Bij de toepassing van de exorbitante rechten speelde de Raad van Nederlands-Indië een belangrijke rol. Die Raad, bestaande uit een vicepresident! en tenminste vier en ten hoogste zes leden (in de twintigste
Gouverneurs-GeneraalRaad van Nederlands-IndiëStaatsinrichting van Nederlands-IndiëStaten-GeneraalVolksraad (Nederlands-Indië)HET KOLONIALE STAATSBESTELeeuw waren het er meestal vier), was het belangrijkste adviesorgaan van de gouverneur-generaal: vice-president en leden werden na de invoering van de Wet op de Indische staatsinrichting telkens voor hoogstens vij f jaar benoemd. De gouverneur-generaal was vrij, in alle zaken die hem van belang leken, het advies van de Raad in te winnen, en dat vragen om advies was hem voorgeschreven bij alle bestuursinstructies en -reglementen, bij belangrijke benoemingen en bij voorstellen, door hem aan de Volksraad of door deze aan hem gedaan (dat sloot alle ontwerpordonnanties in). Advies, want, aldus de desbetreffende formulering in de Wet op de staatsinrichting van Nederlands-Indië: 'De gouverneurgeneraal alleen beslist.' Bij de toepassing van de exorbitante rechten lag dat evenwel anders: dan moest de gouverneur-generaal steeds handelen 'in overeenstemming met de Raad van Nederlands-Indië.' Het bereiken van die overeenstemming kostte nogal eens moeite, zij het dat de Raad het in beginsel steeds eens was met het uitgangspunt van het beleid terzake van de gouverneur-generaal: dat 'de openbare rust en orde' niet in gevaar mochten worden gebracht. Die gelijkgestemdheid werd door de samenstelling van de Raad gewaarborgd: meestal maakten twee gewezen directeuren van departementen en twee gewezen hoofden van gewestelijk bestuur (gouverneurs of residenten), één van Java en één van de Buitengewesten, er deel van uit - de inheemsen die tot lid werden benoemd (dat geschiedde voor het eerst in 1927), waren meestal afkomstig uit de hoogste kringen van het inheems bestuur.