'Bekend zijn de redevoeringen van de heer Sneevliet die '
spuwt' op oude slaafse vormen, die 'spuwt'
op het 'ja, meester' der gedweeƫ inlandse knechten, die de inlander voorhoudt dat hij geen rechten heeft, alleen plichten. Wat heeft de Javaan? Is zijn huis niet gelijk aan de stal zijner geiten? Wordt hij niet geknecht door vreemdelingen die zijn bodem exploiteren en hem benutten als werkkracht, alleen geschikt om te arbeiden voor de mensen van overzee die ginds van verkregen rijkdommen leven, kruimkens achterlatende voor de nederige Javaan? Intellectuelen, roept hij, gij zijt de hoop des vaderlands. Op u rust de plicht om het domme volk, waaruit gij zijt voortgekomen, voor te lichten en het aan te voeren ter verovering van mensenrechten. Gij en uw volk worden geknecht. Schudt dan af de oude vormen die u tot slaafsheid doemen, maakt u los van de banden waarin de overheerser u gevangen houdt. Richt u op, staat overeind in het besef van uw rnenszijn!"