De belangrijkste figuur onder de overige oprichters was de voorzitter, E. F. E. Douwes Dekker", zoon van een van Multatuli's broers die getrouwd was met een vrouw van gemengd Duits-Javaanse afkomst. E. F. E. Douwes Dekker, geboren in 1879, had dus een Javaanse grootmoeder - hij kon zich van zijn jonge jaren af de gevoelens van gegriefdheid die bij de Indische Nederlanders waren ontstaan, ten volle indenken, trouwens ook die van de inheemse arbeiders bijvoorbeeld op de koffieplantages en in de suikerfabrieken. Hij werd, na de hbs in Batavia doorlopen te hebben, eerst employé op zulk een plantage, daarna in zulk een fabriek; in beide gevallen werd hij spoedig ontslagen omdat hij voor de inheemse arbeiders opkwam. Ten tijde van de Boerenoorlog trok hij naar Zuid-Afrika om aan de zijde van de Boeren te vechten tegen de Engelsen. Die maakten hem krijgsgevangen en interneerden hem twee jaar op Ceylon. In 1903 kwam hij op Java terug. Hij werd er journalist, laatstelijk aan het Bataviaas Nieuwsblad, en het is waarschijnlijk dat hij in Batavia de jeugdige inheemsen stimuleerde, die tot de oprichting van Boedi Oelama overgingen. Hij bleef met hen, vooralook met Tjipto, in contact.