In '48 terzake door de Enquêtecommissie verhoord, zei Gerbrandy: 'Ik was volkomen bereid om bij wijze van spreken voor iedere Joodse Nederlander 50000 francs te geven, als hij daardoor vrij kon komen', en toen de voorzitter van de commissie vervolgens vroeg: 'U wilde het niet zelf doen langs officiële weg maar één of ander Joods comité kon dat gedaan krijgen?'
, antwoordde Gerbrandy: 'Precies.' '
Is dat nu gebeurd, getuige?' vroeg toen een van de leden van de commissie, waarop Gerbrandy's bescheid was: 'Dat weet ik verder niet."