Wij schrijven over 'Ambonnezen'
, omdat als zodanig niet alleen de inheemse militairen uit de Molukken maar ook die uit het gebied van Menado werden aangeduid. Op de Molukken had, gelijk vermeld, de protestantse zending in de tijd van de Compagnie succes gehad - zij had ook in de heidense Minahassa, waar Menado de hoofdplaats van was, volgelingen weten te vinden. De protestantse Ambonnezen en Menadonezen (zij werden in het leger bijna op gelij'ke voet behandeld met de Europese minderen) werden op het Islamietische Java als ongelovigen beschouwd; door een deel van de inheemsen werden zij, hulpkrachten van een koloniaal regime, gehaat. Er waren echter ook bewoners van West-Java, Soendanezen, die tot het Knil toetraden, en ook Madoerezen deden dat; het was, van andere factoren afgezien (sommigen beschouwden het als een eer om in militaire dienst te mogen treden), een voor de hand liggend middel om aan de armoede te ontsnappen. Voor de 'Ambonnezen'
betekende de toetreding tot het Knil dat zij (wij geven de situatie na ca. 1870 weer) bij dienstneming voor vier jaar een eenmalige premie van f 120, voor zes jaar een van f 200 ontvingen; bij verlenging van de dienstneming kregen zij premies die van dezelfde orde van grootte waren; andere inheemsen kregen lagere premies. Het tractement van al die inheemsen kon oplopen tot f 300 per jaar voor een sergeant, f 240 voor een korporaal en f 200 voor een gewoon soldaat. In Indische verhoudingen waren dit aanzienlijke bedragen - met dat allukte het op Java maar zelden, voldoende inheemsen aan te werven; daarbij werden de inheemse dorpshoofden ingeschakeld: zij kregen f 50 voor elke dorpsbewoner die zij tot dienstneming wisten te bewegen.