Juist de verwachting dat de Geallieerden binnen afzienbare tijd in heel Nederland zouden doordringen waarbij het wenselijk was dat overal centraal geleide Binnenlandse Strijdkrachten in actie zouden komen, stimuleerde diegenen die in Amsterdam het initiatief hadden genomen tot de 'Driehoeksbevelvoering'
om op de ingeslagen weg voort te gaan: een in bezet gebied opererend ondergronds leger had dan een in bezet gebied opererende staf en een aldaar aanwezige bevelhebber nodig, Er wàs al een bescheiden hoofdkwartier, er was ook al een verb in dings agent met Londen (de BBO-agent Tobias Biallosterski-), Six kon een capabele chef-staf voorstellen: de kapitein der genie M. de Boer, na mei '40 functionaris van de Nederlandse Spoorwegen, die als medewerker van de OD een belangrijk aandeel had gehad aan de uitwerking (op de z,g, Donderdagmiddag-bijeenkomsten 3) van algemene aanwijzingen voor spoorwegen andere sabotage" - maar wie zou bevelhebber worden?
Die vraag werd in de middag van dinsdag 19 september besproken in een vergadering te Amsterdam waar o.rn. aanwezig waren: de drie leden van het Delta-Centrum (Six, van der Gaag en Rombout), voorts voor de OD mr. C. J. F. Caljé, vertegenwoordiger van de OD in de Kern en in de Contact-Commissie, voor de RVV Johan Doorn, Gerben WagenaarJ.geweest: als functionaris van de Spoorwegen was hij vrijgelaten op verzoek van'oude'
Top van de LKP), voor de LO G. Pruys, voor het NC Neher, voor het Nationaal Steunfonds Walraven van Hall en voor de CID Sanders - ook de Boer en Biallosterski namen aan de bespreking deel. I Er werd allereerst besloten, het Delta-Centrum uit te breiden tot zes leden: Six en Caljé voor de OD, van der Gaag en Doorn voor de RVV - de keuze voor de LKP wilde men aan van Bijnen overlaten. Maar het bevelhebberschap! Had generaal Winkelman, opperbevelhebber van landen zeemacht tijdens de Duitse invasie in mei '40, zich in Nederland bevonden, dan zou de keuze op hem zijn gevallen, maar Winkelman zat in Duitsland krijgsgevangen. Nu had Six al in augustus '42 toen hij begonnen was met de opbouw van een nieuwe OD, aan Winkelmans voorganger, generaal 1. H. Reynders, gevraagd of deze, als het ooit tot uitgebreid semi-militair verzet in Nederland zou komen, daarvan als bevelhebber de leiding zou willen nemen - Reynders, nog steeds diep gekwetst door het feit dat hij begin februari '40 als opperbevelhebber was afgezet, had geantwoord dat hij die taak alleen op zich zou willen nemen op uitdrukkelijk verzoek van de regering ('als de regering', had hij min of meer gezegd, 'mij niet goed genoeg gevonden heeft voor de leiding van het legale verzet, dan acht ik mij niet goed genoeg voor de leiding van het illegale"). Was dat nog steeds Reynders' standpunt? Niemand wist het. Er werd besloten dat een delegatie naar hem toe zou gaan, bestaande uit Caljé en Pruys, en dat zij, als hij zou weigeren, de kolonel van de generale stafV. E. Wilmar zou benaderen die in de zomer van '42 een tijdlang commandant van de OD was geweest.
Na overleg met Scheepstra besloot Pruys, onmiddellijk twee boodschappers (wij weten niet, wie dat zijn geweest) naar Rotterdam te sturen teneinde van Bijnen in te lichten .
Deze en Thijssen beseften op dat moment heel wel dat de benoeming van een landelijke bevelhebber wenselijk was en hadden daarbij al enkele dagen eerder aan generaal Reynders gedacht, maar zij zagen die bevelhebber als een schakel tussen prins Bernhard en henzelf (zij overwogen ook, hun hoofdkwartieren te combineren tot één 'Operatie-Centrum'
) - aan een boven hen geplaatst hoofdkwartier of Delta-Centrum hadden zij geen behoefte, zij wilden de rechtstreekse commandanten blijven vanJ.
Wat van Bijnen op de avond van de rçde in eerste instantie van de twee boodschappers hoorde, maakte op hem een alleszins bevredigende indruk. Hij besloot dat de LKP in het Delta-Centrum zou worden vertegenwoordigd door Pruys, toen nog voorzitter van het Centraal Bureau van de LO, en een van zijn naaste medewerkers, de KP'er A. G. Kloots. 'Er heeft zich'
, schreefhij in een brief die hij de volgende ochtend vroeg bij Thijssen liet afgeven,
'een volkomen nieuwe figuur voorgedaan en bovendien een volkomen acceptabele. Ik kreeg vanavond bezoek van twee heren ... die het nu eindelijk maar eens gewaagd hebben om naar Rotterdam te komen. Het blijkt nu dat de heren vanmiddag een vergadering hebben gehad, waarin zij tot het besluit zijn gekomen, dat de flguur als volgt behoort te zijn: Ajllied] H[igh] Clommand] - Pr. B. - binnenlands bevelhebber - O[peratie] C[entrum], waarnaast als adviseur voor de bevelhebber zouden optreden zes heren, twee voor iedere verzetsorganisatie. Wij hebben de bevelhebber waarom wij gevraagd hebben; de Driehoek staat er volkomen naast; wij hebben operatief vrijheid van handelen.
De voorgestelde figuur is er een die ook door jou volkomen geaccepteerd zal worden. Nu heeft men mij gevraagd om vandaag' mee naar hem toe te gaan en ik voel daar iets voor. De uitnodiging is uiteraard ook voor jou bedoeld. Om half negen staat de wagen gereed. Ga nu mee, dan is de zaak ineens uit de wereld Ik stel er prijs op, ook in deze zaak gezamenlijk met je op te treden. Ga je niet mee, wat ik me in dit geval niet voor kan stellen, dan ga ik alleen."
Wij weten niet op welk uur Thijssen van Bijnens brief las - hij was in elk geval niet present toen de auto vertrok waarin zich de twee boodschappers en van Bijnen bevonden. Van Bijnen ontmoette in Den Haag Pruys, en Caljé bezocht generaal Reynders; hij nam daarbij de Haagse officier van justitie mr. G. J. de Lint mee, een medewerker van de OD die in '39-'
40 op het Algemeen Hoofdkwartier onder Reynders had gediend.
Reynders bleek niet van standpunt te zijn veranderd: hij weigerde. Caljé vroeg hem toen wat hij van kolonel Wilmar dacht. Reynders was niet enthousiast en zei dat men beter kolonel Koot kon vragen, 'hem'
, zei hij, 'zit de illegaliteit in het bloed."
Caljé bracht verslag uit aan Pruys - deze was alleen. In het gesprekJ.'plaatsen in Opera tieCentrum RVV waar meeste en beste verbindingen voor onmiddellijke leiding beschikbare strijdkrachten en aan hem toevoegen Driehoek in adviserende functie. Zouden ons met deze oplossing volkomen kunnen verenigen.'!
Beiden ondertekenden voorts een gemeenschappelijke brief aan de Contact-Commissie der Illegaliteit waarin zij in antwoord op 'mededeling no. 2' d.d. 16 september schreven dat zij in beginsel bereid waren, persoonlijk zitting te nemen in het Delta-Centrum, dat evenwel 'de militaire toestand van het ogenblik'
hun 'aanwezigheid bij de troep'
vergde, dat zij order hadden gegeven, 'vertegenwoordigers van RVV en KP aan te wijzen voor de regionale en plaatselijke Driehoeken'
en dat zij 'de schakel Delta C'
tussen de bevelhebber en henzelf 'alsmede bevelvoering via de Driehoeken van militair standpunt bezien een monstrum'
achtten."
In Den Haag was inmiddels méér gebeurd.
Samen met Pruys en de Lint zocht Caljé kolonel Wilmar op. Deze bleek voor het hem aangeboden bevelhebberschap niet veel te voelen: hij vond het tijdstip te vroeg en zei voorts dat hij op een later moment alleen dan bevelhebber zou willen zijn als de OD, de RVV en de LKP volledig opgeheven zouden worden -nu, Caljé, Pruys en de Lint beseften dat geen van de drie organisaties bereid zou zijn, op dat tijdstip die voorwaarde in te willigen.J.sept. 1944 (het bewaard gebleven exemplaar is onjuist gedateerd: 19 september), van J. Thijssen en J. A. van Bijnen aan de CC (GAC, I
Zij begaven zich naar Koot, legden deze uit dat de (nog te vormen) Binnenlandse Strijdkrachten behoefte hadden aan een bevelhebber, dat zich bij die vorming, gegeven de bestaande tegenstellingen, grote moeilijkheden zouden voordoen - was hij, zo werd hem gevraagd, desondanks, nu Reynders en Wilmar hadden geweigerd, bereid zich beschikbaar te stellen, d.w.z. te handelen in de geest van de bespreking welke daags tevoren in Amsterdam had plaatsgevonden? Zijn naam, zo werd hem gezegd, was daar niet gevallen maar Caljé, Pruys en de Lint vertrouwden dat de leden van het Delta-Centrum en de andere voormannen der illegaliteit die in Amsterdam samen waren geweest, slechts verheugd zouden zijn indien een ervaren oud-beroepsofficier in de tamelijk hoge rang van kolonel het hem aangeboden bevelhebberschap zou aanvaarden.
Zonder lang na te denken zei Koot 'ja'
. Hij zei ook nog dat hij zich bepaald in Amsterdam wilde vestigen: 'Den Haag is zo'
n ontzettend kletsgat, dat weet ik uit ondervinding; ik wens in de massa op te gaan en Amsterdam kent mij niet." Hij liet zijn vrouw (hij was in '23 gehuwd) een koffertje pakken, nam afscheid van haar, stapte in de auto, werd in Amsterdam op een onderduikadres ondergebracht en begaf zich de volgende ochtend naar het voor hem ingerichte hoofdkwartier in de Nes - de eerste plaats van vestiging; er zouden nog vijf andere volgen, telkens betrokken omdat men wist of vermoedde dat de SD het pand had gelocaliseerd van waaruit de Binnenlandse Strijdkrachten werden geleid.
Als zoon van een Nederlandse vader en een Chinese moeder was Henri Koot" in december I883 op Bali geboren. Zijn vader had als architect in Indië carrière gemaakt bij het departement van burgerlijke openbare werken. Na de hbs in Soerabaja doorlopen te hebben, kwam de jonge Koot in I90I voor het eerst naar Nederland om er het onderwijs te volgen aan de Koninklijke Militaire Academie; bij het officiersexamen werd hij er no. 3 uit zijn jaarklas. Een periode van militaire dienst in Indië volgdeJ.'breken'
. Na de oorlog werd hij, nu als burgerambtenaar, hoofd van de codedienst van Buitenlandse Zaken totdat hij tot zijn pijnlijke verrassing per 1januari '33 wegens bezuiniging werd ontslagen. Op diezelfde datum kwam hij evenwel weer in actieve dienst bij de Generale Staf. Hij was voorts lector in het Maleis aan de Indologische faculteit te Utrecht. Zijn colleges aldaar zette hij tot '39 voort; daarnaast gaf hij in de jaren '30 lessen aan de Hogere Krijgsschool en stond hij de Nederlandse Geheime Dienst, GS-III, met zijn kryptografische kennis terzijde. Hij had een fabelachtig gevoel voor talen en was een harde werker.
Als reserve-officier (in '37 was hij tot kolonel bevorderd) werd hij bij de vorming van het Algemeen Hoofdkwartier verbonden aan GS-III. Met de in mei '40 geleden nederlaag had hij geen vrede. Als chef van het kabinet van kapitein Breunese, commandant van de Opbouwdienst, wilde hij zich moeite gaan geven, een anti-Duitse kern om zich heen te vormen maar daarvoor ontbrak de tijd. Medio september '40 werd hij namelijk samen met enkele andere oud-officieren van GS-III door de SD gearresteerd op grond van de valse aanklacht van een onder hem dienende korporaal dat hij en die officieren voorbereidingen hadden getroffen om in geheim contact te treden met Engeland. Hij werd na drie maanden vrijgelaten maar verloor zijn positie bij de Opbouwdienst. Nadien was hij werkzaam op het secretariaat van de Nederlandse Unie, totdat deze beweging in december '41 door de bezetter werd verboden. In het kader van het Rode Kruis zette hij vervolgens in '42 een grote actie op touw om pakketten te doen toekomen aan de in krijgsgevangenschap afgevoerde beroepsofficieren en die actie breidde hij in de zomer van '
43 uit, toen ook vele duizenden reserve-officieren en lagere beroeps- en reservemilitairen naar de krijgsgevangenenkampen in Duitsland verdwenen (hij kreeg een vrijstelling op grond van zijn werk). Wegens het schrijven van een als anti-Duits beschouwd artikel in het tijdschrift Het Nederlandse Rode Kruis werd hij in april '44 voor de tweede maal gearresteerd, toen na drie weken vrijgelaten, maar wèl veroordeeld tot een boete van f300 - bovendien moest hij op bevel van het Reichskommissariatper 1 september zijn functie bij het Rode Kruis neerleggen.
Grotere eenheden had hij nooit gecommandeerd, maar dat soort
Dat 'dienen'
was bij kolonel Koot geen frase. Hij was de bescheidenheid zelve; dat bleek ook uit de illegale naam die hij koos: 'de Klerk'
. 'Zijn enige wens was'
, aldus later C. F. Overhoff, gewestelijk commandant van de BS in Amsterdam, 'onbekend te blijven en te eniger tijd weer in het grote leger der naamlozen onder te gaan'
; het kwam in het leven, zo placht Koot uiteen te zetten, op 'de drie K'
s' aan: 'Karakter, Kennis en Kunde', en van die drie was de eerste K veruit de belangrijkste.' '
Een bijzonder mens', noemde Wagenaar hem jegens ons in '58.
'Volkomen eerlijk en heel vriendelijk; een prachtkerel. Hij zocht geen eer. Hij heeft steeds fair willen zijn en bovendien: het minste werk was hem goed genoeg. Als hij ergens op bezoek kwam waar nog het kacheltje aan moest, ging hij rustig als eerste cokes kloppen."
'Een zeer eenvoudig man'
, aldus zijn secretaresse op het BS-hoofdkwartier. 'Hij zei nooit een woord te veel. Wat mij verder opviel was dat hij heel weinig at. Meestal hadden we genoeg te eten maar Koot gaf vaak zijn eten weg. Elke dag om zes uur verzonk hij in stilte; dan had hij, zei hij, psychisch contact met zijn vrouw in Den Haag. Zijn eigen leven vond hij niet belangrijk."
Het is, menen wij, die bescheiden terughoudendheid geweest, die kolonel Koot in staat heeft gesteld, in zoverre effectief als bevelhebber der BS te functioneren dat hij geen confiicten schiep maar veel, zij het niet alle, bestaande conflicten uit de weg wist te ruimen dan wel er hun scherpte aan te ontnemen. Hij was het tegendeel van een drijver, wel conservatief in zijn opvattingen maar ruim genoeg om te beseffen dat ook communisten een werkzaam aandeel dienden te hebben aan de activiteit van de BS. Zaten daar bezwaren aan vast? Dat was dan een zaak voor na de bevrijding wanneer anderen het weer voor het zeggen zouden
I C. F. Overhoff: 'Oorlogsherinneringen'
(1949), I, p. 82 (Doe 1-1292, a-r). 2 G. Wagenaar, 16 mei 1958. 3 M. R. Tuininga-Boissevain, 3 I aug. 1970. 59
'ik was politiek ongeschoold'
, zei hij in '49 aan de Enquêtecommissie (daaraan toevoegend: 'en dat ben ik nu nog'
') - voor de menselijke tegenstell i ngcn in de illegaliteit kon hij begrip opbrengen, voor de politieke nauwelijks. Trouwens, men kan zich indenken dat alleen al die menselijke tegenstellingen hem met hun felheid ietwat verbaasden, ja ontstelden, toen hij er, zodra hij zijn functie begon uit te oefenen, mee werd geconfronteerd. Tegen de Utrechtse BS-officier W. H. NageLzei hij eens: 'Ik ben dan wel de commandant, maar ik voel mij eigenlijk meer scheidsrechter. Wat is er toch een ruzie tussen de verschillende illegaliteiten! ... Als de Binnenlandse Strijdkrachten op het ogenblik, waarnaar wij allemaal zo vurig verlangen, zullen moeten optreden, zal er een bloedbad komen als wij niet eensgezind zijn.' '
Zo ongeveer sprak hij', aldus Nagel. 'Ik vond hem een wijs man."
Gelijk vermeld, betrok kolonel Koot opseptember zijn eerste, nog maar primitief ingerichte hoofdkwartier. Kapitein de Boer ging als chefstaf fungeren, voor de functie van adjunct-chef werd de reserve-eerste luitenant-vlieger jhr. O.E. E. L. Wittert van Hoogland aangetrokken. Bureaus werden geformeerd voor de verschillende taken waarmee de staf zich moest belasten (wij komen er in het volgend hoofdstuk op terug) - wat voor al die arbeid nodig was: behalve secretaressen ook tafels, stoelen, schrijfmachines, papier, extra-levensmiddelen, brandstoffen, fietsen, fietsbanden, werd door Walraven van Hall en zijn helpers te voorschijn getoverd; van Hall werd, samen met Six en Neher (hem kende Koot reeds uit de eerste wereldoorlog toen Neher als employé van het Haagse telefoonbedrijf hem had geholpen bij het afluisteren van de telefoongesprekken van buitenlandse legaties) Koots belangrijkste adviseur op het terrein van de illegaliteit.
Van dat alles was nog maar weinig geregeld, toen de nieuwe bevelhebber op de eerste dag van zijn functie-uitoefening,september, een bevel zond aan de OD, de RVV, de LKP en alle 'regionale en plaatselijke Delta'
s' (die waren nog maar hier en daar gevormd) waarin hij gelastteJ'alle gewestelijke en plaatselijke Delta'
s' opdroeg, 'om onverwijld eenhoofdige leiding te kiezen voor alle sabotage-, behoudsen gevechtshandelingen, voorafgaande aan de bevrijding' - van dat bevelontvingen Six, Thijssen en van Bijnen een afschrift.' Koot gedroeg zich dus of hij reeds ten volle door de RVV en de LKP (de OD bood geen moeilijkheden) was aanvaard.
Inderdaad, op de leden van het Delta-Centrum die hem nog niet hadden gekend, had hij een sympathieke en kundige indruk gemaakt, maar er was in den beginne toch wel aarzeling. 'Ik moet zeggen'
, zo schreef ons in '80 Kloots, die naast Pruys de LKP in het Delta-Centrum vertegenwoordigde,
'dat aanvankelijk in mijn kring en ook in die van de RVV nogal wat twijfels omtrent de geschiktheid van deze Indische militair bestonden. Hij was tenslotte als codespecialist, afkomstig van de Generale Staf, veel meer een kamergeleerde dan een partisanen-aanvoerder. Het feit dat hij Knil" was en geen KL', was voor ons wel een prae. Daarbij kwam dat hij een bijzonder beminnelijk man bleek te zijn ...
Ondanks de goodwill evenwel die hij wist te verkrijgen, is ook hij niet in staat geweest, de grote verschillen in opvattingen en mentaliteit in de organisatie onder hem te overbruggen"
geen wonder! De BS waren niet opgericht terwijl er op semi-militair gebied een vacuüm bestond - er waren reeds twee organisaties actief, door krachtige persoonlijkheden geleid en beide beschikkend over eigen verbindingen met Londen: de LKP en de RVV. Kloots kreeg korte tijd later in plaats van Pruys, die LO-man was (en bovendien als voorzitter van het Centraal Bureau van de LO werd afgezet, waarover meer in
1 Bevel, 26 september 1944, van H. Koot (bij!. 14 bij M. de Boer: 'Verslag betreffende de leiding der Binnen!. Strijdkrachten en van de daaraan voorafgegane coördinatie van het gewapend verzet in bezet Nederland' (3 I aug. 1949) (verder te citeren als: de Boer: 'Verslag ... BS') (Doe 11-500 A, b-I en b-2). 2 Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. ' Koninklijke Landmacht. 4 Brief, 20 april 1980, van A. G. Kloots (Doe 1-911 A, a-I). 59'Bob-KP'
) naast zich - zü beiden werden bij het werk van de 'sectie-Maquis' (later 'Bureau Operaties'
geheten) van Koots hoofdkwartier betrokken, 'een sectie met een interessante naam'
, aldus Kloots,
'die evenwel bitter weinig kon uitrichten ... Bob en ik moesten volstaan met af en toe het geven van een advies, het onderhouden van wat contacten, en zo nu en dan opstellen van een militaire order, die dan in het circuit verdween maar waarvan zelden iemand te weten kwam of hij welontvangen was en zo ja, ook uitgevoerd. In feite konden wij in deze sectie geen enkele activiteit van belang ontplooien, want opdrachten aan de LKP en de RVV moesten uiteraard nog steeds via Frank en Lange Jan 1 lopen, c.q. door hen gegeven worden. Zij immers waren nog steeds de commandanten en beschikten ook nog steeds over eigen verbindingen, zelfs met Engeland, die uitstekend functioneerden.'
Inderdaad, tussen Koot, Thijssen en van Bijnen konden moeilijkheden niet uitblijven; zij hebben in de laatste week van september en in de maanden oktober en november veel van Koots aandacht gevraagd. Daarnaast waren er nog twee belangrijke vraagstukken: de benoeming van gewestelijke commandanten voor de BS, zulks in overleg met de gewestelijke Delta's, en de verhouding tussen kolonel Koot en zijn militaire superieur, prins Bernhard.
Op de benoeming van de gewestelijke commandanten komen wij in het volgend hoofdstuk terug - hier willen wij slechts opmerken dat die functie waarbij men, zo werd gemeend, leiding zou moeten geven aan de gevechtshandelingen van goed-uitgeruste guerrilla-eenheden, tot ergen'lis van de meeste RVV'
ers en KP'ers in de regel werd toevertrouwd aan officieren die uit het kader van de OD afkomstig waren. Op de verhouding tussen kolonel Koot en prins Bernhard willen wij nu reeds ingaan.
Vreemd genoeg werd aanvankelijk noch de regering noch de prins ingelicht dat opseptember in Amsterdam een bevelhebber was gaan functioneren die in bezet gebied als het ware de rechtstreekse en exclusieve vertegenwoordiger zou zijn van de prins. Dat droeg bij tot een'Het is onbegrijpelijk'
, seinde het Bureau Inlichtingen op 18 september aan de aan Six toegevoegde geheime agent Dijckmeester, 'wie thans het bevel voert. Is dit Driehoek of Delta-Centrum ? Of zijn Driehoek en Delta-Centrum identiek?"
Inderdaad, zij waren identiek, maar toen-dat duidelijk was, kwam er nieuwe verwarring doordat de prins, nog niets wetend van Koots benoeming, op 25 september via Radio Oranje 'de organisaties, uit welker midden leden aan het gewapend verzet deelnemen', opdroeg, plaatselijke verzetsleiders te benoemen. 'In de gevallen'
, zo heette het verder, 'waarin onverhoopt niet tijdig tot overeenstemming kan worden geraakt, wordt de aanwijzing van de plaatselijke leider overgelaten aan de gezamenlijke beslissing van de centrale leiding der organisaties, welke bekend staan als: KP, OD en RVV' - in die constructie was voor Koot in het geheel geen plaats. Evenmin werd diens functie genoemd toen de prins op 26 september via Dijckmeester een telegram zond aan 'Driehoek en Contact-Commissie'
waarin hij, zijn bekendmaking via Radio Oranje verduidelijkend, schreef dat er slechts één Driehoek mocht zijn: die aan de top, 'geen plaatselijke en regionale Driehoeken toegestaan."
De prins wenste dus dat de leiders van alle in een bepaalde plaats of streek actieve illegale groepen een gevechtscommandant zouden aanwijzen ('bij voorkeur'
, aldus het telegram van de zöste, 'met ervaring actief verzet'
) en dat, als zij het niet eens zouden worden, de Top-Driehoek voor die aanwijzingen zou zorgdragen - die Top-Driehoek zou dan verder fungeren als een orgaan voor het doorgeven van zijn bevelen. In bezet gebied evenwel was men al verder: er waren hier en daar al plaatselijke en regionale Delta's gevormd (en daarin waren niet alle illegale groepen vertegenwoordigd, maar alleen de OD, de RVV en de KP) en boven die Delta's stond Koot met zijn staf.
Op de 27Ste werd in Londen een telegram van Dijckmeester gedecodeerd waarin bericht werd, 'dat sedert 20 september een ervaren beroepsofficier optreedt als commandant Delta op verzoek van OD, KP en RVV'} - de prins begreep er niets van: wie was die beroepsofficier en wie had hem benoemd? Koot van zijn kant liet Biallosterski op 2 oktober seinen dat hij graag in zijn functie bevestigd zou worden door de prins, aange
'door enkelen niet aanvaard'
werd.' '
Situatie centraal commando allerminst duidelijk', seinde Londen op de 8ste. 'Wie commandeert Delta-Centrum en.wat is Hans' functie daarbij?' (de functie van Biallosterski, die de schuilnaam 'Hans'
droeg) 'Wie benoemde u als commandant Top-Driehoek? Sein uitvoerig hoe verhoudingen zijn en wie wat is."
Koot zond toen een telegram ('Ct. BS is degene die leraar is geweest in de kryptografte') aan generaal-majoor J. W. van Oorschot, chef van GS-III tot het Venlo-incident en in Londen hoofd van het BBO, uit welk telegram aan van Oorschot die Koot sinds jaren kende, duidelijk werd dat laatstgenoemde de geheimzinnige commandant was van het Delta-Centrum (en dus van de BS in bezet gebied). Hieruit vloeide voort dat de prins (ook hij kende Koot) een telegram deed uitgaan waarin hij deze in zijn functie als Commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten bevestigde - dat telegram werd op 20 oktober in Amsterdam gedecodeerd. Een en ander betekende dat diegenen die niet bereid waren, het gezag van Koot te erkennen, zich tot 20 okto ber op het standpunt konden plaatsen dat hij zijn functie uitoefende zonder enige machtiging van de regering of van prins Bernhard.
De verwarring die zich had voorgedaan, maakte de prins duidelijk dat, wat het bezette gebied betrof, aan zijn bevelhebberschap van de Nederlandse strijdkrachten heel wat haken en ogen vastzaten. Natuurlijk had hij, evenals de betrokken ministers dat hadden gedaan, beseft dat er tegenstellingen waren tussen de OD en de RVV, maar van welk een scherpte die waren geworden, had men in Londen niet geweten. De prins moest wel aannemen dat elk bericht dat hem uit bezet gebied zou bereiken, niet vrij zou zijn van eenzijdigheid - hoe het dan te interpreteren? Eind oktober besloot hij, aan zijn staf (deze was eerst bij Brussel gevestigd en van begin november af in Breda) een aparte afdeling toe te voegen waarin de OD, de KP en de RVV zouden zijn vertegenwoordigd. Vertegenwoordiger van de KP werd J. J. F. Borghouts, die als 'PeterZuid'
Gewestelijk Sabotage-Commandant was geweest in het zuiden des lands en daar na de bevrijding commandant was geworden van de Stoottroepen, en de RVV en de OD werden in de staf van de prins vertegenwoordigd door, respectievelijk, E. H. M. Hoogeweegen, commandant van de brigade-Rotterdam van de RVV, en Caljé. Hoogeweegen was op 25 oktober door Thijssen door de linies gestuurd, Caljé op 4 oktober door Six (met Koots instemming) - het was de bedoeling dat
, Van Ojen: De BS, p. 166. 2 Telegram, 8 oktober 1944, van BI aan F. Th. Dijckmeester (Vollgraff: 'Overzicht telegrammen'
, p. 57).
'Inmiddels'
(wij citeren van Ojens werk over de BS) 'ontstonden de Driehoeken in verschillende streken en plaatsen; sommige waren goed geconstrueerd' (die bestonden dus uit erkende vertegenwoordigers van de OD, de RVV en de LKP), maar andere, schrijft hij, waren gemaakt 'als het ware met een losse spijker en een touwtje'
, weer andere bestonden uitsluitend 'in schets op papier'
, waren nog pas 'in het stadium van voornemen of hadden zelfs dat nog niet bereikt. Bij een terugblik krijgt men inderdaad de indruk dat, in algemene zin genomen, de Deltavorming een inleidende fase tot de BS-formatie is geweest en gaarne wil men de gang van zaken in die zin interpreteren, doch in werkelijkheid is veelal van enige geleidelijkheid geen sprake geweest. In de ene plaats werd door het tot stand komen van een BS-eenheid de verdere ontwikkeling van een Delta afgeknepen, in een andere hield een stevig Deltaverband de bundeling tot BS te lang tegen.' I Met betrekking tot de vorming van de Delta'
s en het functioneren van die verbanden zijn maar heel weinig stukken bewaard gebleven. Een Delta diende te bestaan uit vertegenwoordigers van de OD, de RVV en de LKP - hun eerste taak was, een regionale of plaatselijke BS-commandant aan te wijzen en die commandant moest dan verder in overleg met die Delta gaan opereren, m.a.w. bepalen op welke wijze hij de uit Amsterdam ontvangen bevelen van kolonel Koot kon uitvoeren. Dat alles zou vlot kunnen verlopen indien er harmonie was tussen de drie genoemde organisaties, maar deze was vaak verre te zoeken en bovendien
I Van Ojen: De BS, p. 162-63.
Een notitie d.d. maandag 9 oktober van Hoogeweegen aan Thijssen I geeft ons met betrekking tot Rotterdam een duidelijk beeld van wat zich daar in de Delta (de Rotterdamse Knokploegen werden er in vertegenwoordigd door Samuel Esmeijer, 'Paul-KP'
) aan het afspelen was. De Delta was op vrijdag 6 oktober bijeengekomen (de aanwijzing van de prins: 'geen plaatselijke en regionale Driehoeken toegestaan'
, werd irreëel geacht) en had 'van Rijn'
(de door de bezetter in '41 ontslagen commissaris van politie H. M. C. A. Staal) benoemd tot 'eenhoofdige bevelvoerder Rotterdam'
- Staal was door van Bijnen naar voren geschoven. 'Duidelijk is mij echter'
, schreef Hoogeweegen,
'dat hij van het illegale leven, typerend karakter RVV en KP als zodanig, niet voldoende afweet, echter volkomen realiseert hij zich het karakter van de OD; temeer omdat het hem niet ligt [dat hij], als hij de vraag stelt: 'Wat doet de OD dan precies ?'
, het illustere antwoord krijgt: 'Als er op de hoeken van de straten één agent geplaatst wordt als de Geallieerden hier zijn, dan zetten wij er twee O'Dvlieden bij.' '
Op zaterdag 7 oktober hadden Hoogeweegen, Esmeijer en de ODman elk apart met Staal gesproken 'en heb ik'
, aldus Hoogeweegen, 'wijselijk het laatste onderhoud aangevraagd. Zodoende kon ik hem meer peilen en meer voor ons streven bewerken', maar daar stond weer tegenover dat Staal was ondergedoken 'in een huis waar Paul regelmatig verkeert, dus heeft hij uit de aard der zaak zeer veel contact met hem.'
Op zondag 8 oktober hadden Hoogeweegen, Esmeijer en de OD-man wederom gedrieën met Staaloverlegd. Esmeijer, die toen ca. tweehonderdvijftig KP'ers had bewapend, had ca. 100 wapens over - Hoogeweegen had ca. honderd man bewapend 'en begin gebruik te maken van overschot KP'
; Staal wilde ook de OD van wapens gaan voorzien, 'maar komen wij vrij gauw tot het feit dat OD heden geen enkele stoottroep geformeerd heeft'
(tot het formeren van die stoottroepen had Six op I mei '44 bevel gegeven). Dan volgt nog in Hoogeweegens notitie een paragraaf over de grote bezwaren die men binnen de RVV en de LKP tegen de hele BS-vorming koesterde: 'Politiek. Hiervan begrijpt hij'
'slechts zeer weinig en heb ik getracht hem daar zo veel mogelijk van op de hoogte te brengen'
, anders gezegd: Hoogeweegen poogde de BS-commandant te Rotterdam er van te doordringen dat hij de RVV en de LKP zoveel mogelijk hun eigen gang moest laten gaan.
Amsterdam is de enige plaats waar wij de besprekingen in Deltaverband nauwkeurig kunnen volgen: de beknopte notulen van die besprekingen zijn namelijk bewaard gebleven.' Wij beperken ons tot de hoofdzaken en gaan vooreerst niet verder dan tot begin oktober.
Op 14 september werd afgesproken dat de Amsterdamse KP een plan zou opstellen om de grootste electrische centrale te Amsterdam: de Centrale Noord, te beschermen tegen vernieling door de Wehrmacht op die vergadering kwam het tot een conflict met de RVV-man die de belangrijkste beslissingen wilde nemen buiten aanwezigheid van het 'hoofd Delta-Amsterdam'
(de vroegere garnizoenscommandant, luitenant-kolonel W. A. Boswijk, een van de naaste adviseurs van Six en vertegenwoordiger van de OD in de Delta-Amsterdam).
Op 19 september (de Geallieerde luchtlandingen hadden inmiddels plaatsgevonden) werd besloten dat de KP en de OD een plan zouden opstellen voor wat in Amsterdam op militair gebied kon worden ondernomen - in verband met het wapentekort had de OD slechts ca. vijftig man beschikbaar, de KP zeventig tot tachtig, zo ook de RVV, en daarbij kwamen dan nog tien man van de Persoonsbewijzencentrale, 'en studenten'
, en 'ca. tweehonderd man politie, waarvan ongeveer zestig in Noord.'
Op 20 september bleek dat de RVV 'in het Centrum onrust (wilde) verwekken door schietpartijen. OD daarentegen acht het juister, zich allereerst tot de te beschermen objecten te bepalen', de KP wenste voor de Centrale Noord 'minstens vijftig bewapende mannen'
te hebben, 'men is er zich echter wel van bewust dat al deze plannen slechts opgaan wanneer inderdaad de gehele Duitse bezetting Amsterdam van te voren verlaat en slechts een Sprengkommando over is gebleven.'
Op 21 september werd opgenomen over hoeveel wapens men eigenlijk beschikte, 'dat kwam ongeveer op: OD enige pistolen"; RVV 20 korte wapens' (revolvers, pistolen)', '3 lange wapens'
(geweren), '17 Duitse handgranaten, 12 Engelse handgranaten en voldoende springstof; KP 50Thijssen schreef dat de RVV-groepen in Amsterdam in werkelijkheid al de beschikking hadden over 'ro revolvers, veel springstof en r80 machinepistolen'
Op 23 september kwam het tot 'een discussie over het al of niet blijven bestaan van de Driehoek na uur U'
(na de bevrijding). 'Naar de mening van OD houdt op dat moment de Driehoek op te bestaan en treedt een bijzondere staat van beleg in. Daarna wordt OD door de militaire bevelhebber belast met het handhaven van orde en rust' overste Boswijk wenste dat alle KP'
ers zich dan ter beschikking zouden stellen van de OD.
Op 24 september vroeg het 'Bureau Delta A.' aan het Delta-Centrum of dat Centrum '
een volledig uitgewerkt plan voor ieder object' (d.w.z. ieder te beschermen object) voorgelegd wenste te krijgen (Koot antwoordde: alleen voor 'de door u beoogde grotere ondernemingen'
).'
Op 25 september kon de RVV-man meedelen dat een dropping (via Biallosterski geregeld) er toe had geleid dat in Amsterdam 120 stenguns waren aangekomen 50 zouden er naar Amsterdam-Noord worden overgebracht, 'waar volgens opgave van KP nu een groep van vijftig mariniers gereed zit'
, '50 stuks blijven ter beschikking van RVV voor de Centrale-Oost (Hoogte Kadijk). De overige zullen voorlopig worden uitgedeeld voor de instructie van de leden OD, KP en RVV.'2
Op 27 september kwam het tot een scherp conflict: kolonel Koot had, gelijk weergegeven, bevolen dat alle Delta's '
onverwijld' een '
eenhoofdige leiding' moesten kiezen '
voor alle sabotage-, behoudsen gevechtshandelingen, voorafgaande aan de bevrijding' - er moest dus een commandant-Amsterdam worden aangewezen. Overste Boswijk betoogde dat hijzelf daar in de eerste plaats voor in aanmerking kwam: 'hij was'
, aldus de notulen,
'plaatselijk commandant voor en tijdens de oorlog Ook moet men het
· .. RVV voelt meer voor een neutrale figuur, zij hebben iemand op het oog die ook hoofdofficier was.
· .. KP memoreert vervolgens de geschiedenis der KP en de verhouding tot OD, welke niet altijd even schitterend is geweest ... OD blies steeds hoog van de toren maar vroeg, als puntje bij paaltje kwam, KP om de vuile was te doen. Zodoende is er bij KP een weinig hoge dunk over OD ontstaan.
· .. RVV deelt mee dat dezelfde argumenten ook voor haar gelden.
· .. KP en RVV wensen na het uur U niet opzijgedrukt te worden door een OD-kliek ... KP accepteert geen O'D-Ieiding na het uur U ... Mogelijk gaan KP en RVV met de legers verder mee naar het front.'
Op 29 september wees overste Boswijk er op dat de OD-Ieiding op I mei de vorming van stoottroepen had gelast maar dat 'de Duitsers steeds zeer fel tegen OD (waren) geweest' en hij '
ontkende ten stelligste dat de OD hoog te paard zou zitten, dit zou natuurlijk hier en daar ook wel eens zijn voorgekomen, maar gold zeker niet algemeen' - hij wilde overigens zijn plaats in de Delta-Amsterdam aan een andere OD'
er afstaan en dan zou de nieuwe Delta de commandant kunnen aanwijzen.
Op 30 september nam de overste (naar wij veronderstellen: diep teleurgesteld, ja diep gegriefd) afscheid, reserve-majoor W. C. Roest van Limburg werd zijn opvolger voor de OD.
Op 2 oktober (Walraven van Hall, 'de olieman'
, nam aan de vergadering deel) werden twee candidaten voor de post van commandantAmsterdam uitvoerig besproken - men werd het niet eens. Het dispuut werd, zoals behoorde, aan kolonel Koot voorgelegd en hij besliste, in overeenstemming met het Delta-Centrum, dat reserve-majoor C. F. Overhoff, voorzitter van de Vereniging voor de Effectenhandel en chefstaf van Boswijk, BS-commandant zou worden. Dat besluit wekte het ongenoegen op van de vertegenwoordigers van de RVV en de KP: op de vergadering van 6 oktober waar Overhoff voor het eerst aanwezig zou zijn, kwamen zij demonstratief een half uur te laat. 'Onderling begrip zal nodig zijn om het werk te volbrengen'
, zei Overhoff in een kort openingswoord. 'Hij heeft geen enkele ambitie en stelt zich uitsluitend ter beschikking voor de goede zaak'
; ten bewijze daarvan nam hij in zijn functie als BS-commandant de schuilnaam 'Knecht'
aan.
Het spreekt vanzelf dat men besprekingen als in de Delta-Amsterdam gevoerd, zien moet als de resultante van besprekingen in eigen kring: de deelnemers kwamen een ochtend of een middag bijeen en pleegden vooren nadien uitgebreid overleg binnen de eigen groep. Als de vertegenwoordigers van de KP en de RVV volgens de notulen van de Delta-Amsterdam zeiden dat zij na de bevrijding 'niet opzijgedrukt'
wilden worden 'door een OD-kliek'
, dan kan men aannemen dat zij zich in eigen kring nog wel krasser hebben uitgedrukt. Kennelijk maakte kolonel Koot die zijn hoofdkwartier in Amsterdam had, zich grote zorgen over het feit dat juist daar de aanwijzing van een BS-commandant tot felle disputen leidde - Walraven van Hall heeft stellig met medeweten van Koot aan de beslissende vergadering op 2 oktober deelgenomen om daar, zoals hij placht te doen, op eendracht aan te dringen.
Wat in Amsterdam in Delta-verband gebeurde (en Hoogeweegens Rotterdamse notitie wijst in dezelfde richting), toont vóór alles aan dat, afgezien nog van de geringe gecombineerde sterkte (in Rotterdam ca. 10 oktober omstreeks tweehonderdvijftig man, in Amsterdam op 19 september ca.vierhonderd, onder wie tweehonderd man politie) en afgezien ook van het grote wapentekort, de BS althans in de twee genoemde steden weinig meer waren dan een opzet, een plan, een denkbeeld. Wilde men van die BS een realiteit maken die op semi-militair gebied enig gewicht in de schaal kon werpen, dan diende men de sinds '43 gegroeide tegenstellingen tussen de OD, de RVV en de LKP te overwinnen en dat zou veel moeite kosten. Het was niet zo dat die drie organisaties onmiddellijk als het ware opgingen in de BS - aanvankelijk bleven vooral de RVV en de LKP in volle omvang bestaan, zulks geheel volgens de.inzichten van hun leiders: Thijssen en van Bijnen.
Gaan wij nu de conflicten beschrijven welke zich tussen die twee onderling en tussen hen beiden en kolonel Koot voordeden, dan is het noodzakelijk dat wij eerst weergeven wat na de Londense oproep tot vorming van de BS (3 september) door de OD, de RVV en de KP afzonderlijk is verricht. Vooral het beleid van Thij ssen en van Bijnen kan immers slechts begrepen worden uit de praktijk van hun eigen illegale werk.