevolge waarvan de auto thans reeds sterk belast was.' Beide medewerkers arriveerden'
s avonds om half elf in Sneek. De volgende morgen, zevende dag van de tocht, weigerde de generator opnieuw, 'vergeefse pogingen in het werk gesteld om met een huurauto naar Leeuwarden te vertrekken.'
De achtste dag ging heen met mislukte startpogingen, 'niettegenstaande droge brandstof ter beschikking was gesteld'
en nieuwe houtskool was gevonden. Op de negende dag werd de auto met de houtgasgenerator als hopeloos opgegeven. Er werd een andere auto gehuurd, een met een anthracietgenerator, 'deze zou '
s middags vertrekken, doch hiertoe moest eerst brandstof (anthraciet) gekocht worden, wat na veel moeite gelukte.' De auto vertrok op de tiende dag van de tocht. In St. Nicolaasga werd die dag een half schaap gekocht. De tweede auto begaf het op de elfde dag. Op de twaalfde vond men een derde auto in Bolsward. Op de dertiende werden de gekochte goederen ingeladen.
'Even door Heerenveen kreeg de auto een lekke band. Het bleek dat een binnenen een buitenband volkomen in de soep gereden waren, omdat tengevolge van de dikke sneeuwlaag niet tijdig bemerkt was dat we op een lege band reden. Het opzetten van het reservewiel nam niet veel tijd in beslag, maar hierna weigerde de motor opnieuwaan te slaan. Na vele uren ploeteren in de sneeuw de auto naar het gehucht Oudeschoot geduwd I en aldaar in een schuur geplaatst. Het was toen reeds 21 uur. Schamelonderdak gevonden. Nadien te voet naar Heerenveen terug om hulp in te roepen bij [de] A[uto] B[evrachtings] D[ienstJ. Deze kon ons echter geen auto ter beschikking stellen .
. . . Dinsdag 30 januari [veertiende dag] Vergeefs geprobeerd de wagen weer op gang te krijgen. Tijdens deze duwtocht verscheen de C[risis] C[ontrole] D[ienst] welke onderzoek van de lading verlangde. Omdat zij vermoedden dat het vlees te duur was gekocht en [het] tevens ongestempeld [was], namen zij de lading vlees, konijnen en kaas in beslag .
. . . Donderdag 1 februari [zestiende dag] Nadat vergeefs was geprobeerd de beslaglegging op te heffen, werden het vlees en de konijnen publiekrechtelijk
Men kreeg die dag de derde auto weer op gang en reed, op zoek naar nieuw voedsel, naar N oordwolde ten oosten van W olvega en uit N oordwolde noordoostelijk in de richting van Elslo. Weer weigerde de motor. 'Te voet naar Elslo, waar paardentractie werd verkregen en tevens onderdak. Aangezien de auto niet in een garage kon worden gezet om beurten 's nachts de wacht gehouden.'
Terwijl de auto in Elslo werd nagezien, vonden de twee medewerkers van het rijksbureau voor hout op de zeventiende dag van de tocht bij een boer ingekuilde aardappels die gekocht en per boerenkar naar Elslo werden gebracht. Vandaar reed de gerepareerde auto' naar Noordwolde terug waar nog meer goederen werden ingeladen. Vertrek om 6 uur des avonds in de richting van de grote straatweg Heerenveen- Wolvega-Steenwijk-Meppel, maar voordat die straatweg was bereikt, sloeg de motor van de derde auto opnieuw af. De auto werd in een zuivelfabriek geplaatst. De volgende morgen, achttiende dag van de tocht, bleek een deel van de lading gestolen te zijn. Telefonisch werd gepoogd, een nieuwe motor te vinden of, beter nog, een vierde auto. Een week later, toen men een deel van het gekochte voedsel al had moeten koken om bederf tegen te gaan, arriveerde die vierde auto om half twee in de nacht. Op de zes-en-twintigste dag van de tocht vertrok de vierde auto om vier uur. In Zwolle brak de koppeling. De wagen werd ter reparatie naar Kampen gesleept waar een nieuwe koppeling te vinden was. Intussen was het nodig geworden, speciale papieren te krijgen om de IJsselbrug te passeren. Die papieren werden in de wacht gesleept - desondanks werden auto èn lading in beslag genomen, maar men kreeg 's avonds om acht uur het transport weer vrij '
na dramatische onderhandelingen met Voedselcommissaris, Onskomman dan! en Zollgrenzschu!z. Intussen was de koppeling gerepareerd en werd de aftocht onmiddellijk aanvaard.' Men was na tien uur rijden op I I februari, zeven-en-twintigste dag van de tocht, om zes uur in Diemen, vlak bij Amsterdam, toen de motor opnieuw weigerde. De lading werd 'na veel gemartel'
bij een relatie geplaatst, 'aangezien geen enkele wagen ons de stad door wilde slepen wegens razzia-geruchten. Om twaalf uur was de tocht geëindigd en kregen we, na zestig uur in touw te zijn geweest, o.i. een beetj e verdiende rust.'
De lading van de vrachtauto, hoofdzakelijk uit aardappelen en kaas bestaand, werd onder de medewerkers van het rijksbureau voor hout verdeeld.
Een beeld van de moeite die de leiding van het Amsterdamse bedrijf van de Arbeiderspers zich gaf om levensmiddelen voor de ca.vijfhonderd man personeel te verzamelen, vindt men neergelegd in de dagaantekeningen van de waarnemend directeur, P. Schuhmacher. I Een eerste tocht naar de Wieringermeer werd in november ondernomen. 'Het is beroerd gegaan'
, schreef Schuhmacher op de 24Ste. 'Er is geen enkele mogelijkheid om te kopen aardappelen verscheept te krijgen. Ze worden absoluut, evenals groenten enz., in beslag genomen. Andere grote bedrijven die soortgelijke pogingen deden, hebben duizenden guldens schade hieraan geleden en geen aardappel in Amsterdam gekregen.'
Drie weken later, 13 december, vertrok een relatie van Schuhmacher naar Texel; hij zou proberen, 'een schuit naar Amsterdam te krijgen met iets voor het gehele personeel, bijv. aardappelen, erwten of tarwe. De kans op gelukken is echter zeer gering' (het lukte niet), maar op diezelfde r j de december hoopte een personeelslid van de Arbeiderspers, 'eindelijk 5000 kg groenten te krijgen, namelijk bossen wortelen, prei en bieten, waarvoor weliswaar hoge prijzen betaald moeten worden maar waardoor wij toch misschien iets voor ons personeel kunnen doen' - inderdaad, op 2 december arriveerde een lading van 8000 kg wortelen en uien die met een verlies van f 2500 (het bedrijf nam dat verlies voor zijn rekening) aan het personeel werden verkocht. Op 8 januari kwam per schip uit Drente een lading aardappelen van ca. 20 ton aan; alle gehuwde personeelsleden kregen er 50 kilo van (het weekrantsoen was toen I kilo per persoon), alle ongehuwde 25 kilo; per kilo betaalden zij dertig cent (het drievoud van de vastgestelde prijs) - per kilo legde de Arbeiderspers er nog iets meer dan dertig cent bij. Medio februari arriveerde voor de Arbeiderspers bijna 19 ton aan groente (op de bonnen kon men toen slechts suikerbieten krijgen: één keer per drie weken 3 kilo) - gehuwden kregen er 40 kilo van, ongehuwden 25. In maart volgde nog een zending aardappelen: 8 ton; gemiddeld kregen de personeelsleden er 15 kilo van. Een en ander betekende dat bijvoorbeeld de ongehuwden onder de personeelsleden in de maanden januari, februari en maart de 13 kilo aardappelen waarop zij op hun bonnen recht hadden, konden aanvullen met ca. 35 kilo uit deze extra-zendingen.
Bedrijven of diensten die over eigen transportmiddelen of over goede relaties in het transportwezen, in het bedrijfsleven in het algemeen of op het platteland beschikten, hadden het natuurlijk gemakkelijker dan andere bij wie dat niet het geval was.' Zo haalde de Noord- en Zuidhollandse Reddingmaatschappij met de eigen reddingboten uit Friesland aardappelen, peulvruchten en tarwe ten behoeve van de bemanningen van de reddingsstations. De directie van de Stoomvaartmaatschappij 'Nederland'
liet uit Gelderland een schuit met aardappelen komen ('de gewone vracht wordt betaald en die is f 2 per ton maar voor de olie, benodigd om de schuit naar Amsterdam te brengen, moet f 25000 worden neergeteld."
] Het Provinciaal Electriciteitsbedrijf van Noord-Holland droeg zorg voor ca. honderd uitreikingen aan het personeel, 'sommige groot, andere klein'; het trad op, aldus het naoorlogse verslag, 'als aardappel-, groente- en fruithandelaar, als kruidenier, drogist, tabakshandelaar, slager, grutter, kaasboer, kachelleverancier' (noodkacheltjes) 'en wat niet al."
Confessionele gestichten van ouden van dagen kregen menigmaal extra zendingen levensmiddelen van hun pachters of hypotheekhouders op het platteland, het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam liet een aantal Volendamse botters 50 ton aardappelen uit Friesland aanvoeren. Het Gemeentelijk Gasbedrijf van Den Haag, dat een voorraad gasolie had achtergehouden, gebruikte deze voor voedseltransporten uit het oosten en noorden des lands die ten dele aan het personeel ten goede kwamen. De Nutsspaarbank te Haarlem kocht 3 ton suikerbieten en een ongespecificeerde hoeveelheid tarwe voor het personeel in waardoor dit dagelijks enkele sneden brood met suikerbietenstroop kon krijgen. De Amsterdamse scheepvaartverzekeringsfirma Langeveldt Schröder stelde in de eerste maanden van '45 aan alle personeelsleden aardappelen ter beschikking (begin januari 25 kg per gezinslid), voorts groenten, tulpenbollen en 50 kg hout voor de noodkacheltjes. De Lettergieterij Amsterdam liet groenten komen uit de kop van NoordHolland, suikerbieten uit Aalsmeer en aardappelen en andere levensmiddelen uit Groningen; als Kerstgave-I944 kregen alle ruim tweehonderdJ.Noord-Holland) Provinciaal Electriciteitsbedrijf: Zeven magere maanden. Ter herinnering aan een moeizaam doorworstelde oorlogswinter
Er is, dat staat voor ons vast, naast dit alles heel veel méér gebeurd: alleen de gepubliceerde of in enkele rapporten neergelegde gegevens konden wij weergeven - zij vormen, veronderstellen wij, slechts een miniem klein deel van wat wij de bedrijfshulp hebben genoemd.
Die bedrijfshulp is, aldus onze indruk, geheel buiten de overheid om van start gegaan èn tegen haar wens - vandaar dat Schuhmacher eind november noteerde dat 'aardappelen ... absoluut, evenals groenten enz. in beslag genomen' werden. Er is enige tijd later althans ten aanzien van aardappelen welke met vergunningen van de voedselautoriteiten werden aangevoerd, een andere regeling van kracht geworden: bedrijven die kans zagen, hetzij uit de plattelandsgebieden van de drie westelijke provincies, hetzij uit het oosten en noorden aardappelen naar de grote en kleine steden van het westen over te brengen, moesten het aangevoerde in tweeën delen - zij mochten de helft zelf verdelen en moesten de andere helft aan de voedselautoriteiten afstaan, meestal ter verwerking in de warme maaltijden der centrale keukens. Natuurlijk was deze tweede regeling volledig in strijd met het algemene beleid dat Hirschfeld en Louwes van meet af aan ten aanzien van de distributie hadden gevoerd, immers: dat algemene beleid was er op gericht dat iedereen evenveel zou krijgen - hier werd aanvaard dat zij die van de bedrijfshulp profiteerden, méér kregen, ja soms aanzienlijk méér dan alle overigen. Dat verschil werd door Hirschfeld en Louwes als pijnlijk ervaren en zulks mede daarom omdat wat door het particulier initiatief aan extra levensmiddelen werd aangevoerd, ook al niet naar diegenen ging die ze bij uitstek nodig hadden: de lijders aan de hongerziekte. Hirschfeld en Louwes gingen het
Toen die IKB's eenmaal waren begonnen te functioneren, werd door de bezetter met instemming van Hirschfeld en Louwes een nieuwe regeling getroffen die op 25 januari van kracht werd: voorraden granen, peulvruchten, boter, slaolie en kaas mochten aan de Afsluitdijk, bij de bruggen en veerponten over de Ijssel en in de als enige goedgekeurde afvoerhavens Harlingen, Stavoren, Lemmer en Zwartsluis alleen doorgelaten worden indien de Nederlandse vervoersvergunningen afgestempeld waren door de Hauptabteilung Ernährung und Landwirtschaft van het Reichskommissariat of door een van de Referenten van deze Hauptabteilung bij Seyss-Inquarts provinciale Beaujtragten, en indien de ladingen bestemd waren voor de normale distributie of voor de IKB's. Voorraden aardappelen en vlees vielen buiten die regeling, tenzij zij kennelijk bedoeld waren om in de zwarte handel te worden verkocht. Onder die nieuwe regeling zou de controle aan de Afsluitdijk, in de afvoerhavens en bij de bruggen en veerponten over de Ijssel tot aan Dieren worden uitgeoefend door de Verstärkter Greneaufsichtsdienst, de Duitse douanepolitie, en in en boven Dieren door een van de Duitse divisies welke tot Rauters legerkorps behoorden. De lezer kwam het bestaan van die nieuwe regeling al tegen in het relaas van de twee medewerkers van het rijksbureau voor hout, wier met zoveel moeite verkregen lading (deze bestond hoofdzakelijk uit aardappelen) begin februari in Kampen in beslag werd genomen en die deze pas weer vrijkregen 'na dramatische onderhandelingen met Voedselcommissaris, Ortskommandant en Zollgrenzschutz.'
Om met die laatste commissie te beginnen: in Groningen had prof. dr. L. D. Eerland, hoogleraar in de chirurgie, in oktober het initiatief genomen om met steun vooral van de plattelandsmedici voorraden voedsel in te zamelen welke speciaal bestemd waren voor de ziekenhuizen en sanatoria in het westen des lands; in elke plaats waar zich een of meer van die instellingen bevonden, was een Prof. Eerland-commissie gevormd welke zorgdroeg voor de verdeling van het aangevoerde voedsel. Hoe groot de totale hoeveelheden waren, weten wij niet maar zij moeten wel aanzienlijk zijn geweest aangezien alleen al de Leidse commissie voedselhulp verstrekte aan ca. drieduizend personen. Hulp aan de Leidse jeugd werd ten dele gegeven door de Habo-actie maar vooral door het Comité voor massa-kindervoeding: dit Comité droeg er zorg voor dat vijftienduizend Leidse scholieren met zekere regelmaat een warme maaltijd extra kregen. Waar kwam het voedsel vandaan? Dat is niet precies bekend - wij hebben de indruk dat de eind november in Leiden opgerichte Stichting 'Verzorgingsraad voor Leiden'
de functie had om in het westen maar vooral in het noorden des lands het voedsel bijeen te brengen dat de hulpgevende instanties (behalve de apart bevoorrade Prof. Eerland-commissie) nodig hadden. De genoemde Stichting deed eind november of begin december enkele binnenschepen naar het noorden vertrekken die in januari in Leiden aankwamen met meer dan 700 ton voedsel, waaronder 650 ton aardappelen.'
I Tot aan de bevrijding heeft de Stichting 'Verzorgingsraad voor Leiden'
in totaal ca. 4000 ton aan levensmiddelen aangevoerd.
In Utrecht werd in oktober besloten, speciaal de kinderen te helpen, in Haarlem viel eenzelfde besluit in november.
In Utrecht werd het initiatief genomen door de plaatselijke afdeling van het Nederlandse Rode Kruis die alle kerkgangers van de kansels af liet opwekken, kinderen uit arme gezinnen te laten mee-eten (dergelijke opwekkingen zijn ook elders gedaan); ca. tweeduizend kinderen profiteerden daar van, doch slechts enkele weken: in november waren speciaal in Utrecht de rantsoenen zo gering dat maar weinigen het zich konden permitteren één mond extra te voeden. Gelukkig waren toen ook al enkele aparte keukens voor kindervoeding in gebruik genomen welke korte tijd later vervangen werden door de grote keuken van de z.g. Centrale Commissie Kindervoeding. Deze commissie begon met hulp te bieden aan de ca. drieduizend Utrechtse kinderen die er volgens de medici het eerst voor in aanmerking kwamen, maar zij kreeg na enige tijd voldoende voedsel om aan ca. veertigduizend kinderen van één tot veertien jaar (bijna 90 % van alle Utrechtse kinderen in die leeftijdsgroep) eenmaal per week een warme maaltijd te verstrekken met een voedingswaarde van ca. 1000 calorieën: meer dan het dubbele van wat men aan de dagrantsoenen kon ontlenen.
In Haarlem werd in december, toen gebleken was dat in HaarlemNoord kinderen van illegale werkers al enkele weken lang extra-maaltijden kregen, met medewerking van de organisatoren van die hulp een Centraal Bureau voor Kindervoeding opgericht; daarbij waren predikanten en bestuursleden van tal van charitatieve verenigingen betrokken alsmede het clandestiene bestuur van 'Nederlands Volksherstel'
: een illegaal voorbereide organisatie (wij komen er in een later hoofdstuk op terug) welke na de bevrijding zou moeten voorzien in de dan bestaande sociale noden. Het Centraal Bureau begon met tussen Kerstmis en Nieuwjaar ca.drieduizendvijfhonderd kinderen een stevige warme maaltijd aan te bieden - die hulp werd in de komende maanden voortgezet, maar alleen aan die kinderen die er het meest behoefte aan hadden; hun aantal was in maart bijna zestienhonderd, in april bijna zeven-en-twintighonderd. Die extra-maaltijden waren kosteloos - uit collectes in de kerken en andere inzamelingen bracht het Centraal Bureau, dat ca. tweehonderd helpsters had, er bijna f200000 voor bijeen.
In Den Haag was het eind november de Gereformeerde Kerk van Den Haag- West die ging bepleiten dat aan alle kinderen uit noodlijdende gezinnen in dat stadsdeel voedselhulp zou worden geboden. Daartoe werd een Interkerkelijk Comité opgericht waarin ook een vertegenwoordiger van het openbaar onderwijs werd opgenomen, en van begin januari
In Amsterdam geschiedde iets dergelijks, maar aanvankelijk louter voor kinderen (en onderduikers) op de Eilanden (een oostelijk stadsgedeelte) - hier was de secretaris van de hervormde gemeente er in geslaagd, bijna 200 ton levensmiddelen aangevoerd te krijgen uit Friesland en Groningen, zulks met hulp van meer dan vijftig hervormde gemeenten in die provincies.'
Wij nemen aan dat in november-december '44 in andere dan de genoemde steden soortgelijke initiatieven werden genomen. Was niet een algemener opzet wenselijk en mogelijk, d.w.z.: kon niet bereikt worden dat deze vormen van hulp en de pogingen van bedrijven en overheidsdiensten om in de ergste voedselnood van hun eigen medewerkers te voorzien, als het ware opgingen in een algemeen streven om regelmatig aanvulling te geven op de hongerrantsoenen ten behoeve van allen die daarvoor op medische indicatie in aanmerking kwamen? Hirschfeld en Louwes waren daar van harte voorstander van en hun leek het het beste die hulp te doen organiseren door de samenwerkende kerkgenootschappen: deze konden voldoende verbindingen leggen met de kerkelijke gemeenten in het oosten en noorden des lands om te bereiken dat de boeren, als zij aan hun leveringsplicht aan de overheid hadden voldaan, het voedsel dat dan nog over was, aan een in het westen des lands werkende kerkelijke organisatie ter beschikking zouden stellen. Hieruit zouden omvangrijke voedseltransporten kunnen voortvloeien; dat betekende evenwel dat de bezetter er zijn toestemming toe moest verlenen. Denkbaar was echter dat die bezetter zou eisen dat de 'foute'
organisatie de Nederlandse Volksdienst bij die hulp zou worden betrokken en dat was voor de kerken onaanvaardbaar. Ging de bezetter met die kerkelijke aanvoer accoord, dan hoopte Louwes ook te bereiken dat voortaan voorkomen zou worden dat vervoerders om zich tegen het risico van inbeslagneming van hun vrachtauto's en schepen te dekken een
Meer nog. Niet alleen was voor het westen meer voedselhulp nodig maar ook leek het wenselijk, zoveel mogelijk kinderen uit de hongerprovincies naar het oosten en noorden des lands over te brengen: schepen die met levensmiddelen het Ijsselmeer zouden oversteken, zouden bij het terugvaren kinderen kunnen meenemen. Ook daarvoor evenwel was verlof van de bezetter noodzakelijk.
Begin december werd het denkbeeld, de algemene noodvoeding en de evacuatie der kinderen door de kerken te doen organiseren, besproken in het Interkerkelijk Overleg. Hieruit vloeide voort dat een van de afgevaardigden van de Doopsgezinde Broederschap in dat kerkelijk samenwerkingsorgaan, A. J. Th. van der Vlugt, opdracht kreeg, de zaak voor te leggen aan het Reichskommissariat.
Van der Vlugt, de in Den Haag wonende Finse consul-generaal, had in juni en juli '41 na het begin van de, door Finland gesteunde, Duitse invasie van de Sowjet-Unie enkele malen toespraken voor Radio Hilversum gehouden die in de lijn lagen van de Duitse propaganda maar die toespraken hadden niet in brede kring de aandacht getrokken en in elk geval aan zijn naam geen ernstige schade toegebracht. Hij was nadien in contact gebleven met Duitse instanties, vooral met Seyss-Inquarts Haagse Beaujtragter Schwebel, maar hij bezat ook talrijke verbindingen in illegale kringen; hij had zich van eind' 42 af veel moeite gegeven om in Nederland '
kampadressen' van in Duitsland opgesloten illegale werkers te verzamelen - die adressen had hij (hij bezat een permanent visum voor reizen naar Berlijn) doorgegeven aan de man die van de Duitse hoofdstad uit zoveel mogelijk hulp bood aan Nederlandse gevangenen in Duitse tuchthuizen en concentratiekampen: A. Millenaar, de hoofdassistent bij het bureau van de rijkslandbouwconsulent die, toen de Nederlandse legatiestaf in mei '40 naar Zwitserland mocht vertrekken, in Berlijn werkzaam was gebleven bij de Zweedse delegatie.
Via Schwebel kon van der Vlugt omstreeks de lode december in Apeldoorn doordringen tot Seyss-Inquart die hem vroeg, de volgende dag terug te komen. Op die volgende dag kreeg van der Vlugt te horen dat de Reichskommissar met de door de kerken te bieden voedselhulp accoord kon gaan, mits Hirschfeld en Louwes zich met de opzet van die hulp zouden verenigen en er tegen gewaakt zou worden dat het extra aan te voeren voedsel ter beschikking
Het spreekt vanzelf dat het Interkerkelijk Overleg met voldoening kennisnam van het belangrijke resultaat dat van der Vlugt had bereikt. Er moesten nu twee dingen geschieden: in het westen moest een nieuwe kerkelijke hulporganisatie worden opgericht en in het oosten en noorden moest de medewerking worden verkregen van de voedselautoriteiten en van de boeren. Voor de nieuwe organisatie werd een bestuur gevormd, bestaande uit ds. K. H. E. Gravemeijer (voorzitter), dr. A. A. L. Rutgers, dr. mgr. Th. J. F. Verhoeven (afgevaardigden in het Interkerkelijk Overleg van resp. de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken en het Episcopaat) en van der Vlugt; deze laatste werd tevens gedelegeerde bij een Centraal Interkerkelijk Bureau dat in Den Haag werd gevestigd en dat onder leiding kwam te staan van dr. J. C. Hcoykaas." Dat bureau moest er zorg voor dragen dat in alle grote en kleine steden in het westen des lands Interkerkelijke Bureaus, IKE's, zouden worden opgericht die zowel de voedselhulp als de kinderevacuatie (over die evacuatie straks meer) ter hand zouden nemen.
In opdracht van het Interkerkelijk Overleg verlieten een Haags hervormd predikant, ds. J. Ravesloot, en dr. Rutgers op zaterdag 16 december Den Haag met een auto welke Louwes ter beschikking had gesteld. 's Avonds laat kwamen zij in Groningen aan waar de Provinciale Voedselcommissaris, E. H. Ebels, menend dat er twee predikanten uit het westen waren gekomen louter om voedsel voor hun eigen gemeenten in de wacht te slepen, op zondag aanvankelijk niet meer dan een kwartier tijd voor hen vrijmaakte. 'We komen niet pleiten voor ons eigen standje'
,J.'doch voor de vier-en-een-half miljoen verhongerde Nederlanders in het westen. En om het te concretiseren: wij komen óók pleiten voor de aldaar wonende communisten, al verdoem ik hun beginsel!"
Ebels kon met de hem voorgelegde opzet geheel instemmen en toen ds. Ravesloot vervolgens zei dat hij op dinsdagochtend I9 december alle predikanten uit Noord- en Zuidwest-Groningen in de Martinikerk wilde toespreken, alsook 'de kopstukken uit landbouw en schipperij'
, zei Ebels: 'Kap die er maar af. Ik ken Groningen en het gehele noorden. Wie de predikanten heeft, heeft de gehele gemeente."
Het kostte ds. Ravesloot volgens zijn eigen relaas enige moeite, in de Martinikerk de medewerking te verkrijgen van de Groninger predikanten die zich in den beginne tegenover zijn verhaalover de hongersnood in het westen nogal sceptisch zouden hebben opgesteld (de mededeling dat de bezetter met de opzet van de hulp accoord was gegaan, had ook al wantrouwen gewekt), maar tenslotte won ds. Ravesloot (naar wij aannemen: met steun van dr. Rutgers) het pleit en 'als gevolg hiervan'
, aldus ds. Ravesloot, 'verklaarden zich alle aanwezigen bereid, alle mogelijke moeite bij hun gemeenteleden te willen doen om West-Nederland te redden van de hongerdood."
Daarna begaven ds. Ravesloot en dr. Rutgers zich naar Winschoten, Leeuwarden, Assen, Meppel en Zwolle waar zij telkens een beroep deden op de medewerking van de geconvoceerde predikanten - een medewerking die van harte werd toegezegd:
Dit alles betekende dat het Centraal IKE in Den Haag er van mocht uitgaan dat de plaatselijke IKE's in toenemende mate levensmiddelen uit het oosten en noorden zouden ontvangen, vooral natuurlijk wanneer de kanalen weer ijsvrij zouden zijn; de bezetter, gelijk vermeld, verleende in zoverre medewerking dat voor de IKE's bestemde hoeveelheden levensmiddelen ook na 25 januari over de Ijssel werden doorgelaten.
In het westen vond de oprichting van de IKE's geen algemene instemming. Hier en daar waren er kerkelijke gemeenten die al voordat de IKE's van start gingen, hun eigen noodvoorziening bevredigend hadden gereJ.werking van de vervoersafdelingen dier commissariaten naar het westen zouden worden'Dóór de kerken - vóór allen'
); dat laatste lag in de lij n van Gravemeijers hoop (wellicht verwachting en in elk geval wens) dat een vernieuwde Nederlandse Hervormde Kerk na de bevrijding als een ware 'volkskerk'
centraal zou staan in de samenleving en daarop een bepalende invloed zou uitoefenen.
Uiteraard vergde de organisatie van de IKB's, die tal van uitdeelposten moesten oprichten, veel geld. De kerken vormden hier een fonds voor en lieten in februari en maart speciale collectes houden; uit de opbrengst daarvan kregen zij de oorspronkelijk verstrekte gelden terug die zij vervolgens verdubbelden en à fonds perdu aan het Centraal IKB ter beschikking stelden, waarna de gehele organisatie, welke inmiddels de vorm had gekregen van een stichting, geen financiële binding meer had met de kerken; die stichting kreeg ook tal van giften van particulieren. Zij liet twee dubbeltjes per extra-maaltijd berekenen en was eind april, aldus haar financieel deskundige, 'een krachtig en gezond bedrijf'
geworden.'
Waar kregen de IKB's de extra-levensmiddelen vandaan en hoe groot waren de hoeveelheden? Opnieuw zijn onze gegevens schaars maar zij geven toch wel een indruk van de omvang van deze kerkelijke hulpactie.
In de inzamelingsgebieden werden veelal interkerkelijke centra opgericht, die zich eveneens als IKB's aanduidden; dat laatste geschiedde in
'Hier het voedsel'
welke laatstè Sneek als centrum had en uitging van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, de LO. In Groningen togen, aldus een plaatselijk relaas, 'dorpscommissies van huis tot huis en wonderbaarlijk was de offervaardigheid van allen, rijk en arm. Er behoefde niet over gepraat te worden. Men gaf spontaan aardappelen, koolrapen, sjalotten, eieren enz. En het was niemand teveel om het zelf te brengen naar de verzamelplaatsen.' Bovendien ging in Groningen '
de Provinciale Voedselcommissaris' (Ebels dus) 'namens de landbouwers een flinke hoeveelheid koren, zijnde een deel van het vermoedelijk overschot boven de opgelegde aanslag per ha., er aan toevoegen."
Wij nemen aan dat het in de overige inzamelingsgebieden niet wezenlijk anders ging. De transporten vonden plaats met vrachtauto's en schepen"
; vaak moest daar de brandstof zwart voor worden aangeschaft, hetgeen grote bedragen vergde. Bovendien moesten soms Duitsers worden omgekocht toen de bezetter, van mening dat er teveel extra-voedsel naar het westen werd vervoerd, in de tweede helft van februari begon tegen te werken; mogelijk is trouwens dat die bezetter er de lucht van had gekregen dat illegale groepen bij de hulpactie waren betrokken en er soms voordelen aan ontleenden voor hun activiteit. 'De auto'
s', aldus Het Grote Gebod,
'namen ... ook koeriersters en onderduikers naar en van het westen mee."
Uiteraard had de IKB-actie enige tijd nodig om op gang te komen. Zo ontving het IKB-Den Haag in januari 93 ton aan levensmiddelen (daaronder 51 ton aardappelen), in februari 190 ton (104 ton aardappelen), in maart 397 ton (116 ton aardappelen), in apnl ya r ton (259 ton aardappelen). Met deze levensmiddelen: 1221 ton in totaal, werd hulp geboden aan een aantal personen dat van maand tot maand toenam en uiteindelijk bij de drie-en-zeventigduizend kwam te liggen. Touw, de geschiedschrijver van het hervormd verzet, geeft als schatting dat 'van een bevolking van ongeveer vier-en-een-half miljoen in het westen des lands'
(juister lijkt ons, uit te gaan van de ongeveer drie-en-een-half miljoen 'stadsbewobestemming had; daar werden de wagons elandestien gelost. 3 Antoon Coolen in: Het Grote Gebod, d1. II, p.
Die personen werden zorgvuldig geselecteerd. Als medisch criterium gold dat volwassenen slechts voor IKB-bijvoeding in aanmerking kwamen indien zij een ondergewicht hadden van ten minste 30 % (kinderen van zes tot vijftien jaar ten minste 20%, jongere kinderen ten minste 15 %) of aan hongeroedeem leden. Daaromtrent werd door een arts een verklaring opgesteld en met die verklaring kon men dan dagelijks tegen betaling van twee dubbeltjes in een van de eetlokalen van het plaatselijk IKB een extra-maaltijd nuttigen ofbij een van de IKB-uitdeelposten zulk een maaltijd laten halen. Kinderen van zes tot vijftien jaar (er zijn aanwijzingen dat de IKB-bijvoeding voor meer dan de helft aan kinderen ten goede is gekomen) moesten zich steeds bij een van de eetlokalen vervoegen. Alleen al in Den Haag deden dat van begin februari af ca. acht-en-twintigduizend kinderen in die leeftijdsgroep; zij brachten dan wel hun eigen eetgerei mee, maar er is, menen wij, weinig fantasie voor nodig om zich voor te stellen hoeveel moeite het in de omstandigheden van de hongerwinter gekost heeft om in Den Haag een organisatie op te bouwen die dagelijks naar diverse lokalen warm voedsel bracht dat daar door acht-en-twintigduizend kinderen werd genuttigd - en dan bovendien nog warm voedsel voor een veertienduizend jongere kinderen en voor volwassenen wier aantal klom van tweehonderd eind januari tot bijna dertigduizend eind april. Dagelijks waren in Den Haag voor al dat hulpwerk talloze helpers en helpsters in touw, allen onbezoldigd - wij schatten hun aantal op enkele duizenden aangezien vaststaat dat in de stad Utrecht alleen al bij de bijvoeding van ca. vier-en-twintigduizend zes
1 H. C. Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. I, p. 78. 2 Antoon Coolen in: Het Grote Gebod, dl. II, p.
Veel van die helpers en helpsters waren gerecruteerd uit kerkelijke kringen - het is mogelijk dat juist het confessioneel karakter van het IKB-werk de IKB-hulpverlening in Amsterdam heeft geremd, zulks ondanks het feit dat de organisatie in de hoofdstad onder een andere naam optrad, n1. die van 'Hulporganisatie Amsterdam'
. Bij de verdeling van de hulp bleven hier trouwens officiële instanties als de Armenraad ingeschakeld. Extra-maaltijden voor lijders aan de hongerziekte waren in de hoofdstad pas beschikbaar van begin maart af en het aantal dagelijks uitgereikte porties was in april nog niet boven de 2500 gekomen. Ten behoeve van de schoolkinderen had de Hulporganisatie Amsterdam méér bereikt: zij voerde een groot deel van het voedsel aan dat door een aparte organisatie: de Onderlinge Hulp Noodtoestand Schooljeugd, werd verdeeld, uiteindelijk onder tussen de dertig- en veertigduizend scholieren (in totaal waren er in Amsterdam ca. honderdtwintigduizend scholieren). Die OHNS was te danken geweest aan het initiatief van een van de hoofdambtenaren van de gemeente, mr. A. de Roos, in die tijd hoofd van de gemeentelijke dienst voor kinderkleding en -voeding, en was begonnen met het verstrekken van voedselhulp aan de scholieren van de openbare instellingen van onderwijs - die van de bijzondere instellingen kwamen er pas enige tijd later bij, de katholieke (zij hadden aanvankelijk met succes een eigen hulpverlening in stand gehouden) het laatst.
Gelijk eerder vermeld, had van der Vlugt bij Seyss-Inquart óók weten te bereiken dat de samenwerkende kerken verlof kregen, de evacuatie van kinderen uit de hongerprovincies te organiseren. Met die evacuatie waren ook anderen bezig: er hebben zich gevallen voorgedaan waarin ouders in het westen, die familieleden of vrienden in het oosten of noorden des lands bezaten, er in slaagden, hun kinderen naar die familieleden of vrienden te brengen - soms bracht de man er niet alleen zijn kinderen maar ook zijn vrouw naar toe. Soms zelfs werden kinderen door ouders uit de steden in het westen weggezonden met de boodschap: Kijk maar net zo lang in het oosten of noorden rond tot je een gezin hebt gevonden dat voor je wil zorgen. 'Daar liepen ze dan plotseling in
'zonder familie, zonder kennissen, geheel alleen en van iedere leeftijd.
'Wat komen jullie doen?'
'Eten halen.'
'Waar?'
'Bij de boeren.'
'Hebben jullie dan adressen? Weten de mensen dat je komt?'
'Nei.'
... 'Weten jullie ouders er van en vinden die het goed?'
'Joa me moeder zegt: goa naar 't oosten. Daar hebbe ze nog wat. Hier is een briefte: 'Meheer, ik ken mijn kind geen eten meer gefe. Moge God u zegenen.'"
Niet anders in Amersfoort waar de rector van het seminarie van de Oud-Katholieke Kerk na de bevrijding allen die in de hongerwinter zijn semmarie waren gepasseerd, 'nog eenmaal in de geest'
langs zich zag gaan:
'Daar zijn die kleine Rotterdamse jongetjes van nauwelijks tien jaar oud, blootvoets en met wat lompen over het magere, trillende lijf Nog zie ik ze staan aan de deur met hun: 'Rector, kenne me hier misschien vannacht slape? En heb u niet een stukkie roggebrood voor ons? Moeder heeft geen eten meer voor ons en zei: gane jullie maar naar de boeren op de Veluwe en blijf er maar tot na de oorlog.' '
2
Naast die individuele gevallen werden kindertransporten georganiseerd door de 'foute'
Nederlandse Volksdienst - het was speciaal die NVD welke zich beijverde om de activiteit van het Centrale IKB en van de plaatselijke IKB's terug te dringen; hij ontving daarbij dan steun van Seyss-Inquarts Beaufiragten en soms ook van 'foute'
burgemeesters.' In
'45 wordt namelijk gesproken van '
treinen vol ... NVD-kinderen ... , die alle hier in het noorden moeten worden ondergebracht. Leeuwarden bijv. zit al aardig vol' - op 3 februari was in Groningen een NVD-transport van duizend kinderen aangekomen.'
Eigenlijk zou een massale kinderevacuatie uit het westen een natuurlijke taak hebben gevormd voor het Bureau Afvoer Burgerbevolking, maar deze dienst van Binnenlandse Zaken, welke nog maar gebrekkig functioneerde en al de handen vol had met het onderbrengen van enkele honderdduizenden oorlogsevacué's, liet de kinderevacuatie in haar algemeenheid graag aan de IKB's over"
, zij het dat het Bureau Afvoer Burgerbevolking wel een eigen vertegenwoordiger kreeg bij het Centrale IKB.
Touw schat dat in het kader van de IKB-acties in totaal ca. vijftigduizend kinderen naar het oosten en noorden des lands zijn geëvacueerd", onder hen blijkens andere bronnen meer dan zevenduizendvijfhonderd kinderen uit Amsterdam (met inbegrip van tweehonderdvijftig zuigelingen), meer dan zesduizend uit Utrecht, ca. vierduizenddriehonderd uit Den Haag en meer dan zeshonderd uit Schiedam (cijfers met betrekking tot andere steden ontbreken). Van die ca.vijftigduizend kinderen werden er meer dan twaalfduizend in Overijsselopgenomen en ca. duizend in de stad Groningen (meer cijfers ontbreken). Die vijftigduizend waren maar een deel van de kinderen die aan de IKB-bureaus waren opgegeven en die, na medische keuring (zij mochten niet aan een besmettelijke ziekte lijden), voor de evacuatie waren aanvaard, want toen die evacuaties begin april moesten worden gestaakt in verband met het oprukken van de Geallieerde troepen in de richting van Groningen en Friesland, bevonden zich in het westen enkele tienduizenden kinderen die men nog niet had kunnen afvoeren.
Die afvoer had soms plaatsgevonden in vrachtauto's maar vaker met. schepen en de transporten geschiedden in verband met het gevaar van
De IKE's wensten dat de te evacueren kinderen eetgerei en wasgerei bij zich zouden hebben alsook de nodige extra kleren, een deken en een handdoek; zij moesten voorts hun distributiestamkaart en de (derde) distributienoodkaart meenemen. In talloze gevallen ontbrak veel aan dat alles; vooral kwam vaak voor dat de ouders de distributiebescheiden achterhielden om zo extra-rantsoenen in de wacht te slepen. Soms vloeiden hier in de opnamegebieden tijdelijke moeilijkheden uit voort maar over het algemeen was daar alna korte tijd duidelijk merkbaar dat de kinderen weer min of meer normaal te eten kregen. Een begeleider van een Haags transport waarbij in maart kinderen waren overgebracht naar Nieuw Weerdinge (tussen Emmen en Ter Apel), rapporteerde aan het IKE dat hij na drie weken al 'een aanzienlijke verbetering bij alle kinderen'
had geconstateerd, 'de maximum gewichtstoename bedroeg 20 pond!"
; en de hoofdbegeleider van een transport van bijna vierhonderd Haagse kinderen naar Overijssel kon berichten dat bij deze kinderen die allen niet ver van Zwolle op het platteland waren ondergebracht, de gewichtstoename varieerde van 10 tot 21 pond in één maand, 'wèl een succes voor de pleegouders'
, schreef hij'>
Naast datgene wat de IIill's (en in mindere mate: de bureaus van de Nederlandse Volksdienst) deden, gebeurde het ook wel dat enkele volwassenen in de grote steden in het westen besloten een groep kinderen te vormen om met die groep naar het oosten of noorden te trekken; daar waren dan geen transportmiddelen voor beschikbaar - zulk een groep moest lopen. Eén groep uit Utrecht, welke ca. veertig jongens en meisjesJ.'Niemand van ons'
, aldus later een dier leiders,
'was dit lopen gewend. Bijna iedereen had last van zijn voeten. Er waren kinderen waarbij het bloed uit de sokjes liep, maar ze móesten verder ... Ik heb nooit geweten dat kinderen zo moedig en dapper konden zijn; het was een openbaring voor me .
. . . We hebben uren en uren in de regen gelopen. Heel wat kinderen hadden geen jas ... bij zich en liepen in hun bloes of windjack te rillen van de kou. Het was nog guur in de eerste dagen van maart en eten kregen we niet te veel. Er waren plaatsen waar voor alles gezorgd werd ... Er waren ook plaatsen waar we urenlang met dóórnatte kleren in de kou zaten te wachten tot we een bord eten of soep van de centrale keuken kregen .
. . . De meesten hadden geen geschikte schoenen. Sommigen liepen op klompen, één was er met een rond stuk autoband onder als een hobbelpaard; hoe hij het uitgehouden heeft, is me nog een raadsel."
Slechts één drang gold: wèg uit de steden waar honger werd geleden! Voedsel was leven; men moest het vinden!