Het was koningin Wilhelmina geweest die, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, eind augustus '44 op het denkbeeld was gekomen dat, analoog aan wat in Frankrijk was geschied, waar de semi-militaire verzetsgroepen gecombineerd waren tot de Forces Françaises de l'Intérieur en geplaatst onder een in Londen werkzame bevelhebber, ook de Nederlandse semi-militaire verzetsgroepen in één verband moesten worden samengevat en onder een buiten bezet gebied fungerende bevelhebber geplaatst: prins Bernhard. Daaruit was voortgevloeid dat de prins op zondag 3 september (de dag waarop de Britse tanks Brussel bereikten) was benoemd tot, zo heette het in een op zondagavond door Radio Oranje uitgezonden mededeling van de koningin, 'bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten onder het opperbevel van generaal Eisenhower. Prins Bernhard', zo heette het verder, 'neemt hierbij de leiding op zich van het gewapend verzet in Nederland.'
Dat 'gewapend verzet'
had op dat moment vrijwel niets te betekenen. Drie geheime organisaties waren er (en aan die drie was in Londen ook gedacht) welke voor het bieden van dat verzet, hetgeen de sabotage insloot, in aanmerking kwamen: de Ordedienst (de OD), de Raad van Verzet (de RVV)' en de Landelijke Knokploegen (de LKP). De OD was nagenoeg verstoken van wapens en sabotagemiddelen en de RVV en de LKP hadden er nog maar heel weinig ontvangen; de RVV was pas op I september door het Nederlandse Bureau Bijzondere Opdrachten (het BBO) en de Britse Special Operations Executive als het ware erkend als ontvanger en distribuant van alle te zenden wapens en sabotagemiddelen en er hadden vóór zondagavond 3 september, de droppings van wapens en sabotagemiddelen in het kader van het Englandspiel niet meegerekend, welgeteld drie droppings plaatsgevonden: één in de nacht van 27 op 28 augustus welke was opgevangen door de LKP, één in de nacht van 3 I augustus op I september en één in die van 2 op 3 september welke beide laatste waren opgevangen door RVV-groepen respectievelijk in Zuid
Die spoorwegsabotage werd door de Knokploegen voortgezet - zij waren er uitnemend op voorbereid door Johannes A. van Bijnen ('FrankKP'
) die op 25 augustus door de Top van de LKP benoemd was tot Landelijk Sabotage-Commandant. Hij stond via de BBO-agent L. A. de Goede in rechtstreeks zendcontact met Londen - rechtstreeks zendcontact had óók de oprichter van de RVV, Jan Thijssen, die eind augustus hoofd was geworden van het z.g. Operatie-Centrum van de RVV; Thijssen had op dat moment zelfs een dubbel zendcontact, want bij hem bevond zich niet alleen de BBO-agent L. G. Mulholland maar ook de geheime agent A. W. M. Ausems die begin '44 door het Bureau Inlichtingen was uitgestuurd. Via Mulholland was op 3! augustus van Londen uit aan Thijssen gevraagd ofhij na overleg met de OD, de 'knokploegen LO'
, 'en andere hiervoor in aanmerking komende organisaties'
, maar eventueel geheel alleen, kon berichten of de leiding van de prins werd aanvaard - Thijssen had op 4 september o.m. geantwoord: 'De ondergrondse strijders begroeten met vreugde in ZKH prins Bernhard hun opperbevelhebber'
, en hij had dat antwoord doen uitgaan zonder overleg met de OD, de LKP of andere organisaties, ja zelfs zonder overleg met zijn medeleden van de Raad van Verzet. De meesten van die medeleden zaten in Amsterdam ondergedoken - hij en van Bijnen kwamen daar maar zelden.
In hun afwezigheid nu werd Amsterdam het punt waar de besluiten werden genomen die in de lijn lagen van een eenwording en verdere opbouw van 'het gewapend verzet in Nederland'
. Eenwording vergde, zo werd het daar door de naastbetrokkenen gezien, dat de RVV en de LKP alsmede de OD, als ook deze wapens en sabotagemiddelen zou ontvangen, niet apart zouden opereren, zij het volgens centrale aanwijzingen van de prins, maar dat zij hun krachten zouden bundelen; dat laatste werd ook om politieke redenen wenselijk geacht: verscheidenen zagen de RVV als een organisatie waarin communisten veel invloed hadden - had men die RVV doen opgaan in een wijder verband, dan zou het gevaar zijn bezworen dat de CPN na de bevrijding wellicht de beschikking zou hebben over een eigen gewapende organisatie van oud-verzetsstrijders. Daar kwam bij dat aangenomen werd (wat men omtrent de Farces Françaises de I 'In térieur had gehoord, wees in die richting) dat het Geallieerde Opperbevel wapens en sabotagemiddelen in groter hoeveelheden in bezet Nederland zou droppen, naarmate 'het gewapend'Groot was'
, schreven wij in ons vorige deel, 'de verontwaardiging van Thijssen en van Bijnen toen zij van het gebeurde vernamen. Notabene: zij waren in Rotterdam gebleven omdat Rotterdam uit militair oogpunt hoogst belangrijk was, belangrijker dan Amsterdam, en daar was nu, zo voelden zij het, buiten hun aanwezigheid, ja zonder dat men hen om advies had gevraagd, beschikt over hun beider organisaties, en door wie? Door, aldus hun visie, de OD en het Nationaal Comité die zich nooit met het semi-militair verzet hadden beziggehouden!'
Beiden hadden de OD steeds beschouwd als een laakbaar passieve organisatie - Thijssen had met jhr. P. J. Six, de chef-staf van de OD, grondig overhoop gelegen: hij was eind '43 door Six uit de OD gezet, was toen het binnenlandse zendernet dat hij voor de OD had opgebouwd, kwijtgeraakt, maar was onmiddellijk een nieuw zendernet gaan opbouwen - hij moest van een eenwording waarbij OD'ers leidende functies zouden krijgen, niets weten. Zo ook van Bijnen: deze schreef in die dagen aan zijn Gewestelijk Sabotage-Commandant in het westen des lands: 'Als Rob'
(Rombout leefde onder de illegale naam Rob Kooymans) 'de KP persé wil torpederen, moet hij zo doorgaan."
Op 10 september, één dag na de vorming van de Top-Driehoek, verzocht de in Amsterdam gevestigde Contact-Commissie der Illegaliteit de regering telegrafisch? om 'omgaand'
per telegram te bevelen 'om leiding acties opperbevelhebber'
(prins Bernhard) 'in volle omvang te stellen in handen van Driehoek Knokploeg-Raad van Verzet-Ordedienst te Amsterdam'
- dat denkbeeld werd in Londen niet overgenomen; aan de twee betrokken ministers: Gerbrandyen van Lidth, noch aan de prins, was duidelijk wat die 'Top-Driehoek'
was, en de prins voelde er niet voor, 'de leiding'
van door hem te gelasten acties 'in volle omvang'
over te dragen aan een in bezet gebied zetelend college. Het op 12 september8 sept. 1944, van J. A. van Bijnen voor P. W. Hordijk (LOjLKP, 4 C). 'Tekst: Enq., dl. VII a,'in verschillende centra waar eenheid ontbreekt, commandanten aan te wijzen voor actief verzet.'
Op 13 september sprak van Bijnen in Amsterdam met Walraven van Hall die hem zei dat de Top-Driehoek, aldus Thijssens verslag van wat hij van van Bijnen vernam, 'besloten had, voor het gehele land op te treden als intermediair tussen de Binnenlandse Strijdkrachten en de bevelhebber van die krachten ... , dat dit orgaan reeds de nodige burelen voor de speciale taken van de bevelvoering had geschapen en dat dit orgaan overal in den lande de Binnenlandse Strijdkrachten zou gaan organiseren' - Thijssen en van Bijnen vonden dit '
vanuit militair oogpunt een monstrum'"
; zij deden een gemeenschappelijke protestbrief toekomen aan de Contact-Commissie en Thijssen deed ook zijn beklag in Londen. In Amsterdam evenwel ging de ontwikkeling verder. De TopDriehoek kreeg er een andere naam: 'Delta-C'
('Delta-Centrum'
), ging zich installeren in een geheim hoofdkwartier, t.w. in de lege winkel- en kantoorruimte van een porceleinfirma aan de Nes te Amsterdam, en deed op 16 september via de kanalen van de CID twee mededelingen uitgaan": 'mededeling no. I' '
aan KP, OD, RVV en alle andere ondergrondse organisaties en haar regionale en plaatselijke vertakkingen', waarin gezegd werd dat het 'Delta-Centrum'
nu functioneerde, dat KP, OD en RVV 'met spoed gewestelijke, districtsen plaatselijke driehoeken' moesten vormen en dat '
alle ondergrondse organisaties zich voor actieve verzetshandelingen' dienden te '
onderschikken aan Driehoeksbevelvoering', en 'mededeling no. 2', louter gericht aan de Top-KP en de Raad van Verzet waarin de Contact-Commissie der Illegaliteit op 'subordinatie aan Driehoeksbevelvoering'
aandrong en waarin het Delta-Centrum vroeg om 'onmiddellijke overkomst gevolmachtigde afgevaardigde KP (resp. RVV) voor bevelvoering Delta-C.' Desgewenst konden dus Thijssen en van Bijnen persoonlijk plaatsnemen in het gemeenschappelijke bevelsorgaan - beiden (wij nemen aan dat zij op 17 september mededeling no. 2 ontvingen) bleven in Rotterdam. Zij zagen op die I7de en in de daaropvolgende dagen nauwelijks een taak voor het Centrum. De grote Geallieerde luchtlandingen waren begonnen en deze hadden op hen, zo schreven wij in ons vorige deel, 'het effect dat zij, beseffend dat de door hen geleide sabotage-opera~es nu voor de Geallieerde legers van
I A.V. 2 J. Thijssen: 'Verslag'
d.d. 15 sept. 1944 (RVV, 1 a). 3 Beide stukken in'een praatcollege'
(die term had van Bijnen gebruikt'), dat vermoedelijk nauwelijks van de' grond zou komen: het einde van de bezetting leek opnieuw op handen,'