Voordat wij aan het volgende hoofdstuk ('Het Westen bevrijd'
) toekomen, is er één punt waarbij wij dienen stil te staan: het dispuut tussen enerzijds de Vertrouwensmannen en Koot, anderzijds de gebundelde illegaliteit. Een heftig dispuut! Het heeft na de bevrijding enkele jaren lang de gemoederen van velen beziggehouden.
Eerder wezen wij er al op dat de Vertrouwensmannen, voorzover zij vaste verbindingen hadden met illegale groepen, scherpe kritiek ontvingen van diegenen met wie zij op illegaal gebied hadden samengewerkt, hoon zelfs: zij werden lieden genoemd die, zo werd het gesteld, dwars tegen het ethos van verzet en illegaliteit in hadden gehandeld - Bruins Slot zal wel niet de enige zijn geweest die, zoals hij tegen Oranje deed, de term 'verrader'
in de mond nam. De animositeit tegen de Vertrouwensmannen nam nog toe toen Koot, gelijk vermeld, enkele dagen voor de bevrijding de drie sectie-vertegenwoordigers in de Contact-Commis
Na de bevrijding werd die animositeit tegen de Vertrouwensmannen bij een deel van de voormannen dier illegaliteit nog aangewakkerd toen prins Bernhard eind mei een bespreking had met enkelen hunner (vertegenwoordigers van de nu officieel opgerichte Grote Adviescommissie der Illegaliteit), onder wie Drion en Meijer. 'Nauwelijks toen wij binnen waren'
, zo vertelde Drion vijfjaar later aan de Enquêtecommissie, 'vroeg de prins of wij de heren van de telegrammen waren'
(de protest-telegrammen) 'en hij begon uitvoerig te vertellen wat hij van zijn kant, dus in het bevrijde Zuiden, van deze telegrammen had meegemaakt' - hij vertelde evenwel ook van een gesprek dat hij kort tevoren met Blaskowitz had kunnen voeren. Deze had verklaard, 'dat hij'
(zo werden de woorden van de prins door Drion weergegeven)
'begin april aan Seyss-Inquart had meegedeeld dat, afgezien van het verloop van de krijgsverrichtingen in Duitsland, hij het niet meer met zijn geweten in overeenstemming kon brengen, het militaire verzet voort te zetten in dit afgesloten gebied, zodra eind april het eten op zou zijn, op de basis waarop toen officieel het eten werd gedistribueerd.'
De prins had, aldus Drion, uit die verklaring geconcludeerd dat, als de Vertrouwensmannen geen enkele actie hadden ondernomen, de Wehr macht in West-Nederland eind april eigener beweging zou hebben gecapituleerd, en hij had dat uitgedrukt in 'de min of meer studentikoos geformuleerde zin: 'wij zijn dus bij de neus genomen'
, althans iets dergelij ks.' I
Drees raakte in die dagen in moeilijkheden gewikkeld met Schermerhorn die in Je Maintiendrai de Vertrouwensmannen op één lij n had gesteld met 'Hirschfeld en zijn trawanten'
. Hèm en Schermerhorn wilde de koningin de formatie van het eerste naoorlogse kabinet opdragen - Drees verklaarde zich slechts bereid, samen met Schermerhorn die taak ter hand te nemen, nadat deze laatste, na kennis te hebben genomen van het dossier over alles wat op Seyss-Inquarts aanbod was gevolgd, hem had gezegd dat hij zijn kritiek in Je Maintiendrai niet langer kon onderschrijven.
Bij de Vertrouwensmannen leefde de sterke behoefte, het beleid dat zij in april hadden gevoerd, krachtig te verdedigen. Op 17 mei ging vanJ.
'hetwelk de instemming onzer regering heeft gehad, terwijl de Geallieerden hebben gehandeld naar het dienovereenkomstig gegeven advies der regering, er toe heeft mogen bijdragen vergroting van de rampen die toch reeds over land en volk zijn gekomen, zeer te beperken, voedsel te doen komen op het ogenblik waarop het hier geheel dreigde te gaan ontbreken, en vele mensen, ook van onze Geallieerden te sparen, zonder de bevrijding ook maar één dag te vertragen en zonder dat aan de eer van Nederland of van de Geallieerden in het minst is te kort gedaan.'
De Vertrouwensmannen schuwden, zo bleek, de openbaarheid niet: 'de uitgave van een volledig overzicht met bijvoeging van de gewisselde stukken kan'
, schreven zij, 'worden tegemoet gezien.'
Begin '46 publiceerden zij twee verslagen: een algemeen verslag van hun werkzaamheden en een apart verslag, Het Duitse aanbod tot een beëindiging der feitelijke vijandelijkheden in het nog bezette Nederlandse gebied van april 1945 ... opgesteld in overleg met de Commandant der Binnenlandse Strijdkrachten. Dag voor dag gaf dit tweede verslag een gedocumenteerd overzicht van de gevoerde besprekingen en gewisselde c.q. opgestelde stukken en telegrammen. Volledig was het evenwel niet: er kwam niets in voor over het dispuut met de illegaliteit.
Evenmin schreef Gerbrandy daar iets over in zijn, eveneens in '46 gepubliceerd memorandum Enige hoofdpunten van het regeringsbeleid in . Londen, waarin hij wèl aan de besprekingen die op Seyss-Inquarts aanbod waren gevolgd, in ruime mate aandacht besteedde.
Dat het dispuut niet uit de belangstelling was verdwenen, bleek in april '47, toen P. Geyl, de Utrechtse hoogleraar in de geschiedenis, in het weekblad Vrij' Nederland een lang artikel deed verschijnenwaarin hij om te beginnen een beknopt overzicht gaf van de gang van zaken, leidend tot 'een afzonderlijke en '
onofficiële' wapenstilstand'
; deze was door de illegaliteit verworpen. 'Wie zich'
, schreef Geyl,
'in de geestesgesteldheid van die spannende dagen nog verplaatsen kan, heeft geen moeite dit te begrijpen. Het afzwenken in Duitse richting van de Britse legers, vervolgens het onmiddellijk weer blijven steken van de even zo hoopvolle
1 Tekst in Witboek CAe, p. 98-99. 2 Tekst in Enq., dl. V b, p.
Maar Gey 1 was er anders over gaan denken:
'Is het eigenlijk wel nodig om ter verdediging van het beleid van Vertrouwensmannen méér aan te voeren dan dat de koningin en het kabinet in Londen het, gezien de militaire onmogelijkheid om een snelle gewelddadige bevrijding door te zetten, dekten, en dat Churchill na zijn eerste opwelling van tegenzin, Roosevelt' en de Russen, en eindelijk generaal Eisenhower (ook die uit vrije wil) er zich bij aansloten? Het knarsentanden van de verzetsbeweging is, ik herhaal het, alleszins begrijpelijk. Maar Vertrouwensmannen, die een kans aangrepen om ons volk een laatste, onmetelijke ramp te besparen, hadden een ruimer, meer een staatsman-blik op de realiteit.'
Hiermee was evenwel, aldus Geyl, 'niet alles gezegd'
: wàt, als het einde van de oorlog aanzienlijk later was gekomen?
'De ontzettende morele kater, waarop ons het tot stand komen van een 'onofficiële wapenstilstand'
te staan zou zijn gekomen: de Engelsen maandenlang voor Amersfoort en de Duitsers half getemd nog in ons midden, de verzetsbeweging gedwongen hen te ontzien - die hebben wij ... niet ten volle gevoeld. In zover, kan men zeggen, hebben niet alleen wij, maar heeft ook het beleid van Vertrouwensmannen geluk gehad. Maar waarom zouden wij hun dat niet gunnen ?'
Zij hadden gehandeld, concludeerde hij, 'met een gezonde realiteitszin en met ernstig verantwoordelijkheidsbesef'
, de illegaliteit daarentegen had haar politiek gebaseerd 'op een wens, een illusie: dat namelijk de bondgenoten in staat waren, met één slag het westen te bevrijden.'
, Geyl had Roosevelt niet mogen noemen; wij zijn er overigens van overtuigd dat deze, ware hij niet op 12 apriloverleden, het zou hebben goedgekeurd om op Seyss-Inquarts aanbod in te gaan: hij had zich in oktober '44 al uitgesproken voor het lukraak afwerpen van voedsel boven Nederland.
De aangevallen oud-illegaliteit liet het er niet bij zitten.
In de lente van '50 verscheen in opdracht van de Grote AdviesCommissie der Illegaliteit het (door mr. H. W. Sandberg geschreven) Witboek over degeschiedenis van het georganiseerde verzet voor en na de bevrijding en daarin werd een uitvoerig gedeelte van 20 pagina's'
gewijd aan 'De besprekingen met de Duitsers in april-mei I945'
. Uiteraard waren daarin de protest-telegrammen opgenomen. Ook werden de motieven welke tot het verzenden van die telegrammen hadden geleid, uitgebreid weergegeven. 'Het ingaan op het vijandelijk voorstel'
, zo werd opgemerkt,
'impliceerde het accepteren van de Duitse voorwaarden van stillegging van het Geallieerde offensief en, de facto, van alle illegale activiteit in de nog bezette provincies. Het aannemen van dergelijke voorwaarden in deze omstandigheden achtte de verzetsbeweging op zichzelf reeds uitgesloten en in strijd met de politiek van unconditional surrender. Bij aanneming van het Duitse aanbod en bij voortduren van de strijd in Duitsland gedurende enkele maanden ... zou een situatie in Westelijk Nederland ontstaan die naar de mening van de illegaliteit volstrekt onaanvaardbaar was ... Bovendien zouden de door de Geallieerden aan te voeren voedingsmiddelen niet alleen aan de Nederlandse bevolking maar ook aan de vijand ten goede moeten komen ... De gevolgen van een dergelijke situatie voor het moreel van ons volk en voor ons politiek prestige in het buitenland ... zouden niet minder dan fataal zijn geweest.'
Daar kwam dan nog bij dat, aldus het Witboek, Seyss-Inquarts aanbod eigenlijk nodeloos was aanvaard: op I2 april zou de Wehrmacht haar inundatievoorbereidingen nog niet hebben voltooid (gewezen werd op het haastwerk aan de IJsselmeerdijk van de Wieringermeer) en 'omstreeks 15 april'
had 'de toen op de Veluwe aanwezige leger- en tankmacht der Geallieerden zonder belangrijke tegenstand en moeilijkheden naar Amsterdam kunnen doorstoten.' Voorts was er '
geen enkele reden (geweest) om aan te nemen dat de Duitsers zich ditmaal aan een afspraak zouden houden.' Dan: de Vertrouwensmannen hadden in enkele stukken wel op een snelle militaire bevrijding aangedrongen, maar daar hadden zij eigenlijk zelf niet in geloofd - 'in werkelijkheid (hadden zij) slechts één mogelijkheid (gezien): ingaan op het Duitse voorstel.' Verder: de Vertrouwensmannen en Koot hadden
'niet ingezien dat, terwijl acceptatie van het oorspronkelijk aanbod (capitulatie met als enige voorwaarde reële berechting van Duitsers en uitblijven van aan
En had Seyss-Inquart in werkelijkheid wel weergegeven wat Blaskowitz' opvatting was? Deze had 'begin april aan Seyss-Inquart meegedeeld, zich zonder meer aan de Geallieerden te zullen overgeven op de dag dat in de loop van de maand alle voedsel in Westelijk Nederland op zou zIJn.
Ook het feit dat de Vertrouwensmannen de zaak geheim hadden gehouden, werd afgekeurd. Die geheimhouding was niet geslaagd, er waren 'binnen enkele dagen'
geruchten gaan circuleren.
'Het gevoel van onzekerheid, daardoor ontstaan in de illegaliteit, zou zonder twijfel voorkomen zijn als Vertrouwensmannen in overleg met de ContactCommissie (de leden daarvan waren uiteraard gewend, geheime zaken te behandelen) hadden gehandeld, in een zaak die zozeer het algemeen beleid van het verzet regardeerde: beleid dat ... uitsluitend tot de bevoegdheid van de ContactCommissie behoorde.'
Vervolgens werd dan nog in het Witboek gesteld dat 'de wijze waarop de besprekingen van Nederlandse zijde waren gevoerd'
(met SeyssInquart, op 12 april) 'niet alleen tactisch en psychologisch onjuist'
waren geweest, 'maar tevens niet in overeenstemming met de waardigheid, welke men onder die omstandigheden had mogen verwachten': men had Seyss-Inquart 'onder hoge druk'
moeten plaatsen en hem 'op hoge toon'
persoonlijk verantwoordelijk moeten stellen voor verdere vernielingen en executies, en het was onwaardig geweest dat van der Vlugt in het onderhoud met Seyss-Inquart gesproken had van Nederlands 'taak ... om weer tussen Duitsland en de andere landen een bemiddelende rol te spelen."
Tenslotte werd in het Witboek de opinie geuit dat Eisenhower er in tegenstelling tot het College van Vertrouwensmannen niet aan had gedacht, van de politiek van unconditional surrender af te wijken - hij zou de bespreking in Achterveld hebben beperkt tot de zaak van het relief, en met zekerheid '(kon) gezegd worden dat Eisenhower niet het Duitse voorstel tot een wapenstilstand zou hebben aanvaard.'
Zo stonden de opvattingen tegenover elkaar toen de Enquêtecommissie van de Tweede Kamer haar oordeel diende te formuleren. De commissie had de beschikking over de publikaties terzake (ook over enkele niet-gepubliceerde stukken als le Poole's overzicht) en zij verhoorde zeventien getuigen I, onder wie Drion en Meijer die de kritiek van de illegaliteit op het beleid van de Vertrouwensmannen uitgebreid vertolkten. Drion had het gehele dossier nog eens doorgelezen. Zijn opinie was, 'dat Seyss-Inquart op meesterlijke wijze het spel heeft gespeeld. Hij heeft eerst getoetst' (in Schwebels eerste gesprek met van der Vlugt),
'en toen hij merkte dat bij de besprekingen de wederpartij boterachtig reageerde ... tastte (hij) door, heeft (hij) die zwenking gemaakt en ... het karakter van zijn voorstellen helemaal gewijzigd ... Bij een andere aanpak van Nederlandse zijde (zou) Seyss-Inquart waarschijnlijk zijn oorspronkelijk aanbod (capitulatie van de ingesloten troepen) ... hebben gehandhaafd, welk aanbod zeker wel aanvaardbaar was.' 2 2
De aanpak van Vertrouwensmannen had niet gedeugd. 'Wij hadden'
, zei Drion,
'reeds direct de indruk, en dat is door het dossier versterkt, dat Vertrouwensmannen, zonder twijfel niet bewust, tot de spreekbuis waren geworden van de stroming die gedurende de bezetting een der gevaarlijkste tegenstanders van het verzet is geweest, namelijk de stroming niet van de NSB, maar van de loyale samenwerking met de vijand.'
3
De verklaringen en de belangrijkste stukken werden door de Enquêtecommissie in een hoofdstuk van 70 pagina's weergegeven dat eind'
50 in het vijfde Enquêteverslag werd gepubliceerd.' De Vertrouwensmannen en Koot hadden, schreef zij, 'steeds eensgezind het standpunt ingenomen dat de mogelijkheid van onderhandelen moest worden aangegrepen en dat die lijn gevolgd moest blijven"
, welnu: 'De commissie is van oordeel'
(unaniem),J.
De commissie betwijfelde ofhet stellen van de eis 'onvoorwaardelijke overgave'
succes zou hebben gehad, 'in ieder geval ging het hier om zo grote belangen dat de commissie van oordeel is, dat Vertrouwensmannen en de CBS een verstandig beleid hebben gevoerd door een tussenweg te kiezen en niet het systeem van 'er op of er onder'
hebben gevolgd.' Dat beleid was mede daarom verstandig geweest omdat
'een ... afzonderlijke en snelle bevrijding van West-Nederland niet paste in het krijgsplan van de Geallieerden ... Wanneer de commissie dan ook het geheel van de gebeurtenissen in april 1945 overziet, spreekt zij als haar oordeel uit dat Vertrouwensmannen en de CBS naar aanleiding van het door Seyss-Inguart op 2 april I945 genomen initiatief een wijs beleid hebben gevoerd.'
Slechts op één punt oefende de Enquêtecommissie kritiek uit: de geheimhouding jegens de illegaliteit was 'rninder juist'
geweest. 'Dit klemt te meer, waar de in de Contact-Commissie vertegenwoordigde illegaliteit er altijd zeer wel in geslaagd is, de geheimhouding te betrachten.'
1
Wij willen onze elgen beschouwingen terzake met dit laatste punt beginnen.
Wij achten de kritiek van de Enquêtecommissie niet sterk: dat 'de in de Contact-Commissie vertegenwoordigde illegaliteit er altijd zeer wel, in geslaagd is, de geheimhouding te betrachten', is in zijn algemeenheid al niet juist, maar de Enquêtecommissie verliest bovendien uit het oog dat Meijer, Drion en Bruins Slot gecommitteerden waren. De Vertrou
Er ging nog een factor spelen: de Vertrouwensmannen en Koot waren zich óók bewust, zeker toen niet een capitulatie object van de besprekingen werd maar een wapenstilstand waarbij de Binnenlandse Strijdkrachten zich van sabotage en dergelijke acties zouden moeten onthouden, dat zij een richting hadden ingeslagen die vermoedelijk door de meeste leiders van illegale groepen zou worden afgekeurd - had men hen ingelicht, dan liep men het risico dat de regering op een moment waarop zij haar eigen houding nog niet had bepaald (men kan stellen dat die houding bepaald wàs op 15 april toen Gerbrandy Churchill bezocht), uit bezet gebied lijnrecht tegengestelde adviezen zou hebben ontvangen. Daar, zoals de Vertrouwensmannen en Koot het zagen, de ondergang van West-Nederland dreigde, meenden zij dat risico niet te mogen lopen.
Over dit alles is, menen wij, de Enquêtecommissie te vlot heengelopen.
Formeel gesproken, richt haar kritische opmerking zich overigens minder tegen de Vertrouwensmannen dan tegen Koot. De Vertrouwensmannen waren een onafhankelijk college, Koot daarentegen had beloofd, zijn algemeen beleid te zullen afstemmen op de inzichten van de Contact-Commissie.
N u de zaak zelf.
Ruim dertig jaar na de Enquêtecommissie ons oordeel formulerend, beschikken wij over meer gegevens dan men in de jaren '45-'
50 had - meer gegevens over Seyss-Inquart en vooralover de Geallieerde strategie.
Wat dat laatste betreft: gebleken is dat een apart offensief ter bevrijding van West-Nederland wel degelijk op het program heeft gestaan, zij het'capitulatie'
sprake was, heeft de Geallieerde strategie beïnvloed - zij is niet gewijzigd, kàn ook niet meer op korte termijn gewijzigd worden, toen uit de Aktennotiz bleek dat Seyss-Inquart slechts een wapenstilstand aanbood die snelle hulpverlening aan de hongerprovincies mogelijk zou maken.
Wat Seyss-Inquart aangaat: deze heeft, menen wij, nooit aan een capitulatie gedacht (Schwebel is eenvoudig in zijn eerste gesprek met van der Vlugt te ver gegaan) en de, het duidelijkst door Drion geuite veronderstelling, dat Seyss-Inquart 'bij een andere'
(hardere) 'aanpak van Nederlandse zijde waarschijnlijk zijn oorspronkelijk aanbod (capitulatie van de ingesloten troepen) zou hebben gehandhaafd', is ongegrond: de Reichskommissar was niet bevoegd, de capitulatie van de Wehrmacht aan te bieden, hij hééft dat niet gedaan, en voor een hardere aanpak zou hij, menen wij, ongevoelig zijn geweest. Wat Blaskowitz betreft: het is mogelijk dat hij zich na Duitslands nederlaag tegen prins Bernhard in de weergegeven zin heeft uitgelaten, maar al zijn woorden en daden in april en de eerste dagen van mei wijzen in een richting die in strijd is met wat hij wellicht tegen de prins heeft gezegd.
Onjuist is ook de opvatting in het Witboek dat Eisenhower, in tegenstelling tot de Vertrouwensmannen, aan de onvoorwaardelijke overgave zou hebben vastgehouden en dat hij 'niet het Duitse voorstel tot een wapenstilstand zou hebben aanvaard.'
Juist dat laatste heeft hij in de persoon van Bedell Smith wèl gedaan: op 30 april in Achterveld, en dat doende, handelde hij conform zijn instructies van de Combined Chiefs of Staff die hem hadden gemachtigd, 'to provide relief for the Dutch and effect any truce arrangements indicated by the situation'. Zeker, hem was óók voorgeschreven, 'not [toJ depart from the policy of unconditional surrender', maar die onvoorwaardelijke overgave was slechts het einddoel dat hij voor ogen diende te houden - hetzelfde wat, menen wij, de Vertrouwensmannen en kolonel Koot van den beginne af hebben gedaan.
Zij zijn op Seyss-Inquarts aanbod ingegaan. Dat heeft als voornaamste gevolg gehad dat op 29 april met het afwerpen van voedsel een begin is gemaakt en dat daags daarna in Achterveld kwam vast te staan dat binnen enkele dagen in vrachtauto's, binnenschepen en zeeschepen meer voedsel naar de hongerprovincies zou worden overgebracht. Achteraf kan men stellen dat Seyss-Inquarts aanbod en de aanvaarding daarvan door de regeringen van Nederland, Engeland en de Verenigde Staten slechts van beperkte historische betekenis zijn geweest: was er geen aanbod geweest, dan zou als gevolg van de Duitse capitulatie vermoedelijk op zondag 6 mei in plaats van op zondag 29 april een begin zijn gemaakt met de zo doeltreffend voorbereide B-2-hulpverlening. Er is dus slechts een week gewonnen, niet meer.
Die constatering achteraf helpt ons niet veel verder. Duitslands ineenstorting heeft zich nu eenmaal in de laatste dagen van april en de eerste van mei voltrokken met een snelheid die in de eerste helft van april moeilijk kon worden voorzien en in elk geval niet voorzien is, niet in Londen (op 16 april aan Eden seinend, dacht Churchill dat voor die ineenstorting wellicht nog' a period of two or three months' nodig zou zijn) en niet in bezet gebied. Daar was het de Vertrouwensmannen en Koot verre van aangenaam dat zij een aanbod van Seyss-Inquart doorgaven (13 april), en Gerbrandy, andere Nederlandse ministers en Churchill hebben aan de aanvaarding van dat aanbod zwaar getild. Wij wagen te veronderstellen dat het aanbod niet zou zijn doorgegeven en, ware dat wèl geschied, niet zou zijn aanvaard, als men geweten had dat men door die aanvaarding slechts een week zou winnen. Maar datis de kern van de zaak niet: het aanbod had betrekking op een veellangere periode en het is juist die veellangere periode geweest die de Vertrouwensmannen en Koot er toe bracht, de Aktennotie door te geven, en de regeringen van Nederland, Engeland en de Verenigde Staten er van overtuigde dat het Duitse aanbod moest worden aanvaard.
Niet te ontkennen valt dat die veel langere periode een penibele situatie zou hebben doen ontstaan: 'een ontzettende morele kater: de Engelsen maandenlang voor Amersfoort en de Duitsers half getemd nog in ons midden, de verzetsbeweging gedwongen hen te ontzien' (Geyl), 'bovendien zouden de door de Geallieerden aan te voeren voedingsmiddelen ook aan de vijand ten goede moeten komen'
(het Witboek).
'De gevolgen van een dergelijke situatie voor het moreel van ons volk en voor ons politiek prestige in het buitenland zouden'
, aldus het Witboek,
'niet minder dan fataal zijn geweest.'
Gaat dat laatste niet veel te ver? Het buitenland zou, menen wij, de'niet geheelontoelaatbaar'
achtte, indien het om de redding van een geheel volk ging - was niet juist die redding het enige doel dat werd nagestreefd door diegenen die Seyss-Inquarts aanbod doorgaven en hen die het aanvaardden? Het komt ons voor dat de illegaliteit, haar bouding bepalend en er op terugziend, veel te weinig gewicht heeft toegekend aan de extreme noodtoestand die in april was ontstaan (staking van de aanvoer van Rode Kruis-zendingen over het Ijsselmeer, verdere daling van de minieme rantsoenen, nagenoeg geen brandstof meer, sluiting van de Centrale Keukens behalve voor de lijders aan de hongerziekte) en de nog extremere die zich, kwam er geen hulp van buiten, van begin mei af zou voordoen, wanneer de distributie niets meer ter beschikking zou kunnen stellen: niet eens meer die ene kilo aardappelen en dat ene kleffe broodje van 400 gram waarop men in april per week nog recht bad. Er zouden daarna slechts beschikbaar zijn groente (in april al onbetaalbaar voor de meeste mensen), melk (die al uit de rantsoenering was verdwenen) en vlees (laatste rantsoen: 62 '/2 gram per week). Dat zich in die situatie: 'niet meer hongersnood maar hongerdood', zoals Louwes begin april zei, een wilde worsteling zou hebben ontwikkeld om wat er nog op het platteland aan levensmiddelen te vinden was, lijdt voor ons geen enkele twijfel; evenmin, dat in die worsteling tien-, zo niet honderdduizenden zouden zijn bezweken.
Rest de vraag of de Wehrmacht, ware het tot een Geallieerde aanval op West-Nederland gekomen, inderdaad de grootscheepse vernielingen en inundaties zou hebben uitgevoerd, waarvoor de Vertrouwensmannen en Koot beducht waren. Niemand kan die vraag met absolute zekerheid beantwoorden, maar veel wijst er op dat het inderdaad tot die katastrofale ramp zou zijn gekomen, en in elk geval vormt de verwijzing (in het Witboek) naar wat bij de Wieringermeer geschied is, geen deugdelijk contra-argument, want die inundatie werd op het allerlaatst voorbereid, als een toevoeging als het ware op wat al voorbereid wàs.
Onze conclusie is dat wij, uiteraard met volledig begrip voor wat in die hoogst bewogen dagen van april '45 van de zijde van de illegaliteit naar voren is gebracht en met waardering ook voor de er uit blijkende spirit, toch het eindoordeel van de Enquêtecommissie
Het onder de zeespiegel liggende, dichtbevolkte westen des lands was (en is) in een moderne oorlogvoering het misschien wel kwetsbaarste gebied in heel Europa - blijvend binnen het kader van de bevelen van Hitler en het Oberkommando dey Wehrmacht, heeft de bezetter die kwetsbaarheid tot het einde toe uitgespeeld. Niet alleen Seyss-Inquart deed dat, maar ook Blaskowitz, het laatst op vrijdagmiddag 4 mei, toen hij zijn chef-stafReichelt aan Koot liet verklaren dat hij, als de Geallieerden hem niet zouden waarborgen dat zijn troepen niet in Russische krijgsgevangenschap zouden worden afgevoerd, "zum endgiiltigen Kal/lp] int u/estlichen Holland bereit'