Het sprak vanzelf dat, naarmate de bevrijding naderbij kwam, de vraagstukken van het naoorlogs bestel meer aandacht gingen vragen. Veel van die vraagstukken vormden ook een onderwerp van gedachtenwisseling binnen de illegaliteit, die overigens (zulks zal uit dit hoofdstuk duidelijk blijken) in dat opzicht allerminst een eenheid was. Ten eerste waren er illegale groepen die elke bemoeienis van de illegaliteit met de politieke vraagstukken die in de naoorlogstijd aan de orde zouden komen, principieel verwierpen, ten tweede tekenden zich tussen de groepen die die bemoeienis niet uit de weg gingen of er zelfs hoge prijs op stelden, allerlei tegenstellingen af; daarbij stond de vraag of na de bevrijding een 'vernieuwd'
Nederland diende te ontstaan, centraal.
Ten aanzien van het principieel verwerpen van bemoeienis door de illegaliteit met naoorlogse politieke vraagstukken willen wij er om te beginnen op wijzen dat in lang niet alle groepen wereld- of levensbeschouwelijke opvattingen een rol hadden gespeeld. Veel illegale werkers beperkten zich er toe, te doen wat hun hand te doen vond: zij bedreven spionage, zij saboteerden, zij hielpen onderduikers, zij gaven illegale bladen uit, zij zorgden voor clandestiene verbindingen, zij zamelden geld in voor illegale doeleinden, en zij keken bij dat alles niet verder dan de bevrijding. Hun was het besef voldoende dat zij de vijand bestreden en de bondgenoten hielpen - dat zagen zij als hun eigen, door vaderlandsliefde bepaalde, strikt persoonlijke opdracht die uit de bezetting was voortgevloeid en die ten tijde van de bevrijding als voltooid zou mogen worden beschouwd. Zeker, individueel hadden ook deze illegale werkers wel bepaalde wensen met betrekking tot het naoorlogs bestel maar de verwezenlijking daarvan zagen zij als een taak die hun als staatsburgers aanging, niet als een die was weggelegd voor de illegale groepen waarvan zij deel hadden uitgemaakt.
Anderen waren er die hun illegale werk beleefden, althans mede beleefden, als een door duidelijke concepties ingegeven streven naar een betere samenleving - een streven dat uiteraard bij het einde van de bezetting niet moest worden opgegeven maar dan eerder met verdubbelde kracht voortgezet. Zo werd het vooral gezien in linkse en j engeren'vernieuwd'
Nederland moest ontstaan; de samenstellers van beide bladen meenden óók dat hun overtuiging werd gedeeld door een groot deel, misschien wel het grootste deel, van de publieke opinie.
Was dat zo?
Die vraag viel niet te beantwoorden; de publieke opinie kon zich niet uiten. Wie vóór de bezetting bepaalde staatkundige denkbeelden had aangehangen, zag die door sommigen aanvaard en door anderen bestreden en kon er zich, de reacties in de pers en in laatste instantie de uitslagen van de algemene verkiezingen nagaand, een denkbeeld van vormen hoe groot het deel van het volk was dat zijn denkbeelden deelde. Tijdens de bezetting was de pers gelijkgeschakeld en het parlementair bestel opgeheven. Dat droeg er toe bij dat redacties van bladen als Vrij"Nederland en Het Parool de mate waarin hun opvattingen weerklank hadden gevonden, verre konden overschatten. Van belang was bij dat alles óók dat er onder de vooroorlogse politieke partijen van enige betekenis slechts één was geweest, de Communistische Partij Nederland, die als zodanig in de illegaliteit was gegaan en van eind '40 af een eigen illegaal blad had uitgegeven: De Waarheid een overeenkomstige actie was door de Rooms-Katholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij, de Christelijk-Historische Unie, de Liberale Staatspartij, de Vrijzinnig-Democratische Bond en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij niet ontplooid. Zeker, van drie van die partijen: de ARP, de liberale partij en de SDAP, waren duidelijke verzetsimpulsen uitgegaan (verzet vooral tegen SeyssInquarts gelijkschakelingspolitiek) maar zij hadden niet door middel van het uitgeven van eigen illegale bladen getracht, hun aanhang vast te houden en eventueel uit te breiden. Dat vasthouden was wel met andere middelen nagestreefd: voormannen van die drie, maar ook van de andere partijen (zulks met uitzondering van de RKSP') waren in het land gaanwas dat op kritieke momenten aan de gelovigen deed weten welke houding zij jegens de bezetter en zijn instellingen dienden
Van belang lijkt ons bij dit alles ook, te onderstrepen dat er bij de voormannen van de genoemde zes democratische partijen geen sprake was van enige behoefte om te abdiceren. In tegenstelling tot het Driemanschap van de Nederlandse Unie hadden zij in de zomer van '40 geweigerd, publiekelijk naar voren te treden toen de bezetter daaraan de eis had verbonden dat zij geen gewag zouden maken van de begrippen 'Oranje'
en 'onafhankelijkheid'
- nadien waren zij elandestien blijven samenwerken in het Politiek Convent, in het breder samengesteld Grootburgercomité en het daaruit afgeleide Nationaal Comité. I Dat Nationaal Comité had er zich in '42 en in de eerste maanden van '
43 op voorbereid om, mede teneinde aan de OD en de CPN de pas af te snijden, namens de regering in de overgangstijd het gezag uit te oefenen maar de leden ervan waren, met talrijke medewerkers, in de eerste dagen van april '43 als uitvloeisel van het Englandspiel gearresteerd. Nadien had vooral Drees, de vroegere fractievoorzitter van de SDAP in de Tweede Kamer, zijn best gedaan om de in het Politiek Convent en het Grootburgercomité tot stand gekomen samenwerking voort te zetten. Het Politiek Convent dat voordien bestaan had uit zes partijvoorzitters en zes fractievoorzitters, beperkte hij tot zes leden: mr. H. A. M. T. Kolfschoten voor de RKSP, dr. A. A. L. Rutgers voor de ARP, mr. G. E. van Walsum voor de CHU, mr. M. H. de Boer voor de Liberale Staatspartij en J. Schilthuis voor de Vrijzinnig-Democratische Bond - zelfbleefhij de SDAP vertegenwoordigen. Daarnaast zette hij het Nationaal Comité, waarin ook twee personen hadden gezeten die niet bepaalde partijen vertegenwoordigden (mr. E. E. Menten en ir. J. A. Ringers), voort in de vorm van het Vaderlands Comité dat, behalve uit hemzelf, uiteindelijk kwam te bestaan uit Kolfschoten, de anti-revolutionair mr. J. Donner en opnieuw twee 'partijlozen'
: mr. K. P. van der Mandele en mr. H. J. Reinink; van der
I Wèl te onderscheiden van het begin '43 opgerichte Nationaal Comité van Verzet, hetwelk meestal als 'het NC'
werd aangeduid.'vernieuwing'
van de samenleving te verwachten was.
Uit wat nu volgt, zal blijken dat in de strijd die zich van de zomer van '44 af binnen de illegaliteit ging voordoen (wel te verstaan: aan de toppen - tot lagere regionen drong die strijd slechts door voorzover er iets over werd gepubliceerd), de twee vragen centraal stonden die wij al noemden: had de illegaliteit als zodanig een eigen politieke taak in de overgangstijd en in het gehele naoorlogse bestel, en was het wenselijk daarbij te streven naar een radicale 'vernieuwing'
?
Er was nog een derde vraag: kon men de CPN beschouwen als een groepering die in beginsel te vertrouwen was of moest men er van uitgaan dat de communisten in wezen vroeg of laat een gewelddadige omwenteling zouden gaan nastreven?
In hoofdstuk 7 ('Koot, Thijssen en van Bijnen') deden wij reeds uitkomen dat er in kringen van de KP en de LO bepaald sprake was van wantrouwen jegens de communisten - een wantrouwen, meer in het algemeen tegen 'links'
gericht, dat, met de herinnering aan Troelstra's 94'42 af een bepalend element was geweest in het denken van vele vooraanstaande OD'
ers. Wij wezen er ook al op dat die KP'ers en LO'
ers, alsook verscheidene OD'ers, vooral gevaren duchtten van de zijde van de RVV waarin communisten vooraanstaande posities waren gaan bekleden en waartoe groepen behoorden die, zo werd gemeend, goeddeels uit communisten bestonden. Die al in de herfst van '44 bestaande beduchtheid voor wat communisten ten tijde van of na de bevrijding zouden kunnen ondernemen, werd in november aangewakkerd door de troebelen in België en in december door die in Griekenland - wij komen op die beduchtheid nog terug maar voordat wij dat doen, lijkt het ons wenselijk, een beeld te geven van de activiteit van de illegale CPN in de hongerwinter en van de denkbeelden die door haar werden verkondigd.