Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog - Deel 11a – Nederlands-Indië (1e band)

Alle delen:

1234-14-25-15-26-16-27-17-28-18-29-19-210a-110a-210b-110b-211a-111a-211b-111b-211c12-112-21314-114-2reg

Inhoud

XC

XCJava gaat verloren Noord- en Midden-Sumatra / De rest van de Grote Oost Hoofdstuk 16 Nabeschouwing VII 618 63 0 634 64 1 656 666 675 734 745 762 769 774 '918 921 969 988 1086

INHOUD

Bijlage 1 - Datumlijst september 1939-maart 1942 1141 Bijlage 2 - Ministers van koloniën en gouverneursgeneraal 19°0-1942 II45 Bijlage 3 - Afkortingen van de namen van organisaties en instellingen 1146 Lijst van illustraties 1148 Lijst van kaarten II52 Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten II53 Register II57

Hoofdstuk I: Capitulatie

XC

XCOp zondag 8 maart 1942, op de dag af drie maanden nadat Japan zich als bondgenoot van Duitsland en Italië in de Tweede Wereldoorlog had gestort, werd de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, des ochtends omstreeks half negen opgebeld door de commandant van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, tegelijk hoofd van het departement van oorlog, luitenant-generaal H. ter Poorten. Beiden bevonden zich in Bandoeng (zie kaart I op pag. i). Daar waren sinds de Eerste Wereldoorlog het genoemde departement en de generale staf gevestigd - het was dus de plaats waar ter Poorten zijn hoge functie uitoefende. Van Starkenborgh was, volgens een tevoren vastgesteld plan, ruim twee weken eerder in het nachtelijk duister uit Indië's hoofdstad Batavia (thans: Djakarta)! weggereden, waar hij zijn echtgenote en een van zijn twee dochters (de andere bevond zich in bezet Nederland) had achtergelaten; hij had aanvankelijk zijn intrek genomen in een aan de noordelijke rand van Bandoeng gelegen villa van een Chinese miljonair maar was na enkele dagen verhuisd naar de midden in de stad gelegen ambtswoning va~ de resident, het hoofd van het Nederlands-Indisch bestuursapparaat in de residentie der Preanger Regentschappen. Daags tevoren, op zaterdag 7 maart, waren evenwel de bijgebouwen van die residentswoning getroffen door een Japanse bom - de gouverneur-generaal was toen naar de milj onairsvilla teruggekeerd.

XCHet was een onheilspellende mededeling welke hij op die zondagochtend van ter Poorten te horen kreeg: de opperbevelhebber van de Japanse strijdmacht die een week eerder, zondag I maart, op vier punten op Java's lange noordkust was ontscheept, wenste die middag om twaalf uur in Soebang, een plaats ongeveer halverwege Bandoeng en de noordkust, een bespreking te hebben met de gouverneur-generaal en de commandant van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Aan ter Poorten was

XCI Bij de plaatsaanduidingen houden wij in dit deel van ons werk de in de Nederlandse tijd gebruikelijke namen

CAPITULATIE

jAVAZEE 100 km INDISCHE OCEAAN tot roo m • roc--rooo m. boven rooo m (Op een deel van devolgende kaarten zijn dezelfde hoogteverschillen aangegeven.) l. De militaire situatie op vrijdagavond 6 maart 1942 Plaatsen en punten die door de japanners zijn bezet, zijn in rood aangegeven.

XCduidelijk wat de Japanner volgens internationaal gebruik zou eisen: een algemene capitulatie.

XCDe Nederlandse regering te Londen had de inwilliging van die eis bij voorbaat uitdrukkelijk verboden.

XCWat te doen?

XCTot die luchtbombardementen waren de japanners in staat: al op de eerste gevechtsdag op java hadden zij, zuidwaarts oprukkend van een punt aan de kust ca. ISO km ten oosten van Batavia, het grote vliegveld Kalidjati veroverd. Daar hadden zij onmiddellijk enkele tientallen bommenwerpers gestationeerd. Vooral met die bommenwerpers hadden zij de pogingen van het Knil, t.w. van de Groep-Bandoeng (de eenheden die op de hoogvlakte in reserve waren gehouden), om Kalidjati te heroveren, verijdeld en van woensdag I I maart af hadden zij herhaaldelijk intimiderend-laag boven Bandoeng gevlogen en af en toe bommen afgeworpen op het nabij gelegen vliegveld. Van Starkenborgh had op vrijdag tegen ter Poorten gezegd dat het zijn uitdrukkelijke wens was dat de burgerbevolking van de stad zou worden gespaard; ter Poorten had vervolgens generaal-majoor J. J. Pesman, commandant van de GroepBandoeng, bevel gegeven om, als de japanners naar Lembang dreigden door te breken, d.w.z. naar de plaats waar de uit het noorden komende pasweg in de vlakte van Bandoeng begon af te dalen, een officier met een witte vlag voorwaarts te zenden teneinde aan de bevelhebber van de japanse aanvalstroepen mee te delen dat de vlakte en haar naaste omgeving niet zouden worden verdedigd.

XCZaterdagmiddag om vier uur waren de japanners benoorden Lembang door de Nederlandse stelling heengebroken. Het restant van de GroepBandoeng ging wijken - prompt deed ter Poorten aan Pesman weten dat

CAPITULATIE'

het moment gekomen was om te handelen conform het de vorige dag gegeven bevel. Pesman zond een kapitein die het japans meester was, noordwaarts. Deze werd voor de bevelhebber geleid van de japanse troepen die Kalidjati hadden veroverd, kolonel Tosjinari Sjoji '. De kapitein kreeg te horen dat het vuren onmiddellijk zou worden gestaakt en dat kolonel Sjoji Zich de volgende ochtend naar het ca. 2 km benoorden Bandeeng gelegen hotel Isola zou begeven waar Pesman zijn stafkwartier had gevestigd; daar wenste Sjoji de capitulatie van het restant van de Groep-Bandoeng en van de overige eenheden die zich op of bij de Bandoengse hoogvlakte bevonden, nader te regelen.

XCVan het bevel dat ter Poorten op vrijdag aan Pesman had gegeven, waren door een misverstand kopieën gezonden aan de staven van alle eenheden op en bij de hoogvlakte. De inhoud er van drong tot talrijke officieren en minderen door, waarmee aan hun toch al geschokt moreel een nieuwe slag werd toegebracht: waarom zou men doorvechten als, kennelijk, de overgave op handen was?

XCOp zaterdag raakte het bericht van de naderende capitulatie in nog bredere kringen bekend. Wapens werden weggeworpen, militairen staken zich in burgerkleren of maakten ten teken van overgave witte lappen aan stokken vast; sommigen lieten van hun bajonet een witte ·zakdoek hangen of deden een witte halsdoek om, anderen spanden witte lakens bij de plek waar zij zich bevonden. De nervositeit werd versterkt doordat japanse bommenwerpers opnieuw boven Bandoeng verschenen - de ene bom die afgeworpen werd, kwam, gelijk vermeld, bij de residentswoning terecht. Van het Nederlandse deel van de burgerij begon zich een paniek meester te maken. Uit pers en radio had men in de invasiemaanden vernomen dat de japanners op enkele plaatsen in Indië tot wreedheden waren overgegaan en door sommigen werd nu verwacht dat zij in Bandoeng niet anders zouden optreden. Tijdschriften met anti-japanse artikelen, drukwerken die duidelijk van verbondenheid met de Geallieerde zaak getuigden, rood-wit-blauwe en oranje vlaggen, portretten van leden van het Koninklijk Huis, foto's van Churchill en Roosevelt werden verbrand en gouden en zilveren sieraden verborgen of haastig

XC1 Het is in Japan gebruikelijk, eerst de familienaam en dan de eigennaam te vermelden - om misverstand te voorkomen bezigen wij de ten onzent gebruikelijke volgorde.

ANGST VOOR DE JAPANNERS

in bewaring gegeven bij inheemse of Chinese kennissen - op zichzelf hadden de Chinezen overigens nog meer reden tot angst dan de Nederlanders, want het Japanse leger had enkele jaren eerder bij de bezetting van verschillende steden in China duizenden burgers doodgeschoten en vrouwen en meisjes op grote schaal verkracht. Dat was aan alle Chinezen bekend.

XC's Avonds (auto's reden weer met volle lichten aan) werd het druk in café's, restaurants en eetzalen van hotels. De militaire autoriteiten hadden bevel gegeven, alle voorraden sterke drank en andere alcoholica te vernietigen, en dat bevel werd over het algemeen opgevolgd maar op enkele plaatsen werd anders gehandeld: daar vluchtte men in zijn wanhoop in de drank. Geschiedde dat veelvuldig? Wij weten het niet - aannemelijk lijkt ons dat de meeste Nederlandse burgers diep terneergeslagen thuis zaten.

XCZondagmorgen om negen uur zond de Bandoengse radio een proclamatie van generaal ter Poorten uit.' Er werd in meegedeeld dat het Knil in Bandoeng en omgeving zijn georganiseerde weerstand opgaf, 'het Knil als eenheid', zo heette het, 'heeft opgehouden te bestaan' (het was de bedoeling dat, conform de aanwijzingen van de Nederlandse regering, de eenheden die zich elders op Java bevonden of in de Buitengewesten, voorzover nog niet door de Japanners veroverd, de strijd zelfstandig zouden voortzetten). 'Soldaten van het Knil en van de met ons strijdende bondgenootschappelijke troepen, van welke rang oflandaard gij ook zijt, ik, uw commandant,' aldus het slot,

XC'dank u voor al hetgeen gij 'voor onze rechtvaardige zaak hebt gedaan! Burgers van Nederlands-Indië: ikdank u voor uw steun en uw medewerking, welke gij allen in zo ruime mate hebt gegeven bij de vervulling van onze defensietaak. God zij met ons allen, leve de koningin!'

XCHet Wilhelmus weerklonk, menigeen onder de Nederlanders die de proclamatie hadden gehoord, brak in tranen uit.

XCDe formaties van het Knil gingen nu verder uiteenvallen - talrijke inheemse militairen deden hun uniform uit en verlieten het verband waarvan zij deel uitmaakten. Bij velen van diegenen die bleven, was sprake van opluchting: men zou dus niet sneuvelen! Menigeen meendeJ.

1 Tekst in B. Bouwer: 'Dagboek', p. 5-6. Dit dagboek bevindt zich onder registra tienummer II 583 in de Indische Collectie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocu mentatie (verder aan te duiden als: Iq.

CAPITULATIE

dat hij door de Japanners niet eens als krijgsgevangene zou worden behandeld: hij was immers niet in het gevecht gevangen genomen en de inrichting van kampen zou de overwinnaar maar last bezorgen. Een ieder had in elk geval uit de bewoordingen van ter Poortens proclamatie afgeleid dat de overgave een feit was en dat een daartoe strekkend aanbod door de vijand was aanvaard, zodat er geen schot meer zou vallen.

XCDie conclusie was voorbarig.

XCOp zaterdagavond had kolonel Sjoji zich bereid verklaard, de capitulatie van de strijdkrachten die zich op en bij de Bandoengse hoogvlakte bevonden, nader te regelen, maar de Japanse opperbevelhebber, generaal Hitosji Imamoera, was daarmee niet accoord gegaan.

XCToen deze, pas in Batavia aangekomen, er omstreeks middernacht van in kennis werd gesteld wat Sjoji had bereikt, besefte hij onmiddellijk dat de kolonel zijn doel veel te laag had gesteld: wilden de Nederlanders een luchtbombardement van Bandoeng voorkomen, dan diende men als prijs niet een gedeeltelijke capitulatie te eisen, maar een algemene, die dus geregeld moest worden met de hoogste Nederlandse gezagdragers: de gouverneur-generaal, de legercommandant. In de vroege uren van zondag ging radiografisch bericht naar Sjoji dat de Japanse opperbevelhebber die twee hoogste Nederlandse gezagdragers 's middags om twaalfuur in Soebang wenste te ontmoeten - deze mededeling was het waarmee een van Sjoji's stafofficieren zondagochtend vroeg in hotel Isola verscheen waar generaal Pesman zich bevond. Pesrnan lichtte telefonisch generaal ter Poorten in en deze bracht, gelijk reeds vermeld, omstreeks half negen Imamoera's wens aan van Starkenborgh over.

XCVan Starkenborgh weigerde die wens in te willigen.

XCEr waren verscheidene motieven die hem daartoe brachten.

XCAls gouverneur-generaal was hij inderdaad niet alleen hoogste vertegenwoordiger van Nederland en hoofd van het Nederlands bestuursapparaat geweest maar ook opperbevelhebber van alle in Indië aanwezige Nederlandse strijdkrachten - dat opperbevelhebberschap had hij evenwel neergelegd. In een telegrafische gedachtenwisseling met de Nederlandse regering te Londen was namelijk enkele dagen eerder komen vast te staan dat het in Indië onder geen beding mocht komen tot een algemene capitulatie. Om die te voorkomen waren twee maatregelen getroffen. Van Starkenborgh had op woensdag 4 maart zijn opperbevelhebberschap

VAN STARKENBORGH

overgedragen aan generaal ter Poorten (voor het leger) en aan viceadmiraal C. E. L. Helfrichs opvolger' als commandant-Zeernacht en chef van de marinestaf, schout-bij-nacht J. J. van Staveren (voor de marine), en ter Poorten had op donderdagavond in een telegram aan de lagere commandanten van het Knil doen weten dat zij, zo hij ooit per radio of anderszins bevel zou geven tot het neerleggen van de wapens, er van moesten uitgaan dat zodanig bevel onder dwang was gegeven en dus als van nul en gener waarde moest worden beschouwd. Na die donderdag had van Starkenborgh formeel niets meer te maken met het militaire apparaat - hij had zijn bevelsbevoegdheid verloren. Een oproep van een Japans militair, hoe hoog ook, kon hij in eerste instantie naast zich neerleggen. Bovendien: Imamoera had een wèns geuit, meer niet, en van Starkenborgh, hoezeer ook verstoken van het ceremonieel waarmee hij als gouverneur-generaalomgeven was geweest, had een te sterk gevoel van waardigheid dan dat hij een simpele wens van de Japanner zomaar zou inwilligen.

XCDe gouverneur-generaal had uitzonderlijk zware maanden achter de rug. In de Indische archipel was eiland na eiland door de Japanners veroverd. Men had er, niet eens steeds in voldoende mate, vernielingen kunnen aanrichten maar de eenheden van het Knil (het was niet veel meer dan een politieleger) hadden geen successen van betekenis kunnen boeken - soms was dapper gestreden, soms had aan de strijdlust van de troepen veelontbroken. Op 15 februari was de voor onneembaar gehouden Britse marinebasis Singapore gevallen. Nadien hadden de hoogste Geallieerde oorlogsleiders, van Starkenborgh wist het, Java opgegeven. Schout-bij-nacht Doormans Combined Striking Force was in de Javazee ten onder gegaan, de Japanners hadden vrijwelongehinderd op Java's noordkust kunnen.landen en de strijd op het eiland was voor de verdedigers een opeenvolging van nederlagen geworden. Het einde van die strijd, ook dát wist van Starkenborgh, naderde - bij dat einde wenste hij door een rustige en zelfbewuste houding te getuigen van vertrouwen in de toekomst. Zijn geestkracht had niet geleden.

XCNiet aldus ter Poorten. Hij, de legercommandant, opperbevelhebber ook sinds donderdag 5 maart, was diep gedemoraliseerd. Nog voordat de Japanners op Java waren geland, had hij beseft dat de strijdkrachten waarvoor hij de verantwoordelijkheid droeg, een hopeloze strijd voor de boeg hadden. Hij had in zijn gehele carrière veel belangstelling gehad

XC1 In opdracht van de regering had Helfrich op 2 maart Java met een vliegboot van de marine verlaten teneinde zich naar Ceylon (thans: Sri Lanka) te begeven.

CAPITULATIE

voor het luchtwapen (als eerste Nederlandse beroepsofficier had hij in 191 I het internationale vliegbrevet verworven) en zijn kennis van de luchtoorlog had hem doen beseffen dat, daar hij zelf geen bommenwerpers en vrijwel geen jagers meer bezat, Java onverdedigbaar was. Hij miste de evenwichtigheid die van Starkenborgh kenmerkte. Twee weken nadat Japan ten aanval was getogen, had hij er in een radiotoespraak van getuigd dat het zijn wens was, 'liever staande te sterven dan knielende te Ieven' - nu was hij van het ene uiterste in het andere gevallen. Hij had nachtenlang nauwelijks zijn bed gezien, hij was uitgeput, hij voelde zich ziek, hij had geen strijdlust meer. Elke dag, elk uur dat de gevechten langer duurden, beschouwde hij als zinloos. Wilde Imamoera hem in Soebang ontmoeten, dan zou hij naar Soebang gaan. Imamoera had evenwel niet alleen hèm, maar ook de gouverneur-generaalontboden en deze weigerde.

XCDie weigering werd door ter Poorten aan Pesman bericht - Pesman lichtte Sjoji's verbindingsofficier in. Sjoji reageerde met bevel te geven, aan de gouverneur-generaal te doen weten dat, als hij in zijn weigering volhardde, Bandoeng van tien uur af zwaar zou worden gebombardeerd. Er kruisten al Japanse bommenwerpers boven de stad en boven het hotel Isola hing een klein Japans verbindingstoestel in de lucht van waaruit in het oog werd gehouden welke tekens er van het hotel uit werden gegeven.

XCTelefonisch bracht Pesman het Japanse dreigement aan ter Poorten over en deze laatste lichtte van Starkenborgh in. Het was toen ca. half tien. Van Starkenborgh zwichtte, de Japanners werden daarvan op de hoogte gesteld en bij Isola werden signaallappen neergelegd ten teken dat het bombardement van Bandoeng voorlopig niet doorging.

XCKort na tien uur verscheen de auto van de Iegercommandant bij de villa waar van Starkenborgh zich bevond met enkele van zijn naaste medewerkers. Ter Poorten bracht de chef van zijn staf, generaal-majoor R Bakkers mee, alsook generaal Pesman. De drie hoge militairen twijfelden er niet aan dat Imamoera de algemene overgave zou eisen en betoogden met klem dat die eis diende te worden ingewilligd: men mocht Bandeeng niet aan bombardementen blootstellen, wat aan troepen van het Knil en aan andere eenheden op en bij de hoogvlakte van Bandoeng aanwezig was, kon geen weerstand van betekenis meer bieden, talrijke militairen waren doodmoe, uitgehongerd en gedemoraliseerd, van de inheemse krachten was een groot deel spoorloos verdwenen, daags tevoren, zaterdag, was op oproepen om zich als vrijwilliger aan te melden voor het voeren van een guerrilla-oorlog door bijna niemand gereageerd

JAPANS DREIGEMENT

en met de Australiërs en Britten was men het verband kwijtgeraakt; zonder ter Poorten in te lichten hadden dezen zich zaterdag in de bergen ten zuidoosten van Bandoeng teruggetrokken in de hoop, de Japanners te kunnen bestoken totdat zij door schepen van Australië uit zouden worden opgehaald, maar voor de drie Nederlandse generaals stond vast dat geen enkel schip er in zou slagen de zuidkust van Java te bereiken, dat ook ter zee omsingeld was.

XCAl die feiten en omstandigheden waren ook aan van Starkenborgh bekend maar dat betekende niet dat zij zijn zienswijze bepaalden. Hij was gewend in politieke, niet in militaire begrippen te denken en hij z~g het als vruchteloos om van de algemene overgave uit te gaan als van een vaststaand feit terwijl ze nog niet eens was geëist. Zou die eis worden gesteld, dan zou men wellicht, hoopte hij, aan de inwilliging voorwaarden kunnen verbinden - zou men niet de eigen positie fataal ondermijnen wanneer men de japanner van meet af aan duidelijk maakte dat men tot overgave bereid was? Van Starkenborgh was gezant geweest voordat hij tot gouverneur-generaal was benoemd; hij had in zijn diplomatieke carrière geleerd wat onderhandelen was. Het ergerde hem dat de afloop van het te voeren gesprek voor de drie generaals kennelijk al vaststond. Ter Poorten lag hem bovendien niet als mens - hij had hem (het had ter Poorten gekwetst) nooit in vertrouwen genomen, hem niet eens geraadpleegd inzake de overdracht van het opperbevelhebberschap. Wat dit aiIes aan spanningen had doen ontstaan, kwam nu naar boven: het gesprek met ter Poorten en de twee onderbevelhebbers kende momenten waarop men haast als kemphanen tegenover elkaar stond. Van Starkenborgh slaagde er niet in, een gemeenschappelijke beleidslijn aanvaard te krijgen - opleggen kon hij die niet; hij was geen opperbevelhebber meer.

XCMen vertrok in drie auto's, alle gereden door inheemse chauffeurs; kussenslopen dienden als witte vlaggen. Voorop reed de auto met de drie generaals; in de tweede bevonden zich van Starkenborgh, zijn adjudant en de directeur van zijn kabinet, dr. P. ]. A. Idenburg, in de derde het hoofd van de Algemene Secretarie van het gouvernement, ]. M. Kiveron, en twee deskundigen inzake Japan, H. Hagenaar en dr. A. P. F. Hulsewé - beiden waren verbonden geweest aan de Dienst der Oost-Aziatische Zaken die vóór de oorlog veel aandacht had besteed aan de Japanse spionage.

XCSpoedig werd het hotel Isola bereikt waar een Japanse officier in een eigen auto voorop ging rijden, nadien ging de kronkelende weg verder klimmen in de richting van Lembang. Op de hoogvlakte lagen hier en daar de rijstvelden van de inheemse bevolking en temidden daarvan haar

CAPITULATIE

simpele dorpjes, hogerop tegen de berghellingen de thee- en kinaplantages die Nederlandse ondernemingszin had doen ontstaan. Keek men terug, dan zag men boven Bandoeng op verscheidene plaatsen rook hangen: daar werden (het was daags tevoren begonnen) archiefstukken verbrand.

XCMen passeerde Lembang dat, ruim 1200 meter boven de zeespiegel, schilderachtig lag temidden van de vulkaanhellingen aan de noordkant van de Bandoengse hoogvlakte - verscheidene Nederlandse en Chinese welgestelden hadden er hun villa's laten bouwen. Al die villa's, verlaten door de bewoners die naar Bandoeng waren gevlucht, waren door inheemsen geplunderd en hetzelfde gold voor de huizen en winkels der Chinezen. Deprimerend was het om te zien en ook veelzeggend: er was geen gezag meer, geen Nederlands en geen inheems.

XCEen eindweegs achter Lembang bereikte men de gevechtspost van kolonel Sjoji. De kolonel had er een rij stoelen en een tafeltje doen plaatsen waarbij zich Japanse militairen en Japanse burgers bevonden (vermoedelijk waren dat journalisten) van wie velen een fototoestel gereed hielden. De Nederlanders moesten uitstappen en kolonel Sjoji die zich, aldus van Starkenborgh in '48 jegens de Enquêtecommissie, 'netjes (had) aangedaan door een paar hardgroene handschoenen aan te trekken", hield een toespraak in plechtig Japans. Dr. Hulsewé kon uit de tekst niet goed wijs worden en van Starkenborgh zat alweer in zijn auto toen hem duidelijk werd gemaakt dat de Japanner onder meer verklaard had, te begrijpen hoe pijnlijk de tocht naar Soebang voor de Nederlanders was - de gouverneur-generaal vroeg Hulsewé toen, aan de kolonel zijn waardering over te brengen voor zijn hoffelijkheid.

XCOver de nogal primitieve pasweg die noordwaarts voerde, vorderden de auto's slechts langzaam. Nu waren aan weerskanten van de route de tekenen te zien van de strijd die er daags tevoren had gewoed: vernielde bunkers (Japanse vlaggen waren in de schietgaten gestoken), kapotte militaire auto's, lijken van gesneuvelde militairen van het Knil.

XCHet begon te regenen.

XCOmstreeks half één kwam het Nederlands gezelschap in Soebang aan. Daar vernam het van een Japans officier dat generaal Imamoera de plaats van samenkomst had gewijzigd: hij wenste de Nederlanders op het vliegveld Kalidjati te ontmoeten, ca. IS km verder westwaarts. Waarom de Japanse opperbevelhebber tot die wijziging had besloten, was, zo zij het niet al eerder hadden begrepen, de Nederlanders duidelijk toen zij

XC1 Getuige van Starkenborgh, Enq., punt n, ongepublic, verhoren, vraagno. 29 106.

OP WEG NAAR KALIDJATI

bij het vliegveld kwamen: japanse bommenwerpers en jagers stonden er in rijen opgesteld.

XCGeneraal Imamoera liet op zich wachten. Hij had Batavia in de vroege ochtend per auto verlaten maar was, nadat hij al veel tijd had verloren (de weg was herhaaldelijk versperd geweest door japanse colonnes), ca. 50 km ten oosten van Batavia op een punt gekomen waar de brug over een brede, door de regens gezwollen rivier was opgeblazen - het duurde enkele uren voordat hij op een geïmproviseerde voetbrug de rivier kon oversteken en voordat aan de oostelijke oever, in Krawang (zie kaart I), voor hem en zijn gezelschap auto's waren gearriveerd. Het inheemse bestuur legde geen spoor van animositeit aan de dag. Dat verbaasde Imamoera niet, of beter: niet meer. Enkele jaren lang had hij japanse eenheden gecommandeerd in bezet China - hij had er de haat van de Chinezen leren kennen, maar sinds hij een week eerder op java was aangekomen, had hij de sterke indruk gekregen dat de komst der japanners althans aan een deel van de inheemse bevolking welkom was: hij had vernomen dat inheemsen spontaan naar voren waren gekomen om wegversperringen op te ruimen en om als gids op te treden voor de japanse troepen, hij had hier en daar inheemsen zien zwaaien met primitieve japanse vlaggetjes, kinderen hadden de japanse militairen cocos-sap te drinken gegeven.

XCTerwijl Imamoera naar Kalidjati onderweg was, werden de Nederlanders daar geleid naar een van de bij het vliegveld gelegen woningen die inmiddels door officieren van de japanse luchtmacht als recreatieverblijf in gebruik was genomen. Zij kwamen er in een luidruchtig gezelschap terecht - in de vrij kleine, benauwde kamer, waar een deel van de japanners met ontbloot bovenlijf rondliep, daverde het van harde japanse keelklanken. Het werd er stil toen de bevelhebber van de japanse luchtvloot die alle luchtoperaties boven Nederlands-Indië had geleid, het woord nam. Hij sprak in het japans en wat hij had gezegd, werd in het Maleis vertaald. Hij bleek de volledige overgave te hebben geëist en had er de bedreiging aan toegevoegd dat, als die eis niet werd ingewilligd, de gereedstaande bommenwerpers onmiddellijk zouden opstijgen om Bandoeng te teisteren. Op dat alles reageerden de Nederlanders niet. Nadien verstreek uur na uur. Meer dan. een kopje slappe thee werd hun niet aangeboden. Het grootste deel van de tijd zaten zij te zwijgen.

CAPITULATIE

XCTegen het einde van de middag verscheen Imamoera in Kalidjati. De Nederlanders werden nu naar de aangrenzende woning gebracht waar men in een kamer en suite de dubbele deuren had opengeschoven. Het gesprek nam een aanvang'. Imamoera sprak japans - de japanse tolk die hij naast zich had, was het Nederlands goed meester: de man had het zich in Den Haag eigen gemaakt en was nadien enkele jaren vice-consul in Batavia geweest; als Hulsewé moeilijkheden had met het vertalen uit het japans, nam hij die taak over. '

XCDe tolk begon met de aanwezigen aan elkaar voor te stellen. Toen dit was geschied, uitte van Starkenborgh de wens dat de japanse journalisten en persfotografen die de kamer waren binnengekomen, zouden worden verwijderd. Imamoera willigde die wens in en de suite-deUren werden bovendien gesloten. De japanner eiste vervolgens zonder verdere plichtplegingen de algemene overgave, daaraan toevoegend dat; indien zijn eis werd ingewilligd, de verslagen Nederlanders zouden ervaren hoe ridderlijk de japanners zouden optreden. 'Toen bij de vertaling van dit betoog de woorden 'algemene overgave' weerklonken, wendde ter Poorten zich tot van Starkenborgh, zijn handen uitstrekkend alsof hij wilde zeggen: 'Ziet u wel, dat heb ik voorspeld!' Die reactie versterkte van Starkenborgh in zijn overtuiging dat van ter Poorten geen weerbare houding te verwachten was; hij, de twee-en-zestigste in de lange rij van gouverneurs-generaal die sinds het begin van de zeventiende eeuw in Batavia en Buitenzorg(zie kaart I) hadden geresideerd, betreurde zulks; 'ik dacht', zei hij ons bijna twintigjaar later, 'we zijn hier bijna driehonderdvijftig jaar geweest, ik kan dat niet zomaar opgeven." Hij besloot

I Van Starkenborgh heeft zijn herinneringen aan het gesprek in 1947 opgeschreven, zijn verslag in oktober 1948 voorgelezen aan de Enquêtecommissie (a.v., vraagno. 29 108-il) en toen ook op enkele punten aanvullingen verstrekt. Ter Poorten heeft over het gesprek geschreven in zijn in maart 1946 opgesteld 'Verslag omtrent mijn beleid als legercommandant', te vinden o.m. in de Indische Collectie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie onder registratieno. 48497. De Japanner die als tolk optrad, beschreef het gesprek in het herdenkingstijdschrift d.d, 9 maart 1943 van het op Java verschijnend dagblad ('Groot Azië') (IC, T I). Een tweede verslag ván Japanse Zijde is in 1944 gepubliceerd in het (IC, 4 (61). Imamoera heeft zijn herinneringen neergelegd in zijn in '46 in Batavia in gevangenschap geschreven inemoires: (IC, 2460), dl. III, p. II4-I7. In onze weergave combineren wij de gegevens uit deze bronnen, aangevuld met inlichtingen die wij in 1983 van de heren Hagenaar en dr. Hulsewé mochten ontvan gen. 2 Thans: Bogar. Met 'thans' bedoelen wij dat dit nu de officiële naam is. Veel huidige plaatsnamen werden in de Nederlandse tijd al door inheemsen ge bruikt. 3 Van Starkenborgh, 23 okt. 1961.

DE BESPREKING TE KALIDJATI

de leiding van het gesprek aan Nederlandse kant in handen te nemen. Dat werd hem gemakkeltjk gemaakt doordat Imamoera hèm als eerste de vraag stelde of hij bereid was zich over te geven. Hij zei neen. Waarom bent u dan hier gekomen, vroeg Imamoera. Van Starkenborgh antwoordde dat hij niet anders had gedaan dan gevolg geven aan de uitnodiging die hem had bereikt en dat hij nu als gouverneur-generaal graag met de Japanse opperbevelhebber z.ou bespreken hoe het burgerlijk bestuur van Nederlands-Indië (hij wilde bereiken dat het Nederlands bestuursapparaat zijn werk zou kunnen voortzetten) het best k.on worden ingericht. Imamcera wees dat af: wij zijn nog in oorlog, zei de Japanner, en de enige vraag waarvoor wij staan is of het vechten gestaakt dan wel voortgezet wordt; hij was niet bereid, over vraagstukken van burgerlijk bestuur te gaan discussiëren - de Nederlanders moesten capituleren.

XCVan Starkenborgh zei dat hij geen enkele bevoegdheid had om over capitulatie te spreken. Verbazing bij Imamoera: u bent toch opperbevelhebber! Van Starkenborgh antwoordde met er .op te wijzen dat hij door de regering van zijn opperbevelhebberschap was ontheven en dat ook de aanwezige militaire autoriteiten niet de bevoegdheïd hadden, t.ot een algemene overgave te besluiten - een plaatselijke overgave was wèl mogelijk, bijvoorbeeld met betrekking t.ot de strijdkrachten die zich in en bij Bandeeng bevonden; die plaatselijke .overgave was, zei hij, al aangeboden.

XCBandeeng noemend was het van Starkenborghs bedoeling dat Imamoera het dreigement van kolonel Sjoji en van de bevelhebber van de Japanse luchtvloot zou herhalen. 'Ik speculeerde daarop', schreef hij in een in '47 door hem opgestelde verslag,

XC'om aldus de gelegenheid te krijgen, met volle kracht te reageren op het immorele van deze bedreiging ten aanzien van een niet meer verdedigde stad en te wijzen op de vlek die voor de overwinnaar aan een aldus verworven algehele overgave zou blijven kleven ... Het dezerzijds prestige in het debat zou er door zijn verhoogd, hetgeen waarschijnlijk geen materiële winst, maar toch zedelijke voldoening, ook voor later, zou hebben gebracht.'

XCVan Starkenborghs speculatie ging niet .op: Irnamoera uitte geen dreigementen. De Japanner zei slechts dat het voor hem onbegrijpelijk en ook onaanvaardbaar was dat zich in Nederlands-Indië geen enkele Nederlandse autoriteit meer bevond die bevoegd was tot een algemene overgave, Opnieuw wees van Starkenborgh .op de bindende opdracht van de regering - hij sprak nu van een opdracht van de koningin, aannemend

CAPITULATIE

dat dat meer indruk zou maken op de japanse opperbevelhebber die zijn keizer beschouwde als een wezen van goddelijke afkomst wiens bevelen blindelings gehoorzaamd moesten worden. Pogende tijd te winnen, voegde de gouverneur-generaal er aan toe, bereid te zijn, de koningin telegrafisch te verzoeken haar bindende instructie te wijzigen. Imamoera ging daar niet op in. Hij werd ongeduldig. Het gesprek had al ongeveer twintig minuten geduurd en hij was geen stap verder gekomen. Hij zei dat hij het vertrek zou verlaten en dat hij tien minuten bedenktijd gaf. Na die tien minuten zou hij terugkomen en dan verwachtte hij maar één ding: een duidelijk ja of neen op de eis tot algemene overgave die hij, zei hij, handhaafde.

XCDe Nederlanders bleven alleen. Van de generaals ter Poorten, Bakkers en Pesman kreeg van Starkenborgh te horen dat hij een beleidslijn volgde die geen rekening hield met de militaire situatie en dat er, hoe onaangenaam dat, mede in het licht van de regeringsinstructie, ook was, niet te ontkomen viel aan aanvaarding van de japanse eis. Idenburg, de chef van zijn kabinet, wees er op dat de regering, een algemene overgave verbiedend, ten aanzien van het volgen van haar instructie enige vrijheid had gelaten. Inderdaad, toen van Starkenborgh op zondag I maart een telegram 1 naar Londen had gezonden waarin hij had opgemerkt dat een overdracht van het opperbevel door de japanners als een schijnbeweging zou worden gezien (wat het volgens hem ook was) en dat zij een eis tot algemene overgave konden stellen 'onder bedreiging volstrekt nutteloos bloedbad of vernietiging volkrijke stad als Bandoeng' (dat was precies de situatie waarmee men nu geconfronteerd werd), was op woensdag Gerbrandy's antwoord ontvangen waarin o.m. stond:

XC'4. Instructie opperbestuur algemene overgave weermacht uitgesloten wordt gehandhaafd.

XC5. Redelijke ruimte wordt voor onvoorziene gevallen aan beleid commandanten gelaten.'

XCWat was bedoeld met 'onvoorziene gevallen' en aan welke 'comrnandanten' was gedacht? Louter aan de plaatselijke? Van Starkenborgh had onmiddellijk op verduidelijking aangedrongen en op donderdag was in Bandoeng een telegram binnengekomen dat Gerbrandy's antwoord be

1 De telegramwisseling tussen Gerbrandyen van Starkenborgh inzake de positie en het beleid van de Nederlandse autoriteiten in Nederlands-Indië bevindt zich in de Indische Collectie onder de no's 81 I03-I4.

DE BESPREKING TE KALIDJATI

vatte', maar dat telegram had men niet meer kunnen ontcijferen doordat van Starkenborgh eerder op die dag, toen de residentswoning waarin hij zich bevond, gepasseerd werd door een ordeloze troep militairen van het Knil die riepen dat de Japanners al het noorden van Bandoeng waren binnengedrongen, opdracht had gegeven veiligheidshalve alle geheime stukken, de codepapieren inbegrepen, onmiddellijk te verbranden. In Kalidjati wees Idenburg op de bewoordingen van het woensdag ontvangen telegram: als de regering 'redelijke ruimte' liet 'voor onvoorziene gevallen', mocht men de situatie waarin men zich bevond, dan niet als een van die 'onvoorziene gevallen' beschouwen? Was er niet een grens aan de verplichting om de richtlijnen van de regering te volgen? Kon zij in het verre Londen de benarde situatie overzien? Neen. Was het niet eerder zo dat alleen diegenen die ter plaatse waren, alle elementen in aanmerking nemend, tot een beslissing konden komen en dat zij de verantwoordelijkheid daarvoor heel wel konden aanvaarden? Aldus Idenburg, Van Starkenborgh wees zijn betoog af: juist die benarde situatie had hij voorzien, hij had er de regering op gewezen en zij had, hierop reagerend, haar instructie uitdrukkelijk gehandhaafd.

XCImamoera kwam terug. Hij vroeg welk antwoord de gouverneurgeneraal hem nu gaf. Van Starkenborgh herhaalde dat hij niet bevoegd was een algemene overgave aan te bieden, overgave van de troepen bij Bandoeng was wèl mogelijk. Opnieuw zette hij de staatsrechtelijke positie uiteen waarin hij en de aanwezige generaals zich bevonden. Dat begon Imamoera te vervelen. De Japanner (hij had bewondering voor van Starkenborghs 'vasthoudendheid) zei dat hij niet langer wenste te praten met diplomaten en juristen en zich liever rechtstreeks met militairen verstond - wat hadden zij te zeggen? 'Het staat mij voor', aldus van Starkenborgh in zijn verslag, 'dat ik generaal ter Poorten iets heb toegevoegd in de zin van nu maar definitief ja of neen te zeggen' - hij twijfelde er niet aan dat het 'ja' zou worden.

XCInderdaad, dat werd het, en ter Poorten zei vervolgens dat hij zich grote zorgen maakte over de positie van de militaire eenheden buiten het gebied van Bandoeng. Hij wees er op dat hij drie dagen eerder, donderdag, bevel had gegeven, geen rekening te houden met een eventueel door hem uit te geven instructie de wapens neer te leggen - hij

1 Dat antwoord luidde: 'Mijn 5 ... beoogt voorkomen dat al te letterlijke toepassing door individuele gezaghebbenden van opzettelijk straffe dezerzijdse directieven hen zou beletten in incidentele, van hieruit niet te beoordelen dwangposities te handelen naar eigen beste inzicht.'

CAPITULATIE

vroeg van Imamoera de verzekering dat eenheden die zouden doorvechten, niet als franc-tireurs zouden worden behandeld. Imamoera antwoordde dat hij ter Poorten graag de gelegenheid zou geven, de volgende ochtend, maandag, via de radio bekend te maken dat het tot een algemene overgave was gekomen en dat het op donderdag gegeven bevel was ingetrokken. Vervolgens begon Imamoera de verplichtingen op te sommen waaraan ter Poorten en de onder hem ressorterende strijdkrachten zich moesten houden. Van Starkenborgh constateerde dat nu alleen puur militaire aangelegenheden aan de orde kwamen - hij stond op en zei dat hij het vertrek zou verlaten. Imamoera maakte daar geen bezwaar tegen.

XCDiens gesprek met de generaals duurde nog ongeveer een kwartier. Zij noteerden een lange reeks opdrachten; ter Poorten verplichtte zich, de volgende ochtend, maandag, uiterlijk om acht uur in een radiotoespraak de algemene overgave bekend te maken, verzekerde op zijn erewoord dat hij zijn bevel van donderdag zou intrekken en aanvaardde de Japanse eis dat hij later op maandag opnieuw naar Kalidjati zou komen met alle bijzonderheden over de verspreiding en de uitrusting van de eenheden van het Knil. Er werd geen protocolopgesteld, er werd niets ondertekend en de Britse en Australische eenheden kwamen niet ter sprake, evenmin als de Amerikaanse die zich elders op Java bevonden.

XCIn het begin van de avond verlieten de Nederlanders Kalidjati. Zij hadden niets te eten of te drinken gekregen. Naar Bandeeng moesten zij slechts ongeveer zestig kilometer afleggen maar zij vorderden langzaam. De regen had zich ontwikkeld tot een tropische stortbui, de wegen waren doorweekt. Vooral op het bergtraject had men last van de modder; daar moesten de Nederlandse auto's soms door Japanse militaire vrachtauto's voortgesleept worden. Zware wolken maakten dat het stikdonker was, 'de tocht', aldus van Starkenborgh jegens de Enquêtecommissie, 'was bijzonder luguber.'! Pas's nachts om half drie bereikte men Bandeeng.

XCNog in de nacht werd daar door de Legervoorlichtingsdienst generaal ter Poortens bekendmaking geformuleerd die aan de pers zou worden doorgegeven en via de radio omgeroepen." De uitzending begon maandagochtend om kwart voor acht. Er werd in meegedeeld dat de gouverrieur-generaal en de legercommandant daags tevoren een bespreking hadden gehad met de Japanse legerbevelhebber; diens eisen waren aan

I Getuige van Starkenborgh, punt n, ongepublic, verhoren, vraagno. 29116. 2 Tekst in (Dep. van defensie, hoofdkwartier van de Generale Staf, Sectie Krijgsge schiedenis) C. van den Hoogenband en L. Schotborgh: dl. VII: (1961), p. I59-60.

BANDOENG

vaard, met als eerste 'onvoorwaardelijke capitulatie'; overal moesten witte vlaggen gehesen worden, de troepen moesten vóór 12 uur worden verzameld, de wapens ingenomen; vernielingen mochten niet langer worden uitgevoerd, communicatie met het buitenland was verboden. Uit de tekst bleek verder dat ter Poorten zich tot alle commandanten van het Knil richtte, waar zij zich ook bevonden: allen dienden de strijd te staken en met de hoogste Japanse bevelhebber in hun ressort contact op te nemen; 'dit bevel geldt ook voor de Koninklijke Marine, de Gouvernementsmarine en alle havenmeesters'. Had de legercommandant dan iets over de marine te zeggen? Neen - maar schout-bij-nacht van Staveren was twee dagen eerder, vrijdag, samen met een vriendin uit Bandoeng verdwenen en had zijn opperbevelhebberschap aan niemand overgedragen.

XCNog een tweede bevel ging van ter Poorten uit, louter telegrafisch: alle commandanten die men kon bereiken, werden er van in kennis gesteld dat de instructie die op donderdag was gegeven om een eventueel algemeen capitulatiebevel te negéren, ingetrokken was.

XCLater in de ochtend reed de legercommandant opnieuw naar Kalidjati waar hij aan Imamoera nauwkeurige gegevens overhandigde Over de aantallen Nederlandse troepen, hun verspreiding en hun bewapening. De lijsten werden voor ontvangst afgetekend en toen ter Poorten naar Bandoeng terugreed, volgde hem de staf van de bevelhebber van de Japanse divisie die bewesten Batavia was geland.

XCVan Starkenborgh riep qie ochtend de voornaamste zich in Bandoeng bevindende civiele Nederlandse autoriteiten bijeen: drie van de vijf leden van zijn hoogste adviescollege, de Raad van Nederlands-Indië (twee waren in opdracht van de regering naar Australië gevlogen), de voorzitter van de Volksraad, mr. J. A. Jonkman, de directeuren van de departementen van algemeen bestuur, de hoofden van enkele belangrijke diensten, alsook Kiveron en Idenburg die hem daags tevoren naar Kalidjati hadden vergezeld. Hij deelde aan zijn gehoor mee wat zich daar had afgespeeld en uitte zich daarbij kritisch over de houding die de legercommandant aan de dag had gelegd, niet evenwel over diens besluit tot een algemene overgave. 'Aan de vergadering hield ik voor', aldus van Starkenborgh in '48,

XC'dat mijn kritiek op de heer ter Poorten niet dit besluit gold; dat ik begreep dat daarvoor goede gronden aanwezig waren en dat, ofschoon ik zelf tot het einde van mijn onderhoud met generaal Imamoera geweigerd had aan zijn eis te voldoen, ik mij bewust was dat de mogelijkheid van bespreking vrijwel was

CAPITULATIE

uitgeput en ik vermoedelijk tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen als de heer ter Poorten, indien de onderhandelingen met mij waren voortgezet en ik de hoogste autoriteit was geweest. Ik legde ook uit dat de gedachtenwisseling met het opperbevel enige onzekerheid, dus een mate van bewegingsvrijheid, had gelaten.

XCIk herinner mij tenslotte nog opgemerkt te hebben dat degenen die later kritiek zouden willen oefenen, er wellicht op zouden wijzen dat generaal Imamoera niet met ondubbelzinnige woorden het dreigement van een bombardement van Bandoeng had geuit, en verder, dat de campagne op Java aan Nederlandse zijde weinig kostbaar aan mensenlevens geweest was en dit allicht als aanduiding zou worden beschouwd dat de strijd met onvoldoende kracht was gevoerd."

XCIn de loop van die maandag trokken Japanse militairen Bandoeng binnen. In de noordelijke wijk vorderden zij talrijke huizen van Nederlanders - de bewoners moesten, met achterlating van al hun bezittingen, maar zien waar zij onderdak konden vinden. Over de Postweg die gouverneur-generaal Daendels in het begin van de negentiende eeuw bijna over de volle lengte van Java had laten aanleggen en die heel Bandoeng doorsneed, zag men nu vechtwagens rijden, bemand met Japanse militairen: 'soldaten met stoppelbaarden', aldus een Nederlander, 'robuste, aapachtige typen van Korea en Formosa' (dat waren toen Japanse koloniën). 'Het militaire tenue bestaat in hoofdzaak uit een broekje en een petje met een lap in de nek ... Hun standpunt tegenover kostbaarheden is raadselachtig: van de een worden portefeuille, geld, horloge en gouden ringen gestolen, een ander wordt geheelongemoeid gelaten." Ook auto's en fietsen werden geroofd - anderzijds werden hier en daar Japanse militairen van wie bleek dat zij winkels hadden geplunderd, ter plekke door hun officieren doodgeschoten.

XCVerbijsterd werd dit alles door de Nederlanders aanschouwd. De toekomst leek uiterst somber en onder hun inheems huispersoneel, voorzover nog aanwezig (er waren personeelsleden die in de voorafgaande dagen weg waren gebleven van hun werk) waren er niet weinigen die met een enkel woord of een stil gebaar van medegevoelgetuigden. Ook in Bandoeng bleek evenwel dat andere inheemsen een duidelijke vreugde aan de dag legden over een gebeuren dat zij zagen als de aanloop tot Indonesië's onafhankelijkheid. 's Morgens al constateerde een Nederlands ingenieur van de Staatsspoorwegen dat de inheemsen die op het hoofdbureau werkzaam waren, 'elkaar hartelijk feliciteerden. Wij voel

XCI Getuige van Starkenborgh, Enq., punt n, ongepublic. verhoren, vraagno. 29 II6. 2 W. H. J. Elias: Indië onderjapanse hiel (1946), p. 34-35.

BANDOENG

den dat', schreefhij in zijn naoorlogs verslag, 'als bijzonder hatelijk aan. Velen waren daar bezig van de Nederlandse vlaggetjes een rood-wit vlaggetje voor hun fiets te maken" - rood en wit waren de kleuren die, sinds vele jaren al, gepropageerd waren door alle groeperingen die voor een onafhankelijk Indonesië waren opgekomen; het waren ook de kleuren van de Japanse vlag: een rode bol op een wit veld. En toen de Japanners Bandoeng binnentrokken, zagen de Nederlanders er vele inheemsen langs de Postweg en elders staan, juichend en met kleine Japanse vlaggen zwaaiend.

XCIn Batavia, dat vier dagen eerder door de Japanners was bezet, werden op die çde maart de al eerder aangevangen, onderlinge beraadslagingen van leidende figuren uit de door het Nederlandse gouvernement toegelaten Indonesische groeperingen voortgezet en op 12 maart (de dag waarop de bevelhebbers van de bezuiden Bandoeng en elders op Java aanwezige Britse, Australische en Amerikaanse militairen zich onvoorwaardelijk overgaven) publiceerde het Batavia'se dagblad van een van die groeperingen een eerste lijst met de namen van Indonesiërs die een nationaal kabinet konden vormen; om de Japanners niet voor het hoofd te stoten had men opengelaten wie als minister-president zou optreden.

XCMen werd bij dit alles kennelijk gedragen door de overtuiging dat het einde van het Nederlands bewind gekomen was - voorgoed.

1 L. R. Oldeman: 'Verslag Japanse tijd', p. 17 (IC, 81206 A).

Hoofdstuk 2: 'De Kornpenie'

XC

XCInderdaad, het was, zoals van Starkenborgh zich bewust was geweest, in 1942 bijna driehonderdvijftig jaar geleden dat de eerste Nederlanders in de Indische archipel waren verschenen: handelend volgens aanwijzingen van de ondernemende Jan Huygen van Linschoten die in 1583 als negentienjarige jongeman aan boord van een Portugees schip naar 'Portugees Indië' (een gebied opde westkust van het huidige India) was gevaren, daar vijf jaar had vertoefd en veel gegevens over de Indische archipel had verzameld, was in 1595 de uit Gouda afkomstige Cornelis de Houtman in opdracht van een associatie van diverse kooplieden, de 'Compagnie van verre', met vier schepen op weg gegaan naar Java, waar zich, aldus van Linschoten, nog geen Portugezen zouden bevinden. Van Linschoten had zich vergist: de Portugezen op Java maakten het de Houtman en de zijnen zo lastig dat dezen, ook door andere factoren, nergens op het eiland lading konden innemen. Was dus de tocht een mislukking? Ja, voorzover er geen fmancieel profijt gemaakt kon worden, neen, voorzover, zij het ten koste van zware offers (van de bijna tweehonderdvijftig schepelingen waren ruim honderdzestig omgekomen), de scheepsweg naar Indië was ontdekt. Bij nieuwe tochten door Nederlanders maakte men daar gebruik van en in 1602 werden de krachten van de zeevarende en handeldrijvende gewesten Holland en Zeeland gebundeld: de 'Generale Nederlandse Geoctroyeerde OostIndische Compagnie' werd opgericht. Zij was het die bijna twee eeuwen lang in de archipel de feitelijke vertegenwoordigster was van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden - de inheemsen spraken in de zeventiende en achttiende eeuw, en ook later, van 'de Kompenie', zulks niet zonder ontzag en soms ook niet zonder afschuw.

XCDe functie die de Compagnie gedurende haar bestaan ging uitoefenen, valt niet los te maken van de samenlevingsvormen die zich vóór haar komst, alsook vóór de komst van de Portugezen, in de Indische archipel en daar met name op het volkrijkste eiland, Java, hadden ontwikkeld. Portugezen en Nederlanders schiepen niet een van de grond af nieuwe maatschappij maar knoopten aan bij die elementen van de bestaande welke hun doeleinden dienden, en zo ontstond in de Zeventiende eeuw

DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE

II. Nederlands-Indië, geprojecteerd op Europa

XCeen patroon waarvan men, zowel ten aanzien van de sociale structuur van de inheemse samenleving als van de verhouding tussen het inheemse gezag en het Nederlandse, wezenlijke trekken nog in de twintigste eeuw kort terugvinden. Vandaar dat wij voor dit deel van ons werk een vroeg begin moeten kiezen - orn de inheemse samenleving en veel van haar reacties begrijpelijk te maken, dienen wij zelfs, zij het kort, terug te gaan naar het oude Java.

XCMet zijn duizenden eilanden en de hen verbindende zeeën en zeestraten beslaat de Indische archipel een gebied, haast zo groot als Europa (zie kaart II). Aanvankelijk woonden er hier en daar slechts primitieve stammen welke uit het gebied van de Stille Oceaan afkomstig waren, maar later in die voorhistorische tijden werd de archipellangzaam aan opnieuw bevolkt van Achter-Indië uit. De komst en de verspreiding van die nieuwe bewoners, die de eerstgekomen stammen de binnenlanden injoegen, werden vergemakkelijkt door de krachtigeen de

'DE KOMPENIE'

zeestromingen. Grote delen van de eilanden van de archipel waren rijk bebost. Simpele landbouw was er mogelijk door een stuk oerwoud te kappen, de houtopstand te verbranden en op het blootgelegd terrein bolen knolgewassen dan wel rijst te planten - was de bodem uitgeput, dan werd een nieuw stuk oerwoud gekapt. Aldus kon een vierkante kilometer enkele tientallen mensen van voldoende voedsel voorzien. Een allengs groeiende bevolking had een intensievere vorm van grondbewerking nodig waarbij het regenwater werd vastgehouden, en tot die intensievere vorm kwam het vooral op Java en Bali: de verweerde lava-bodem was er bij uitstek vruchtbaar en het water van de tropische regenbuien (op grote delen van Java valt per jaar anderhalve tot twee meter regen maar er zijn in de bergen streken waar per jaar meer dan acht meter regen valt') werd vastgehouden door met dijkjes omgeven terrassen, sawahs, aan te leggen - in stroomgebieden van rivieren konden die sawahs regelmatig bevloeid worden door er het rivierwater heen te leiden. De sawahs leverden het voornaamste voedselop, rijst: per vierkante kilometer voldoende voor enkele honderden mensen. Het verkrijgen van dat voedsel vergde overigens een grote inspanning: ca. zevenmaal zoveel arbeid als de meest arbeidsintensieve landbouwcultures in Nederland voordat daar de landbouw werd gemechaniseerd.

XCDe rijstcultuur was op Java reeds eeuwen voor het begin van de Christelijke jaartelling in zwang, zij het toen nog niet in haar 'natte' vorm; die cultuur vormde de basis van een veelheid aan gezagsstructuren : kleine rijkjes die (hetzelfde gold voor de rijkjes die elders in de archipel op een nog eenvoudiger grondslag ontstonden) verdwenen zijn zonder sporen in de geschiedenis na te laten. Met dat al was in die eerste rijkjes toch al een zekere trap van ontwikkeling bereikt: metalen werden bewerkt, men had kennis van de astronomie, het wajang-spel (avonturenverhalen, uitgebeeld door kunstig vervaardigde poppen welker schaduwen op een verlicht scherm worden geworpen) was wellicht al bekend. In de gehele cultuur speelde het animisme, d.w.z. het geloof aan natuurkrachten en aan goede en boze geesten, een grote rol: daartoe behoorde ook het geloof in de beschermende werking die van bepaalde voorwerpen, amuletten, zou uitgaan. Spoorloos verdwenen opvattingen? Geenszins: zij bleven tot in deze eeuw de grondslag vormen van het volksgeloof in grote delen van de archipel, ook op' Java.

XCAl in die vroegste tijden bestond er ruilhandel tussen de oudste rijkjes van de archipelonderling en tussen hen en Voor-Indië, Achter-Indië en

XC1 Gemiddelde voor Nederland: ruim 70 cm.

Indextermen: Bali, Rijstcultuur, Voor-Indië
HET HINDOEÏSME

China. Omstreeks het begin van de Christelijke jaartelling kwam de eerste verbinding met de Arabische landen tot stand, waarbij door Indiërs en Chinezen grote zeilschepen in de vaart werden gebracht die honderden handelaren konden vervoeren; zij namen uit de archipel vooral specerijen, reukhout, kamfer en wierook mee. Met de Indische handelaren voeren jongeren en pelgrims naar Voor-Indië die, in de archipel teruggekeerd, een nieuw geloof verbreidden: het Hindoeïsme. Dat geloof was de heersers van talrijke kleine vorstendommen en allen die daarin tot macht en aanzien waren gekomen, welkom: het gaf vorsten namelijk een goddelijke status en het predikte een maatschappij van streng gescheiden standen. Omstreeks twaalf eeuwen lang, van ca. 300 tot ca. 1500, is dat Hindoeïsme, toegevoegd als het ware aan het oorspronkelijke volksgeloof en daarmee versmolten (in het wajang-spel werden nu de in de Indische epen neergelegde heldenverhalen uitgebeeld), vooral op Java en Bali de bepalende culturele factor geweest - het is het hier en daar op Java, op het gehele eiland Bali en op een deel van het naast Bali gelegen Lombok gebleven.

XCHoe waren die H.indoe-staten georganiseerd? De vorsten verkregen hun inkomsten uit allerlei heffingen en tollen op in-, uit- en doorvoer, uit eigen handelsondernemingen en ook wel uit rooftochten ter zee maar de grondslag van hun macht was de arbeid van de aan hun gezag onderworpen bevolking. In de staten die de eerste Nederlanders landinwaarts op Java aantroffen, mochten de landbouwers in de regel slechts twee-vijfde van de rijstoogst behouden; één-vijfde moest worden afgestaan aan de dorpsnotabelen die zelf geen arbeid behoefden te verrichten, de resterende twee-vijfde aan de vorst.' Die laatste twee-vijfde (40 %) werd aldus verder verdeeld: 8 % werd toegewezen aan de gewestelijke vertegenwoordiger van de koning, de boepati, 8 % aan de overige ambtsdragers in diens gewest zoals dorpshoofden, ordehandhavers en opzichters, 24 % aan de vorst. Daarbij valt te bedenken dat alle ambtsdragers zorgen moesten voor het levensonderhoud van stoeten familieleden en dienaren en dat de vorst er een grote, soms wel duizenden personen tellende hofhouding op na hield, bestaande uit hovelingen, krijgers en allerlei soorten dienaren en handwerkers, allen met hun gezinnen. De eenvoudige dorpsbewoners die de overgrote meerderheid van de bevol

1 Hier en bij verdere passages waarin van oogstleveranties sprake is, dient de lezer te bedenken dat de betrokken landbouwers er vermoedelijk wel in slaagden om, zoals ook elders in de wereld gebeurde, een gedeelte van de oogst buiten alle controle te houden.

'DE KOMPENIE'

king vormden, dienden evenwel niet alleen een groot deel van hun oogst af te staan maar moesten ook nog andere belastingen in natura opbrengen en waren aan tal van vormen van gedwongen arbeid, herendienst, onderworpen: de dorpen moesten bewaakt worden, wegen, bruggen, dijken, visvijvers en bevloeiingswerken onderhouden en goederen en personen van dorp tot dorp vervoerd; soms moesten bovendien tempels worden gebouwd of dienden mannen op te komen om een leger te vormen. Daarnaast waren er de persoonlijke diensten aan alle gezagdragers, te beginnen met het dorpshoofd: hi} was vrijgesteld van het tijdrovend bewerken van zijn sawahs - dat werk werd verricht door dorpelingen die op gelijke wijze sawahs van andere gezagdragers moesten bewerken dan wel andere persoonlijke diensten aan dezen moesten bewijzen, zulks met uitzondering van de zwaarste en vuilste werkzaamheden die overgelaten werden aan slav:enen tot dwangarbeid veroordeelde gevangenen. Welke ook de nationaliteit was van het later boven het inheemse gezag geplaatste vreemde gezag (Portugees, Nederlands of Engels), het systeem van afdracht van een groot deel van de rijstoogst aan inheemse gezagdragers en van het verrichten van herendiensten bleef gehandhaafd - Daendels gaf er richtlijnen voor uit, o.m. bepalend dat de hoofden van de gewesten, de boepatis (of, zoals zij nu heetten: de regenten), dagelijks slechts mochten beschikken over de diensten van honderdzeventig dorpelingen, hun 'stafchefs', de patihs (die vaak het eigenlijke bestuurswerk deden), over die van veertig, elk van hun naaste familieleden over die van twintig, enzovoort. Dorpelingen die tot arbeid in staat waren, moesten in die tijd per jaar in successieve perioden in totaal vier tot vijf maanden herendiensten verrichten - die periode was in de Javaanse Hindoe-rijken korter geweest maar met dat al vormden toch ook toen de herendiensten een zware belasting.

XCEr stond in die oude rijken tegenover dat het vorstelijk gezag vaak zorg droeg voor de, bouw van voorraadschuren en de aanleg van primitieve irrigatiewerken en, algemeen gesproken, een zekere waarborg inhield voor maatschappelijke stabiliteit; men vond er ook bescherming in tegen aanslagen of verovering door vreemden. Die 'stabiliteit ging gepaard met vormen van willekeur maar deze bleefbinnen zekere perken. Ambtelijke functies waren niet erfelijk - elke boepati en elke patih wist dat zijn ambt met al zijn grote voordelen slechts dan door de vorst aan een familielid zou worden overgedragen wanneer de arnbtsuitoefening geen aanleiding had gegeven tot menigvuldige klachten. Trouwens, ook de vorst diende zich beperkingen op te leggen: deed hij dat niet, dan bestond het gevaar dat grote groepen onderdanen bescherming bij een

DE HINDOE-SAMENLEVING

rivaal zouden zoeken of eenvoudig uit zijn vorstendom zouden wegtrekken: elders op Java was in die oude tijden voldoende grond vrij om er een nieuw, zij het hoogst simpel bestaan te gaan opbouwen. De dwang van het vorstelijk gezag was dus niet onbeperkt.

XCEr ging van dat gezag overigens niet alleen dwang uit maar ook een sacrale wijding. Het bestaan in de sterk en onmiddellijk van de natuur afhankelijke dorpsgemeenschappen waarin de vaste gang van het dagelijks leven slechts werd verstoord door aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, perioden van droogte en, vaker, overstromingen, vond, zo werd het gevoeld, zijn bekroning in doen en laten van het hof waar de vorst zetelde die tegelijk god was. Hij en de overige gezagdragers, zijn 'jongere broers', de para jajis oftewel prijajis (men kan zeggen: de aristocratie), waren zich terdege van hun hoge plaats in de samenleving bewust, zoals de dorpelingen en handwerkers dat van hun lage waren. De positie van die laaggeplaatsten zou men kunnen vergelijken met die van de horigen in de Europese Middeleeuwen. En inderdaad: de oude Javaanse maatschappij en de daarmee samenhangende cultuur waren feodaal zoals die Europese was - men zou kunnen zeggen: nàg feodaler, want de zelfstandige macht der steden die in Europa in de Middeleeuwen opkwamen, ontbrak. 'Ook Java', schrijft de socioloog D. H. Burger,

XC'kende heldenverering, toernooien en verheffing van de ridder-idee tot in de hoogte van het ethische en godsdienstige. Ook op java werden de levensvormen versierd met kleur en praal, werd het allergrootste gewicht gehecht aan de staatsie van het hof, werden kwesties van voorrang en beleefdheid, van préséance en ceremonieel buitengewoon belangrijk geacht. Ook hier groot vertoon van talrijk gevolg van getrouwen en plechtige hulde, dienstbaarheid, eerbewijs en staatsie. Ook hier een strenge hiërarchie van stoffen en kleuren ... In de javaanse cultuur was echter de ridder-idee geen min of meer zelfstandig cultuurelement doch integendeel verweven met een maatschappelijke orde, die zelf weer harmonisch correspondeerde met de kosmische orde ... De javaanse hofstaat (had) vanwege de goddelijkheid der vorsten een volkomen sacraal karakter."

XCOok in de taal kwam het gelaagd karakter van de samenleving tot uiting: het verschil tussen de standen (in onze cultuur bijvoorbeeld blijkend uit het gebruik van 'u' dan wel 'jij' of 'mevrouw' dan wel 'juffrouw') werd veel breder aangegeven dan in het Nederlands, zodat men laag-, midden- en hoog-Javaans onderscheidde. Het hoog-Javaans was de taal van het hof en van de aristocratie; het moest langzaam en

XC, D. H. Burger: Sociologisch-economische geschiedenis van Indonesia (1975), dl. I, p. 40-41.

'DE KOMPENIE'

XCzonder stemverheffing gesproken worden ten teken van de evenwichtig

XCheid die kosmos en samenleving heette te kenmerken. Ondenkbaar was

XChet in die oude tijden dat een hooggeplaatste, zich richtend tot een

XCeenvoudig man, gebruik zou maken van zijn eigen, 'aristocratische' taal

XC- toen de kroonprins van het vorstendom Djokjakarta in 1916 de stad

XCMalang in Oost-Java bezocht en daar, getuigend van zijn medeleven met

XCslachtoffers van een pestepidemie, de plaatselijke voorzitter van het

XCIslamietisch Verbond, de Sarekat Islam, in het hoog-Javaans toesprak, 'was

XCdeze', aldus de geschiedschrijver van dit verbond, 'zo van zijn stuk geraakt

XCdat hij een vol etmaal niet had kunnen drinken, eten of slapen. Het was,

XCzo vertelde hij, alsof hij een goudklomp had gekregen ter grootte van

XCeen karbouw."

XCVan ongeveer 1200 af brachten kooplieden uit Voor-Indië een nieuwe

XCgodsdienst: de Islam, naar de Indische archipel, zulks in een vorm die

XCsterk beïnvloed was door de Voor-Indische mystiek en daardoor over

XCeenkomsten vertoonde met het eveneens uit Voor-Indië gekomen Hin

XCdoeïsme. In de veertiende en vijftiende eeuw werden volgelingen voor

XChet nieuwe geloof gewonnen in de havenplaatsen van Sumatra en Java; , op Java in eerste instantie wellicht vooral handelaren en ambachtslieden

XCdie zich gestoten hadden aan het streng gelaagd karakter van de Hindoe

XCsamenleving. Een meer orthodoxe, strakkere vorm van de Islam werd

XCvan de zestiende eeuw af in de archipel gepredikt door Arabieren - hij

XCwerd vooralovergenomen in het vorstendom Atjeh, op de noordpunt

XCvan Sumatra, maar vond ook aanhangers onder de vorsten van kleine

XCrijkjes die rond de havenplaatsen van Java's noordkust waren ontstaan.

XCSterk in hun nieuw geloof bonden die vorsten de strijd aan met diverse

XCrijken van Hindoe-vorsten waarvan één, het op West- en in een deel van

XCMidden-Java gevestigd rijk Modjopahit, in het midden van de veertien

XCde eeuw op het toppunt van zijn macht had gestaan: zijn.gezag was toen

XCop delen van Sumatra erkend en het had ook elders in de archipel invloed

XCuitgeoefend - idealiserende verhalen over dat ene grote rijk waarvan

XCgezegd werd dat zijn rood-witte vlag boven vrijwel de gehele archipel

XC1 A. P. E. Korver: Sarekat Islam 1912-1916. Opkomst, bloei en structuur van Indonesië's

XCeerste massabeweging (1982), p. 54.

DE KOMST VAN DE ISLAM

en ook nog boven het schiereiland Malakka zou hebben gewapperd, deden nog in de twintigste eeuw de ronde, zulks vooral in kringen van inheemse nationalisten.

XCEvenals met het Hindoeïsme het geval was geweest, paste de Islam zich aan de Indische samenleving aan. De Islam kent wèl geestelijke leiders maar geen priesters en geen van de staat losstaande geestelijke hiërarchie - welnu, de vorsten eigenden zich het geestelijk leiderschap toe; zij werden, elk in de eigen staat, de hoogste vertegenwoordiger v~n de Islam. Aan de gelovigen stelde die Islam als eerste eisen dat zij, na de geloofsbelijdenis te hebben afgelegd, vijfmaal per etmaal een godsdienstoefening zouden houden (in het Arabisch), elkjaar één maand lang tijdens het daglicht zouden vasten, minstens eens in hun leven, als zij er voldoende geld voor hadden, Mekka zouden bezoeken en op tijd hun giften aan de moskeebeambten en aan de armen' zouden afdragen. Werden al die verplichtingen getrouwelijk nagekomen? Ja, misschien in Atjeh, hier en daar aan Sumatra's westkust en op West-Java, maar elders werd de Islam tot in de negentiende eeuw op een lossere wijze aangehangen; trouwens, in vrijwel de gehele archipel bleef men de goeddeels uit de voor-Hindoese tijd daterende leefregels, de adat, prefereren boven de voorschriften van de Koran. Op enkele plaatsen op Java alsook op het moeilijk toegankelijke Bali en' op een deel van het daarnaast gelegen eiland Lombok wist het Hindoeïsme zich overigens, gelijk al vermeld, te handhaven en er waren met name in de binnenlanden van Sumatra, Borneol en Celebes? streken waar een primitieve bevolking onverzwakt vasthield aan haar oorspronkelijke geloofsvoorstellingen. Niet dat deze op Java verdwenen! Zij bleven, zoals zij ook in de eeuwen van het Hindoeïsme hadden gedaan, de onderstroom vormen van het gedachtenleven van velen die geloof bleven hechten aan geheimzinnige machten, goede en kwade geesten, plaatselijke schutsgoden, heilige bomen en .heilige voorwerpen en die de met dat alles samenhangende bezweringspraktijken bleven beoefenen.

XCIn één opzicht viel die meer primitieve gedachtenwereld samen met de gedachtenwereld van: de Islam: in het geloof aan een Messias, met dien verstande dat terwijl deze, dé Mahdi, in de Islam gezien werd als de religieuze figuur die alle ongelovigen zou bedwingen en de Islam zOlf vernieuwen, in de gedachtenwereld van het oude Java de Messiaanse figuren een meer wereldlijke rol hadden gekregen: zij zouden het einde van alle onrecht bewerkstelligen. Er werd dan gedacht aan een samenle

XCI Thans: Kalimantan. 2 Thans: Sulawesi.

'DE KOMPENIE'

ving waarin een Rechtvaardig Vorst, de Ratoe Adi!, zijn gezag zou doen gelden. Begrijpelijk wordt het geloof in zijn komst wanneer men zich voor ogen stelt, hoe moeilijk het bestaan van de dorpsbewoners in de oude Hindoeïstische en Islamietische rijken was, ook wanneer de machthebbers die zich normaal al een zo groot deel van hun oogst en van hun werktijd toeëigenden, niet overgingen tot buitensporige knevelarijen. Dan kon het al in die Hindoe-rijken tot verzet van de landbouwers komen en dat nam dan een vorm aan die in de Nederlandse tijd niet gewijzigd was: kwam het tot locale uitbarstingen van ontevredenheid, dan volgden dorpsbewoners een leidsman die zich als een .Messias had opgeworpen en amuletten had uitgedeeld welke onkwetsbaarheid zouden waarborgen; de schijnbaar onverstoorbare kalmte en rust van de Javaan konden dan plotseling plaats maken voor een woeste aggressiviteit - een vuur dat in de regel even spoedig doofde als het was opgevlamd.

XCHet smachten naar een betere samenleving vond al in de Hindoerijken óók zijn uitdrukking in voorspellingen dat men, na door vele en ernstige troebelen te zijn heengegaan, zou belanden in een tijdperk van eeuwigdurende voorspoed. Een van die voorspellingen heette in de twaalfde eeuw te zijn gedaan door Djojobojo, een vorst van het toen grootste Hindoe-rijk op Oost-Java. Zijn voorspelling nam in de volgende eeuwen telkens nieuwe vormen aan, waarin evenwel als hoofdelement bleef voorkomen dat de Javanen als straf voor hun zonden lange tijd onder het bewind zouden komen van vreemde volkeren, waaronder een volk met een witre huidskleur; het laatste volk evenwel dat als vreemde heerser zou optreden, zou een gele huidskleur hebben maar zijn heerschappij zou niet lang duren: volgens één versie van de Djojobojovoorspelling zo lang als de levensduur van de maisplant: drie maanden, volgens een andere zo lang als de levensduur van een haan: omstreeks drie jaar; na die laatste onderdrukkingsperiode zou een tijdperk van onafhankelijkheid, vrede en welvaart beginnen. Lange tijd had men op Java de Chinezen gezien als het volk met de gele huidskleur waarvan Djojobojo zou hebben gerept, maar naarmate Japan in de twintigste eeuw naar voren kwam, raakten meer en meer Javanen er van overtuigd dat het de Japanners zouden zijn die een einde zouden maken aan het gezag van de Nederlanders en daarmee de juistheid van Djojobojo's voorspelling zouden aantonen.

XCHet is niet onze taak om hier een beeld te geven van de grote ontdekkingsreizen en het aandeel van de Nederlanders daarin. Wij willen volstaan met op te merken dat de Portugezen die, na om Afrika heengezeild te zijn, in het begin van de zestiende eeuw punten op de kust van Voor-Indië en de havenstad Malakka op het gelijknamige schiereiland veroverden, en de Nederlanders die een eeuw later de Oost-Indische Compagnie oprichtten, niet anders deden dan aanknopen bij de grote handelsbewegingen die in en bij Zuid-Azië al eeuwen bestonden. Op handelsgebied was het die Portugezen en Nederlanders in de eerste plaats te doen om specerijen. Aanvankelijk kochten de Portugezen ze op Malakka in - zij gingen naar de Molukken zeilen toen hun bleek dat de specerijen daar, in de productiegebieden, veel goedkoper waren. Pogingen van de Portugezen om het katholicisme ingang te doen vinden bij de bevolking der Molukken hadden hier en daar succes maar velen lieten er zich, op het voorbeeld van hun vorsten, juist voor de Islam winnen. Ook op Java legden de Portugezen verbindingen - daar evenwel niet in de havensteden in het noorden die geheel voor de Islam waren gewonnen, maar op de oosthoek van het eiland die Hindoeïstisch was gebleven. Een belangrijk succes bij de verkondiging van hun geloof behaalden in dit deel van de wereld alleen de Spanjaarden, nl. op de Philippijnen die

'DE KOMPENIE'

III. De Oost-Indische Compagnie I

XCRood: de gebieden die eind zeventiende eeuwonder het daadwerkelijk gezag stonden van de Compagnie.

XCzij van het door hen veroverde Amerika uit hadden bereikt: een groot deel van de bevolking van deze eilandengroep liet zich dopen. Dat hing samen met het feit dat de Islam, die bij contacten met het Christendom van meet af aan van grote weerbaarheid getuigde, nog maar nauwelijks op de Philippijnen was doorgedrongen toen de Spanjaarden er met hun priesters verschenen.

XCDe Houtman eI).de Nederlanders die hem volgden, alsook de inopgerichte Compagnie ging het dus in de eerste plaats om de specerijen. Nederlandse koopvaarders hadden ze voordien in Portugal kunnen kopen, maar toen Portugal in(de Tachtigjarige Oorlog was in volle gang) door de Spaanse koning, Philips II, was veroverd, werd de toegang tot de Portugese havens aan de Nederlanders ontzegd - wilden zij in Europa kruidnagelen en muskaatnoten blijven verkopen, dan moesten zij die aan de bron verwerven: op de Molukken. De Compagnie verjoeg er de Portugezen, maar niet de Molukken werden het centrum van haar machtsuitoefening - dat werd de vestiging die haar hoge vertegenwoordiger, ·de in Hoorn geboren gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen, ten oosten van de havenplaats Bantam, de eerste aanloopplaats van de Nederlandse koopvaarders (zie kaart III), gesticht had bij een door hem verwoeste stad, Djakarta. In de nieuwe vestiging, aanvankelijk Nieuw 3

1602

BATAVIA GESTICHT

Hoorn geheten, kwam in 1619 een fort gereed waaraan Coen de naam Batavia gaf; met de bouw van een groter, ruimgebouwd fort, het Kasteel, werd een jaar later begonnen en bezuiden dat fort ontstond een bewoonde plaats, Batavia (de naam van het eerste fort werd overgenomen), waarin veel gebouwen en huizen opgetrokken waren in de stijl welke men in de zeventiende-eeuwse Republiek kon aantreffen. De Compagnie was in oorsprong louter een handelsonderneming; ze had de vorm van een vennootschap met een federatief karakter: ze had zes Kamers (die van Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn, Delft, Rotterdam en Middelburg), elk met een eigen bestuur. Uit de bestuursleden, zestig in getal en allen leden van machtige regentenfamilies, werd het college gekozen, de Heren Zeventien, dat het algemeen bewind voerde; acht van die zeventien vertegenwoordigden de Amsterdamse Kamer die de veruit kapitaalkrachtigste was. De Compagnie was, zoals uit de door ons al vermelde volledige titel bleek, 'geoctroyeerd': zij had bij haar oprichting van de Staten-Generaal een (in de zeventiende en achttiende eeuw telkens hernieuwd) octrooi gekregen om als enige Nederlandse onderneming beoosten Kaap de Goede Hoop zaken te doen en ook daden van souvereiniteit te verrichten: met de wapens op te treden, gebieden te bezetten, recht te spreken.

XCHet bleef niet bij de verovering van de Molukken. Aan de bevolking daar en elders kon men lijnwaden uit Voor-Indië verkopen maar hun aanvoer werd bemoeilijkt doordat de Portugezen nog steeds Malakka in handen hadden; die havenplaats werd acht jaar lang geblokkeerd en in 1641 veroverd. In 1669 volgde de verovering van de kort tevoren Islamietisch geworden havenplaats Makassar' op Celebes waarheen zich een groot deel van de Javase handelaren had verplaatst. Later in de zeventiende eeuw kreeg de Compagnie, uitgaand van Batavia waar zij in de omgeving, in de Ommelanden, gedurig meer land in bezit nam zowel voor de uitbreiding van de profijtelijke suikercultuur als om haar bestuurscentrum tegen aanvallen te beschermen, delen van West- en Midden-Java in handen. Veel van die gebiedsuitbreidingen vonden plaats in een gewàpende strijd met de Islamietische staat Mataram die ten tijde van de komst van de Nederlanders op weg was, de plaats van het vroegere Hindoe-rijk Modjopahit in te nemen, en die de Islamietische haven staatjes aan de noordkust alle had bedwongen, behalve Bantam. De onderlinge strijd tussen de inheemse machthebbers op Java en in het algemeen: die strijd en de jaloezieën tussen regionale heersers die men alom in de

XC1 Thans: Ujung Pandjang. 3

'DE KOMPENIE'

Indische archipel aantrof, trokken als het ware de Compagnie steeds dieper het binnenland in. Zij kon er zich handhaven, minder evenwel uit eigen kracht dan door de conflicten tussen de regionale heersers. 'Het voornaamste geheim van de Europese machtsontwikkeling in Azië is', aldus Burger,

XC'de verdeeldheid in Aziëgeweest,meer dan de betrekkelijkkleine militairemacht die de Europeanen met enkele honderden houten schepen, enkele duizenden mannen en enige artillerie (van de andere kant van de wereld gekomen) in Azië konden ontwikkelen.'! \ Aan het einde van de zeventiende eeuw was de positie van de Compagnie aanzienlijk sterker dan aan het begin. De Portugezen bezaten nog slechts enkele punten op Timor (zie kaart IV op pag. 37) en de Engelsen, die ook al getracht hadden in de Indische archipel door te dringen, hadden een weinig betekenende vestiging te Benkoelen, op de westkust van Zuid-Sumatra - de algemene heerschappij ter zee werd door de Compagnie uitgeoefend: zij had de monopolies van alle voor Europa belangrijke waren in handen; zij had bovendien, steunend op haar monopolie van de overzeese handel in de gehele archipel, belangrijke en voor haar zeer profijtelijke commerciële relaties opgebouwd met de landen van Zuid- en Oost-Azië; ze bezat vestigingen aan de kust van Voor-Indië, ze bezat het kustgebied van Ceylon, ze had, nadat ze zich van het eiland Formosa (Taiwan) had moeten terugtrekken, nog steeds een vestiging aan de kust van Japan (waarover later meer); ze had tenslotte sinds het midden van de zeventiende eeuween eigen vestiging aan Kaap de Goede Hoop; geboren uit de behoefte om de schepen, in de zeventiende eeuw gemiddeld bijna twintig, in de achttiende ruim dertig per jaar, die de maandenlange zeiltocht naar en van Indië ondernamen, te voorzien van vers drinkwater en verse levensmiddelen.

XCIn de achttiende eeuw kon de Compagnie op Java haar gezag uitbreiden, o.m. 0rer het gebied van de Preanger dat zich uitstekend bleek te lenen voo~ de cultuur van een nieuw product, koffie. Zij werd een koopman die zich met de productie van de te verhandelen waren ging bezighouden. Als souverein streefde zij naar de erkenning van haar gezag door vorsten of andere hoofden die gebieden bezaten waaruit zij nieuwe producten kon betrekken (op delen van Zuid-Sumatra kreeg zij het monopolie van de peperuitvoer) of die het haar moeilijk maakten in de

XCI D. H. Burger: Sociologisch-economische geschiedenis van Indonesia, dl. T, p.

DE MACHT DER COMPAGNIE

streken waar haar gezag gold. Op Java werd het rijk Mataram teruggedrongen in een reeks van oorlogen waarin de Compagnie door erfopvolgingstwisten werd gemengd. In I749 werd Mataram genoopt, het gezag van de Compagnie te erkennen; het werd zes jaar later in twee stukken verdeeld, elk met een eigen dynastie aan het hoofd: Djokjakarta en Soerakarta, en van het rijk van Soerakarta werd in 1757 een gedeelte afgesplitst, Mangkoenegoro, ook weer met een eigen dynastie. Het ene heersersgeslacht van Mataram was nu dus in drie takken opgesplitst.

XCBehalve over een groot deel van Java (zie kaart III op pag. 30) oefende de Compagnie tegen het einde van de achttiende eeuw via de inheemse hoofden gezag uit over een aantal eilanden in de Molukken, over het eiland Madoera (dat met instemming van de Madoerese heersers aan Mataram ontnomen was), over twee plaatsen op Sumatra (Palembang en Padang), en tenslotte, op Celebes, over de havenplaats Makassar en het uiteinde van de noordelijke arm, de Minahassa (zie kaart IV op pag. 37). Uitoefening van gezag betekende niet dat de Compagnie het algemeen bestuur voerde. 'Zij beperkte zich voornamelijk', schrijft Burger, 'tot de opvordering van de verplichte leveringen van de hoogste Indonesische gezagdragers, de aanstelling dezer autoriteiten en het toezicht op het nakomen van hun verplichtingen aan de Compagnie.'!

XCDe verkoop, in de Republiek en elders in Europa, van de waren die de Compagnie als gevolg van de verplichte leveranties in de archipel of door haar handelscontacten in andere gebieden van Azië verwierf, was winstgevend: zij heeft jaarlijks gemiddeld bijna 20% aan dividend uitgekeerd. In de achttiende eeuw kwamen evenwel herhaaldelijkjaren voor waarin door de kosten van de onderneming (zij had in de archipel geen inkomsten uit belastingheffing en moest er, naarmate haar gezagsapparaat zich uitbreidde, steeds hogere uitgaven doen) of door bijzondere tegenslagen geen winst werd gemaakt dan werd geld geleend om toch dividend uit te keren. Daar kwam bij, dat aan de Compagnie in de regel slechts een deel toevloeide van het profijt dat de in haar naam bedreven transacties opleverden. Zij werd in Batavia vertegenwoordigd door een gouverneur-generaal die terzijde werd gestaan door een meestal vijf leden tellende Raad van Indië - onder die top fungeerden gouverneurs en andere gezaghebbers, ook groepen ambtenaren (typerend genoeg werden de hogere rangen als 'onderkoopman', 'koopman' en 'opperkoopman' aangeduid), de meesten Nederlanders maar er waren ook andere Europeanen bij. Die ambtenaren werden laag bezoldigd en kregen bo

XCI A.v., p. 34.

'DE KOMPENIE'

vendien in Indië slechts de helft van die bezoldiging uitgekeerd - de andere helft ontvingen zij pas na terugkeer in Europa. Effectieve controle konden de gouverneurs-generaal, de leden van de Raad van Indië en de overige hooggeplaatsten niet uitoefenen; zij waren afhankelijk van de betrouwbaarheid van de door hen aangestelden. Nu, daaraan ontbrak vaak al veel nog voor de betrokkenen in Indië waren aangekomen, en was men eenmaal ter plekke, dan bezweek ook onder de goede elementen menigeen voor de verleiding om door ongeoorloofde handelingen fortuin te maken. Vooral in de achttiende eeuw werd de Compagnie in steeds sterker mate bij de inkoop van waren, bij de opslag en bij het transport bestolen; velen, soms ook hooggeplaatsten, hadden binnen het bedrijf van de Compagnie een eigen bedrijf opgebouwd - er waren er toen onder hen die na luttele jaren schatrijk naar Europa konden terugkeren.

XCDie neiging tot ambtsmisbruik (een algemeen verschijnsel in de zeventiende en achttiende eeuw) werd nog versterkt door het feit dat men, naar het verre Indië vertrekkend, een in veelopzichten hoogst ongemakkelijk bestaan tegemoet ging en grote risico's aanvaardde: er moest, de tropische hitte en de hoge luchtvochtigheid ten spijt, stevig aangepakt worden en men had een gerede kans om er het leven bij in te schieten; van allen die in het Oosten de Compagnie dienden, bezweek jaarlijks ongeveer een zesde aan diverse ziekten. Er hebben zich in de zeventiende en achttiende eeuw tezamen in totaal bijna een miljoen personen in de Republiek op schepen van de Compagnie ingescheept en van hen zijn nog geen vierhonderdduizend teruggekeerd. Cijfers als deze onderstrepen de omvang van de onderneming zelf die in die twee eeuwen de grootste handelsonderneming was die de wereld kende. Zij had op haar schepen tegen het einde van de zeventiende eeuw bijna zesduizend personen in dienst en in het Oosten (in de gebieden die wij al noemden, en in Perzië en China waar zich kleine handelskantoren bevonden) te land ca. tienduizend, onder wie achtduizend militairen; van die tienduizend bevonden zich toen ruim zes-en-twintighonderd in Batavia, bijna evenveel op Ceylon en bijna tweeduizend op de Molukken. Die cijfers werden in de achttiende eeuw nog hoger - in Batavia steeg toen het aantal dienaren van de Compagnie tot bijna vijfduizend. Velen van deze lieden waren niet-Nederlanders; men schat dat van alle matrozen die de Compagnie dienden, twee-vijfde en van alle militairen drie-vijfde uit andere landen dan de Republiek afkomstig was.

XCDoordat de positie van de concurrenten zowel in Azië als in Europa sterker werd, begon het in de tweede helft van de achttiende eeuw mis

VERVAL VAN DE COMPAGNIE

te lopen. Toen bovendien in 1780 de Vierde Engelse Zee-oorlog uitbrak waardoor geen retourvloten meer in de Nederlandse havens konden binnenvallen, moesten de Heren Zeventien een beroep doen op de staat om een faillissement af te wenden. Twintig jaar later, op Nieuwjaarsdag 1800, werd de Compagnie, die al vijf jaar eerder onder staatsbeheer was gesteld, met al haar baten en schulden (de schulden bedroegen meer dan f 120 mln) door de Bataafse Republiek overgenomen. Successievelijk vielen de vestigingen van de Compagnie de Engelsen in handen; die op de kust van Voor-Indië was al afgestaan bij de vrede die op de Vierde Engelse Zee-oorlog volgde, Ceylon, door de Engelsen bezet, werd in 1802 bij de Vrede van Amiëns overgedragen - alle andere vestigingen waren toen al Engels bezit geworden of werden, terwijl Nederland feitelijk en tenslotte ook formeel deel werd van het Franse rijk, in de latere Napoleontische oorlogen door Engeland veroverd, die op Java het laatst, in 18II, toen de opvolger van gouverneur-generaal Daendels (wiens beleid straks aan de orde komt) het veld moest ruimen. In 1814 kreeg de souvereine vorst, Willem I, alle na 1784 verloren gegane gebieden terug, met uitzondering van de Kaapkolonie en Ceylon. Het duurde toen nog twee jaar voordat in Batavia weer de Nederlandse vlag werd gehesen.

XC'Fortuin maken! Niemand', aldus in het begin van de negentiende eeuw een Duitser, Jacob Haafner, die het bedrijf van de Compagnie in de gehele archipel van 1766 af had gadegeslagen (in de tijd dus waarin de misstanden het grootst waren),

XC'gaat naar Indië dan om fortuin te maken. Dat ongelukkig werelddeel is het rasphuis van Europa geworden. Deugnieten, verkwisters, boeven allen die wegens hun misdaden of anderszins uit hun geboorteplaats zijn verbannen, bankroetiers en ander slecht volk, alles ijlt naar Indië als naar een algemene prooi, alles wil er fortuin maken en hoe kan dat geschieden? Niet dan met de maatschappij welke zij dienen, te bestelen of de arme Indianen te onderdrukken, te plunderen en te vermoorden. Van de tien die vandaar rijk terugkomen, hebben er gewis negen hun buit op deze wijze verkregen."

XC, Jacob Haafner (r806), aangehaald in R Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden (r972), p. 42.

'DE KOMPENIE'

XCDe verontwaardigde schrijver heeft gegeneraliseerd, maar het lijkt ons niettemin nuttig, dit citaat voorop te plaatsen wanneer wij gaan weergeven welke gevolgen het optreden van de Oost-Indische Compagnie heeft gehad voor de inheemse samenleving. Daarbij valt te bedenken dat, anders dan later, in de zeventiende en achttiende eeuw nagenoeg alle Europeanen vervuld waren van een ongeremd superioriteitsbesef - andersgekleurde volkeren, heidenen, Islamieten ('Moren'), werden gelijkelijk minderwaardig geacht: weinig beter dan trek- en lastdieren. Zeker, onder de hoge vertegenwoordigers van de Compagnie en haar dienaren zijn verscheidenen geweest die een oprechte belangstelling koesterden voor die verre landen (er vonden taalkundige en botanische studies van blijvende waarde plaats) en die van medegevoel voor de inheemsen getuigden, maar zij vormden een kleine minderheid - het stelsel van de Compagnie, 'uitsluitend gebaseerd op eigenbelang' (aldus de historicus dr. F. W. Stapel'), dreef de geesten in een andere richting.

XCSchrijft men over de bedoelde gevolgen, dan mag men in zoverre een gunstig gevolg memoreren dat de Compagnie op Java door haar aanwezigheid en ingrijpen tenslotte voorkwam dat erfopvolgings- en andere kwesties telkenmale tot onderlinge oorlogen leidden waarvan de landelijke bevolking het eerste slachtoffer zou zijn; er zijn dan ook tekenen dat de rijstbouw op Java aan het einde van de Compagniestijd belangrijk was toegenomen.

XCAndere gevolgen waren ongunstig.

XCOm te beginnen bewerkstelligde het feit dat de Compagnie met kracht van wapenen haar monopolie van de in- en uitvoer handhaafde, dat de oudtijds door Javanen bedreven interinsulaire handel en scheepvaart onmogelijk werd gemaakt; toen die scheepvaart zich naar Makassar had verplaatst, werd ze dáár gesmoord. Dit alles betekende dat vorsten en andere hoofden de inkomsten verloren die zij tevoren uit de interinsulaire en internationale handel getrokken hadden - geen hunner was bereid, zijn traditionele grote staat op te geven; om zich in die staat te handhaven, werden aan de dorpen zwaardere belastingen in natura opgelegd.

XCIn de tweede plaats had de wens om het monopolie ten aanzien van de specerijen te verwerven noodlottige gevolgen voor de bevolking van een deel van de Molukken. Het ging hier om de muskaatnoten die (zie kaart IV op pag. 37) op het eiland Banda werden geteeld en om de kruidnagelen die voortgebracht werden op eilanden in het noordelijk

XCI F. W. Stapel in Geschiedenis van Nederlands-Indië, dl. III (1939), p. 511.

SOCIALE GEVOLGEN VAN HET OPTREDEN DER COMPAGNIE 'DE KOMPENIE'

'::PBANDA 500 km De Oost-Indische Compagnie II Rood: de gebieden die eind zeventiende eeuwonder het daadwerkelijk gezag stonden van de Compagnie.

deel van de Molukken die onder het gezag stonden van de sultan van Ternate. Teneinde levering aan derden te voorkomen en de prijzen hoog te houden wenste de Compagnie de teelt te beperken.

XCOp Banda greep Coen persoonlijk in. Jegens de inheemse bevolking stond hij, aldus de historicus H. T. Colenbrander, 'met een volledige gevoelloosheid niet alleen, maar ook met een volledig wanbegrip'! - hij doodde op Banda een deel van de inheemse bevolking en verdreef de rest (zijn optreden werd door de Heren Zeventien afgekeurd); de gronden waar de muskaatnoten werden geteeld, werden vervolgens aan oud-dienaren van de Compagnie toegewezen, de Z.g..perkeniers, die ze met slaven gingen bewerken en zo druk een algemene smokkelhandel bedreven dat de meesten hunner zich elke luxe konden permitteren die de zeventiende eeuw kende.

XCWat de kruidnagelen betrof: de sultan van Ternate had al in 1607 de Compagnie het monopolie van de handel in deze specerijen gegeven maar dat viel moeilijk effectief te maken doordat de inheemse bevolking zich tegen het kappen van de kruidnagelbomen verzette en de kruidnagelen aan derden bleef leveren. Geleidelijk ging de Compagnie er toen toe over, de kruidnagelteelt op en bij het eiland Ambon te concentreren, overal elders in de Molukken de kruidnagelbomen te vernielen en de scheepvaart in het gehele gebied onder scherpe controle te stellen.

XCAmbon was een merkwaardig eiland. Een deel van de inheemse bevolking was er van katholiek protestant, d.w.z. gereformeerd geworden, sommigen overigens onder dwang. De Compagnie liet de laatste Portugese missionarissen met hun trouwste volgelingen naar de Philippijnen overbrengen en zond predikanten naar Ambon die er in de landstaal, het Oeliassisch, of in het Maleis gingen preken - al in 1650 was het Nieuwe Testament in het Maleis vertaald.

XCIn 1652 wist de Compagnie de troonsverheffirig van een sultan van Ternate af te dwingen die tegen betaling van een groot jaargeld in zijn gehele gebied de kruidnagelteelt verbood. Zij moest toen nog vijf jaar oorlog voeren voordat zij het verzet op dicht bij Ambon gelegen eilanden had bedwongen. Op Ambon en twee van die eilanden, gedeeltelijk onder dwang bevolkt door er inheemsen van elders naar toe te brengen, werd de kruidnagelteelt geconcentreerd en jaarlijks voer een door de Compagnie gecommandeerde vloot van inheemse vaartuigen in de Molukken en omgeving rond om clandestiene kruidnagelbomen te kappen, weer

XCI H. T. Colenbrander in de Encydopaedie van Nederlands Oost-Indië, dL VIIJ (1939).

AMBON

spannigen te tuchtigen en andere bestuursdaden te verrichten. Gereformeerde Ambonnezen traden dan als roeiers en voorvechters op - het was overigens onder de Islamietische Ambonnezen dat de Compagnie haar eerste hulptroepen te land aanwierf. Later bestond de Ambonnese schutterij uit gereformeerde inheemsen. Ook het onderwijs aan die gereformeerden werd door de Compagnie bevorderd. Ambon werd met dat alles het enige eiland in de gehele archipel waar in de cultuur van een deel van de inheemse bevolking Nederlandse elementen werden opgenomen.

XCDe Compagnie betaalde maar een gering bedrag voor de kruidnagelen 1 (de inheemse hoofden die op de teelt en het plukken toezicht uitoefenden, werden goed beloond) en de Molukkers, wier aloude interinsulaire handel onmogelijk was gemaakt, moesten voor de waren die de Compagnie aanvoerde, hoge prijzen betalen. In het gebied als geheel tekende zich een verarming af die overigens niet alle inheemse bevolkingsgroepen in gelijke mate trof: de gereformeerde Ambonnezen die bij de Compagnie steun en bescherming vonden, hadden het beter dan de Islamietische die ook op Ambon nog een groot deel van het eiland bewoonden en die, mèt andere Molukkers, hadden moeten ervaren dat hun eigen sultan er in ruil voor een hoog jaargeld in had berust dat de aloude kruidnagelteelt tot een vierde werd gereduceerd. Die sultan en de andere hoofden die de naleving van de restrictiepolitiek der Compagnie controleerden, waren eenvoudig verlengstukken geworden van het machtsapparaat der van ver gekomen, blanke handelaren.

XCZo was het ook elders, vooral in de Compagnieslanden op Java. De Compagnie plaatste er zich boven de oude inheemse gezagsstructuren en dwong deze, in de eerste plaats háár belangen te dienen. De gewestelijke hoofden van het inheems bestuur, de boepatis oftewel regenten, kregen de verplichting opgelegd, te zorgen voor het afdragen van voldoende producten en het uitvoeren van de nodige arbeid - die verplichting gaven hun patihs door aan de onder hen geplaatsten totdat het niveau van het eenvoudige dorp was bereikt, waar het dorpshoofd te horen kreeg wat van hem werd verwacht. Voor die dienstbaarheid werden de regenten, vooral diegenen die voor de aflevering van koffie moesten zorgen, rijk beloond: zij konden er een staat op na houden, grotèr nog dan in de Hindoese en Islamietische rijken het geval was geweest. Zelf leefden zij nu als vorsten, omgeven door stoeten van honderden dienaren. 'Reisde

I NI. 3 stuiver per pond; voor opslag en vervoer kwam daar nog eens 3 stuiver bij. De verkoopsprijs in Europa werd op 75 stuiver gehandhaafd. Bij verkoop in de landen van Zuid en Oost-Azië maakte de Compagnie een bijna even grote winst.

'DE KOMPENIE'

de regent in zijn eigen ressort, dan', aldus weer Burger, 'had dit hem te onderhouden en scheen het, of er een zwerm sprinkhanen was neergestreken die alles kaal vrat.' I Was het boven de regenten geplaatst gezag gehandhaafd in de personen van inheemse vorsten, dan waren zij het aan wie de Compagnie haar eisen oplegde. Zo moest de sultan van Bantam er in het begin van de achttiende eeuw zorg voor dragen dat elke mannelijke inwoner van zijn rijk die zestien jaar of ouder was, vijfhonderd peperplanten onderhield; die inwoners kregen een bescheiden bedrag als beloning - bij verkoop aan de. Compagnie maakte de sultan een winst die gelijk was aan de som van de bedragen die aan alle bij de pepercultuur ingeschakelde dorpelingen was uitbetaald.

XCTen behoeve van de Compagnie werden evenwel niet alleen de leveranties in natura verzwaard maar ook de herendiensten: alle koeliewerk in de forten en pakhuizen der Compagnie, bij de bouw van versterkingen en bruggen en bij de aanleg van wegen moest in herendienst worden verricht; hetzelfde gold voor het vervoer van personen en goederen - de Compagnie gaf op, hoeveel arbeidskrachten ze waar en voor hoe lang nodig had en de inheemse bestuurders droegen er zorg voor dat zij in voldoende getale verschenen.

XCIn een van de Compagnieslanden op Java, de Preanger Regentschappen, drukte, van het begin van de achttiende eeuwaf, vooral de koffiecultuur zwaar op de bevolking. De Preanger bleek voor die cultuur bij uitstek geschikt - daar moest de inheemse bevolking onder dwang woeste gronden ontginnen: overal ter wereld zwaar werk, maar extra-zwaar wanneer een tropische vegetatie dient te worden verwijderd; vervolgens moest de inheemse bevolking koffiebomen planten. Ook het plukken vond onder dwang plaats. Met het toezicht op dit alles waren de regenten belast en hun werd van de opbrengst van de totale oogst een gedeelte in geld uitbetaald. De dorpsbevolking had een sterke afkeer van de koffiecultuur =herhaaldelijk kwam het voor, dat hele dorpen werden ontvolkt doordat de bewoners liever naar elders trokken om nieuwe sawahs aan te leggen dan in de regentschappen te blijven waar de koffiecultuur was ingevoerd. Hadden dergelijke protesten effect op het beleid van sommige regenten? Wellicht. Een feit is dat niet allen de hun opgelegde verplichtingen trouw nakwamen - de Compagnie plaatste controleurs, 'koffiesergeanten', naast hen, strafte de laksen en handhaafde onder de lagere hoofden, de inheemse opzichters en de herendienstplichtigen de tucht

XC1 D. H. Burger: Sociologisch-economische geschiedenis van Indonesia,

ZWARE DRUK OP DE INHEEMSEN

door onwilligen rotanslagen te laten toedienen of hen in het blok te laten sluiten. Eveneens in herendienst moesten de zware vrachten uit de Preanger over primitieve wegen naar Batavia vervoerd worden; dat geschiedde met buffelkaravanen, door drijvers begeleid. Talloze buffels (dieren die moeilijk gemist konden worden bij het bewerken van de saioahsi bezweken onderweg en van de uit de Preanger afkomstige inheemsen stierven telkens honderden in Batavia aan de malaria. 'Aldus', schrijft de historicus drs. F. S. Gaastra, 'werd de bevolking slachtoffer van de economische politiek van de Compagnie, de schraapzucht van de ambtenaren en de willekeur van de inheemse hoofden, welke laatsten slechts in het uiterste geval door de Compagnie werden gecorrigeerd."

XCEnkele cijfers met betrekking tot de koffiecultuur illustreren de uitbuiting alsook de corruptie die het Compagniestelsel vooral in de tweede helft van de achttiende eeuw kenmerkte. Elke inheemse werkkracht die voor een aantal koffiebomen verantwoordelijk was gesteld, moest toen na de oogst ca. 250 pond koffie afleveren; gegevens uit die tijd tonen aan dat hij bij wijze van arbeidsloon 14 pond koffie mocht behouden; van de resterende ca. 236 pond bleef bijna IOO pond hangen bij de inheemse gezagdragers die het inzamelen, het opslaan en het transport organiseerden; van de ca. 135 pond die in de pakhuizen van de Compagnie werd afgeleverd, eigenden de Compagniesambtenaren zich 34 pond toe - wat resteerde, werd naar Nederland verscheept en met winst verkocht.

XCEerder wezen wij er op dat de Compagnie ter bevordering van 'de suikercultuur en ter bescherming van haar bestuurscentrum de Bataviase Ommelanden in eigen bezit nam. Van het begin van de achttiende eeuw af werden delen van die Ommelanden mèt alle daar gelegen dorpen kosteloos in eigendom gegeven aan particulieren: aan Nederlanders of andere Europeanen, vooralook aan Chinezen. Later werden dergelijke 'particuliere landerij en' tegen taxatie of bij opbod verkocht. Wie zulklandgoed wist te verwerven was daarmee zeker van hoge geldelijke inkomsten en had een groot aantal horigen tot zijn persoonlijke beschikking; geriefelijke landhuizen verrezen op die particuliere landerijen.

een

XC1 F. S. Gaastra in Overzee. Nederlandse koloniale geschiedenis 1590-1975

'DE KOMPENIE'

XCDirect na het einde van de Compagniestijd gelastte het Nederlandse gouvernement een nauwkeurig toezicht op, zo heette het in een ordonnantie van 1806, 'geweetenloose landeigenaren welke zich, de welvaart der arme in- en opgezetenen niet bekreunende, hun het knellend juk eener nooit verzadigde hebzucht zonder mededoogen doen gevoelen." Veel inheemsen hadden zich toen aan het gezag van die hardvochtige landheren onttrokken: zij waren als paupers op Java gaan rondzwerven, sommigen hadden er misdadigersbenden gevormd.

XCGelijk vermeld waren het ook Chinezen aan wie particuliere landerijen werden toegewezen of verkocht.

XCVan China uit waren, zoals eerder uiteengezet, alomstreeks het begin van de Christelijke jaartelling handelsrelaties met de Indische archipel onderhouden. Zij werden intensiever toen de grote zeilschepen in de vaart kwamen: honderden Chinese handelaren stapten dan aan wal, verkochten hun waren en kochten nieuwe in om ze in China of elders van de hand te doen. Sommige Chinezen bleven evenwel in later tijden achter, vooral op Java, huwden er inheemse vrouwen, vestigden eigen nederzettingen en gingen onder het gezag van de inheemse vorsten ook landinwaarts handel drijven; hun kinderen vormden de eerste groep van de in Indië geboren Chinezen, de z.g. peranakan (oftewel gemengdbloedige)-Chinezen - wij zullen hen als 'Indische Chinezen' aanduiden." Zij legden grote ondernemingszin aan.de dag, waren spaarzaam en werkten hard, harder dan de Javanen - Engelse ontdekkingsreizigers constateerden al in het begin van de zeventiende eeuw dat de meeste Chinezen, door de inheemse vorsten gesteund, een beter bestaan hadden dan de inheemsen.

XCDie tegenstelling werd in de tijd van de Compagnie verscherpt. De Compagnie trok Indische Chinezen aan voor de behoeftenvoorziening van Batavia, liet hen goederen leveren en huizen bouwen. Zij was over hun prestaties zo tevreden dat aanvankelijk soms tochten naar China ondernomen werden om er langs de stranden Chinezen op te pikken diedenken. Op de positie van de Indische Nederlanders (de Indo-Europeanen) in het tijdperk van de Compagnie komen

1 Aangehaald in dl. III (1919), p. 346. 2 Wij vermijden hier de term 'Indo-Chinezen', omdat deze teveel aan Indo-China zou doen

DE CHINEZEN

op Java aan het werk werden gezet. Veel gronden in de Ommelanden werden door Indische Chinezen ontgonnen om er suikerplantages aan te leggen (er waren reeds enkele plantages en suikermolens toen de Nederlanders kwamen) - sommige Indische Chinezen verzamelden grote rijkdommen maar onder de sinds kort aangekomen Chinezen bleef veel armoede bestaan met de daaruit voortvloeiende onrust. Velen hunner trokken in de achttiende eeuw naar het gebied van Buitenzorg waar zij rijst gingen verbouwen.

XCDe Compagnie schaadde de belangen van de Indische Chinezen doordat zij ook hen uitsloot van de grote overzeese handeldiegenen hunner evenwel die zich met de handel landinwaarts hadden beziggehouden, kregen veelal een feitelijke monopoliepositie, hetgeen betekende dat op grote delen van Java de inheemse handelaren werden uitgeschakeld. Bovendien boorde de Compagnie een nieuwe bron van inkomsten aan door allerlei monopolies die zij van de Javaanse groten had overgenomen, aan Indische Chinezen te verpachten: het recht om invoerrechten, tol- en marktgelden te heffen en het recht om zout te verkopen. De Compagnie inde de pachtsommen en de Chinese pachters stelden zich schadeloos door de invoerrechten, de to 1- en marktgelden en de zoutprijs te verhogen. Protesten baatten niet: de Chinezen hadden de macht van de Compagnie en, als het spande, ook de macht van de inheemse heersers achter zich. Wat die inheemse heersers betrof: ondanks hun verhoogde inkomsten waren verscheidenen hunner niet bij machte hun 'hofhouding' te bekostigen - Chinezen leenden hun graag geld, tegen hoge rente, of betaalden hun grote bedragen teneinde een aantal jaren als pachter feitelijk landheer te mogen zijn over enkele dorpen of zelfs over gehele districten.

XCWel te verstaan: er waren naast rijke Indische Chinezen ook arme; er waren ook arme Chinese immigranten. Dat verschil werd door de inheemsen niet steeds in het oog gehouden; bij velen hunner begon een wrok te groeien tegen alles wat Chinees was.

XCToen wij de gevolgen gingen weergeven die de aanwezigheid en het optreden van de Compagnie voor de inheemse samenleving heeft gehad, begonnen wij met op een gunstig effect te wijzen: zij voorkwam tenslotte de onderlinge oorlogen die zich op Java van de vroegste tijden afhadden voorgedaan; dat bevorderde de rust op het eiland.

'DE KOMPENIE'

XCDe andere gevolgen die wij beschreven, kan men bezwaarlijk gunstig noemen. Wel te verstaan: er waren inheemse machthebbers die, al geraakten zij ook in een positie van afhankelijkheid, in hun oude staat werden gehandhaafd of daar zelfs, zoals met de regenten in de gouvernementslanden op Java het geval was, bovenuit konden stijgen, maar in menige streek werd het lot van de laaggeplaatsten, de eenvoudigen, de dorpelingen, nog zwaarder dan het voordien al was geweest. De monopoliepolitiek der Compagnie was schadelijk voor de gehele inheemse samenleving; schadelijk was va oral oak dat de inheemse scheepvaart uit de interinsulaire handel werd verdreven en dat op Java de bevoorrechte positie van de vermogenden onder de Indische Chinezen werd versterkt. Bij dat alles telde bij de Compagnie slechts één factor mee: het eigenbelang. Zeker, Engelsen, Fransen, Spanjaarden en Portugezen handelden in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw niet anders en de koloniale geschiedenis met name van de Spanjaarden is gekarakteriseerd door een wreedheid die bij het optreden van de Compagnie in, die mate eigenlijk slechts aan de dag is gelegd door één machthebber, Coen, en op één eiland, Banda, maar dat neemt niet weg dat het tijdperk van de Compagnie in de herinnering van veel inheemsen bleef hangen als een tijdperk van door vreemden uitgeoefende harde dwang - herinneringen zijn dat die van generatie op generatie overgedragen kunnen worden,

XCIn de jaren dertig van deze eeuw, meer dan honderd jaar nadat de Compagnie van het toneel was verdwenen, vroeg een Nederlands bestuursambtenaar op een van de kleine eilanden in de Molukken waarom men er de kruidnagelcultuur, die sinds het midden van de negentiende eeuwoveral weer vrij uitgeoefend mocht worden, niet had hervat. Hij kreeg, aldus zijn in I977 gepubliceerd relaas, 'na enig getalm ten antwoord dat men zich daarvoor wel wachten zou, want dan zou men door de Kompenie zeker afgemaakt worden." Daarbij werd met de woorden 'de Kompenie' het Nederlandse gezagsapparaat bedoeld dat in de negentiende en twintigste eeuw was opgebouwd - de oude naam was blijven hangen (dat was ook elders in de archipel het geval) en op het betrokken, nogal primitieve eiland zat de schrik er nog in.

, W. Ph. Coolhaas in: (1977), p. 87.

Hoofdstuk 3: Negentiende eeuw

XC

XCIn 1807, ten tijde van het bestaan van het in het Franse rijk ingevoegde koninkrijk Holland, zond koning Lodewijk Napoleon, aan wie krachtens de Grondwet van zijn koninkrijk als enige het bestuur van de Nederlandse koloniën was opgedragen, een van zijn generaals, H. W. Daendels, als gouverneur-generaal naar Batavia. Daendels wenste er een strakke administratie in te voeren, gelijk Napoleons rijk die kende, en een einde te maken aan alle machtsmisbruik. Hij verbood corruptie, verhoogde de bezoldiging van de ambtenaren, beperkte de staatsie der regenten, ging hen salariëren, bepaalde dat alle inheemse hoofden voortaan door het gouvernement zouden worden benoemd en stelde gewestelijke vertegenwoordigers (later 'residenten' geheten) aan, die de bevolking tegen knevelarij door de regenten en andere hoofden moesten beschermen. De euvels van de samenleving schreef hij in de eerste plaats aan het egoïsme van de inheemse bestuurders toe, niet zozeer aan wat Nederlanders deden. Hij nam nog een reeks andere maatregelen die de strekking hadden, de zware op de bevolking drukkende lasten te verminderen, anderzijds voegde hij nieuwe lasten toe; hij breidde de koffiecultuur uit en liet, teneinde een snel verplaatsen van troepen mogelijk te maken, binnen een jaar bijna over de volle lengte van Java de (door ons al genoemde) Postweg aanleggen: gedeeltelijk een verbinding van bestaande wegen, maar met dat al een zwaar karwei, geheel uitgevoerd in herendienst; talloze inheemsen bezweken er bij. Toen de weg gereed was, werden er om de negen kilometer posthuizen aan gebouwd waar de plaatselijke inheemse gezagdragers steeds voldoende verse paarden gereed moesten houden; nadien was een tocht van zes weken teruggebracht tot een van niet veel meer dan zes dagen.

XCDaendels' algemene opvatting was dat de Compagnie veel te veel aan de inheemse bestuurders had overgelaten: Java moest gemoderniseerd en ontwikkeld worden, d.w.z. opengesteld voor particuliere ondernemers; Europese planters en inheemse arbeidskrachten moesten de economische vrijheid krijgen die de Franse Revolutie in Europa had gepredikt. Ter bevordering van de ontsluiting van het binnenland stelde hij zich op het standpunt dat de grond van heel Java eigendom was van het

NEGENTIENDE EEUW

gouvernement, zulks met uitzondering van de Vorstenlanden waar de vorsten zich steeds als eigenaren van de grond hadden beschouwd. Hij ging door verkoop van percelen de particuliere landerij en in de omgeving van Batavia belangrijk uitbreiden, op Oost-Java verkocht hij een geheel regentschap aan een vermogende Chinees.' Hij had, vooral ter versterking van de defensie, geld nodig en Indië moest dat zelf opbrengen. Want de in Nederland algemeen aangehangen opvatting (opvatting in die tijd van alle mogendheden die er koloniën op nahielden) was, 'dat, in een zin die alle ongerechtigheid uitsluit, de Coloniën bestaan voor het Moederland en niet het Moederland voor de Coloniën.' Zo had een Nederlandse commissie het in 1803 geformuleerd." In feite kwam het tot velerlei 'ongerechtigheid'. Met zijn opvatting dat het gouvernement over de grond van het grootste deel van Java kon beschikken (grond die traditioneel als het bezit van de dorpsgemeenschappen was gezien) zette Daendels de willekeur van de vorsten voort en de uitbreiding van de particuliere landerijen betekende dat nieuwe districten onder de schraapzucht van landheren te lijden kregen.

XCDe in hun voorrechten beperkte regenten en overige inheemse gezagdragers zagen Daendels als hun grote tegenstander; in Bantam en Cheribon (zie kaart V op pag. 47) kwamen zij in opstand. Wat de inheemse bevolking betrof, vermoeden wij dat alleen al de zware arbeid aan de Postweg bewerkstelligde dat velen datgene wat 'de donderende Grote Heer' te hunnen gunste had willen bereiken, van weinig belang achtten. Veel militaire waarde bleek de nieuwe weg overigens niet te hebben: het kostte de Engelsen in I81l slechts geringe moeite om zich van het zwak verdedigde Java meester te maken.

XCDe Engelse Lieutenant Governor, Sir Thomas Stamford Raffles, trok de door Daendels aangegeven lijn door, zulks met steun van drie Nederlandse adviseurs: aan de residenten die elk met het toezicht op verscheidene regenten belast waren, voegde hij assistent-residenten toe die elkdoor C. Fasseur in Geld en geweten. Een bundelopstellen over anderhalve eeuw Nederlands bestuur in de Indonesische archipel (1980), dl. J, p.

I Die transactie werd door Daendels' opvolger ongedaan gemaakt. 2 Aangehaald

DAENDELS RAFFLES

250 km V. java, negentiende eeuw

XCRose: de gebieden die eind negentiende eeuwals particuliere landerijen u/aren uitgegeven. De rode stippellijn geeft de grens aan van dejavaanse vorstendommen.

XCeen regent controleerden, hij versterkte devan de Europese bestuursambtenaren, hij reorganiseerde het apparaat van de inheemse gezagdragers, hij trachtte de greep welke zij op de dorpsbevolking hadden, te verzwakken en hij handhaafde van de bevoegdheden van de regenten slechts die welke op de terreinen van politie en rechtspraak lagen. Tegen zijn gezag kwam de sultan van Djokjakarta in opstand - de opstand werd onderdrukt en nu werd ook van zijn rijk een gedeelte afgesplitst, de Pakoealam.

positie

XCEvenals Daendels trachtte Raffles de gehele economie van Java te moderniseren. Hij had, hoe jong hij ook was (dertig, toen hij op Java arriveerde), al carrière gemaakt in Voor-Indië dat door de Engelse East India Company werd bestuurd, en wilde het daar geldend economisch systeem aan Java opleggen; daarbij zag hij over het hoofd dat Voor-Indië, dat vóór de komst van de Engelsen al een geregeld muntstelsel, een tamelijk hoog ontwikkeld krediet- en verzekeringswezen, het innen van belastingen in geld en het salariëren van vorstelijke ambtenaren had gekend en sindsdien niet alleen landbouw- maar ook nijverheidsproducten was gaan exporteren, op economisch gebied veel verder ontwikkeld was dan Java. Zo kwam van wat Raffles decreteerde, in de praktijk weinig terecht.

NEGENTIENDE EEUW

XCHij verbood de slavenhandel en trachtte de sinds onheugelijke tijden in Indië bestaande slavernij op te heffen - dat lukte .hern niet.' Behalve ten aanzien van de profijtelijke koffieteelt schafte hij voorts op de gebieden van de productie en het verkeers- en transportwezen met één pennestreek alle herendiensten af - in feite bleven zij alle bestaan omdat men, niet bij machte de dorpsbevolking door het aanbieden van loon er toe te bewegen haar sawahs in de steek te laten, genoopt bleef een beroep te doen op het onder dwang verrichten van arbeid.

XCEr voorts van uitgaande, gelijk ook Daendels had gedaan, dat de grond eigendom was van het gouvernement, voerde Raffles op Java een stelsel van landrente (landrent, pacht, d.w.z. in dit geval erfpacht) in, behalve in de Ommelanden (daar had het gouvernement de grond al aan particulieren verkocht) en in de Preanger (daar mocht de koffiecultuur niet aan onrust worden blootgesteld). Het werd een fiasco. De bedoeling was, individuele aanslagen op te leggen die door elke landbouwer in geld of in natura (een kwart tot de helft van de oogst) moesten worden voldaan. Voor die individuele aanslagen ontbrak de administratieve grondslag doordat in de misschien ca. 17 000 dorpen welke Java toen telde, nooit landmetingen waren verricht. De aanslagen werden, schrijft Burger, 'op ruwe wijze opgelegd. De druk op de bevolking werd vaak verzwaard in plaats van verlicht." In geld konden de landbouwers hun landrente alleen betalen wanneer zij eerst hun rijst hadden verkocht, maar de rijsthandel was nog maar weinig tot ontwikkeling gekomen; die kreeg nu een impuls - het waren Chinezen die als handelaren gingen optreden, vaak tegen hoge rente voorschotten verlenend waardoor zij, zoals al aan het einde van de Compagniestijd het geval was geweest, heer en meester werden van hele dorpen; ook de dorpshoofden kregen zij in hun macht want dezen konden het geld dat zij terwille van hun aanstelling als steekpenningen moesten betalen, om te beginnen al aan het inheems districtshoofd, de wedono, en aan de regent, slechts van Chinezen lenen. Misschien had het landrente-stelsel één voordeel: het leidde tot verhoging van de productie doordat de landbouwers na de rijstoogst z.g. tweede gewassen op de sawahs gingen planten om uit de opbrengst de landrente te kunnen betalen. Vaak werd evenwel de landrente voor een geheel dorp betaaldvooral in voor bestuursambtenaren moeilijk toegankelijke binnenlanden. 2 D. H. Burger: Sociologisch-economische geschiedenis van Indonesia,

1 Uiteindelijk werd de slavernij in Nederlands-Indië per 1 januari 1860 afgeschaft (er waren toen in Indië nog een kleine vijfduizend slaven, meest huisbedienden) maar er bleven in feite tot in het begin van de twintigste eeuw vormen van slavernij bestaan,

HET LANDRENTE-STELSEL

door tussenpersonen: inheemse hoofden, Chinezen, Arabieren, Nederlanders en andere Europeanen; die kregen dan de beschikking bijvoorbeeld over de helft van de oogst of over de arbeid (op terreinen die zij in eigendom hadden) van de helft van de dorpsbevolking.

XCHet nieuwe stelsel bracht veel minder geld op dan Raffles had verwacht. Om toch aan geld te komen deed hij wat de Compagnie en Daendels vóór hem hadden gedaan: dorpen en groepen van dorpen verkocht hij als particuliere landerijen - hij verkocht er nog méér dan zijn voorgangers samen; het gevolg was dat een nieuw deel van de landelijke bevolking in een toestand van feitelijke horigheid geraakte.

XCToen tot Raffles' ergernis het Nederlandse gezag in de archipel werd hersteld, werd hij gouverneur in de Engelse vestiging op Sumatra, Benkoelen, vanwaaruit hij de Nederlanders dwars zat waar hij kon. Enige tijd later maakte hij op het eiland Singapore van een gelijknamig vissersdorp een havenplaats. Benkoelen werd in 1824 bij tractaat door Engeland aan Nederland afgestaan in ruil voor de laatste Nederlandse aanspraken op delen van het schiereiland Malakka; in datzelfde tractaat verplichtte Nederland zich, het inheemse rijk Atjeh, dat aan Engeland veel peper leverde, met rust te laren.

XCHet bestuur over Java werd in opdracht van koning Willem I overgenomen door drie commissarissen-generaal en een van die drie, G. A. G. Ph. baron van der Capellen, werd in 1819 tot gouverneur-generaal benoemd: een man die geschokt werd door de noodtoestanden die hij in de archipel te aanschouwen kreeg en daar maatregelen tegen wilde nemen. Enkele kon hij uitvoeren: hij gaf na een bezoek aan de Molukken de specerijenteelt vrij I en op Java was van veel belang dat hij de verdere verkoop van gronden aan particulieren verbood.' Enkelen van die laatsten wendden zich daarop tot de vorsten van Djokjakarta, Soerakarta en de twee daarvan afgesplitste rijkjes en die vorsten zelf dan wel hun familieleden die gebieden in leen hadden gekregen, bleken bereid grote delen van de

1 Zijn daartoe strekkend besluit, in een proclamatie neergelegd, werd door de regering geannuleerd; vrij werd de specerijenteelt pas in r864 van handhaving van het monopolie was toen al geruime tijd geen sprake meer. 2 Dat verbod is door zijn opvolgers gehandhaafd.

NEGENTIENDE EEUW

gronden waarover zij beschikten, te verhuren; doordat elk hunner in zijn traditionele staatsie wenste te leven, was er bij hen steeds sprake van geldnood. Die landverhuur in de Vorstenlanden werd in 1823 door van der Capellen verboden, hetgeen de bij de vorsten en de adel toch al bestaande weerzin tegen het Nederlands gezag versterkte. Toen dan ook in 1825 een prins uit het Huis van Djokjakarta, Diponegoro, tegen het Nederlands gezag in opstand kwam, ontving hij aanvankelijksteun uit een deel van die hoge kringen.'

XCDiponegoro was omstreeks 1785 geboren als oudste zoon van de sultan van Djokjakarta maar doordat zijn moeder niet van adellijke afkomst was, werd hij van de erfopvolging uitgesloten. Hij trok zich verbitterd op een landgoed terug waar hij zich na enige tijd, asceet geworden, aan theologische studies ging wijden. Hij wilde de Islam gaan zuiveren van ongerechtigheden. Zijn optreden, in feite gericht tegen de grote staat die vorst en aristocratie er op kosten van de landelijke bevolking op na hielden, gaf hem naam onder de eenvoudigen en zijn roep werd nog sterker toen hij deed weten dat hij krachtens een visioen dat hij op de top van een berg had gekregen, de Rechtvaardige Vorst, de Ratoe Adil, was aan wie was opgedragen, de Nederlanders, de ongelovigen, van Java te verdrijven.

XCToen nu in 1825 buiten zijn medeweten in opdracht van de Nederlandse resident een weg werd aangelegd over zijn gronden, hees hij het vaandel van de opstand die bekend werd als de Java-oorlog. Onmiddellijk volgden hem de Islamietische dorpsvoorgangers - hetzelfde deed de landelijke bevolking die niet alleen gebeten was op het Nederlands gezag maar ook op de Chinezen die de tolgelden in de Vorstendommen buitensporig hadden verhoogd; ook van een deel van de adel kreeg hij aanvankelijk steun. Zijn troepen boekten in de eerste tijd successen, mede doordat het grootste deel van het Nederlands-Indisch leger (het moest na 1816 op enkele eilanden opstanden onderdrukken) zich toen op Celebes bevond. Geleidelijk aan werden evenwel Diponegoro's troepen teruggedrongen. Hij ging tot een guerrilla over waarbij door zijn acties (hij paste de tactiek van de 'verschroeide aarde' toe) en die van het Nederlands-Indische leger dat met inheemse hulptroepen van het eiland Madoera was versterkt, hele landstreken werden verwoest. Hij ging zich Sultan noemen en de 'heilige oorlog' prediken. Verhalen deden de ronde

1 Hetgeen volgt, is hoofdzakelijk gebaseerd op het artikel van Justus M. van der Kroef: gepubliceerd in 1959 in de (p. 424-50).

DIPONEGORO EN DE JAVA-OORLOG

dat wie aan zijn zijde vocht, onkwetsbaar was. Het baatte niet. Vijf jaren van gevechten eindigden met de nederlaag der opstandelingen. Het Nederlands-Indisch leger had toen ca.vijftienduizend militairen verloren (ca. achtduizend Europeanén, ca. zevenduizend inheemsen), aan Dipenegoro's zijde waren er veel méér doden: men schat ze op ca. tweehonderdduizend, aan ziekten en hongersnood bezweken dorpsbewoners inbegrepen. De vorsten van Djokjakarta en Soerakarta verloren een deel van hun rijk maar werden daarvoor schadeloos gesteld met jaarlijkse uitkeringen van resp. bijna f 500000 en ruim f 750000. Diponegoro die zich in Magelang (Midden-Java) in de ambtswoning van de Nederlandse resident had overgegeven, werd, hoewel hem een vrijgeleide was toegezegd, gevangen genomen, vervolgens eerst overgebracht naar Menado op de noordpunt van Celebes en tenslotte naar Makassar; in 1855 stierf hij daar, nog steeds in gevangenschap.

XCIn het begin van de twintigste eeuwals jong bestuursambtenaar op Midden-Java rondreizend, passeerde de latere minister van koloniën Ch. J. I. M. Welter op een bospad een offerplaats waar verdroogde bloemen en as van wierook lagen. Op de vraag wat die offerplaats betekende, werd hem geantwoord dat prins Diponegoro daar eens had gerust. 'Zeventig tot tachtig jaar later bracht de bevolking', schreef Welter in zijn herinneringen, 'nog offers op de plekken waar hij gezeten had. Dit was mijn eerste contact met het Javaanse nationalisme dat, naar mij bleek, wel heel diep geworteld was." Die conclusie (niet dat ze Welters beleid bepaald heeft!) was juist. De "nagedachtenis van prins Diponegoro werd door de inheemse bevolking in hoge ere gehouden. Zo constateerde de Nederlandse resident te Magelang in het begin van de jaren twintig van deze eeuw dat in de kamer waaruit Diponegoro op een donderdag gevankelijk was weggevoerd, door het inheems huispersoneel elke donderdagavond verse bloemen werden neergelegd. Een maand later kreeg hij van de sultan van Djokjakarta te horen dat hij er wijs aan zou doen, er op toe te zien dat aan dat gebruik de hand werd gehouden, 'het was door vorige residenteneh. J.

I l. M. Welter: 'Memoires', p. 5-6 (RvO).

wel eens veronachtzaamd en ziekten ill het huisgezin of andere kwade gebeurtenissen zouden het gevolg zijn geweest." , De. nationalistischë groeperingen die in de loop van de.twintigste eeuw ontstonden; beschouwden Dipenegore als hun grote negentiende-eeuwse voorman .. In tal van toesprakcri werd aan zijl) optreden herinnerd, hetgeen het gouvemement niet aangenaam was. De verkoop van Diponegero's portret werd in Soerabaja in '41 door de Politieke.InlichtingenDienst (de dierist die de acties der nationalisten nauwkeurig observeerde) verboden ..Onder de Japanse bezetting 'ging in dé jaren' 44 en '45 vrijwel geen week-voorbij waarin niet in de radio oyer Diponegoro werd gesproken - zijn geboortedag werd toen herdacht in publieke bijeenkomsten waarin, aldus een in Australië in juli '45' opgevangen radio bericht, 'de boodschap van de prins aan de Indonesisch'e bevolking werd doorgegeven." Zijn 'heilig graf' te Makassar werd in die tijd zorgvuldig schoon gehouden door leerlingen van middelbare scholen."

Cultuurstelsel

XC

XC'De Coi0niën hestaan VOGrhet Moederland en niet het,Moederland voor de Coloniëri' - zo was het in 1803 geformuleerd maar in de praktijk was van die richtlijn niets terechtgekomen; De java-oorlog en de militaire expedities die er aan voorafgingen, verslonden geld, de Java-oorlog alleen al ca, f 20 mln, en ill 1828 werd becijferd dat Nederland sinds het begin van de negentiende eeuw in totaal bijna f 40 mln aan het 'gouvernernent te Batavia had moeten lenen. Hoe kon de situatie gewijzigd worden? Hoe kon jrien bereiken dat de Javaanse dorpsbevolkingen behalve koffie ook nog .andere gewassen zouden gaan aanplanten die in Amsterdam met winst geveild zouden kunnen worden? Geveild dan door de Nederlandse Handelmaatschappij die in 1824 pp initiatief van koning Willem I was. opgericht en in welker aanvangskapitaal: f 37 mln, de koning zelf met f 4 mln had deelgenomen. Het was J ohannes van den Bosch die de koning, die krachtens de Grondwet van het nieuwe koninkrijk eveneens als enige verantwoordelijk was voor het bestuur der koloniën (deze Waren van 1814 af, aldus een Kamerlid in 1849, 'een SOQrt

1M., B. van der Jagt: (1955), P: 77. 2 147é (IC, L 69). 3 A.v:, 137Ï (a.v.),

V AN DEN BOSCH

VaR kroondornein"), in 1830 een veelbelovende oplossing aanbood: het CuI tuurstelsel.

XCIn jonger jaren was van den Bosch op Jáva geweest Waar hij een particulier landgoed had bezeten. Hij zag zich als een sociaal hervormer, Naar Nederland teruggekeerd, had hij daar in Zuidoost-Drente twee werkkolonies voor paupers gesticht, '\Vil1emsomd en Prederiksoord. Nadien was hij ook nog als commissans-generaal in West-Indië opgetreden. Hei: Cultuurstelsel dat hem voor Java voor de geest stond, betekende een volledige breuk met de liberaal-economische principes die vooral DaendeIs en Raffles op Java hadden i:r~chten in te voeren, overigens vergeefs. Van den B.9S€hwenste dat de overheid als grootondtmemer zou gaan optreden: Zijn Cultuurstelsel mocht evenwel, zo stelde hij op schrift, slechts ingevoerd worden als de inheemse bevolking er om vroeg, Nu, de minister van koloniën, een tegenstander van ingrijpen door de overheid, was er van overtuigd dat de bevolking er nooit om zou vragen en .dat van den Bosch daar geen rekening mee ZO\l houden, meende bovendien dat het stelsel zou mislukken en trad af. De. korring evenwel bekleedde van den Bosch mer grote bevoegdheden en liet hem als gouverneur-generaal naar Batavia vertrekken waar hij na enkele jaren cornmissàris-generaal werd - ook aári de Raad van Nederlands-Indië, samen met wie hij voordien zijn bestuur had moeten uitoefenen, kon hij voortaan aanwijzingen geven.

XCHet Cultuurstelsel hield in dat er naast de verplichte koffiecultuur; die uitgebreid moest worden, op Java nóg andere gouvérnementscultures zouden komen: vooral van suiker en van indigo; een kleurstof. Voor de uitbreiding vat} de koffiecultuur waren woeste gronden nodig, maar suikerriet en indigo konden in grote hoeveelheden sle.chts worden aangeplant op de sausahs van de bevolking - zij zou dus telkens voor een gedeelte van het jaar de beschikking over haar s:awahs,verliezen.Van den Bosch riu wenste dat elk dorp jaarlijks een vijfde van zijn sau/ahs zou afstaan, dat in ruil voor' dat afstaan de Landrente zou komen te vervallen, dat de dorpelingen, als de getaxeerde opbrengst van de afgestane saurahs de landrente zou overtreffen, dat meerdere in geld ecuden ontvangen, dat zij bij misgewas door .het .gouvem~ment schadeloos zouden worden gesteld en dat zij in de verplichte cultures niet meer dan (56dagen per par zouden behoeven te werken. Op papier zag dat alles er in éénc

I Aangehaald in Fasseur: p. 2-3

NEGENTIENDE EEUW HET CULTUURSTELSEL IN DE PRAKTIJK

belangrijk opzicht niet ongunstig uit: als landrente was, als zij niet in geld was voldaan, tevoren gemiddeld twee-vijfde van de rijstoogst gevorderd - toepassing van het ontworpen stelsel zou betekenen dat de dorpelingen de rijst van vier-vijfde in plaats van drie-vijfde van hun sawahs zouden mogen behouden. Bovendien werd na enige tijd bepaald dat zij plantloon zouden ontvangen. In de praktijk liep het anders. De dwang van de uitgebreide koffiecultuur ging zwaar op de bevolking drukken: er moesten in eerste instantie 200 miljoen nieuwe bomen en nadienjaarlijks nog eens 2 tot 10 miljoen worden aangeplant. Voor de ontginningsarbeid werd niets betaald en de plantlonen waren laag. Wat de suiker- en indigovelden betreft: veelal werd van dorpen die in de streken lagen welke zich voor de aanplant van suikerriet leenden, veel meer dan een vijfde van de sawahs, ja werden soms alle sawahs periodiek gevorderd, omdat het wenselijk was dat de nieuwe suikerfabrieken die zouden verrijzen (het werden .er uiteindelijk ca. 100), elk de suikeroogstvan eelt aaneengesloten gebied van ca. 300-400 ha zouden verwerken. Er moesten ten behoeve van die fabrieken watertoevoeren aangelegd worden, d~ fabrieken zelf moesten worden gebouwd en er moest regelmatig hout worden gekapt dat als brandstof nodig was. Al deze werkzaamheden; hetzij tegen een laag loon, hetzij in herendienst gepresteerd, vereisten minstens het dubbele van het aantal werkkrachten dat voor de rijstcultuur nodig was; daar kwam dan nog het transport van de zware bossen gesneden suikerriet bij. Voor de indigocultuur, die slechts op.een beperkt aantal plaatsen werd beoefend (deze cultuur en de suikercultuur vergden tezamen bijna een twintigste van alle sawahs) moesten dorpelingen soms maanden achtereen op verre afstand van hun woonplaats werken, aanvankelijk zonder, later tegen een zeer laag loon; ze moesten daarbij in hun eigen voeding voorzien. Ook voor "deze cultuur moesten nieuwe fabrieken worden gebouwd. Meer nog. De landrente werd bijna overalover de gevorderde sawahs toch geheven en zij werd bovendien verhoogd - daarvan en van de verhoging van enkele andere belastingen was' het gevolg dat omstreeks twee-derde van het totaal aan plantlonen weer in de kassen van het gouvernement terechtkwam. Ook werd het verschil tussen de landrente en de getaxeerde waarde van de opbrengst der gevorderde sawahs nimmer uitgekeerd en werd voor misgewas geen vergoeding gegeven. En tenslotte moesten dorpelingen, hetzij tegen een laag loon, hetzij in herendienst gaan werken in de suikerfabrieken. Daar kwam dannog bij, dat voor de afvoer van de nieuwe producten nieuwe wegen moesten worden aangelegd en bruggen geslagen en dat

de ijverige van den Bosch nieuwe forten en andere verdedigingswerken liet aanleggen, dat alles in herendienst.

XCHet eerste gevolg van het Cultuurstelsel was dus dat de last van de gedwongen arbeid die op de dorpsbevolking rustte, aanzienlijk werd verzwaard - in de cultures' werd omstreeks 1845 door meer dan de helft van de bevolking van heel Java een gedeelte van het jaar gewerkt.

XCZodra het stelsel werd ingevoerd, kwam er verzet: verzet van de zijde van Nederlandse bestuursambtenaren die zich gedegradeerd achtten tot agrarische opzichters, en verzet van de zijde der dorpelingen. Al dat verzet wist van den Bosch te breken doordat hij de door Daendels, Raffles en van der Capell en in veelopzichten gedegradeerde regenten in hun oude machtsposities herstelde en die posities zelfs erfelijk maakte, en doordat hij de tevoren slechts voor de koffiecultuur in de Preanger geldende regeling tot heel Java uitbreidde: voortaan zouden zowel de regenten en hun districtshoofden, de wedono's, als de Nederlandse bestuursambtenaren een zeker percentage krijgen van de opbrengst van alle cultuurproducten; beide groepen werden aldus gestimuleerd om de dorpsbevolkingen aan het werk te zetten en te houden. Het Nederlandse bestuursapparaat werd overigens versterkt want van den Bosch achtte meer toezicht op de inheemse bestuurders wenselijk; hij breidde het stelsel van de 'koffie-sergeanten' uit door aan elke assistent-resident een aantal lagere toezichthouders, controleurs, toe te voegen.

XCHet ging bij de uitkering der cultuurprocenten vooral in die residenties en regentschappen waar veel gouvernementscultures kwamen te liggen, om zeer aanzienlijke bedragen. Zij waren de functionarissen van het Nederlandse bestuursapparaat welkom doordat de pensioenen waarop zij recht hadden, laag waren: na dertig dienstjaren drie-achtste van hun hoogste wedde. 'Het was', schreef de historicus die de zaak van de cultuurprocenten heeft onderzocht, R Reinsma, 'met name voor de topfunctionarissen wel zeer verleidelijk te trachten in korte tijd zo'n fortuin te verwerven dat zij eerder naar Europa terug konden keren.'! In de residentie met het uitgebreidste suikerareaal, Pasoeroean op OostJava, kon de resident, die een jaarsalaris van f 15000 had (een minister in Nederland ontving in die tijd f 12 000), jaarlijks cultuurprocenten krijgen tot een totaal van ruim f 25 000; de onder hem geplaatste ambtenaren konden maximaal hun salarissen verdubbelen. In de residentie der Preanger Regentschappen met haar uitgebreide koffiecultuur kon de resident per jaar zelfs een extra-bedrag krijgen dat niet ver beneden de

XC1 R Reinsma in: Geld en geweten, dl. J, p. 68.

NEGENTIENDE EEUW

f 400.00 lag. Daarentegen waren er ook residenties waar nauwelijks cultuurprocenten werden uitgekeerd. Door die verschillen 'was er', aldus Reinsma, 'van de brede basis der laagstbeloonden tot aan de smalle top der rijkbetaalden een onophoudelijk gedrang naar plaatsen 'met vette weiden'. Ieder trachtte op te vallen doo~ organisatorische talenten bij d~ produktie, door pluimstrijkerij en soms door bedrog'>: 'ontevredenheid', aldus Fasseur (hij heeft de werking van het Cultuurstelsel in de periode 1840-1860 nauwkeurig onderzocht), 'reed als een onafscheidelijke palfrenier mee op de gouden koets der cultuurprocenten.?

XCNiet anders was het bij het inheemse bestuursapparaat, zij het dat hier de uitgekeerde extra-bedragen lager waren: in de residenties met de meeste cultures konden zij voor de regenten oplopen tot bijna f 15 000, voor de wedono's tot bijna f 1500. Per jaar werd van 1837 af in totaal gemiddeld ruim f I mln aan cultuurprocenten uitgekeerd.

XCIn nog sterker mate werd van het Cultuurstelsel geprofiteerd door de eigenaren van de nieuwe suikerfabrieken: Nederlanders meestal, soms Chinezen. Desgewenst kregen zij voorschotten van het gouvernement om hun fabrieken te bouwen. Bij contract waren zij dan verplicht, twee-derde van hun suiker tegen een vastgestelde prijs aan de gouvernemeritspakhuizen af te leveren, het resterende derde deel (later zelfs de helft van de totale oogst) mochten zij zelf verkopen. Winsten van enkele honderdduizenden guldens per jaar waren niet zeldzaam - het was geen wonder dat bij het verlenen van de contraeten veel nepotisme voorkwam: dan kregen nabije familieleden van de hoogstgeplaatsten een suikercontract dat hen in enkele jaren miljonair kon maken. Van den Bosch zelf, die beweerd had alleen maar het welzijn van de inheemse bevolking op het oog te hebben, kon eigen suikerfabrieken oprichten op een groot particulier iandgoed bij Buitenzorg dat hij had verworven (er woonden ca.twintigduizend inheemsen) en twee van zijn zoons, beiden controleur, kregen bovendien een aandeel in een profijtelijk suikercontract. 'Er bestaat', schreef de minister van koloniën in 1846 aan de gouverneurgeneraal, 'bij de mensen op Java, ik bedoel bij de Europeanen, een gewetenloosheid in het beschikken over des Javaans grond, arbeid, producten, persoon en wat al meer, die geen grenzen kent."

XC1 A.V., p. 72. C. Fasseur: Kultuurstelsel en koloniale baten, p. 30. 'Aangehaald iri a.v., p.

· . ~ G~VOLGEN VAN HET C1)LTUURSTELSEL

Het Cultuurstelsel heeft in enkele opzichten positieve gevolgen gehad voor de inheemse samenleving: van de nieuwe wegen,. bruggen en waterwerken konden oók irtheemsen profiteren, er kwam meer geld onder de bevolking (daardoor kon 00k de uitvoer, via de, Nederlandse Handelmaatschappij, van Twentse 'katoentjes' naar Indië belangrijk stijgen), het landbouwareaal werd. uitgebreid en veelvuldiger benut en er tekende zich een eerste streven at naar verhoging van de productiviteit van de landbouw; de bevolking bleef dan ook groeien,

XCDaar stond veel tegenover: aàn hét eind van de jaren '40,drdeg het Cultuurstelsel er toe bij dat het in enkele residenties, waar de rijstoogst was mislukt, tot hongersnood kwam en in het algemeen werd de op de bevolking uitgeoefende druk aanzienlijk verzwaard, zulks rilede doer de versterking van de posities van het inheemse bestuursapparaat en van de Chinese handelaren. Landbouwers die voordien in hun dorpen een hoogst bescheiden maar toch eigen hestaan hadden kunnen leiden, werden nu voor een deel van het jaar min of meer dwangarbeiders op gouvernemeritscultures en in suikerfabrieken, 'het is geen overdreven vaststelling', schrijft Fasseur, 'dat het Cultuurstelsel van java als het ware een 'particuliere landerij' in het groet maakte." Daar ging een deprimerende werking van uit, De inheernsen schikten zich in hun lot, maar onwillig. Som's 'brakËn onlusten uit - wij kom~~ er op terug.

XCIn IBM deed de toenmalige waarnemend gouverneur-generaal aan de minister van koloniën weten dat in een. bepaald regentschap de, centreleurs een paardenpostdienst hadden ingesteld waarvan de kosten uit de opbrengst van het Cultuurstelsel zouden worden. bestreden, Onmiddellijk maakte de minister bezwàár: de financiële moeilijkheden waarin de staat der Nederlanden zich: bevond (zulks als gevolg van de afscheiding van België), maakten het wenselijk dat de baten van het Cultuurstelsel onverminderd aan Nederland zouden toevloeien. 'De boog is hier te lande', schreef hij,

XC'bij voortduring sterk gesp-annen. Ik kan en mag niet adviseren tnt het verlaten van een steisd welks strekking is om ruime bijdragen aan het Moederland uit

I A.v., p: 15.

NEGENTIENDE EEUW

de koloniale geldmiddelen te verzekeren en te verhoeden dat die boog kame te barsten ... Het gerief van enige Heren Controleurs behoort geen aanleiding te kunnen geven tot de verlating van het enige stelsel waardoor Java blijven kan, de kurk waarop Nederland drijft."

XCZo was het.

XCDe Nederlandse Handelmaatschappij liet een stroom van waren, in de eerste plaats koffie en suiker, naar het moederland vervoeren die daar geveild en door handelaren verder verkocht werden.' Van de winsten die de handelaren hebben gemaakt, is ons geen schatting bekend - bekend zijn wèl de bedragen die jaarlijks als saldo van de veilingen, het 'batig slot', zoals het heette, in de Nederlandse schatkist belandden: tot I870 in totaal f 725 mln. Dat 'batig slot' liep geleidelijk op van een vijfde tot bijna een derde van de staatsinkomsten, De Nederlandse staat heeft van dit geld niets naar Indië doen terugvloeien (integendeel: de rijksuitgaven daar werden, schrijft de historicus B. H. M. Vlekke, 'beknibbeld en teruggebracht tot het allernoodzakelijkste, zonder enige eonsideratie voor dringende problemen van onderwijs of zelfs voor politieke noden"). De Nederlandse staat heeft alles ten eigen bate aangewend: een deel van de staatsschuld werd afgelost, allerlei accijnzen werden verlaagd, de Twentse textielfabrieken gesubsidieerd, de staatsspoorwegen en nieuwe verdedigingswerken aangelegd en de havens van Rotterdam en Amsterdam verbeterd; tenslotte werden ook de schadeloosstellingen aan de Westindische slaveneigenaren uit het 'batig slot' geput."

XCVan het einde van de jaren '40 af rees in Nederland verzet tegen het Cultuurstelsel, speciaal tegen de overheersende rol die de overheid daarin vervulde. Er was op Java aangetoond wat men in de cultures kon bereikenJ.

, Brief, 10 jan. 1842, van Chr. Baud aan P. Merkus, aangehaald door H. Baudet in dl. II, p. 255. 2 De Nederlandse Handelmaatschappij liet zich voor haar diensten goed betalen en bouwde een ook in andere opzichten florissant bedrijf op. Van 1825 tot 1870 kon zij jaarlijks gemiddeld bijna 9% dividend uitke ren. ' B. H. M. Vlekke: (1947), p. 336. 4 Buiten de genoemde f 725 mln valt nog een bedrag van f 17 mln dat Nederland in de jaren 183~1857 ten goede heeft doen komen aan de Nederlandse koloniën in West-Indië en in West-Mrika.

HET 'BATIG SLOT'

- particuliere ondernemers wensten zèlf die winsten te maken; zij eisten bedrijfsvrijheid en konden aan die eis kracht bijzetten doordat het bestuur van de koloniën, tot 1848 bij uitsluiting opgedragen aan de koning, nadien een aangelegenheid was geworden waarin de Kroon verantwoording schuldig was aan de Staten-Generaal. De meeste leden van Eerste en Tweede Kamer hadden niet veel belangstelling voor wat in de koloniën geschiedde (het duurde twintig jaar voordat in de Tweede Kamer kritiek werd geuit op het Cultuurstelsel'), maar zij die dat wèl hadden, roerden zich geducht, er op wijzend dat zich op Java hongersnood was gaan voordoen, dat aan het Cultuurstelsel ergerlijke vormen van bevoordeling vastkleefden en dat het' stelsel als geheel in strijd was met de geest van de tijd. Al die kritiek had succes.In 1867 werd een streep gehaald door de cultuurprocenten voor Nederlandse bestuursambtenaren (bij wijze van compensatie werd hun betaling verbeterd, ten dele door het toekennen van representatietoelagen)", de kleinere gouvernementscultures, waaronder die van indigo, werden in de loop van de jaren '60 afgeschaft, en wat de twee veruit belangrijkste betreft: suiker en koffie, werd in 1870 bij de wet bepaald dat zij geleidelijk zouden verdwijnen; de gouvernementssuikercultuur is toen tot 1891 blijven bestaan en de laatste resten van de gouvernementskofliecultuur verdwenen in 1916. Er bleef als gevolg van dit alles tot 1877 een 'batig slot' aan de Nederlandse schatkist toevloeien: in totaal nog ca. f 100 mln.

XCUiteraard betekende het verdwijnen van de gouvernementscultures niet, dat de teelt van de betrokken gewassen werd gestaakt. Integendeel: Westerse particuliere ondernemers waren er zeker van dat zij die teelt nog zouden kunnen uitbreiden en bovendien tot de aanplant van nieuwe gewassen zouden kunnen overgaan. Zij vertrouwden daarbij dat zij op Java, gegeven de bevolkingstoename en gegeven het feit, dat de meerderheid van de dorpelingen er onder het Cultuurstelsel aan was gewend geraakt om een aantal maanden achtereen de sawahs tegen plantloon te bewerken, voldoende loonarbeiders zouden vinden. Er was één groot probleem: in veel gevallen begeerden de ondernemers voor de uitbrei

1 Wie vóór de Grondwetsherziening van 1848 terzake vragen stelde, werd afgescheept met algemeenheden: dezelfde minister die in 1846 in een brief aan de gouverneur generaal schreef over de grenzeloze gewetenloosheid der Europeanen op Java (die hem al jaren bekend was), zei in 1843 in de Tweede Kamer: 'De inheemse bevolking geniet rust en welvaart.' (aangehaald in C. Fasseur: p. 42) 2 De (lagere) cultuurprocenten die aan inheemse gezagdragers toevloeiden, bleven tot 1907 gehandhaafd; toen was overigens van de gouvernementscultures nagenoeg niets meer over.

NEGEN!IENDE EEUW

ding van de bestaande en de vestiging van nieuwe cultures het eigendomsrecht te verwerven over de gronden die de dorpsbevolking nodig had \Voor de teelt van haar eigen voedingsmiddelen, vooral rijst. Een ongebreidelde uitbreiding van de particuliere cultures zou, dat was duidelijk, heel Java in rep en roer hebben gebracht en dat gevaar werd als reëel gezien vooral doordat inheemse landbouwers; tuk op het verwerven van een groot geldbedrag, heel wel tot verkoop van hun gronden zouden kunnen overgaan. Vandaar dat in 1870 bij de wet werd bepaald dat de inheemse bevolking haar gronden niet mocht verkopen aan niet-inheemsen; zij mocht ze wèl verhuren, hoogstens voor een termijn van een aantal jaren (dat werden er tenslotte ruim twintig), en die verhuw zou slechts rp.ogen geschieden onder toezicht van het gouvernement' ; bij ordennarttie werd vervolgens bepaald dat per afdeling (onderdeel van een residentie) niet meer dan een derde van de sauiahs tegelijkertijd verhuurd mocht worden. Ten aanzien van de woeste gronden bepaalden de wet en de op basis daarvan uitgevaardigde ordonnanties dat-zij, als zij door inheemsen zouden werden ontgonnen,· bezit dier inheemsen zouden worden en niet" zoals voordien gebruikelijk was, bezit van de dorpsgemeenschap - niet-inheemsen zouden woeste gronden niet in eigendom kunnen verwerven maar alleen in erfpacht voor een periode van hoogstens vijf-en-zeventig jaar,

XCDie regelingen golden op Java niet voor hetgehele eiland: zij Waren niet van toepassing op de particuliere landerijen en evenmin op de vier Vorstenlanden - in die laatste gebieden kregen de nieuwe ondernemingen vaak een armslag die extra-schadelijk was voor de dorpsbevolking.

Imperialistische expansie

XC

XCIn de gehele niet-blanke wereld breidden de Europese mogendheden ria ca. 1870 hun invloed uit, De een wilde de ander vóór zijn en dom; het in bezit nemen van nieuwe.gebieden (vrijwel heel Afrika werd verdeeld onder Engeland, Frankrijk, Duitsland en België) zijn machtspositie versterken; veelal waren die nieuwe gebieden bovendien van belang doordat zij goedkope grondstoffen gingen leveren aan particuliere ondernemin

1 Ziilk een regeling waarbij men de inheemse bevolking als het ware tegen zichzelf beschermde, ontbrak in de.Britse kolonie Birma; et zijn claardan ook in de rijstdelta noodtoestanden gekomen 'met .alle daarbij behorende onrust.

NIEUWE CULTURES

gen. De internationale scheepvaart nam toe - hij werd naar en van Indië belangrijk vergemakkelijkt door de opening, in r869, van het Suezkanaal.' Spoedig gingen de Stoomvaart Maatschappij Nederland en de Rotterdamse Lloyd met passagiersschepen vaste verbindingen met Indië onderhouden en ook in de archipel zelf werden de verbindingen te land en ter zee (in het volgende hoofdstuk zullen wij nadere bijzonderheden geven) belangrijk verbeterd. Een eerste telegrafische verbinding tussen Nederland ert de archipel kwam in r870 tot stand.

XCOp Java kwamen de cultures, nu door particuliere ondernemingen gedreven, tot verdere ontwikkeling, o.m. die van thee en tabak Voor de tabakscultuur bleek zich evenwel vooral het dunbevolkte gebied van Deli op de oostkust van Sumatra te lenen (zie kaart VI op pag. 62). Daar begon in 1870 de Deli Maatschappij te opereren: 'de eerste 'moderne' cultuurmaatschappij in Nederlands-Indië', schrijft Paul van 't Veer in zijn De Atjeh-oorlog,'een naamloze vennootschap waarvan de directie niet in Indië maar in Amsterdam zetelde." De cultuur bleek in Deli bijzonder arbeidsintensief doordat de tabaksgronden die eerst volledig schóongemaakt moesten worden, slechts eens in de zeven jaar voor nieuwe aanplant mochten worden gebruikt: na elke zeven jaar moest dan weer een dichte vegetatie worden verwijderd. Waar arbeidskrachten te vinden? De Sumatranen weigerden: zij vonden op Sumatra voldoende woeste grond voor hun eigen voeding en hadden geen behoefte aan arbeid iri loondienst. De Deli Maatschappij en andere vennootschappen begonnen met arbeidskrachten uit China te importeren, maar van omstreeks r885 af ging men javanen aantrekken. Die verplichtten zich, enkele jaren lang in het verre Deli te werken, maar de omstandigheden bleken er zo primitief dat veel arbeiders, koelies, hun werk iIJ.de steek lieten om zich elders op Sumatra te vestigen dan wel naar Java terug te keren. Dat werd tegengegaan .doordat het gouvernement op verzoek van de betrokken cultuurmaatschappijen een ordonnantie uitvaardigde waarin verlaten van het werk als een strafrechtelijk te vervolgen overtreding werd aangemerkt, m.a.w, onder strafsanctie. poenale sanctie, gesteld. Die ordonnantie versterkte de positie van de cultuurmaatschappijen van welke de meeste enkele tientallen jaren lang vrijwel niets deden. om het pestaan van de

XC, Van 1844 afkonden personen en poststukken gebruik maken van door de Engelsen georganiseerd wegtransport over de landengte van Suez. Maakte men van die "overlandweg' gebruik, dan duurde de reis naar Indië twee in plaats van vier maanden. Toen .na de opening van het Suezkanaal modernere schepen in gebruik waren genomen, werd de reis naar Indië geleidelijk tot niet veel meer dan één maand teruggebracht. 2 Paul van 't Veer: De Atjeh-oorlog (1969), p. 26:

XC500 km BILLITON o

DELI

koelies te verbeteren. Vóór I900 kwam jaarlijks gemiddeld ruim 7 % van hen te overlijden, hetgeen betekende dat wie zich op Java voor enkele jaren liet aanwerven (die termijn werd ter plekke veelal verlengd doordat de koelie na afloop van zijn eerste contract zwaar in de schuld was geraakt bij zijn directe bazen of bij inheemse of Chinese geldschieters), een gerede kans liep om op Sumatra het leven te verliezen.

XCOok op andere wijzen kregen in Deli de cultuurondernemingen de nodige steun zowel van het inheems als van het Nederlands bestuur. De Nederlandse bestuursambtenaren waren hier omstreeks de eeuwwisseling aan een subtiele vorm van corruptie blootgesteld. Zij werden, zoals gebruikelijk, na enkele jaren overgeplaatst en verkochten dan hun inboedel op een vendutie - elk hunner wist dat die vendutie een exorbitant bedrag zou opleveren als hij het de economisch machtigen naar de zin had gemaakt: voor onbenullige voorwerpen werden dan honderden guldens betaald. In voorkomende gevallen (wij weten niet of het veel dan wel weinig ambtenaren zijn geweest die zich dit alles hebben laten aanleunen) plachten inheemse vorsten en de hoofden van de Chinese gemeenschappen druk mee te bieden, de vorsten, aldus een in I902 in Nederland gepubliceerd relaas, 'om voort te kunnen gaan met onderdrukking en knevelarij der bevolking', de Chinese hoofden omdat zij in handen hadden 'de opiumpacht, de pandhuispacht en de speelpacht. om er niet van te spreken dat zij de eigenaren (waren) van bijna alle huizen van ontucht.'!

XCVoor de aardoliewinning bleek de Indische archipel op bepaalde punten bij uitstek geschikt doordat de aardoliehoudende lagen zich dicht onder de oppervlakte bevonden. Tegen het einde van de eeuw werd met de exploitatie begonnen door diverse maatschappijen; na een concurrentiestrijd waarin, heet het, in veel gevallen de ongeoorloofde middelen niet geschuwd werden-, werd de Bataafse Petroleum Maatschappij, sinds I907 onderdeel van de combinatie van de Koninklijke Nederlandse maatschappij tot exploitatie van petroleumbronnen in Nederlands-Indië en de Britse Shell, de grootste. Aanzienlijke kapitalen werden in de aardoliewinning belegd. Het was een riskant bedrijf: menige onderne

I Aangehaald in dl. p. 2I7. 2 Voorbeelden daarvan werden in I927 in Nederland gepubliceerd door de en in Indië in het kleine dagblad Zeven in dat blad van de hand van de hoofdredacteur, A. Weeber, verschenen artikelen, werden in '29 gebundeld in de brochure zij waren, aldus Weeber in zijn 'Voorwoord', 'in de Europese pers doodgezwegen.'

Np'GENTIENDE EEUW

ming mislukte maar degene die succes hadden (dat gold vooral voor de BPM, die tot levendige .ergernis van Amerikaanse aardolie-maatschappijen door het gouvernement bevoorrecht werd), maakten exorbitant hoge winsten zodat jaarlijks dividenden van enkele tientallen procenten konden worden .uitgekeerd. Op de betekenis van die aardoliewinning komen wij terug in het volgende hoofdstuk waarin wij een beeld. zullen geven van het 'moderne' Indië dat in de eerste decennia van deze eeuw ontstond - hier willen wij er nog op wijzen dat de rechten die door het gouvernement op dé winning van de aardolie werden geheven, laag waren: tot 1907 3 tot 4 % van de netto-opbrengst, nadien 4 % van de bruto-opbrengst .

XC. Tinerts was in de Indische archipel in rijke hoeveelheden te vinden op de eilanden Banka en Billiton (zie kaart VI op pag. 62) het werd op Banka al door de Oost-Indische Compagnie gewonnen en die winning werd nadien door het gouvernement voortgezet. Daarnaast werd de winning op Billiton van 1860 af ter hand genomen door de Billiton Maatschappij die in dertig jaar tijd met een kapitaal, dat van f 5 mln tat f I mln teruggebracht kon worden, in totaal ruim f 54 mln zuivere winst maakte; toen in 1892 een nieuwe concessie werd verleend, werd bepaald dat de staat voortaan vijf-achtste van de winst Zou ontvangen. Als arbeiders werden op Banka en Billiton Chinezen aangetrokken.

XCEerder vermeldden wij dat op Java de bevolking onder het Cultuurstelsèl bleef toenemen, Die groei, o.m. bevorderd door maatregelen van het gouvernement op het gebied van de volksgezondheid, zette zich in de laatste drie decennia van de negentiende eeuw voort: intelde de inheemse bevolking ruimmiljoen zielen, terwijl het er ten tijde van Raffles vermoedelijk 8 ofmiljoen waren geweest. Uit een oogpunt van voeding bood, jaren van misoogst uitgezonderd, die bevolkingsgroei lange tijd geen grote moeilijkheden: er waren tot in de tweede helft van de negentiende eeuw op het eiland nog voldoende woeste gronden waar men tot de rijstbouw kon overgaan. Tegen het einde van de eeuw kwamen ei evenwel problemen: de particuliere suikerondernemingen hadden het recht gekregen, per bestuursafdeling en per seizoen maximaal een derde van de rijst-sawahs te huren, welnu: met medewerking van inheemse bestuurshoofden

1900 28 10

ti E S U IKE Reu LTlJ URE N DEIN H E EMS E B E V t> L IÇ I N: G

krijgen over de beste gronden; bovendien werkten zij de aanplant van de betere soorten rijst, die meer tijd nodig haddën om rijp te worden; tegen. De belangen van de bevolking en die van de cultuurondernerningen waren tegengesteld - reeksen conflicten vloeiden hieruit voort waarvan de oplossing een van de hoofdtaken ging vormen van het Nederlands bestuursapparaat,

XCVan ca. 188.0af girig de totale rijstoogst .op javalangzamer stijgen dan het bevolkingsaantal: de rijstoogst steeg in de periode tot rozo met 32 %, het bevolkingsaantal met 8.0 %. Grote versnippering van het grondbezit· was het gevolg: de sau/ahs werden in steeds kleinere akkertjes verdeeld die elk voor de rijst van één gezin moesten zorgen; die versnippering .op haar beurt werkte als een rem ..op de verhoging van de arbeidsproductiviteit, Tegen het einde van de eeuw kwamen er berichten in Nederland dat zich in de residentie Semarang een grote voedselschaarste was gaan att~kenerr die niet gevolg was van misoogst maar van de 'normale' economische verhoudingen die .op Java \Varen ontstaan - het effect van die berichten zullen wij aanstonds beschrijven.

XCNa de java-.oorlog braken op Java in de negentiende eeuwgeen nieuwe gr¢t,e opstanden uit, wel kwam hetveelvuldig tot beperkte, plaatselijke onrust en bovendien werden regelmatig van Java uit militaire expedities ondernomen om het Nederlands gezag .erkend te krijgen: door inheemse machthebbers elders. Te land werd dan telkens opgetreden door het N ederlands- Indisch (nag33 : Koninklijk Neeierlands-Indisch) Leger, het Knil.

ei, I

XCDat leger bestond voor een deel uit inheemse militairen. Dat was al zo geweest in de tijd van de Oost-Indische Compagnie: zij had, zoals bleek, veel Europeanen als militairen i11haar dienst maar had daarnaast menigmaal een beroep gedaan .op hulptroepen van inheemse' vorsten, soms zich door -die vorsten slaven laren leveren" Daèndels trof in Indië n.og maar ca. zesduizend militairen aan: ca. vierduizend .op Java, ca. tweeduizend op de Molukken - bij het herstel van het Nederlandse gezag wetden van de Engelsen een bataljon Arnbonnezen en een groep Bengaalse militair~n .overgen.omen. t'en tijde van de Java-.o.orl.og werd een korps van ruim driedui~end" vrijwilligers uit Nederland overgebracht. Nadien werd de legersterkte geleidelijk uitgebreid; in 187.0telde het Knil

NEGENTIENDE EEUW

bijna dertienduizend Europeanen (een op de tien was officier), een kleine duizend 'Ambonnezeri' en bijna veertienduizend andere inheemsen.

XCWij schrijven over 'Ambonnezen', omdat als zodanig niet alleen de inheemse militairen uit de Molukken maar ook die uit het gebied van Menado werden aangeduid. Op de Molukken had, gelijk vermeld, de protestantse zending in de tijd van de Compagnie succes gehad - zij had ook in de heidense Minahassa, waar Menado de hoofdplaats van was, volgelingen weten te vinden. De protestantse Ambonnezen en Menadonezen (zij werden in het leger bijna op gelij'ke voet behandeld met de Europese minderen) werden op het Islamietische Java als ongelovigen beschouwd; door een deel van de inheemsen werden zij, hulpkrachten van een koloniaal regime, gehaat. Er waren echter ook bewoners van West-Java, Soendanezen, die tot het Knil toetraden, en ook Madoerezen deden dat; het was, van andere factoren afgezien (sommigen beschouwden het als een eer om in militaire dienst te mogen treden), een voor de hand liggend middel om aan de armoede te ontsnappen. Voor de 'Ambonnezen' betekende de toetreding tot het Knil dat zij (wij geven de situatie na ca. 1870 weer) bij dienstneming voor vier jaar een eenmalige premie van f 120, voor zes jaar een van f 200 ontvingen; bij verlenging van de dienstneming kregen zij premies die van dezelfde orde van grootte waren; andere inheemsen kregen lagere premies. Het tractement van al die inheemsen kon oplopen tot f 300 per jaar voor een sergeant, f 240 voor een korporaal en f 200 voor een gewoon soldaat. In Indische verhoudingen waren dit aanzienlijke bedragen - met dat allukte het op Java maar zelden, voldoende inheemsen aan te werven; daarbij werden de inheemse dorpshoofden ingeschakeld: zij kregen f 50 voor elke dorpsbewoner die zij tot dienstneming wisten te bewegen.

XCEr dienden ook Afrikaanse negers in het Knil: ruim duizend ca. 1850, later niet meer dan enkele honderden.' Aanvankelijk waren dat slaven die door hun vorsten waren verkocht, nadien vrijwilligers die bij aanmelding een handgeld hadden gekregen.

XCDe Europese minderen, allen vrijwilligers, plachten in de negentiende eeuw naar Indië te vertrekken via Harderwijk, waar het Koloniaal Werfdepot was gevestigd; zij kregen, als zij als 'kolonialen' tekenden (jaarlijks deden dat in de tweede helft van de eeuw gemiddeld een kleine duizend Nederlanders), een handgeld van f 300 of f 400 uitbetaald. Er waren er onder die Nederlanders die, vooral in de periode van grote nood op het

XC1 Die negers kwamen van de kust van Guinea (West-Afrika), waar Nederland tot 1871 een kolonie bezat.

HET KONINKLIJK NEDERLANDS-INDISCH LEGER

platteland, dat geld gebruikten om hun familie uit de schulden te helpen. Tot de overigen die zich aanmeldden, jaarlijks gemiddeld ca. zevenhonderd man, en die eenzelfde premie ontvingen, behoorden Europeanen van elke nationaliteit met als grootste contingenten Belgen, Duitsers, Zwitsers en Fransen. Soms waren het lieden die iets op hun kerfstok hadden - het depot in Harderwijk kreeg de naam, 'het riool van Europa' te zijn.

XCMen tekende voor vier jaar, maar naarmate men in Indië bijtekende, kreeg men een hoger pensioen: na twaalf jaar dienst f 200 per jaar, na twintig jaar (het maximum) meer dan f 400; dat waren belangrijke voorzieningen in een tijd waarin vrijwel geen burger recht had op pensioen, compensaties ook voor de gevaren van de inzet en het weinig opwekkend, meestal geestdodend bestaan. Dat bestaan kende twee lichtpunten: er werd veel jenever verstrekt en men kon er een inheemse vrouw op nahouden die, met de eventueel uit het concubinaat voortgesproten kinderen, in de kazerne woonde; dat kazerneconcubinaat dat al in de tijd van de Compagnie was voorgekomen, werd in 1836 officieel goedgekeurd.

XCIn de Europese samenleving in de archipel genoten de 'kolonialen' geen aanzien; door de meeste Europese burgers werd de omgang met militairen geschuwd, behalve dan met de officieren die een 'goede partij' vormden voor een huwbare dochter.

XCNa de Java-oorlog kwamen herhaaldelijk locale onlusten op Java voor: zij waren een vorm van protest zowel tegen de overheersing door blanken, die èn vreemden èn ongelovigen waren, als tegen het ingrijpen dier blanken, rechtstreeks of via de inheemse gezagdragers, in het traditionele levenspatroon. Bijna steeds namen die protestbewegingen de vorm aan van acties, op touw gezet door plaatselijke Islamietische leiders of verbitterde leden van de oude adel - zij verklaarden dan, zoals ook Diponegoro had gedaan, dat zij beschikten over geheimzinnige krachten en dat elk die hen volgde, bij een gewapend treffen ongedeerd zou blijven. Er waren op Java tussenenslechts zes jaren waarin het niet tot een of meer van die locale uitbarstingen kwam. Zij deden zich ook na 1875 voor, o.m. in 1888 in het noordwesten van het roerige, naar verhouding streng-Islamietische Bantam, waar het tussen 1810

1840 1875

NEGENnENDE EEUW

1870 al negentien maal tot onlusten was gekomen, vooral uit protest tegen de verzwaarde herendiensten en tegen het betalen van belastingen in geld. De onlusten van 1888, nauwkeurig beschreven en geanalyseerd door de Indonesische historicus Sartono Kartodirdjo", richtten zich, tekenend genoeg, niet alleen tegen de Nederlandse gezagdragers maar ook tegen hun steun en toeverlaat: de inheemse hoofden. Negen van die inheemse gezagdragers en acht Nederlanders werden gedood ~ aan de zijde van de opstandelingen sneuvelden dertig personen; meer dan tweehonderd werden er gearresteerd, van, wie elf publiekelijk opgehangen werden, bijna negentig tot vele jaren dwangarbeid veroordeeld, ruim negentig verbannen.

XCVan de aantallen slachtoffers die de overige locale onlusten vergden en van de strafmaatregelen waartoe hun onderdrukking leidde, is ons geen overzicht bekend. Dat elk van die gebeurtenissen sporen naliet in de herinnering van de bevolking van de betrokken streek, behoeft geen betoog; zij Heten trouwens veelalook een residu van angst achter in de geest van talrijke Europeanen - een angst die aan het eind van de jaren ,50 werd versterkt door de berichten over de grote legeropstand in Voor-Indië, waar aanzienlijke aantallen Britten waren vermoord.'

XCBuiten Java geschiedde het Nederlandse ingrijpen in de negentiende eeuw meestal in dier voege dat expedities werden uitgezonden om inheemse vorsten die het de Nederlanders lastig hadden gemaakt, bijvoorbeeld door zeeroof, te tuchtigen. Bezet werden aanvankelijk alleen het tineiland Banka en, op Sumatra's westkust (zie kaart VI op pag. 62), Padang en omgeving; hier had een van het Islamietische Atjeh en van Arabië uit geïnspireerde orthodox-Islamietische groep de strijd aangebonden met inheemse machthebbers die niet wensten dat de hun machtsposities onderstrepende, traditionele adat-regels vervangen werden door de strenge voorschriften van de Koran. Het gouvernement ging de adat-partij steunen; deze behaalde na bijna twintig jaar strijd de overwmrung.

XCBehalve op Sumatra (en daar ook in het zuiden: in de Z.g.Lampongs) werd nog ingegrepen, korter, op Zuid-Celebes, op Bali en op enkele punten op Borneo, dat alles vóór 1860. Een jaar later, toen het op Sumatra opnieuw broeide, schreef de minister van koloniën aan de gouverneurgeneraal: 'Ik beschouwelke uitbreiding van ons gezag in de Indische

I S, Kartodirdjo: The 1888 (1966). 2 In 1858, na het onderdrukken van de opstand, werd de ontbonden en kwam Voor-Indië als Brits-Indië onder de Britse Kroon te ressorteren.

UITBREIDING VAN HET GEZAG

archipel als een schrede nader tot onze val en zulks te meer, daar wij nu reeds in dit opzicht ver boven onze krachten gegroeid zijn."

XCDit was een standpunt dat niet alleen door de meeste Indische bestuursambtenaren maar ook door de nieuwe ondernemers die na 1870 in Indië grote kapitalen gingen beleggen, werd afgewezen: vóór alles begeerden zij een sterk Nederlands gezag en dat kon alleen dán sterk zijn, ook op een eiland als java, wanneer zich elders in de archipel geen vorsten en volkeren bevonden die het Nederlands gezag met succes afwezen. Een situatie waarbij, zoals in de eerste decennia van de negentiende eeuw hier en daar het geval was geweest, de Nederlandse bestuursuitoefening 'niet méér omvatte dan het dagelijks hijsen van de Nederlandse vlag do;r een posthouder die veelal de tijd alleen met een jeneverfles wist te doden" (aldus het Gedenkboek van de ambtenaren van het Binnenlands Bestuur), was voor die bestuursambtenaren en ondernemers onaanvaardbaar: er moest een ècht gezag, een ècht bestuur komen, een bestuur ook dat op tal van gebieden, het verkeersgebied in de eerste plaats, nieuwe voorzieningen zou treffen. De Pax Neerlandica zou algemeen zijn of Ze zou niet zijn, Daar kwam nog een belangrijke factor bij: in de gehele niet- Westelij ke wereld breidden, zoals eerder opgemerkt, andere Westelijke mogendheden hun invloed uit - de Amerikanen kregen tegen het einde van de eeuw de Philippijnen. de Duitsers de oostelijke helft van Nieuw-Guinea in handen. Het gevaar dat anderen, onder wie ook wellicht de op expansie beluste japanners, zich meester zouden maken van delen van de archipel die niet onder effectief N ederlands gezag stonden, werd als reëel gezien; het kon slechts gekeerd worden wanneer dat gezag zich overal duidelijk vestigde en deed gelden.

XCDat gebeurde dan ook. .

XCNadat al in de jaren '60, het ministerieel betoog uit '61 ten spijt, op enkele plaatsen aan Sumatra's oostkust was ingegrepen, kwam het in i!î73 tot een eerste oorlog met Atjeh": een weerbaar rijk dat in het begin' van de zeventiende eeuween groot deel van Sumatra en van het schiereiland Malakka had beheerst. In de tijd van de Compagnie had het vaak de Engelsen gesteund tegen de Nederlanders. De archipel kende in de negentiende eeuw, afgezien nog van de vier Vorstendommen op java, bijna driehonderd inheemse rijkjes - er was er geen dat, al was AtjehP.41. 3 Ons beeld van de Atjeh-oorlogen is gebaseerd op het in 1969 gepubliceerde

I Aangehaald in Paul van 't Veer: p. IS. 2

NEGENTIENDE EEUW

ook niet zo volkrijk (geschatte bevolking: een half miljoen), zijn kracht en internationaal erkende positie bezat. Onder Engelse druk had Nederland in r824, zoals al vermeld, Atjehs onafhankelijkheid gewaarborgd; het werd daar niet voor bel?ond: Atjehers gingen vaak totzeeroof over en zij werkten in Deli en elders op Sumatra, de consolidatie van de Nederlandse invloed tegen. In r87r stond Nederland aan Engeland zijn laatste Afrikaanse bezitting: het eerder genoemde deel van Guinea, af - het kreeg in ruil de vrije hand op heel Sumatra,

XCIn de lente van r873 werd een expeditionaire macht naar Atjeh gezonden; ze wist bij de Atjeh-rivier te landen maar moest zich na een zware nederlaag terugtrekken. Na felle debatten in Nederland werd eind r873 op Java een tweede expeditionaire macht ingescheept: ca. dertienduizend personen, met inbegrip van een eerste contingent van ruim drieduizend Javanen die tot dwangarbeid waren veroordeeld. De verlaten sûltans-kraton werd veroverd maar na jaren van' gevechten, waarin de Atjehers wapens uit Malakka kregen (een blokkade van de kust mislukte), was tenslotte slechts een gebied van ca. 50 vierkante kilometer in het dal van de Atjeh-rivier bezet dat door forten werd beschermd. De Nederlandse opperbevelhebber schatte dat het Knil tussen r874 en r880 der~ tigduizend Atjehers had doen sneuvelen en vier- tot vijfhonderd dorpen had verbrand.

XCIn r884 kwam het tot nieuwe gevechten die tot r896 voortduurden. Zij brachten geen beslissend succes doordat Atjehse guerrillastrijders telkens weer het veroverde gebied binnendrongen. In de winter van '96 op '97 werden vervolgens alle dorpen in het nog niet veroverd deel van het dal van de Atjeh-rivier platgebrand; dat leidde tot kritiek van een van de kolonels van het Knil, J. B. van Heutsz, die al eerder was gaan inzien dat barbaars optreden zinloos was! en dat, zo had hij in een7

I Paul van 't Veer vermeldt dat een van de officieren van het Knil had geprotesteerd tegen 'ongerechrvaardigde executies, het afmaken van gevangenen, mishandeling van onwillige informanten, het aanwakkeren van moordlust, het vermoorden van vrou wen en kinderen en het opsluiten van gijzelaars in kooien.' p, 248) Dat men met dergelijke methoden niets bereikte, was aan van Heutsz voorgehouden door de grootste Nederlandse kenner van de Islam, Chr. Snouck Hurgronje, die in 1884-85 een half jaar lang in Mekka had vertoefd en in 1889 in Indië was aangekomen om er de Islam verder te bestuderen; hij had in 1893 en '94 na een langdurig verblijf in Atjeh een grote studie over de Atjehers gepubliceerd - eerder al had hij er de nadruk op gelegd dat in Atjeh effectiever moest worden opgetreden. Hij zag het in die tijd voor Indië als van primair belang dat het zich onder Nederlands gezag snel zou kunnen ontwikkelen in een moderne richting.

DE AT]EH-OORLOGEN

brochure geschreven, 'het dappere en vrijheidslievende Atjehse volk' slechts bedwongen kon worden 'door doeltreffende gebruikmaking van de sterke arrn" - met 'doeltreffend' bedoelde hij dat vóór alles de guerrillastrijders moesten worden bedwongen; daartoe zette hij, in 1898 tot gouverneur van Atjeh benoemd, een al bestaand korps in: de Marechaussee te Voet, dat, in kleine groepen vermetele operaties uitvoerend, in een contra-guerrilla een groot deel van de Atjehse tegenstanders wist uit te schakelen." De belangrijkste leiders van het Atjehse verzet gaven zich in 1903 over en van Heutsz werd een jaar later tot gouverneurgeneraal benoemd.

XCWat nadien nog ter consolidatie van het Nederlands gezag in en bij Atjeh en elders in de archipel geschiedde, zullen wij straks weergeven - wij dienen nu eerst de doorbraak, in Nederland, te schetsen van een nieuwe ideologie ten aanzien van de taak van het Nederlands bewind in de Indische Archipel.

Naar de 'eedelijke roeping'

XC

XCDe eerste Nederlandse publicist die zich in de negentiende eeuw na het herstel van het Nederlands bestuur kritisch uitliet over de koloniale verhoudingen in Indië, was de Utrechter Johannes Olivier die in 1817 op acht-en-twintigjarige leeftijd naar Indië vertrok, daar negen jaar rondreisde en na terugkeer in Nederland een driedelig werk deed verschijnen, Land- en zeetogten in Nederland's Indië, waarin hij de 'laatdunkende domheid' van de meeste blanken aan de kaak stelde. 'Er hangt', schreef hij, 'als het ware een sluier tussen de inlanders en hun Europese gebieders waardoor deze laatsten met het wezenlijk karakter der eersten tot een hoge graad onbekend blijven." Die observatie was juist, en zij gold niet alleen voor het begin van de negentiende eeuw.

XCTwintig jaar na Olivier, in 1837, arriveerde in Batavia als 'predikant der Maleise gemeente' (een gemeente die grotendeels uit sociaal achtergestelde Indo-Europeanen bestond) dr. W. R. baron van Hoëvell, een vijf-en-twintigjarige neef van baron van der Capell en, de gouverneurJ.7

I B. van Heutsz: aangehaald in a.v., p. 193. 2 Het Korps Marechaussee te Voet bestond tenslotte uit ca. twaalfhonderd man; alle soldaten en korporaals waren inheemsen, het kader was van de sergeanten af Europees. Onder de inheemsen waren evenveel Javanen als Menadonezen en Ambonnezen. 3 Aange haald in R. Nieuwenhuys: p. 9°-91.

NEGENTIENDE EEUW

generaal die in het begin van de jaren '20 de inheemsen tegen allerlei vormen van exploitatie had trachten te beschermen. Van Hoëvell ging in Batavia een tijdschrift uitgeven waarin hij diverse misstanden hekelde; dat wekte het ongenoegen op van het gouvernement en toen hij vervolgens in het Europese revolutiejaar r848 in mei was opgetreden als voorzitter van een bijeenkomst te Batavia waarin hij aandrong op vrijheid van vergadering, vrijheid van drukpers, beter onderwijs en het toelaten van Indo-Europeanen tot de bestuursrangen, zond de gouverneur-generaal hem een ontevredenheidsbetuiging toe, waarna hij Indië (zijn positie was er in de Europese samenleving onmogelijk geworden) verliet. In Nederland werd hij bij koninklijk besluit gerehabiliteerd en Thorbecke bewerkstelligde dat hij lid werd van de Tweede Kamer; dertien jaar lang, tot r862 (hij werd toen benoemd tot lid van de Raad van State), kwam hij daar in zijn redevoeringen zowel voor de Indo-Europeanen als voor de inheemsen op; hij was de eerste die publiekelijk op de misstanden wees waartoe het Cultuurstelsel had geleid.

XCDat er op Java veelontevredenheid heerste, was aan diegenen uit de hoge kringen in Nederland die zich voor Indië interesseerden of er nauw bij betrokken waren, niet onbekend. Begin r85r kreeg de pasbenoemde gouverneur-generaal mr. A. J Duymaer van Twist van de minister van koloniën te horen dat 'de Javaanse bevolking ... zeer wel (wist) dat wij daar eigenlijk niet behoren'; wel kon men de inheemse gezagdragers met diverse middelen te vriend houden, 'maar', aldus de minister, 'onmogelijk kan men datzelfde doen ten opzichte van de miljoenen mens'en waaruit de gehele bevolking bestaat."

XCDe eerste nu die over het lot van die 'miljoenen mensen' op een wijze schreef die een deel van het lezend publiek in het hart raakte en blééf raken,.generaties lang, was de oud-bestuursambtenaar Eduard Douwes Dekker. Op de nawerking van zijn geschriften komen wij nog terug - mede met het oog daarop dienen wij stil te staan bij zijn persoon en zijn belangrijkste werk.

XCAls lichtmatroos op het schip waarvan zijn vader gezagvoerder was, was Douwes Dekker", achttien jaar oud, in r839 in Batavia gearriveerd - hij klom er bij de Rekenkamer tot kommies op. Eind '42 vertrok hij naar het gebied van Padang (hij leefde er samen met de jeugdige dochter van eén inheems hoofd) waar hij als bestuursambtenaar in financiële7

1 Aangehaald in C. Fasseur: (1975). p. 32. 2 Hetgeen volgt is vrijwel geheel gebaseerd op Paul van 't Veers in 1979 verschenen werk:

MULTATULI

moeilijkheden kwam, vermoedelijk door te grote feesten, door giften aan armen, vermoedelijk ook door adrninistratieve fouten in zijn eigen nadeel. In zijn functie geschorst keerde hij in de herfst van '44 naar Java terug waar hij na enige tijd weer een bescheiden positie kreeg in het Nederlands bestuursapparaat. Na nog in Menado en op Ambon te zijn geplaatst, vertoefde hij, ziek geworden, van eind '52 tot begin '55 met verlof in Nederland. Weer in Indië, werd hij in januari '56 assistentresident in een deel van de residentie Bantam, de armelijke afdeling Lebak; er waren daar geen gouvernementscultures, cultuurprocenten werden er dus niet uitgekeerd. Douwes Dekker constateerde er dat hele dorpen leeg waren gelopen als gevolg van de knevelarijen van het inheems bestuur, vooral van de regent van Lebak en diens schoonzoon die een van. de tuedono's was. Vijf weken na zijn aankomst verraste Douwes Dekker zijn onmiddellijke superieur, de resident, met het schriftelijk voorstelom de regent, die zich een 'hofhouding' van bijna tweehonderd personen kon veroorloven, voor onderzoek naar de hoofdplaats van de residentie te ontbieden en de schoonzoon te arresteren. De resident reed spoorslags naar Douwes Dekker toe maar deze weigerde hem inlichtingen te verschaffen, o.m, omdat hij bij geruchte vernomen had dat zijn voorganger, die het machtsmisbruik van het inheemse bestuur eveneens had willen bestrijden, zou zijn vergiftigd. Van alle bewijsmateriaal verstoken, stelde de resident zich op het standpunt dat het door Douwes Dekker bepleite ingrijpen, hetwelk een zware schok zou hebben toegebracht aan het inheemse bestuur op heel West-Java, overijld zou Zijn. Met goedvinden van Douwes Dekker legde hij de zaak voor aan gouverneur-generaal Duymaer van Twist, wiens ambtstermijn bijna was afgelopen. De door deze ingeschakelde Raad van NederlandsIndië was van oordeel dat de assistent-resident van Lebak onbesuisd was opgetrederi; hij werd overgeplaatst naar een minder gunstig gelegen ressort en kreeg, geheel conform het voorstel van de resident, een berisping; vroeg, diep gekwetst.als hij nu was, om eervolontslag; zag dat verzoek prompt ingewilligd; verzocht van Twist om een audiëntie, maar deze die op het punt van vertrekken stond, ontving hem niet.

XCBijna een jaar later, in april r857, keerde Douwes Dekker, financieel gesteund door een broer die tabaksplanter op Java was geworden, naar Europa terug; de Nederlandse vrouw met wie hij in '46 in het huwelijk 'Yas getreden en die in verwachting was van een tweede kind, moest hij achterlaten. In Brussel leidde hij een arm bestaan. Hij wendde zich tot van Twist die hij in Den Haag bezocht, verzoekend om een aanbeveling voor een nieuwe functie als Indisch bestuursambtenaar - geen succes. Een

NEGENTIENDE EEUW

tijdlang leefde hij vervolgens in het Duitse Kassel, daar, nadien ook elders, zijn schuldeisers ontlopend. Zijn vrouw repatrieerde en ging bij zijn familie in Arnhem wonen. Zelf zette hij zich, weer in Brussel, in het najaar van '59 aan het schrijven van een roman, in de kern een weergave van zijn eigen ervaringen, die hij onder het pseudoniem 'Multatuli' ('ik heb veel geleden') wilde uitgeven. 'Want, Excellentie,' had hij ruim drie jaar eerder, in april' 56, in Batavia geschreven in een memorandum aan de gouverneur-generaal dat hij bij nader inzien niet had verzonden,

XC'ik ben bezield met de kracht van een eerlijk man die een edele zaak voorstaat,

XCWant ik heb mij zelve leren kennen als waardig daarvan de held, of althans de martelaar te wezen .

XC. . . Ik heb veel geleden. Ik geloof dat ik bestemd ben veel te handelen. Ik geloof dat ik een roeping heb ... ik geloof dat God mij de kracht geven zal, die te volbrengen ... Die roeping is: de miljoenen mensen die gebukt gaan onder uitzuiging,' afpersing, knevelarij, roof en moord, daarvan te verlossen Wie mij daarin steunt reik ik de hand; wie mij daarin tegenwerkt is mijn vijand, zij hij Raad van Indië, gouverneur-generaal, zij hij mijn broeder.'

XC'Pagina's lang', aldus van 't Veer, had hij verder in het memorandum uiteengezet, 'dat het hele Nederlandse bewind sedert de begintijd van de Oost-Indische Compagnie door roof en knevelarij was gekenmerkt en op de bajonetten van het Indische leger steunde.' 'Ik vraag', had hij aan het slot geschreven,

XC'gerechtigheid voor de vertrapte mensheid! En dat zal ik blijven vragen zo lang ik adem heb, ik zal het uitroepen aan de hoeken der straten, ik zal het de koning zeggen als ik hem wijs op de juwelen zijner Kroon, en aan Holland als ik het wijs op zijn kapitalen: die juwelen zijn gestolen, die kapitalen zijn geroofd, uw welvaart is een diefstal en uw batig slot is een boom die zijn wortels heeft in een moeras van ongerechtigheid!

XCEn als het niet baat?

XCIk zal alle talen van Europa leren om het in vers te brengen, opdat de moeders voorzingen aan hun kinderen: daar ligt een roofstaat aan zee tussen OostFriesland en de Schelde.

XCEn ik zal mij beroepen op wat er edel is in de mensheid, en ik zal een kruistocht prediken tegen de gewapende kooplieden die onder aanroeping van God, zich vetmesten met bloed!"

, Aangehaald in a.v., p. 350-52.

MULTATULI

XCHooggestemde taal! Zij overdekte misschien elementen van innerlijke onzekerheid, want Douwes Dekker is, constateert van 't Veer, in Lebak niet zonder zelfoverschatting opgetreden I en er ook 'beïnvloed door zulke menselijke zwakheden als twijfel, ijdelheid, angst en eerzucht." Met diezelfde zwakheden hebben wellicht enkele brieven aan zijn vrouw samengehangen die uit eind 1859 dateren: hij had toen een aanbod van de minister van koloniën ontvangen dat hij in de West een nieuwe positie als bestuursambtenaar zou krijgen als het boek dat hij schreef en waarvan het verontrustend gerucht tot de minister was doorgedrongen, niet zou worden gepubliceerd, en hij overwoog vervolgens, blijkens die brieven, eerst als voorwaarde te stellen dat hij resident van Pasoeroean zou worden (hij zou dan recht hebben op cultuurprocenten tot een totaal van ruim f 25000 per jaar) alsmede een ruim voorschot en een hoge onderscheiding zou ontvangen, en ging tenslotte van een nog hogere eis reppen: een benoeming tot lid van de Raad van Nederlands-Indië. Het is mogelijk dat Douwes Dekker, die steeds door geldnood werd geplaagd, met die brieven zijn vrouw wilde geruststellen - twijfelachtig is ofhij ooit serieus heeft geloofd dat zijn voorwaarden zouden worden aanvaard. Hoe dat zij, hij wendde zich niet tot de minister en zijn boek dat dwars tegen de Nederlandse zelfgenoegzaamheid inging: Max Have/aar of de koffievei/in gen van de Nederlandse Handelmaatschappij", kwam in mei 1860 uit.

XCHet was, voorzover het op Indië betrekking had (Havelaars relaas was gevat in het raam van het relaas van dat prototype van de benepen burgerman, 'Batavus Droogstoppel', makelaar in koffie te Amsterdam), een bewogen aanklacht tegen het, in de als traag en gemakzuchtig afgeschilderde resident van Bantam, 'Slijmering', gepersonifieerd koloniaal regime dat zichzelf handhaafde via het drukkend gezag van de inheemse bestuurders - hoe drukkend dat was, werd het treffendst weergegeven in het in hoofdstuk 17 opgenomen verhaal van Saïdjah en Adinda: beide personen gaan te gronde door de knevelarijen van de inheemse u/edono, de schoonzoon van de regent van Lebak, die zich buffel na buffel toeëigent, en wanneer Saïdjah, die in Batavia als huisbediende is gaan werken, na drie jaar met zijn spaargeld naar zijn dorp terugkeert om er volgens afspraak met Adinda te trouwen, is zijn moeder van

I A.v., p. 374. 2 A.v., p. 359.

NEGENTIENDE EEUW

verdriet gestorven, is zijn vader in de gevangenis bezweken waar men hem had opgesloten omdat men van hem een wanhoopsuitbarsting vreesde, en blijkt Adinda verdwenen te zijn: zij is mèt haar broers door haar vader (ook háár moeder is van verdriet gestorven) meegenomen naar een plaats aan de kust vanwaar de vader met andere dorpelingen die door de wedono tot de bedelstaf zijl) gebracht, is overgestoken naar het gebied in het zuiden van Sumatra, de Lampongs, waar verzet geboden wordt tegen het Nederlands gezag. Saïdjah gaat er heen en sluit zich, op zoek naar Adinda, bij de opstandelingen aan; 'in een dorp dat pas veroverd was door het Nederlandse leger, en dus in brand stond', vindt hij het lijk van Adinda's vader, de lijken van haar drie broers, 'jongelingen, bijna kinderen nog, en een weinig verder lag het lijk van Adinda, naakt, afschuwelijk mishandeld.'

XC'Toen liep Saïdjah enige soldaten tegemoet, die met geveld geweer de laatstlevende opstandelingen in het vuur dreven der brandende huizen. Hij omvademde de brede zwaardbajonetten, drukte zich voorwaarts met kracht, en drong nog de soldaten terug met een laatste inspanning, toen de gevesten stuitten tegen zijn borst. . En weinig tijds later was er te Batavia groot gejubel over de nieuwe overwinning, die weer zovele lauweren had gevoegd bij de lauweren van 't NederlandsIndisch leger. En de Landvoogd schreef naar 't Moederland dat de rust in de Lampongs hersteld was. -En de Koning van Nederland, voorgelicht door zijn Staatsdienaren, beloonde wederom zoveel heldenmoed met vele ridderkruisen.

XCEn waarschijnlijk stegen er uit de harten der vromen, in zondagskerk of bidstond, dankgebeden ten hemel, bij 't vernemen dat 'de Heer der heirscharen' weer had meegestreden onder de banier van Nederland 'Maar God, met zoveel wee begaan, nam de offers van die dag niet aan!"

XCHet slot van Max Have/aar volgde het door Douwes Dekker niet verzonden, in ' 56 geschreven memorandum voor de gouverneur-generaal; het eindigde met de opdracht van zijn werk aan

XC'Willem de Derde, Koning, Groothertog, Prins ... meer dan Prins, Groothertog en Koning KEIZER van het prachtig rijk van INSULINDE dat zich daar slingert om de evenaar, als een gordel van smaragd ...

XCAan u durf ik met vertrouwen vragen of het uw Keizerlijke wil is:

XCDat de Havelaars worden bespat door de modder van Slijmeringen en Droogstoppels?

XCen dat daarginds uw meer dan dertig mil/ioenen onderdanen worden MISHANDELD EN UITGEZOGEN

'MAX HA VELAAR'

XCDe verschijning van Max Have/aar deed, aldus van Hoëvell in de Tweede Kamer, een rilling door het land gaan. Wàs dat zo? Misschien bij velen, maar niet bij de meesten van de vermogende liberalen en conservatieven die het in Den Haag voor het zeggen hadden, en evenmin bij hun zaakwaarnemers in Batavia; daar werd door diegenen die van de koloniale verhoudingen profiteerden, Douwes Dekker uitgespeeld tegen Multatuli: van de financiële onregelmatigheden in het gebied van Padang maakte men ernstige malversaties en de theatrale, excentrieke elementen in het optreden van de aanklager werden onderstreept in een pogen, de juistheid van de aanklacht (aanklacht die zich primair tegen de inheemse, secundair tegen de Nederlandse gezagdragers richtte) te ontzenuwen. Meende Douwes Dekker dat het Nederlands bewind in Indië grondig gewijzigd of dat het beëindigd moest worden? Dat is niet geheel duidelijk - hij hield in later jaren dat einde in elk geval voor onvermijdelijk.

XCNa lezing van Max Have/aar had in 1860 een in Indië geboren Nederlander, S. E. W. Roorda van Eijsinga, die na een wisselvallige carrière (hij was ook een tijdlang officier geweest) een functie had gekregen: in een district waar de gevolgen van de hongersnood uit het einde van de jaren '40 nog duidelijk zichtbaar waren, een aan Diponegoro's vermetelste troepenaanvoerder in de mond gelegde 'Vloekzang' geschreven: 'De laatste dag der Hollanders op Java'; zich vermeiend in een nogal sadistische fantasie, had hij daarin uitgebeeld hoe de vertrapte Javanen de Nederlanders zouden verpletteren en hun dochters verkrachten: 'En als haar schand' zal zijn voltrokken, als wij ons hebben moegekust, als elk tot walgens toe verzadigd, het hart van wraak, het lijf van lust, dan tijgen wij aan 't banketteren en de eerste toast is: 't Batig Slot! De tweede toast: aan Jezus Christus! De laatste dronk: aan Neerlands God! En als de zon in 't oosten opdaagt, knielt elk Javaan voor Mahomed, wijl hij het zachtste volk der aarde van Christenhonden heeft gered.'

NEGENTIENDE EEUW

XCDouwes Dekker vond dit gedicht, zo schreef hij Roorda in 1871', 'prachtig', 'en wáár!'2 - hij nam de tekst in de 'Aantekeningen en ophelderingen' bij de in '75 verschenen, herziene druk van Max Have/aar op. Een jaar later oordeelde hij in een brief aan een te Semarang wonende Nederlander dat men het Nederlands gezag pas mocht verjagen als 'de stevige grondslagen van zelf-regering gelegd zijn' ('Insulinde is 'n prachtig paard waarop een dief zit. Dat men die dief afwerpt is best. Maar men moet het niet doen voor men 't beest aan de teugel heeft, daar 't anders de wildernis inloopt en, onbestuurd, van de rotsen te pletter valt.") Ca. 1885 tenslotte, kort voor zijn dood, noemde hij het in een gesprek met H. H. van Kol, een ingenieur van de Indische waterstaat die met verlof in Nederland was, niet alleen onvermijdelijk maar ook wenselijk dat het Nederlands gezag uit Indië zou verdwijnen.

XCBij de in Indië gevestigde Nederlanders tekende zich in de jaren '80 een zekere mate van verdeeldheid af: de cultures hadden het in die tijd moeilijk door internationale prijsdalingen en de kostbare oorlog in Atjeh leek een voortslepende ziekte. Een vrij brede groep ging zich openstellen voor het denkbeeld dat Indië minder van Den Haag uit en meer gedecentraliseerd moest worden bestuurd. Woordvoerder van die groep werd de journalist mr. 'P. Brooshooft die veel op Java had rondgereisd en in '87 mede-ondertekenaars trachtte te vinden voor een naar Nederland te zenden adres, een 'Open brief', handelend over 'de heilloze gevolgen van het bestuur in Nederlands-Indië'. Niet weinigen bleken bereid, het adres mede te ondertekenen: toen het in '88 samen met een lang memorandum dat Brooshooft geschreven had, werd verzonden, stonden er de namen van meer dan twaalfhonderd Nederlanders onder.

XCEen duidelijk effect had het stuk niet, maar het is denkbaar dat het bij diegenen die er kennis van namen, de ontvankelijkheid wekte of versterkte voor het besef dat Nederlands exploitatie van Indië grote schade2 Brief, 3 jan. 1871, in R. Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel, p. 157. J Brief aan B., 5 april 1876, opgenomen in A. S. Kok en 1. D. Petit: Multatu/iana

I Roorda was in 1864 uit Indië verbannen op grond van passages in een brochure waarin hij een vermogende Europese landhuurder er van had beticht dat hij de heersers van de Vorstenlanden had trachten om te kopen, en die vorsten dat zij de belangen van de landhuurders zwaarder lieten wegen dan die van de dorpsbevolkingen.

'EEN ERESCHULD'

had toegebracht aan de Indische samenleving en dat die schade naar vermogen moest worden hersteld. Zo dacht de radicaal mr. C. Th. van Deventer er over, die in Indië van jong rechterlijk ambtenaar advocaat was geworden en er fortuin had gemaakt, maar ook bezield was geraakt van een sterk medegevoel met de inheemsen en had leren inzien dat iets van belang te hunnen gunste moest worden ondernomen, 'omdat anders', zo schreefhij in '86 aan zijn ouders, 'op een goede dag de dam doorbreekt en de ornwentelingszee ons allen verzwelgt."In '97 naar Nederland teruggekeerd, publiceerde hij daar twee jaar later, d.w.z. in een periode waarin in Nederland ongerustheid was ontstaan over de eerder door ons vermelde dreigende hongersnood in het gebied van Semarang, in het maandblad De Gids een artikel 'Een ereschuld' (Brooshooft had die term al eerder gebruikt), waarin hij er op wees dat, zo de vroegere regeringen van r830 af gemeend hadden het 'batig slot' te kunnen rechtvaardigen onder verwijzing naar Nederlands benarde financiële positie, dat argument in elk geval in r866 was komen te vervallen aangezien toen door de regering verklaard was dat er geen crisis meer dreigde voor de overheidsfinanciën, zelfs al kwam het batig slot geheel te vervallen; bovendien was Indië op r januari r867 financieel zelfstandig geworden. Van die datum af was evenwel, berekende van Deventer, nog ca. f r87 mln uit Indië in de schatkist terechtgekomen: een bedrag dat, meende hij, aan Indië moest worden teruggegeven.

XCVerder dan van Deventer ging, na enige tij d, de jonge socialistische partij, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, oftewel de SDAP. Toen zij, in r894 opgericht (van Kol, uit Indië gerepatrieerd, was een van de twaalf oprichters), in '95 haar eerste en in '97 haar tweede strijdprogram opstelde, had zij Indië nog in het geheel niet genoemd. Van Kol bleef dat als een lacune zien. Samen met Troelstra werd hij in laatstgenoemd jaar tot Kamerlid voor de SDAP gekozen; in het parlement sprak hij over 'het annexatie-fanatisme' dat tot de Atjeh-oorlog had geleid, en in rçor schreef hij voor zijn partij een 'ontwerpprogram voor de koloniale politiek', waarin hij dan wel enerzijds aan de hand van cijfers betoogde dat werkloosheid en armoede in Nederland zouden toenemen als de band met Indië werd doorgesneden, maar anderzijds noemde hij het 'plicht',

XC'de inlander door wijze en onbaatzuchtige voogdij op [te] voeden tot zelfbestuur ... En eenmaal man geworden, zal de inlander ... op eigen benen kunnen staan, de volwassene zal geen steun meer nodig hebben, de rijp geworden vrucht zal

I Brief, 30 april 1886, in R. Nieuwenhuys: p. 319.

NEGENTI'ENDE EEUW

afvallen van de boom. Dan, maar ook eerst dán, is het uur zijner volledige autonomie geslagen, dan is onze tijd voorbij, onze taak volbracht, dan hebben wij vervuld een plicht, een zending:"

XCHet SDAP-congres kwam er niet aan toe, van Kols ontwerpprogram te behandelen, wèl werd de kern er uit overgenomen in het verkiezingsprogram waarin de 'ontwikkeling van het koloniaal beheer in de richting van het zelfbestuur der koloniën' als punt werd opgenomen.

XCDe verkiezingen van 1901 leidden tot de vorming van het kabinetKuyper en het waren de gedachtengangen van de grote anti-revolutionaire voorman die men aantrof in wat door het belangrijkste zinsdeel wellicht de meest opmerkelijke paragraaf uit alle Nederlandse Troonredes is geweest; die paragraaf luidde:

XC'Als Christelijke mogendheid is Nederland verplicht, in de Indische archipel de rechtspositie der inlandse Christenen beter te regelen, aan de Christelijke zending op vaster voet steun te verlenen en geheel het regeringsbeleid te doordringen van het besef dat Nederland tegenover de bevolking dezer gewesten een zedelijke roeping heeft te vervullen. In verband hiermee trekt de mindere welvaart der inlandse bevolking op Java mijn bijzondere aandacht. Ik wens naar de bijzondere oorzaken hiervan een onderzoek in te stellen. Aan de bepalingen ter bescherming van de onder contract werkende koelies zal gestrengelijk de hand worden gehouden. Naar decentralisatie van bestuur zal gestreefd worden. De toestand op het noordelijk gedeelte van Sumatra zal, naar ik vertrouw, bij handhaving van het thans gevolgde stelsel tot algehele pacificatie leiden.'

XCAfgezien van enkele aan de actualiteit ontleende punten (de armoede op Java, de positie van de onder poenale sanctie staande koelies en de operaties van van Heutsz' troepen in Atjeh), werden in de paragraaf denkbeelden herhaald die Kuyper als hoofdredacteur van het dagblad De Standaard van het begin van de jaren '70 af had verkondigd. In zijn eerste hoofdartikel had hij al getoornd tegen het 'ellendig koloniaal beheer in het verleden? en vooralook tegen de mate waarin het gouvernement, om onrust te voorkomen, de zending steeds had tegengewerkt (wij komen hierop terug in hoofdstuk 6); de expedities naar Atjeh had hij veroordeeld en in het beginselprogram dat hij aan het eind van de jaren '70 voor de Anti-Revolutionaire Partij had opgesteld, had hij geschreven:J.

I Aangehaald in dl. J, p. 213. 2 Aangehaald in B. Brouwer: (1958), p. 5.

KUYPER EN INDIË

XC'De baatzuchtige neiging van onze staatkunde om de koloniën voor de kas van de staat of van de particulier te exploiteren, dient plaats te maken voor een staatkunde van zedelijke verplichting; en diensvolgens ... alle belemmering voor de vrije prediking van het Evangelie ... opgeheven; bij het lager onderwijs het bijzonder initiatief van het Europees bestanddeel aanvankelijk gesteund; tegenover het Mohammedanisme het Christelijk karakter der natie niet verloochend.'

XCIn een toelichting had hij 'het stelsel van voogdij' 'het enige goede, geoorloofde en door de eer van ons Christelijk karakter geboden' stelsel genoemd:

XC'een voogdij, let wel, niet om deze volkeren aldoor onmondig te houden, maar om ze voor wat ze zijn, d.i. voor onmondigen, te nemen en alsnu tegenover deze 09mondige natiën de drieërlei zedelijke verplichting te aanvaarden waaronder edke voogd tegenover zijn pleegkind staat, t.w. a om het zedelijk op te voeden; b om zijn bezit ten zijnen meesten bate met overleg te beheren; en c om het in de toekomst, zo God dit wil, het innemen van zelfstandiger positie mogelijk te maken."

XCWas dit standpunt onverenigbaar met imperialistische uitbreiding? Geenszins. Wie, als Kuyper, niet bereid was, de Islam als volwaardige godsdienst naast het Christendom te erkennen, en de kerstening van Indië zag als het brengen van het enig mogelijke heil aan de inheemse bevolking, moest wel gevoelig worden voor de opvatting dat aan de uitbreiding van het Nederlands gezag belangrijke positieve kanten zaten. Kuyper die in de jaren '70 de oorlog in Atjeh had veroordeeld, schreef in 1896 van het

XC'heilig besef dat in ons allengs ontwaakt van de roeping om niet alleen ons koloniaal bezit af te ronden, maar, wat veel meer zegt, om ook aan Atjeh eens de zegeningen te brengen van veiligheid en orde die Nederland ... nog steeds bezitten mag."

XC'Afronding' van het 'koloniaal bezit' was hier een 'roeping' genoemd - de Troonrede van 1901 sprak van 'een zedelijke roeping' die 'geheel het regeringsbeleid' moest doordringen.

XCWat ging dat regeringsbeleid in eerste instantie dan inhouden? Op verschillende elementen komen wij in latere hoofdstukken terug - hier

XC, Aangehaald in Geld en geweten, dl. I, p. r84-85. 2 Aangehaald door S. L. van der Wal in a.v., p. 203.

NEGENTIENDE EEUW

beperken wij ons tot de punten die impliciet of expliciet in de Troonrede waren genoemd.

XCErkenning van een 'ereschuld' werd door Kuypers minister van financiën afgewezen, maar de minister van koloniën, Kuypers partijgenoot A. W. F. Idenburg, wist te bereiken dat in 1905 aan Indië een bedrag van f 40 mln werd geschonken (van Kol noemde het 'een aalmoes"), d.w.z. dat de in Nederland aangegane kortlopende schuld van het Indisch gouvernement met f 40 mln werd verminderd, zulks met de bedoeling dat het gouvernement in Indië hetzelfde bedrag zou uitgeven aan werken die het inkomen van de inheemse bevolking dienden te verhogen; dat bleek niet eenvoudig: vier jaar later was pas f 6 '12 mln besteed.

XCNaar de armoede op Java werd in opdracht van het gouvernement een breed onderzoek ingesteld dat zich evenwel niet uitstrekte tot de particuliere landerijen en de Vorstenlanden; er werd een grote hoeveelheid gegevens verzameld die van 1905 af in talrijke overzichten en in '14 in een eindrapport werden weergegeven; een reeks maatregelen van beperkte strekking was het gevolg.

XCDe positie der onder poenale sanctie werkende koelies werd in sommige opzichten verbeterd - meer hierover in het volgend hoofdstuk.

XCHet enige punt uit de Troonrede van 1901 dat volledig werd verwezenlijkt, was wat daar was aangeduid als de 'algehele pacificatie' van 'het noordelijk gedeelte van Sumatra'.

XCIn Atjeh hadden, gelijk eerder vermeld, de voornaamste leiders van het verzet zich in 1903 overgegeven, maar de guerrilla werd voortgezet. Terwijl van Heutsz nog gouverneur was, trok van februari tot juli 1904 een kolonne van de marechaussee onder leiding van luitenant-kolonel G. C. E. van Daalen dwars door de' schaars bevolkte bergvalleien in het Atjehse achterland; er werd (geheel conform Multatuli's beschrijving van het optreden van het Knil in de Lampongs) tussen een kwart en een derde van de bevolking gedood, onder wie meer dan duizend vrouwen en kinderen, 'het is', zei Victor de Stuers, de katholieke afgevaardigde van Weert in de Tweede Kamer, 'of men op de inlanders een bende bloedhonden heeft losgelaten, het is beulenwerk." Van Daalen, tot luitenantgeneraal bevorderd, werd in '05 als opvolger van van Heutsz tot gouverneur van Atjeh benoemd en liet bij de bestrijding van het fanatiek volgehouden, vaak van wrede middelen gebruikmakend verzet terreurmethoden toepassen: gevangenen werden afgemaakt, vrouwen en kinderen doodgeschoten bij het doorzoeken van dorpen. Slechts kleine

XC1 Aangehaald in a.v., P.47. 2 Aangehaald in van 't Veer: De Atjeh-oorlog, p. 277.

VOORTGEZETTE STRIJD IN ATJEH

groepen guerrillastrijders wisten zich te handhaven, vooral aan de westkust, het laatste groepje gaf zich pas in 1914 over. De in 1873 begonnen strijd in Atjeh had toen aan Nederlandse kant ruim tweeduizend Europese en inheemse militairen doen sneuvelen en ca. tienduizend doen sterven aan besmettelijke ziekten; voorts waren van de tienduizenden Javanen die als dwangarbeider naar Atjeh waren overgebracht, naar schatting vijf-en-twintigduizend bezweken en waren aan Atjehse kant tussen de zestig- en zeventigduizend personen gedood.

XCVan volledige 'pacificatie' was geen sprake: geïsoleerde guerrillastrijders bleven rondzwerven tot in het begin van de jaren '30 en zij en anderen pleegden menigmaal aanslagen op Nederlandse gezagdragers alsook op inheemse: conservatieve aanhangers van de adat die het Nederlands gezag hadden aanvaard. 'Locale opstanden van flinke omvang', aldus van 't Veer, deden zich voor van '25 tot in '33' men kon in de jaren '30 nog de sporen ontwaren van de strijd die veertig jaar had gewoed en van de spanningen waaraan de Atjehers onderworpen waren geweest: hele landstreken bleven in verwoeste staat liggen en de bevolking had een groot deel van haar creatieve energie verloren; tot dat laatste droeg bij dat de naar de Nederlandse kant omgezwaaide inheemse heersers de dorpsbevolking zware herendiensten bleven opleggen in pepertuinen die hun grote inkomsten deden toevloeien.

XCIntussen was, voordat de Eerste Wereldoorlog uitbrak, niet alleen Atjeh 'gepacificeerd' - de mede door Kuyper bepleite 'afronding' van het Nederlands territoir had ook .elders tot militair ingrijpen geleid: heel Sumatra en Celebes waren onderworpen, ook op Borneo was alle verzet gebreken, hetzelfde was geschied op Bali, Soembawa en Timor (Lombok was al in 1894 bezet) alsmede op eilanden in en bij de Molukken waar tevoren van erkenning van het Nederlands gezag geen sprake was geweest. Het was vooral van Heutsz die gedurende de periode van zijn gouverneur-generaalschap, 19°4-19°9, de grote stoot gaf tot de uitbreiding en consolidatie van het Nederlandse gezag in de gehele archipel. Ook het westelijk deel van Nieuw-Guinea maakte daar nu niet alleen formeel maar ook feitelijk deel van uit: rond 1900 waren er drie bestuurspasten gevestigd.

XCI

NEGENTIENDE EEUW

Het is, gezien het voorafgaande, verleidelijk, op de politiek van de 'zedelijke roeping', de 'ethische politiek', zoals zij vaak genoemd werd, het stempel te drukken van huichelachtigheid en het te doen voorkomen alsof dat nieuwe beleid van meet af aan louter negatieve gevolgen heeft gehad voor de inheemse bevolking van de archipel. Daarmee zouden, menen wij, de zaken te simpel zijn voorgesteld. Om te beginnen hield de aanvaarding van de voogdij-gedachte in zoverre een breuk met het verleden in dat de tijdelijkheid van de koloniale verhouding er in was neergelegd en uitgesproken. Voorts betekende de uitbreiding van het Nederlands gezag dat de archipel V00r het eerst een staatkundige eenheid werd: in breder historisch verband gezien een stap vooruit. Het was in datzelfde verband óók een stap vooruit dat, mede door die gezagsuitbreiding, Indië werd ontsloten voor de wereldeconomie. Uit die ontsluiting zijn voor de inheemse samenleving naast nadelen ook voordelen voortgevloeid: er werd om te beginnen een infrastructuur geschapen waarop de -Republiek Indonesië heeft kunnen voortbouwen. Ook heeft het Nederlandse bestuursapparaat in de eerste vier decennia van deze eeuw in Indië taken ter hand genomen die de inheemsen duidelijk ten goede zijn gekomen.

XC'Inheemsen' - dàt is de term die wij hier gebruiken zoals wij het ook tot dusver deden. Prematuur en onhistorisch zou het zijn, van 'Indonesiërs' te spreken. 'Indonesië' was aanvankelijk niet meer dan een geografisch begrip, in 1884 aan de archipel gegeven door de Duitse geograaf A. Bastian. Die archipel werd bewoond door een veelheid van volkeren, dozijnen verschillende, zij het onderling verwante talen sprekend, die zich bewust waren bewoners te zijri van een bepaald eiland of van een deel van ·een eiland of van een streek - 'Indonesiërs' voelden zij zich niet. Dat zijn sommigen zich pas gáán voelen in het streven naar onafhankelîjkheid dat zich kort na 1910 duidelijk is gaan aftekenen en dat een generatie later, in de Tweede Wereldoorlog, belangrijk werd versterkt.

XCOver dat streven naar onafhankelijkheid hebben wij veel te schrijven, maar voordat wij daaraan toekomen, dienen twee onderwerpen die er de achtergrond van vormen, in al hun cornplexiteit behandeld te worden: de koloniale samenleving en het koloniale staatsbestel, die beide belangrijke ontwikkelingen te zien hadden gegeven voordat zij in drie verbijs

Hoofdstuk De koloniale samenleving: De koloniale samenleving

XC

XCDe samenleving die de eerste vreemdelingen in de Indische archipel hádden aangetroffen, droeg reeds eert gecompliceerd karakter. Die eerste vreemdelingen waren.rgelijk vermeld, Chinezen, Voor-Indiërs en Arabieren die als handelaren in de archipel arriveerden; zij brachten er in geestelijk opzicht veel nieuws (de Voor-Indiërs vooral doordat zij er, gevolgd door de Arabieren, de Jslam naar binnen brachten), maar tastten de in de archipel bestaande gezagspatronen niet aan. Dat laatste deden de Portugezen, Nederlandcrs en Engelsen wèl: daar waar dat voor de door hen nagestreefde handelsmonopolies van belang 'was, wensten zij erkenning van een nieuw gezag: het hunne, gingen zij tot onderwerping over en werden zij behalve handelaren ook territoriale heersers. In de zeventiende en achttiende eeuw greep, zoals men zag, de Oost-Indische Cornpagnie hier en daar al diep in de inheemse samenleving in en de meeste gevolgen daarvan waren voor die samenleving ongunstig, behalve dan voor velen van de hoogstgeplaatsten.

XCIn de negentiende eeuw betekende hetCultuurstelsel dat het Nederlandse gezagsapparaat als producent-in-het-groot ging optreden; koffie en suiker waren de belangrijkste gewassen. Het geldinkomen van de inheemse bevolking nam toe maarzij moest daar een zware prijs voor betalen in de vorm van nieuwe herendiensten; bovendien moest zij telkens ongeveer een twintigste van haar sawahs afstaan voor de teelt van suikerriet en indigo. Na 1870, toen de gouvernementssuikercultures geleidelijk door particuliere werden vervangen (de indigocultuur verliep doordat chemische verfstoffen in gebruik werden genomen), nam de strijd om de verdeling van de sawahs in heftigheid toe. Het Westers bedrijfsleven breidde op Java en Sumatra verscheidene oude cultures uit en deed er ook nieuwe ontstaan, op Sumatra aanvankelijk vooral die van tabak, welke gekoppeld werd aan de toepassing van een nieuwe vorm van. dwang: contractarbeid onder poenale sanctie. Indië ging meer en meer voor de internationale markt produceren; dat lokte talrijke Nederlanders en andere Europeanen aan, bovendien nam, bij de uitbreiding van de Nederlandse bestuursbemoeienissen. het aantal Nederlanders in overheidsdienst toe. Zo werd Indië in de periode 1870-1940 een belang

DE KOLONIALE SAMENLEVING

rijke producent van grondstoffen en voedingsmiddelen welke het industrieel meest ontwikkelde deel van de wereld: Europa en Noord-Amerika, nodig had. De Europese 'top' die bovenop de inheemse samenleving kwam te rusten en deze op allerlei wijzen ging beïnvloeden, werd steeds groter, zulks overigens niet in een continu proces maar met de ups en downs waarmee de internationale eonjunctuur gepaard ging.

XCWij willen nu eerst weergeven wat Indië's rol werd in de wereldeconomie.

Grondstoffen voor de wereldmarkt

XC

XCDe openstelling van Indië voor het Nederlandse en andere buitenlandse kapitaal betekende dat de ondernemingsgewijze, op het maken van winst gerichte productie van landbouwgewassen en delfstoffen belangrijk toenam. Op het gebied van de delfstoffen (aardolie!) lag het initiatief bij ondernemers, op dat van de landbouwgewassen soms bij ondernemers, soms bij het gouvernement. De eerste kinaboom (uit de bast van kinabomen wordt de kinine gewonnen) was in 1852 uit Parijs naar Java overgebracht maar nog voordat hij vruchtbaar zaad had voortgebracht (daar is dertien jaar voor nodig), liet het gouvernement door een van de ambtenaren van's Lands Plantentuin te Buitenzorg vijf-en-zeventig kinaplantjes uit Zuid-Amerika halen; varianten daarvan werden de kern van gouvernementsaanplantingen die op één na door particuliere werden vervangen, hoofdzakelijk na 1870. De eerste voor Indië geschikte theestruiken werden, na vele mislukte proefnemingen zowel door het gouvernement als door ondernemers, in 1873 uit Achter-Indië ingevoerd. Er ontstonden uitgebreide kina- en theeplantages. De grote tabaksplantages die na 1870 vooral in het gebied van Deli werden aangelegd (een toevoeging aan de tabakscultuur die Java al kende), memoreerden wij reeds, zo ook het begin van de aardoliewinning tegen het einde van de negentiende eeuw. Bij de aardolie voegde zich van de aanvang van de twintigste eeuw af een tweede product dat tot de 'automobielgrondstoffen' gerekend werd: rubber. Die laatste grondstofwas in de vorige eeuw louter als bosproduct ingezameld in de binnenlanden van Brazilië - vandaar werden door Westerse ondernemers rubberboompjes overgebracht naar Ceylon en Malakka en uit die landen werden zij de Indische archipel binnengevoerd; daar ontstonden op Sumatra en Borneo grote rubberplantages. Ni~t alleen de ondernemingen evenwel maar ook de inheem

NIEUWE CULTURES

sen gingen er rubbertuinen aanleggen, gebruik makend van rubberzaden en rubberplantjes die uit Singapore afkomstig waren; zij trokken dan naar woeste gronden en plantten op een deel van de ontgonnen terreinen hun eigen voedsel, op een ander deel de rubberbomen. Was in 1930 de uitgevoerde rubber nog voor twee-derde afkomstig van de grote ondernemingen, tien jaar later was van de meer dan verdubbelde uitvoer ruim de helft voortgebracht in inheemse rubbertuinen.

XCOnder het Cultuurstelsel was, naar de waarde gerekend, suiker het belangrijkste Indische exportartikel geweest en dat bleef zo tot in de jaren '20 van deze eeuw; in '25 evenwel kwam rubber op de hoogste plaats te staan; de waarde van de uitgevoerde suiker was in dat jaar 22 % van de totale uitvoerwaarde van Indische producten, die van de uitgevoerde rubber 33 %; het waarde-aandeel van de aardolie-uitvoer was van I % in 1895 tot 10% in 1925 gestegen. Dit alles kwam er op neer dat, wat de uitvoer betrof, Indië's economisch zwaartepunt naar Sumatra en Borneo verschoof. Sumatra werd na de Eerste Wereldoorlog een belangrijk aanplantgebied van (oorspronkelijk uit West-Afrika afkomstige) oliepalmen, waarvan de olie gebruikt wordt bij de bereiding van margarine en zeep; de plantages waren het werk van ondernemingen. Anders lag het bij de (in de archipel inheemse) cocospalmen, de 'klappers", waarvan het gedroogde vruchtvlees, de copra, een plantaardig vet oplevert dat op gelijke wijze gebruikt kan worden als palmolie en bovendien verwerkt kan worden in veevoer. Klapperolie was vanouds in de archipel gebruikt als bak- en braadmiddel en als lampolie. Er ontstond nu in de Buitengewesten een nieuwe, mede op afzet in het buitenland gerichte klappercultuur en zij ging in zoverre een merkwaardige plaats innemen in de Indische economie dat zij bijna uitsluitend door inheemsen werd beoefend; twee-derde-van haar klapperproductie was voor binnenlandse consumptie bestemd, een-derde werd uitgevoerd. Een soortgelijke ontwikkeling deed zich voor bij de koffie: in de jaren '30 van deze eeuw was de Java-koffie nog steeds voor bijna 90 % afkomstig van de ondernemingen, maar in de Buitengewesten, hoofdzakelijk op Sumatra, werd de oogst aan koffiebonen, groter al dan de Java-oogst, voor 94 % op de aanplantingen der inheemse bevolking voortgebracht.

XCZo leidde Indië's ontsluiting voor het wereldverkeer niet alleen tot een groei van de buitenlandse maar ook tot een van de inheemse cultures. Van elk van die cultures, alsook van de winning van aardolie en tin, valt

XC1 'Klapper' is een verbastering van het Maleise woord

DE KOLONIALE SAMENLEVING

een aparte geschiedenis te schrijven. Dat doen wij niet - wij vatten samen en willen dan, het hoofdthema van ons werk in het oog houdend, vermelden dat aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog rubber en aardolie de belangrijkste Indische uitvoerproducten waren: naar de waarde gerekend, brachten zij bijna 40 en-bijna 20 % van de totale uitvoer op. Internationaal betekende de aardolie-uitvoer niet zo veel: nog geen 3 % van de wereldproductie werd in Indië gewonnen (genoeg overigens om Japan bijzonder begerig te maken, de Indische wingebieden in handen te krijgen) - veel belangrijker was, internationaal, de plaats van de Indische rubber: meer dan een derde, 37%, van de wereldexport was uit Indië afkomstig. Hoger nog was Indië's aandeel aan de wereldexport van kinine: ca. 90%, van het aloude product peper: ca. 85 % (ca. drie-kwart van de uitvoer was afkomstig uit de inheemse pepertuinen in de Lampongs) en van kapok (75%), lager waren die cijfers voor de producten van cocos- en oliepalmen: beide ca. 25 %, voor thee: bijna 20%, voor tin: 17 %, voor suiker: 1 I %, en voor koffie: 4 %. Wie naar die uitvoer zag (anders dan in de tijd van de Compagnie en onder het Cultuurstelsel richtte hij zich tenslotte voor het overgrote deel: ca.vier-vijfde, opandere landen dan Nederland), concludeerde dat Nederlands-Indië een bij uitstek rijk koloniaal gebied was - in een land als Duitsland sprak men van 'das steinreiche Holland'; als' steinreich' gold het door slechts één factor: het bezit van Indië.

XCLet men op de ontwikkeling van de voor de uitvoer bestemde productie, dan blijkt dat de eerste drie decerinia van de twintigste eeuween sterke groei te zien gaven. Hij werd door de Eerste Wereldoorlog afgeremd maar die periode had het voordeel dat, aangezien de verbindingen met Nederland moeilijk waren geworden, de ondernemers in Indië op eigen benen leerden staan. Het begin van de jarenwas een bloeiperiode, vooral door de stijging van de internationale grondstoffenprijzen, maar door de diepe economische crisis die zich induidelijk ging aftekenen, werd het beeld radicaal gewijzigd. De vraag naar Indische exportproducten daalde en hun prijzen tuimelden: suiker en rubber tot een twintigste van de ca.bereikte top, copra en peper tot een tiende, thee tot een vijfde, tin tot een derde. Vanaf daalde de waarde van de totale export in luttele jaren tot een kwart, hetgeen ook samenhing

'20 1930 1925 1930

DE DIEPE CRISIS

met het feit dat de voor export bestemde productie tot de helft verminderde. De suikerindustrie werd het zwaarst getroffen: het suikerareaal kromp tot niet veel meer dan een zevende in en val) de 180 suikerfabrieken-die op Java in bedrijfwaren geweest, werden er 140 gesloten. Naast talloze inheemse werden ook veel Europese arbeidskrachten ontslagen: voor het eerst was er in Indië sprake van een vrij omvangrijke werkloosheid onder blanken. Velen van hen keerden noodgedwongen naar Europa terug, anderen bleven. In 1930 waren omstreeks zeventienduizend Europeanen hetzij in militaire, hetzij in civiele functies in dienst bij het gouvernement en werkten ca. vijftigduizend in de particuliere sector - onder die particulieren waren in '31 meer dan drieduizend werklozen, vijf jaar later ca. tienduizend; zij werden gesteund door comités die van het gouvernement de helft van de uitgekeerde steunbedragen terugbetaald kregen. Al die hulp ten spijt kwam menigeen in acute moeilijkheden te verkeren; men zag, hetgeen men in Indië nimmer had aanschouwd, Europeanen als straatkoopman langs de huizen gaan.

XCPrecies als met de regering .in Nederland het geval was, werd het Indische gouvernement gedwongen ordenend in het bedrijfsleven in te grijpen. Er werd een departement van economische zaken ingesteld en niet minder dan vijf-en-twintig nieuwe lichamen werden gevormd: fondsen, commissies en stichtingen, waarin overheid en bedrijfsleven samenwerkten teneinde de invoer te reguleren (bijna een derde daarvan stond tenslotte onder overheidscontroie) en greep te krijgen op de uitvoer. Internationale regelingén werden getroffen die alle neerkwamen op een drastische beperking van de productie; zij kwamen o.m. tot stand voor= suiker, rubber, tin" koffie, thee, kini'ne en palmproducten.'het met de protesten van de inheemse planters eens was, werd door gouverneurgeneraal jhr. mr. B. C. de Jonge gedwongen ontslag te nemen; de Jonge's

I Van '24 afvond de tinwinning op Banka en van '34 afbovendien die op het daarbij gelegen eiland Singkep plaats door de Gemeenschappelijke Mijnbouwmaatschappij Billiton die voor vijf-achtste eigendom was van het gouvernement, voor drie-achtste van de Billiton Maatschappij. Deze laatste maatschappij zette de tinwinning op Billiton voort. 2 Bij de opstelling van die regelingen moesten soms Nederlandse tegen Nederlands-Indische belangen worden afgewogen, soms de belangen van inheemse producenten tegen die van de grote ondernemingen. Ten aanzien van de suiker was men in Indië van mening dat het Javase suikerriet ten dele was opgeofferd aan de Nederlandse suikerbieten, ten aanzien van de rubber constateerden de inheemse planters dat hun productie op een andere wijze werd beperkt dan die van de grote ondernemingen: voor de ondernemingen werd een contingent vastgesteld en hun productie werd beperkt doordat zij een bijzonder uitvoerrecht moesten betalen - op Sumatra leidde dat tot ongeregeldheden, De gouverneur van Sumatra's Oostkust die

DE KOLONIALE SAMENLEVING

Aan het einde van de jaren '30 stond ca. drie-vijfde van de totale uitvoer onder overheidscontrole.

XCVoor de inheemse ,bevolking was de diepe crisis een nog grotere ramp dan voor de Europeanen. In de suikerindustrie, bij de cultures in de Buitengewesten, in de delfstofbedrijven en' bij de zoutwinning (het winnen en de verkoop van zout waren sinds de tijd van Raffles een gouvernementsmonopolie) hadden in '29 in totaal ruim negenhonderdduizend inheemsen werk gevonden - vijf jaar later, in '34, waren dat er nog maar ruim driehonderdduizend; bovendien hadden van de ca. driehonderdduizend inheemsen die in '29 in gouvernementsdienst waren (de zoutwinning uitgezonderd), ca. honderdduizend hun betrekking verloren. In totaal moesten dus ca. zevenhonderdduizend inheemsen op de een of andere wijze opgevangen worden in het inheemse deel van de samenleving - het dorp, de dessa, had, daarmee troostten de Europeanen zich, traditioneel een groot opnemingsvermogen. Inderdaad, velen van die honderdduizenden trokken naar hun dessa, maar dat betekende slechts dat daar meer monden moesten worden gevoed. Zeker, de kosten van levensonderhoud van de inheemsen daalden sterk (stelt men die kosten in '29 op IOO, dan waren zij in '34 tot 39 gezakt), maar van de inheemsen die in het bedrijfsleven een functie behielden, daalden de lonen nog sterker, soms tot maar een vijfde, en sterker was ook de daling van de prijs die de dorpelingen voor hun overtollige rijst konden bedingen.' De landrente werd evenwel slechts met een derde verlaagd, zout, petroleum en zelfs de 'katoentjes' uit Japan (veel goedkoper dan de Europese)? bleven naar verhouding duur, op schulden die men had gemaakt, moest men de vroegere rente betalen, men moest ook voor aflossingen van die schulden zorgen - dat alles betekende dat vele dorpelingen in financiële nood kwamen te verkeren; de naar verhouding welgestelden werden gedwongen, gouden voorwerpen die tot het familiebezit behoorden, en opgepotte zilveren munten te verkopen, tezamen voor honderden miljoenen guldens. Er waren op Java talrijke districten waar landbouwers de oogst voor enkele jaren vooruit hadden verkocht of op onderpand

XCvan Starkenborgh trof een billijker regeling door ook voor de inheemse planters eontingenten vast te laten stellen. I Volgens schattingen behielden de landbouwers op Java 38 % van de rijstoogst voor eigen gebruik; 20% verkochten zij aan de rijstpellerijen, 42 % verkochten zij op de markten, de passars. 2 Terwijl de invoer uit Europa, in geld uitgedrukt, in de jaren 1929-33 tot een kwart daalde, bleef de invoer uit Japan gelijk, hetgeen betekende dat er veel méér Japanse goederen in Indië werden ingevoerd; Japans aandeel aan de textielinvoer steeg van één- tot drie-kwart. 9

DE DIEPE CRISIS

van die oogsten geld hadden geleend. Wie noodgedwongen zo gehandeld had, moest zich en zijn gezin in leven houden met minderwaardige voedingsmiddelen die voordien als voeder voor karbouwen, eenden en paarden waren gebruikt; er deden zich zelfs gevallen voor waarbij inheemsen opzettelijk overtredingen begingen waarop gevangenisstraf stond: in de gevangenis kreeg men tenminste te eten.

XCIn april 'jö schonk de Nederlandse regering een bedrag van f 25 mln aan het Indische gouvernement met de bedoeling, het aan de verhoging van het levenspeil ten goede te laten komen (het bedrag werd in Indië zowel in Europese als in inheemse kringen te laag geacht) - belangrijker was het feit dat de internationale eonjunctuur in de tweede helft van de jaren '30 verbeterde. Met dat al gold, toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, voor de laagstgeplaatsten in de Indische samenleving hetzelfde als voor de laagstgeplaatsten in de Nederlandse: zij waren de nood, die door de diepe economische crisis was ontstaan, nog niet volledig te boven gekomen.

XCWij vermeldden dat inbij de grote cultures, in de delfstofbedrijven en bij de zoutwinning ruim negenhonderdduizend inheemsen werk hadden gevonden en in '34 ruim driehonderdduizend. Hoevelen waren het in '39? Ons is geen cijfer bekend, maar wij nemen aan dat toen vele honderdduizenden die in de crisisjaren werkloos waren geraakt, weer in loondienst hadden kunnen treden. De productie van industriële grondstoffen was namelijk weer gaan stijgen en de grote cultures besloegen weer een gezamenlijk oppervlak dat even groot was als inEr is geschat dat in '39 alleen al op de grote rubberplantages weer ca. driehonderdduizend inheemsen werkzaam waren, en op de oliepalmplantages ca. vijftigduizend; voorts, dat het plukken van de bonen op de koffieplantages toen weermiljoen dagdiensten vorderde en het plukken van de blaadjes op de theeplantagesmiljoen. Zo kon opnieuween niet onaanzienlijk deel van de inheemse bevolking in zijn levensonderhoud voorzien door arbeid in de grote Westerse ondernemingen. Die ondernemingen waren niet uit de inlandse samenleving ontstaan maar er aan toegevoegd. Koffie, thee, kina, rubber, oliepalmen en ook cacao en planten die vezels opleverden (bijvoorbeeld sisal) waren in de Indische 9

'29 '29. 30 25

DE KOLONIALE SAMENLEVING

archipel niet eens inheems geweest: Europeanen hadden ze er heen gebracht en met veel vallen en opstaan de juiste productietechnieken gevonden. Ook hadden die Europeanen het in cultuur gebrachte gebied belangrijk uitgebreid: zij hadden aan het eind van de jaren '30 in totaal omstreeks ro 000 vierkante kilometer woeste grond ontgonnen, beplant en in permanent onderhoud genomen en de inheemsen die daar en, op Java, in de suiker- en tabakscuituurwerkzaam waren (cultures die op Java geen ontginningen maar sawahs nodig hadden), verdienden in '38, aldus een door de econoom G. A. Ph. Weijer weergegeven 'uiterst ruwe schatting", tezamen minstens' f roo mln.ê

XCZiet men die inkomsten, hoe laag de lonen ook waren (wij komen er op terug), als een voordeel voor de inheemse samenleving, dan moeten daar nadelen tegenover worden gesteld die uit de koloniale verhoudingen voortvloeiden. 'De grote cultures hebben zich alle', aldus in '22 een tweede econoom, dr. J. H. Boeke,

XC'aanpassend aan de bestaande omstandigheden, zodanig georganiseerd dat zij van de kolonie niets anders behoeven dan de grond en de goedkope arbeidskracht. Zij hebben zich ... zoveel mogelijk los gemaakt van de persoonlijke capaciteiten, van de verder reikende prestaties, van het economisch inzicht, van de energie, van de ontwikkeling der bevolking; zij hebben, hun bedrijf technisch vervolmakend, de afstand tussen zich en de bevolking vergroot ... Zij hebben een sfeer van exploitatie-uit-onbegrepen-verte om zich geschapen;

XCzo' was een situatie gegroeid waarbij in de grote cultures tussen de inheemse landbouwersklasse als onderste maatschappelijke laag en de uitheemse ondernemersklasse als bovenste 'vrijwel geen ander verband (bestond)', aldus Boeke, 'dan dat de bovenste laag de onderste neerdrukt en haar overtollige sappen opzuigt." Inderdaad, van de Z.g. grote landbouwondernemingen was slechts een minieme fractie (nog geen 0,4 % van alle hectares die in erfpacht of als landbouwconcessie uitgegeven waren) in handen van inheemsen.

XCDaar kwam dan nog bij dat de in de archipel geïntroduceerde kapitalistische verhoudingen aan de inheemse wereld een zware schok toe9

1 G. A. Ph. Weijer in (1946), p. 300. 2 -Bij dit bedrag moet wè! bedacht worden dat de betrokken inheemsen, voorzover zij hun tijdelijk hadden moeten 'afstaan, de inkomsten misten die hadden kunnen voortvloeien uit de verbouw van de z.g. tweede gewas sen. 3 Aangehaald in D. M. G. Koch: (1950), p. 61-62.

DE SCHOK VAN HET KAPITALISME

brachten. 'In een enkel mensenleven', zo schreef de Indische oud-journalist A. Besnard in 1961,

'maakten de binnengedrongen Nederlanders van hun simpele landbouwland eenmoderne staat die in de wereld de voorname economische functie van de grootsteleverancier van tropische landbouwproducten ging vervullen. Het was, op zichzelfbezien, een machtige menselijke prestatie. Maar de energie, die daartoe nodigwas, bracht in het Indonesische gemoed, dat aan zijn kalme levenstempo demogelijkheid had ontleend om het leven te ondergaan in waardigheid, eengruwelijke schok teweeg ... De opening van het land voor de economischepassies van het Westen, met haar woedende creatiezucht, haar verbijsterendekennis, haar kille, efficiënte methodes, haar machines die door haar paardekrachten de persoonlijkheid van de fragiele, niet aan haar gewende mens vernederden,zou spoedig alle bekende verhoudingen ontzetten. Wat doelmatig, eerbiedwaardig en bevredigend was geweest, gedurende onafzienbare eeuwen, zou nietigworden, ouderwets en beschamend.;1

XCMen kan stellen dat de door Besnard geschetste schok dezelfde was die in de negentiende eeuw door het kapitalisme aan grote delen van de Europese volkeren werd toegebracht, maar er zijn verschillen: in Europa Was de ontwikkeling autonoom, in Indië kwam zij van buiten: in Europa richtte zij zich in de eerste plaats op een modernisering van industrie en handel (de boeren konden in een land als Nederland het ontwikkelingstempo bijhouden door de oprichting van coöperaties), in Indië richtte zij zich op de opbouw van moderne landbouwcultures en delfstofbedrijven", terwijl de voor de inheemse bevolking veruit belangrijkste vorm van economische ~edrijvigheid: de inheemse landbouw, in hoofdzaak

1 A. Besnard in (1<;161), p: 110. 2. Maar dat laatste in de eerste plaats daar waar de grote bedrijven zèlf winst konden maken. Dat gezichtspunt leidde tor het Z.g.Djambi-schandaal. In dat gebied op Sumatra (zie kaart VI op p. 62) bevonden zich rijke aardolielagen welke' de BPM, d.w.z. de Koninklijke/ wilde exploiteren. Het had toen in Nederland de aandacht.getrokken dat menigmaal hoge Indische functionarissen na hun pensionering een zeer lucratieve benoeming als cernmissaris van de Koninklijke/ of van de BPM hadden gekregen - dit kon, zei de woordvoerder van de SDAP in 1915, bij de nog in functie zijnde hooggeplaatsten in Indië de indruk wekken dat als men als ambtenaar maar goede vrienden bleef met de Koninklijke/ 'van de gouden wagen altijd wel een gouden spijker valt.' De woordvoerders van de Anti-Revolutionaire Partij' en de Christelijk-Historische Unie sloten zich hierbij aan en het gevolg was dat de Tweede Kamer een door de socialisten ingediende motie aannam waarin op staatsexploitatie werd aangedrongen. Het gouvernement in Batavia beweerde dat die vorm van exploitatie niet mogelijk ;was- in 1921 werd besloten dat voor Djambi een

DE KOLONIALE SAMENLEVING

terzijde werd gelaten. Wij schrijven 'in hoofdzaak', omdat uit het volgend hoofdstuk blijken zal dat het gouvernement in de eerste decennia van deze eeuw taken ter hand heeft genomen, de aanleg van irrigatiewerken bijvoorbeeld, die de inheemse landbouw ten goede zijn gekomen. Toch bleef deze achter. Het Europees kapitaal was, wat Java betrof, bij uitstek geïnteresseerd in een verhoogde opbrengst van het suikerareaal - inderdaad: na een belangrijke stijging in de negentiende eeuw (sinds 1830 een verzevenvoudiging van de opbrengst per hectare!) leidde voortgezet wetenschappelijk onderzoek er toe dat van 1900 tot 1940 de productiviteit van de suikergronden louter door verbetering van het suikerriet met 75 % steeg - de productiviteit daarentegen van de rijst-sawahs, gedeeltelijk dezelfde gronden, steeg maar heel weinig: van 1916 tot 1940 (de cijfers vóór '16 zijn ~ns niet bekend) met nog geen 9 %.

XCZo richtte de energie van het Europese bedrijfsleven zich in de eerste plaats op wat voor Europa, niet op wat voor Indië wenselijk was. In dat bedrijfsleven kregen bovendien inheemsen geen kans om ervaring op te doen en vooruit te komen. 'Zoals je weet', schreef begin '40 P. A. Kerstens, voorzitter van de Indische Katholieke Partij I, aan het Tweede Kamerlid voor de Rooms-Katholieke Staatspartij M. J. M. van Poll,

XC'is het bij menig grootbedrijf (voorbeeld: de BPM) een onwrikbare stelregel dat tot stafemployé. uitsluitend uitgezonden Nederlanders benoemd worden .... [Dat] geldt nagenoeg over de gehele linie van het bedrijfsleven; ik ken niet één Inlandse jurist, econoom of ingenieur die bij het grote Europese bedrijfsleven werkzaam is.'2

XCDat het accent bij de ontwikkeling van een moderne economie op bepaalde sectoren van de landbouw lag en niet op die van de industrie, hing samen met de beduchtheid in Nederland dat industrieproducten welke men aan Indië kon leveren, in Indië zelf zouden worden vervaardigd, maar er was nog een tweede, meer 'permanente' factor: de opbouw

gemengd bedrijf zou worden opgericht hetwelk voor vijf-achtste gouvernements eigendom zou zijn; de BPM, eigenaresse van drie-achtste van de aandelen, diende de exploitatie ter hand te nemen. In 1927 werd geconstateerd dat zij er maar weinig aan had gedaan - er waren alleen verliezen geleden die voor vijf-achtste op het gouver nement drukten. Pas na deining in de pers en in de Tweede Kamer nam de BPM de exploitatie energieker ter hand. 1 Hij werd eind '41 benoemd tot minister van handel, nijverheid en scheepvaart en van landbouwen visserij in het tweede kabinet-Gerbrandy. 2 Brief, 22 jan. 1940, van P. A. Kerstens aan M. van Poll (ARA, archief-P, A. Kerstens, 20).

INDUSTRIE

van een moderne industrie was in de Indische archipel moeilijker dan elders; rijke ijzerertslagen waren er niet ontdekt en wat er aan steenkool gewonnen werd: weinig op Java, iets meer op Sumatra en Borneo, was van matige kwaliteit, vooral op Java. Er was in Indië dan ook geen hoogovenbedrijf: alle staal moest geïmporteerd worden; geïmporteerd werden ook de machines. Wat zich in Indië 'machinefabriek' noemde, was in feite een reparatie-werkplaats.

XCIndië kende wèl een traditionele kleine textielnijverheid in de vorm van huisbedrijfjes en werkplaatsen waar, veelal met ingevoerde katoen, de inheemse kleding werd gemaakt - hierin vonden enkele honderdduizenden inheemsen hun verdienste of hun bijverdienste. Een deel van de werkplaatsen werd geleidelijk uitgerust met door het Textielinstituut te Bandoeng uitgevonden verbeterde weefgetouwen, vervolgens met mechanische weefgetouwen waarvan een deel uit Japan afkomstig was. Ook waren er enkele honderdduizenden inheemsen die simpele bouwmaterialen, aardewerk of sigaren en sigaretten vervaardigden, hetzij in huisbedrijfjes, hetzij in werkplaatsen. Veel zeepfabriekjes werden door Chinezen gedreven. In totaal vonden in '39 ca. twee miljoen inheemsen hun bestaan in wat 'de kleine nijverheid' heette - in de moderne industrie werkten daarentegen slechts ca. dertigduizend inheemse arbeiders. Het grootste deel van die moderne industrie kwam pas in de jaren '30 tot stand, voornamelijk niet met Nederlands maar met Amerikaans, Brits, Duits en Belgisch kapitaal. Machinaal vervaardigd werden toen talrijke consurnptie-artikelen die hoofdzakelijk bestemd waren voor het groeiend aantal Nederlanders en andere Europeanendie in Indië leefden, ook wel voor de vermogenden onder de Chinezen; het Amerikaanse General Motors-concern vestigde op Java een assemblagebedrijf, de Goodyear fabrieken richtten er een fabriek op voor het maken van autobanden. Mede voor de inheemse markt werkten toen enkele grote spinnerijen en weverijen. Er was voorts een cementfabriek en er waren twee grote papierfabrieken die in de eerste plaats papier leverden aan de ruim tweehonderd Nederlandse, Chinese, Arabische en inheemse drukkerijen die de archipel telde. Het Arabische en inheemse aandeel aan al die moderne bedrijvigheid was evenwel gering: in 1925 (latere cijfers zijn ons niet bekend) bleek bij een gouvernementsonderzoek dat van alle industriële bedrijfjes en bedrijven waar meer dan zes arbeiders werkzaam waren, 54 % eigendom was van Europeanen en 30% van Chinezen; het Chinese percentage was, naar aangenomen werd, in werkelijkheid hoger omdat het wel voorkwam dat inheemse eigenaars stromannen waren van vermogende Chinezen.

DE KOLONIALE SAMENLEVING

XCEerder hebben wij enkele voorb~elden gegeven van de winsten die in Indië konden worden gemaakt: het Cultuurstelsel deed de Nederlandse staat bedragen toevloeien tot een totaal van ruim f 800 mln, de gouvernementssuikercultures stelden menige eigenaar van een suikercontract in staat, in luttele jaren een fortuin te verwerven, en de Billiton Maatschappij maakte van 1860 af in dertig jaar tijds met een kapitaal dat van f 5 mln tot f 1 mln kon worden gereduceerd, ruim f 54 mln zuivere winst.

XCHoeveel was in totaal aan Nederlands en ander buitenlands kapitaal in Indië belegd en hoeveel winst hebben die beleggingen opgeleverd?

XCTot in het begin van deze eeuw deden daaromtrent in Nederland slechts wilde schattingen de ronde waarin over het algemeen Indië's betekenis voor de Nederlandse economie veel te hoog werd gesteld. Zo werd in 1914 in een brochure met de veelzeggende titel'Indië verloren, rampspoed geboren beweerd dat bijna de helft van het Nederlands nationaal vermogen in Indië was belegd - in werkelijkheid, zo constateerden latere onderzeekers die beter cijfermateriaal tot hun beschikking hadden, was dat slechts met een-vijfde tot een-zesde het geval. Volgensdat betere cijfermateriaal was in '38 van een nationaal vermogen van ca. f 2c2 miljard, f 4 miljard in Indië belegd, leningen van de Indische overheid daarbij inbegrepen. Die leningen beliepen toen f 1,3 miljard en die schuld was voor ca. vier-vijfde in Nederlandse handen.

XCIn het bedrijfsleven was volgens schatting door Nederlanders en niet-Nederlanders ca. f 4 miljard belegd: f 3 miljard aan Nederlands kapitaal, f 1 miljard aan niet-Nederlands; aan dat niet-Nederlandse kapitaal hadden Britten en Amerikanen het grootste aandeel, vooral door beleggingen in de aardolie-industrie. Al die cijfers geven wij onder voorbehoud: het Indische gouvernement had van de belegde kapitalen geen volledig overzicht. Tekenend is het dat D. H. Burger in zijn staat van de Nederlandse beleggingen in de verschillende sectoren van het Indische bedrij fsleven tot twee opstellingen kwam 1 die een onderling verschil vertoonden van niet minder dan f 950 mln; met zijn hoogste schattingen kwam hij op een totaal van f 3 % miljard."

1 D. H. Burger: dJ. II, p. 86. 2 On dememingscultures f I 400 mln; mijnbouw f 600 mln; particuliere spoorwegen f 400 mln; bankwezen f 200 mln; groothandel f 200 mln; kleinhandel en nijverheid f 300 mln; scheepvaart f 400 mln.

BELEGGINGEN EN WINSTEN

XCOok van de uit Indië afvloeiende winsten die het Westers bedrijfsleven in Indië maakte, kan niets met zekerheid worden gezegd: er zijn verschillende schattingen gemaakt. De meeste onderzoekers zijn daarbij op een percentage uitgekomen dat tussen 6 en 7 ligt. Beleggingen in Indië waren vóór de Tweede Wereldoorlog goede beleggingen: in doorsnee leverden zij nog iets meer op dan de bij veel beleggers populaire Amerikaanse fondsen. Daar stond tegenover dat beleggen in Indië riskanter was: de cultures konden getroffen worden door droogte en plantenziekten en de exportprijzen van agrarische en minerale grondstoffen vertoonden vaak dalingen die door de omstandigheden op de wereldmarkt werden bepaald. 'In verband met de grote risico's van de beleggingen waren', schrijft Burger, 'de daaraan verbonden voordelen niet overdreven hoog."

XCIn de periode vóór de Tweede Wereldoorlog vloeide aldus jaarlijks een bedrag van f 24Q tot f 280 mln aan winsten naar het buitenland af; een bedrag dat daar ongeveer de helft van was, óók winst, bleef in Indië en werd in de bedrijven belegd.

XCHet was niet zozeer de inheemse economie maar het waren de buitenlandse ondernemingen die Indië een belangrijke plaats deden innemen in de wereldeconomie. Die plaats was een feit en dat feit onderstreept dat het er betrekkelijk rustig was en dat het Nederlands bestuursapparaat efficiënt werkte; er was dan ook in Nederlands-Indië in absolute zin méér aan buitenlands kapitaal belegd dan in heel China en in relatieve zin, d.w.z. per hoofd van de inheemse bevolking, ook méér dan in Brits-Indië.

XCBehalve van beleggingen door particulieren was er in Indië sprake van beleggingen door het gouvernement. Er werd in 1941 een opstelling van gemaakt ten behoeve van de commissie die onder voorzitterschap van dr. F. H. Visman, lid van de Raad van Nederlands-Indië, naging welke staatkundige wensen in de Indische samenleving leefden, en blijkens die opstelling kon men, teruggaande tot 1867 (het jaar waarin Indië een eigen comptabiliteit had gekregen), overheidsuitgaven tot een totaal van f 1600 mln tot de kapitaalsbeleggiqgen rekenen. Bijna 80% daarvan,

I D. H. Burger: dl. II, p. 113.

DE KOLONIALE SAMENLEVING

nl. f I265 mln, was belegd in bedrijven die geheel of gedeeltelijk staatseigendom waren en van die f I 265 mln was bijna f 750 mln belegd in de Staatsspoorwegen.'

XCTelt mep bij die bijna f 750 mln de bedragen op, uitgegeven voor de vaarwaterverbetering en de havenaanleg, dan blijkt dat meer dan de helft van de gouvernementsbeleggingen gezien mag worden als de overheidsbijdrage tot het doen ontstaan van een modern verkeerswezen.

Modern verkeerswezen

XC

XCDe Oost-Indische Compagnie had aan de verbetering van het verkeerswezen niet veel aandacht behoeven te besteden: haar schepen maakten gebruik van bestaande havens (die van Batavia kreeg nieuwe havenhoofden) en wel waren de wegen op Java hoogst primitief maar de eerder door ons vermelde buffeltransporten uit de Preanger konden er zich over voortbewegen. Daendels' Postweg was het eerste grote werk dat op verkeersgebied door het Nederlands bestuur op Java werd ondernomen. Later in de negentiende eeuw maakten de gouvernementscultures het wenselijk dat op Java talrijke nieuwe wegen werden aangelegd en nieuwe bruggen gebouwd - na I870 had de uitbreiding van de cultures hetzelfde effect in die delen van de Buitengewesten waar veel kapitaal werd geïnvesteerd. Er werden ook spoorwegen aangelegd, vaarwaters verbeterd, nieuwe havens gemaakt en moderne schepen in de vaart gebracht en in I928 kwamen de eerste "luchtverbindingen tot stand.

XCLaat ons beginnen met de voor Indië zo belangrijke verbindingen te water, die van het begin van de twintigste eeuw af werden bevorderd doordat de bebakening en de kustverlichting werden verbeterd, bij de drukste havens baggerwerken werden uitgevoerd en nieuwe haveninstallaties werden gebouwd. De veruit grootste onderneming op het gebied van het zeetransport in de archipel was de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, de KPM: een bedrijf, in I888 opgericht, dat twee jaar later bij vrije inschrijving een gouvernementscontract verwierf en niet alleen moderne schepen in de vaart bracht (per I april '40 voeren in Indische wateren 135 KPM-schepen met een gezamenlijke inhoud van 326000

XC, De overige posten waren: bevloeiingswerken f 89 mln, havens en vaarwaters f 93 mln, gebouwen f 23 mln, afkoop particuliere landerijen f 92 mln (daarop komen wij nog terug) en diversen f

BETERE VERBINDINGEN

brutoregisterton) maar ook eigen havens liet aanleggen, naar die havens prauwveren organiseerde voor de aan-ren afvoer van lading en passagiers, pakhuizen bouwde, woonwijken voor inheemse havenarbeiders liet verrijzen, reparatiewerkplaatsen inrichtte en zelfs (op Borneo) een eigen steenkolenmijn exploiteerde. De KPM was een gesubsidieerd bedrijf: gesubsidieerd door het gouvernement; daar stond tegenover dat zij per jaar in de Indische wateren minstens anderhalf miljoen zeemijlen moest afleggen, grotendeels op voorgeschreven routes 1; daarbij moest ook de post worden vervoerd. Van '33 af ontving de KPM voor dat alles per jaar f 200 000 subsidie.

XCBehalve de schepen van de KPM voeren er in Indië nog andere stoomen motorschepen van kleinere maatschappijen die op de profijtelijkste routes (ook de route naar en van Singapore) hoofdzakelijk goederen vervoerden.

XCNaast dat alles was er de vloot van inheemse. zeilschepen, de prauwen, die een belangrijke rol speelden in het economisch verkeer voorzover dat geheel in de inheemse sfeer was gebleven; naar schatting hadden die prauwen in '38 een gemeenschappelijke inhoud van ruim 70000 brt.

XCNu de verbindingen te land.

XCAan wegverbetering was veel gedaan op Java, op delen van Sumatra, Celebes en Bali en op de tineilanden Banka en Billiton; op Borneo waren slechtsdaar nieuwe wegen aangelegd waar vestigingen van grote ondernemingen waren ontstaan, bijvoorbeeld bij de aardolie-complexen van Tarakan en Balikpapan. Een deel van al die wegen was onverhard: ze werden wel door auto's en autobussen gebruikt maar tropische regenbuien konden dat hoogst bezwaarlijk maken, vooral op bergtrajecten. Van de verharde wegen was een deel geasfalteerd. In '38 was er op Java 9000 km geasfalteerde en 14000 km verharde weg, in de Buitengewesten 4000 km geasfalteerde en 27000 km verharde weg. Nagenoeg al die wegen waren pas na 1870 aangelegd. Er werd in 1940 gebruik van gemaakt door ca. 85 000 motorvoertuigen van welke de helft op Java reed, de helft in de Buitengewesten.

XCEr waren op Java Staatsspoorwegen en particuliere spoorwegen met een aantal, ten dele als voedingslijnen bedoelde, stoomtramwegen. De Staatsspoorwegen hadden er bijna 3000 km spoorweg in bedrijf, de particuliere spoorwegen ca. 2500 km. Ten behoeve van die spoorwegen waren talrijke bruggen gebouwd en tunnels gegraven. Het materieel was

I De KPM onderhield ook scheepvaartverbindingen met China, Japan, Australië en Nieuw-Zeeland.

DE KqLONIALE SAMENLEVING

XCmodern. De reis van Batavia Raar Soerabaja, per spoor een afstand van

XCca. 900 k:ni (zeg: van Amsterdam tot Lyon), die in de eerste drie decennia

XCvan de twintigste eeuw drie etmalen in beslag nam (op veel trajecten

XCmoest toen heel langzaam worden gereden), werd in 1930 tot één dag

XCteruggebracht en in '3ó deed een 'nachtexpress' zijn intrede die met

XCijsblokken gekoelde rijtuigen had. . Ook opSumatra bestonden zowel Staats- als particuliere sp!)orwegen,

XCalle uitgaande van de belangrijkste havensteden: ruim 1400 km Staats

XCspoorweg, .ruirn 2000 km particulier bedrijf. Bij het personenvervoer maakten in de eerste plaats inheemserr van.de

XCtreinen gebruik; daarvan was het gevolg dat het totaal-aantal reizigers dat

XCin 1920, het eerste jaar van de economische, opleving welke op de Eerste

XCWereldocrlog volgde, een maximum bereikt had, in 1937; het laatste jaar

XCvan de diepe Crisis;tot minder dan twee-vijfde was gedaald; de meeste

XCinheemsen prefereerden toen de goedkopere autobussen. Luchtverbindingen kende de archipel sinds 1928, toen (met een rege

XCringssubsidie) de Koninklijke Nederlands-Indische Luchtvaart Maat

XCschappij, de Knilm, werd opgericht. Twee jaar later; in 1930; maakte de

XCKLM van Nederland uit een aanvang met een vaste dienst QP Batavia. De vliegtuigen deden er vijf-en-een-halve dag over, De verbinding werd

XCeerst in beide richtingen eens in de. twee weken onderhouden, maar van

XC'37 af driemaal per week. Vooral voor het postvervoer hetekende dat een

XCgrote verbetering. In Indië zelfbouwde de Knilm geleidelijk een net van

XCvliegverbindingen op, eerst alleeri op Java, spoedig ook in de Buitenge

XCwesten, later in de jaren '30 mede naar Australië. Het gouvernement

XCverleende het bedrijf toen een jaarlijkse subsidie van f 700 000. Aan dit alles voegen wij toe, dat in de jaren 'jo. ook de radiotelefonie

XCen de radio. een belangrijke roi gingen spelen in het leven van de meeste

XCEuropeanen. Het radiotelefoonverkeer met Nederland begon in ~29en I breidde zich snel uit. In '34 begon voorts een particuliere onderneming:

XCde n.v. Nederlands-Indische Radio Omroep Maatschappij, de Nirorn, met

XCeigen uitzendingen: zij was verplicht, zowel voor een Westers als.voor

XCeen Oosters programma te zorgen - dat Oosters programma werd niet

XCdoor inheemsen maar door Nederlanders samengesteld. Anders dan in

XCNederland, moest wie luisteren wilde, in Indië vah meet af'aanluistergeld

XCbetalen. f 15 per.jaar. Naar verhouding hadden slechts weiniginheemsen

XChet geld om een toestel aan te schaffen en het luistergeld te betalen

XC- bovendien was er in de dessds geen electriciteit. Er stonden in 1940

XCvolgens de officiële gegevens ca. 50090 toestellen bij Europeanen,

XCca. 20000 bij Chinezen en Arabieren en ca, J2, 000 bij inheernsen,

100 [PDF]
'[,ELEFOON' EN RADIO

die inheernseri, ca. àcht-en-zestig miljoen in die tijd, bezat dus nog niet één op de tweeduizend een radio; aangezien ook maar weinigen hunner konden lezen (daarover later meer), waren zij voor hun kennis van wai: in Indië en in de rest van de wereld gebeurde, afhankelijk van mondelinge mededelingen: Bij wie daarvoor gevoelig was, versterkte zulks het besef achtergesteld te zijn.' Bovenop de inheemse samenleving waarin, zeker in de dorpen, het leven nog steeds verliep volgens traditionele, eeuwenoude patronen, ~as een nieuwe, moderne samenleving bezig te ontstaan, maar val) de verworvenheden daarvan Was tot de inheernsen . maar weinig doorgedrongen. Hoe het inheemse deel van de samenleving, er aan de vooravond van de Tweede Wereldocrlog uitzag, zullen wij straks weergeven - eerst willen wij, elk in haar historische ontwikkeling, de andere bevolkingsgroepen behandelen die zich in Indië bevonden: de Buropeanen, de Indo-Europeanen (of, zoals wij hert als regel zullen aanduiden: de Indi.sche Nederlanders) en de Chinezen en Arabieren.

Europeanen

XC

XCWaarom schrijven wij over 'Europeanen' en niet over 'Nederlanders'? Niet alleen omdat 'Nederlanders' te eng zou zijn (er woonden en werkten in Indië ook Duitsers,'Zwitsers, Belgen, Engelsen en leden van andere Europese naties)maar ook, en, vooral, omdat het begrip 'Europe'anen" de grote scheiding marheide: er waren in de archipel iriheemserr, meestal als 'Inlanders' aangeduid (een aanduiding die, door politiekbewuste inheemsen als discriminerend werd ervaren), 'Vreemde Oosterlingen', zoals het officieel heette (Chinezen, Arabieren en anderen), en dan tenslotte de maatschappelijke bovenlaag: de Europeanen. Voor heil (en voor de personen van andere afkomst, voorzover hun verzoek tot erkenning als Europeaan was ingewilligd I) golden aparte' rechtsregels - regels die in de twintigste eeuwook van toepassing-werden verklaard

XC1 Dat was al in het midden: van de negentiende eeuw mogelijk gemaakten van die mogelijkheid werd toen en later gebruik gemaakt door Vreemde Oosterlingen en, inheemsen die in het maatschappelijk leven op gelijke voetstonden met de Europeaneri. en veel met dezen omgingen, Willigde liet goiivernernent hun verzoek om erkenning in, dan werden hun namen in het Staatsblad voor Nederlands-Indië gepubliceerd - men sprak dan wel van "Staatsblad-iiatopeuvet:', .

101 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

op vreemdelingen die een afkomst hadden welke men met die der Chinezen en Arabieren 'kon vergelijken, maar wier regeringen hadden weten te bereiken dat hun burgers in Indië als Europeanen behandeld zouden worden: Japanners, Philippino's, Thailanders en Egyptenaren.

XCHet aantal in Indië aanwezige Europeanen liep in de tijd van de Compagnie op tot meer dan tienduizend, van wie Zich, gelijk eerder vermeld, tegen de vijfduizend in Batavia bevonden. De meesten van die meer dan tienduizend waren militairen - anderen waren werkzaam bij het bestuur, bij de handel, bij de rechtspraak en als heelkundigen, predikanten, schoolmeesters en ambachtslieden, dat laatste vooral op de werven en in de andere bedrijven die de Compagnie in en bij Batavia had opgericht. De Compagnie was een veeleisende werkgever. 'De klerken ... , een paar honderd slecht betaalde, schraal gevoede, door koorts' (vooral malariakoorts) 'geplaagde jongemannen', schrijft Vlekke,

XC'stonden op om half zes, begonnen te werken om zes uur en bleven aan hun schrijftafels bezig tot zes uur in de namiddag, met een korte onderbreking van dertig minuten voor het ontbijt en een pauze van twee uur voor het middagmaal. Er was geen rust na het eten; het werk ging door in de tropische hitte. 1\1ser veel werk was, werden kaarsen aangestoken kort na zes, en het schrijfwerk ging door. Zij mochten het fort niet verlaten behalve op woensdag en op zondagmiddag en zelfs dan moesten zij om zeven uur thuis zijn ... De arbeiders van de Compagnie hadden al geen gemakkelijker leven. De schoenmakers waren verplicht één paar schoenen per dag klaar te maken op straffe van gevangengezet te worden. De timmerlui en scheepsbouwers van de werven der Compagnie waren aan het einde van de achttiende eeuw nog altijd zo goed dat James Cook', die zijn schip in de haven had laten opkalefateren, schreef: 'In de hele wereld is geen betere scheepswerf dan die van Batavia.' '2

XCWie zijn arbeidscontract met de Compagnie was nagekomen, kon, als hij in leven was gebleven (wij herinneren er aan dat van de dienaren van de Compagnie jaarlijks gemiddeld een zesde bezweek), naar Nederland repatriëren - hij kon ook verlof krijgen, zich in de stad Batavia als 'vrij burger' te vestigen. 'Zo goed als alle vrije burgers waren', aldus Vlekke, 'oud-dienaren van de Compagnie en de society van Batavia was er een van nieuwe rijken met veel overdadig vertoon van rijkdom. Het werd als een blijk van grote welstand beschouwd een groot aantal slaven te hebben om al het werk en alle zorg aan hen over te laten, zelfs de

XC, De beroemdste achttiende-eeuwse Engelse ontdekkingsreiziger. 2 B. H. M. Vlekke: Geschiedenis van de Indische archipel, P.207-o8.

102 [PDF]
GROEI VAN HET AANTAL EUROPEANEN

opvoeding van de kinderen." Het rijkst waren diegenen die in de omgeving van Batavia eigenaar waren geworden van een der door de Compagnie uitgegeven particuliere landerijen.

XCIn de negentiende eeuw bevonden zich aanvankelijk in Indië veel minder uit Europa afkomstige blanken; later nam hun aantal toe, als gevolg eerst van het Cultuurstelsel, vervolgens van de uitbreiding van de grote cultures en van het bestuursapparaat. In 1856 (het jaar van Douwes Dekkers conflict in Lebak) toonde een telling aan dat er in Indië, de militairen uitgezonderd, ruim vierduizend uit Europa afkomstige blanken waren, onder hen ca. drieduizend Nederlanders. Onder die blanken (hun aantal groeide vooral na 1900) bevonden zich in de negentiende eeuw naar verhouding weinig vrouwen - tot aan het einde van die eeuw hielden het gouvernement en de grote bedrijven de regel aan dat wie naar Indië werd uitgezonden, ongehuwd moest zijn. Heel veel mannen (het was in de Compagniestijd niet anders geweest) namen een inheemse vrouwals bijzit. Als blanke man had men in het algemeen in een koloniaal bestuurd gebied als Indië een mate van sexuele vrijheid die Nederland niet kende; wie er meer dan één bijzit op na wilde houden of de ene na de andere, kon zonder aanstoot te wekken zijn gang gaan. Die grotere vrijheid sloot trouwens aan bij de leefgewoonten der inheemsen bij wie in een tijd waarin echtscheiding in Nederland nauwelijks voorkwam, huwelijken veelvuldig werden ontbonden", hetgeen krachtens de adat en de regels van de Islam een simpele aangelegenheid was. De Islam stond bovendien toe dat een man meerdere vrouwen tegelijk had; vier was het maximum.

XCIn de twintigste eeuw nam het aantal Europese vrouwen niet alleen absoluut maar vooralook relatief toe. Op elke duizend Europese mannen waren er in 1880 vierhonderdtwee-en-zeventig Europese vrouwen geweest - in 1930 (het jaar van de laatste volkstelling die onder het Nederlands bewind werd gehouden") waren het er achthonderdvier-entachtig, 'en dit getal moet in 1940" aldus Rob Nieuwenhuys,

XC'eerder groter dan kleiner zijn geweest. En al was daarmee de 'huishoudster' of

XC1 A.V., p. 208. 2 Er waren ca. 1920 streken op Java waar het aantal echtscheidingen bijna de helft was van het aantal huwelijken; in de Preanger was het aantal echtscheidingen zelfs bijna even groot als het aantal huwelijken. Wij weten verder (meer gegevens hebben wij niet) dat in de drie jaren 1929 t.e.m. 1931 bijna 60% van alle Islamietische huwelijken werd ontbonden, de meeste met verstoting van de vrouw. 'Die van 1940 is in verband met de oorlogsomstandigheden niet doorge

103 [PDF]
DE k,(jLONiALE SAMENLEVING

njai nog niet verdwenen '(vooral niet in de binnenlanden), 'van een .. , vrijgezellensamenleving waarin de conctibine een vanzelfsprekende plaats had gekregen, was geen sprake meer."

XCNiet al die Europese vrouwen waren blanken. 'Europeaan' was in Indië een wettelijk begrip en van het bégin van de negentiende eeuw af gold dat een vrouw die met een Europeaan (Nederlander) trouwde, daarmee zelfEuropeaanse (Nederlandse) was geworden. Toen nu in 1892 de Wet op het Nederlanderschap van kracht ~erd, verkregen alle in 1~4ië aanwezige Europeanen van gemengde afkomst de Nederlandse nationaliteit (behalve uiteraard diegenen die deze nationaliteit of een andere Europese riationaliteit reeds.bezaten)," Zij behoorden daarmee automatisch tot de groep der Europeanen. Indië telde in '1930 c~. honderdvijftienduizend Europese vrouwen en meisjes ~aar van hen waren slechts zes-en-twintigduizend in Europa I(bijna.uitsluitend: in Nederland) geboren - misschien waren het er I~h'40 iets meer,

XCTussen in Europa (eventueel in Indië) geboren planken en als,Nederlander erkende personen van andere afkomstmaakte de officiële statistiek geen verschil: allen waren Europeánen, Blijkens de volkstelling van I93Ó waren het: er ruim tweehonderdveertigduizend (Japanners, Philippine's, Thailanders en Egyptenaren meegeteld). Preciese cijfers voor i940 zijn niet bekend; over het algemeen is men er van uitgegaan dat er ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in Indië ca, tachtigduizend uit Nèclerland afkomstige Nederlaaders waren (misschien tegen de dertigduizend vrouwen en meisjes, misschien ruim vijftigduizend mannen en jongens) en ruim tweehonderdduizend Indische Nederlanders.

XCBinnen de groep der uit Europa afkomstige blanken was in de eerste vier decennia van deze eeuw niet alleen de verhouding tussen de aantallen mannen en vrouwen gewijzigd, maar het moderne bedrijfsleven en de uitgebreidere gouvemementsbemoeienissen hadden ook beter opgeleide mannen naar Indië doen vertrekken. 'De planter' (wij citeren opnieuw Nieuwerihuys) 'die op blote voeten door de terreinen liep . : .

, R Nieuwenhuys: p. 390, 2 Rechtens warenIndische Neder landers nadien Nedcrlandcrs zonder meer, Wij willen niettemin, het begrip 'Indische Nederlanders' blijven gebruiken omdat zij lri historisch en cultureel opzicht een apar::e groep blev.en vormen die o.m. in de japanse bezettingsjaren een eigen geschiedenis ·had. ;'\Is Nederlandse staarsburgers behoorden die Indische Nederlanders oftewel Indo-Europeanen in Indië tot de Europeanen. Over hen schrijven wij in de volgende paragraaf. schrijven wij in deze over 'Europeanen', dan bedoelen wij, tenzij anders aangegeven, diegenen die uit Europa afkomstig wareri,

104 [PDF]
EUROPESE LEEFWIJZE

werd vervangen door de in Deventer' of Wageningen opgeleide kracht ... ; de academisch gevormde ambtenaar kwam in de plaats van de snel opgeklommen self-made man'? Met de uitbreiding Van het aantal en de wijziging van het soort blanken dat in Indië ging werken, hing samen dat er verandering kwam jn hun leefgewoonten. Nieuwenhuys:

XC'Het leven in Indië werd vooral in de steden (waar het merendeel van de . Europeanen woonde) cornfortabeler, tegen de vroegere gevaren beschermd door een goede medische verzorging met uitstekende ziekenhuizen, goede scholen, eerste-rangs hotels, asfaltwegen, waterleiding en electrisch Iicht, frigidaires en air-conditioning? In grotere en kleinere steden ontstonden Europese wijken, waar de Europeanen onder elkaar leefden.rZelfs de bouwstijl paste zich bij de nieuwe vorm van leven aan: de grote, koele Indische huizen met marmeren. vloeren en een groet erf eromheen werden vervangen door kleinere villa's met een voor- en achtertuintje, zodat sommige buurten aan Laren ~f Bussum deden denken bij eenhittegolf Bovendien, en dit is zeer belangrijk, werd de Europese leefwijze normatief. Als we de grens tussen tempo doelde' en de 'nieuwere tijd' in de oorlogsjaren reggen, tussen 1914 en 1918, dan kunnen we in het algemeen zeggen dat de Europeaan die in tempo doeloe aankwam, zich moest aanpassen bij Indische leefgewoonten, ook omdat hij veelal in concubinaat leefde, een' gemengd huwelijk sloot of met een Indische trouwde, maar dat daarria ook de Indische gezinnen, vaak uit sociale overwegingen, zich gingerr aanpassen bij een Europese levenswijze. Een proces in omgekeerde richting dus."

XCHet vertrek uit Nederland naar Indië betekende dat men in een totaal andere wereld belandde: dag en nacht ongeveer even lang, een korte schemering en maar een zwakke wisseling ia de seizoenen - geen lente, zomer, herfst of winter, maar, behalve in de hooggelegen gebieden, één voortdurende, drukkende warmte met weinig afkoeling's nachts, en vooral in de maanden van de z.g. natte moesson, een hinderlijk-hoge

XC1 Daar was sinds 1912 de Koloniale Landbouwschool gevestigd: een middelbare opleiding. 2 R Nieuwenhuys: Oost-Indisdie spiegel, p. 390. 3 Air-conditioning kwam ook in de grote steden maar heel weinig voor en in de meeste huizen van Europeanen waren geen frigidaires maar ijskasten waarin door een ijsfabriek geleverde blokken ijs werden geplaatst. 4 'de oude tijd'. 5 R. Nieuwenhuys: Oost-Indische spiegel, p. 391.

105 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

luchtvochtigheid. Al met al: een klam en uitputtend klimaat. 'Tropenjaren tellen dubbel', placht men te zeggen en daar werd ook rekening mee gehouden: bij de pensioenberekening telde elk dienstjaar als twee pensioenjaren en was in Nederland vijf-en-zestig de pensioengerechtigde leeftijd, in Indië was hij voor Europeanen tot 1930 vijf-en-veertig, nadien (in verband met de diepe crisis en de bezuinigingspolitiek) vijftig jaar.

XCDan: de zototaal andere natuur, woest hier, liefelijk daar, haast overal overweldigend groen en met een weelde aan exotische bomen, planten en gemren en met tal van vogels en andere dieren, insecten ook, die men in Europa niet kende. In die andere natuur de inheemsen: andere mensen met hun donker uiterlijk, hun andere taal, hun andere leefgewoonten, hun andere cultuur - mensen die vooral op Java de indruk maakten gedwee te zijn, vriendelijk, hoffelijk, zachtmoedig.

XCEr waren van meet af aan enkelen onder de uit Nederland aangekomenen die zozeer aangesproken werden door de sfeer van levensaanvaarding en berustende kalmte die in de dessa's hing, dat zij, soms en misschien wel vaak hun inheemse levensgezellin volgend, zich geheel aan de inheemse samenleving assimileerden en daarin opgingen. Anderen waren er die, niet zo ver gaand, in hun levens- en denkwijze tussen de inheemsen en de Europeanen bleven hangen. Weinig Europeanen waren er die niet, zeker bij een enigszins langdurig verblijf, onder de bekoring kwamen van het steeds groene tropische eilandenrijk, inderdaad: 'een gordel van smaragd' - ook wie Max Havelaar verwierp, kon die karakterisering beamen.

XCWie kan de motieven nagaan van al die honderdduizenden Nederlanders die van de tijd van de Compagnie af in Indië terechtkwamen? Had Haafner gelijk die diegenen die er zich in de laatste decennia van de achttiende eeuw bevonden, karakteriseerde, zoals vermeld, als 'deugnieten, verkwisters, boeven allen die wegens hun misdaden of anderszins uit hun geboorteplaats zijn verbannen, bankroetiers en ander slecht volk'? Er waren uitzonderingen op die algemene regel en vast staat dat, al zullen er onder de uit Nederland gekomen groep ook in de twintigste eeuw wel personen zijn geweest die naar Indië waren gezonden omdat zij in Nederland waren mislukt, de groep als geheel een ander karakter was gaan vertonen dan in vroeger eeuwen: het waren 'gewone' Nederlanders, in meerderheid afkomstig uit middenstand en bourgeoisie. Velen van hen hadden het gevoel, in Indië ruimer te kunnen ademhalen dan in het 'verzuilde' Nederland en méér te presteren (zij verdienden ook méér); de consolidatie van het Nederlands gezag, de invoering van moderne productiemethoden, de uitbreiding van de taken welke het gouverne

106 [PDF]
IN DE 'GORDEL VAN SMARAGD'

ment ter hand nam - het schonk menigeen hunner de overtuiging dat Nederlands leiding heel Indië slechts tot zegen strekte.

XCDie overtuiging werd versterkt door het toegenomen isolement waarin de uit Nederland afkomstige groep was komen te verkeren. Olivier had in het begin van de negentiende eeuw de 'laatdunkende domheid' der Europeanen in Indië gelaakt omdat zij, heer en meester in het land, niet door de 'sluier' konden heenzien die voor 'het wezenlijk karakter' der inheemsen hing. Het kan zijn dat de bloedige Java-oorlog sommigen de ogen opende. Wij herinneren aan de uitspraak, 185 I, van de minister van koloniën: dat 'de Javaanse bevolking zeer wel wist dat wij daar eigenlijk niet behoren.' Zou na 1870 en vooral na 1901 (het jaar waarin de 'zedelijke roeping' voorop werd gesteld) één minister van koloniën dat zó gezien en zó gezegd hebben? Men kan diegenen die van het Cultuurstelsel profiteerden, veel verwijten maar niet dat zij aan zelfbedrog leden.

XCInzicht in wat in de eerste decennia van deze eeuwaan denkbeelden naar voren kwam onder de ontwikkelden in Indië en besef van de mate waarin die ontwikkelden uitdrukking gaven aan wat, vaag of scherp omlijnd, aan wensen leefde in veel bredere inheemse kringen, kon men slechts verwachten van diegenen die in een nauw en vooralopenhartig contact stonden met de inheemse wereld. Van dat contact was slechts bij weinig Europeanen sprake. 'De 'trekkers" (diegenen die weer naar Nederland zouden terugkeren') 'gaven zich', schrijft Vlekke,

XC'zeer zelden moeite de inheemse talen maar enigszins behoorlijk te leren. Zij begrepen weinig van de Indonesische gebruiken en verlangden ze niet te begrijpen. De omstandigheden dwongen niet langer de Europeanen die in het binnenland leefden, op hun eenzame posten hun dagen door te brengen. Autoverkeer over prachtig onderhouden wegen maakte het hun mogelijk, de avond door te brengen in de sociëteiten der voornaamste steden, waar zij altijd mensen van hun eigen ras konden aantreffen'2

XCinheemsen, ook de meest ontwikkelden en hoogstgeplaatsten, werden zelden, en zulks hoofdzakelijk pas in de jaren '30, tot die sociëteiten toegelaten.

XCZo bewerkstelligde de modernisering van het Europese deel van de samenleving dat er, behalve dan in ambtelijke milieus waarin inheemsen functies kregen, niet méér maar minder contact kwam met het inheemse

XCI Er waren er die bleven: planters, zendelingen, missionarissen, soms ook oudbestuursambtenaren. 2 B. H. M. Vlekke: Geschiedenis van de Indische Archipel, p. 438.

107 [PDF]
OE KQLONI,AI,E SAMENLEVING STANDS VÈ',gS!ZHI lLEN

deel: in nog sterker mate dan te, voren .werden de Europeanen een op zichzelf levende, nogal geïsoleerde gro~p, een k1ein~ eigen wereld temidd~n van' ee~ grotere, en ~en wereid van bevoorrechten bovendien die deze voorrechten wensten te handhaven, Van de meesten hunner hadden gouverneurs-generaal die aan de wensen van Indonesische natienalisten tegemoet wilden komen, geen begrip te verwachten, laat staan waardering, en in die afwerende houding werden de Europeanen over het algemeen gestijfd door him eigen kranten (33, van welke er 25 op Java verschenen)' die, telkens wanneer het nodig werd geacht, in hun hoofdredactionele eommentaren, zij het met variaties, de wenselijkheid van de voortgezette Nederlandse suprematie onderstreepten. Vim die dagbladen was er. in de eerste decennia van deze eeuw slechts één: De Locomotief, in Semarang (Midden-Java) verschijnend, dat de ontvoogding van de inheemse samenleving; bepleitte; dit was ook het enige blad dat regelmatig bijlageri deed uitkomen in het Javaans, Chinees en Arabisch. Toen het in 1915 partij trok Voor eert door de justitie vervolgde Indonesische journalist, kreeg het er van langs van het in Batavia verschijnend Nieuws van de Dag floor Nederiands-Indië, hetwelk bij die gelegenheid de inheemse bevolking aanduidde als 'een kudde lakse, domme, onontwikkelde mensen wier denkvermogen, zo niet geheel afwezig, dan toch van allerprimitiefste aard is. Naar onze mening', zo heette het verder, 'is deJ.J.

I Die kranten werden van 1918' af door een en hetzelfde persbureau bediend: het Algemeen Nieuws en Telegraaf-Agentschap, ,oftewel Aneta: Aneta was de schepping van een Indo-Europeaan met een Italiaanse vader, D. W. Berretty, De monopoliepo sitie welke hij opbouwde, alsmede geslaagde effectenspeculaties stelden hem in stàat een groet fortuin te vergaren. Hij liet bij' Bandoeng eerst een kleine bungalow bouwen, later een VIlla, geheten, 'die uitgroeide', aldus de journalist W. Ch. Bastiaarrs, 'tot een paleis, zoals de tuin uitgroeide tot een uitgestrekt park met vijvers, fonteinen, gondels uit Venetië en witt€: en zwarte zwanen. Er waren terrassen en op de, autoboxen gerichte zoeklichten, waarmee Berretry door een druk 'Op de knop in zijn werkappartementen ... de auto aangaf die moest voorrijden. Het liefst reed in zijn rode Rolls Royce: Er was een 'interieur van enkel Carrara-rnarmer en Venetiaans glas, met meubelen uit Frankrijk en Oostenrijk, kostbare en zeldzame Perzische tapijten, een glazen galerij waar doorheen een kabbeiend beekje stroomde, .. Er was een bar met een' filrnzaai uit Amerika'. (W. Ch, Bastiaans: (1975), P·48) Berretry kwam in '34 bij een vliegramp om het Ieven. Nadien werd zijn villa de. door ons in hoofdstuk I genoemde dépendance van een Bandeengs hotel. Aneta werd eigendom van een combinatie van grote Nederlands-Indische bedrijven; het 'kreeg een directeur die onafhankelijk van de raad van commissarissen zijn beleid kon bepalen, De benoeming van die directeur moest door het gouvernement worden goed!?iekeurd.

108 [PDF]

javaan een kind: 'stout en grillig, lastig én lui, oubetrouwbaaren wreed. Niet J.il staat on). voor zichzelf te zorgen, niet in staat enig ernstig werk zèlfstandig te .doen.' 1 . Dit Was kras uitgedrukt: het W;l_S irr zijn voorde irtheemsen kwetsende laatdunkendheid het gouvetnement verre van aangenaam maar ga~'n wij 'te ver wanneer wij schrijven dat van de in Indië werkzame Nederlanders menigeen in wezen zó over de inheernsen dacht?

XCDe wereld der Europeanen was, gelijk gezegd, een kleine wereld. Hij was niet ofnauwelijks 'verzuild''maar daarvoor zoveel te meer 'gelaagd': een standen-samenleving, Anders dan in het moederland was de sociale herkomst niet een van dGfactoren die het aanzien bepaalden ~ dal aanzien hing 'louter af van de rang én de maatschappelijke positie, In de negentiende eeuw was dat al zo .geweest. Van de ih IndiÉ werkzame blanken had ten tijde van het Cultuurstelsel slechts één op de zes zijn brood verdiend' in het particuliere bedrijfsleven, alle overigen beho~rden tot twee door rangenstelsels gekenmerkte beroepsgroepen: de ambtenaren -en de militairen. 'N~ het Cultuurstelsel nam het .aantal in het particuliere bedrijfsleven werkzame Europeanen toe - nu werd behalve op de rang vooral op het inkomen gelet. 'In de soos was', aldus Nieuwenhuys over de periode vóór de Eerste Wereldo?riog,

XC'een z.g. duizeridgulden-tafel, waaraan alleen de hoge omes mochten zitten en desnoods enkele 'rijke tjetten": Voorwaarde tot toelating was een maandsalaris van minstens duizend 'pop'. De Europese samenleving, die zelfs in Batavia niet groter was dan die van een Nederlands provincieplaatsje. verde~id'e zich telkens weer in" groepen en coterieën: bovenlaag en onderlaag; de bovenlaag weer in ,~t}:ibtenar~ri.en particulieren en ells:Van deze-groepen splitste zich weer opnieuw' Het. was de beruchte Indische geld- en: prestige-geest die de m~nsen samenbracht en scheidde:'3

XCVeel van die 'geld- en prestige-geest' bleet ook later bestaan. Er was, a1a.~s de oud-marine-officier. A.-G.V~omans, sprake vanA.woord.ijetvalJdaan·kom~, i~niet bekend. 3 R Nieuwenhuys: 'Tus5en tu/ee vaderlanden (I95,~),

I Aangehaald in P. E. Korver': p. 49. ? 'Rijke stinkerds'. Waar het

109 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

'coterie-vorming, kleinsteeds gedoe en intrige naast een aan de vorige eeuw herinnerend oergemoedelijk gezelligheidsleven Streberei en struggle for high life waren niet te miskennen aanwezig. Allerlei kunstmatige 'afstanden' tussen ambtenaren, handel, winkeldrijvende middenstand, militairen konden niet overbrugd worden. De grote scheiding: al of niet verkiesbaar zijn tot lid van 'de' sociëteit, bestond overal nog. Iemand die een 'zaak' had, mocht geen lid zijn. Dat gold bijvoorbeeld voor apothekers, autodealers en hotelhouders. Dit maakte ook dat het begrip 'Europese samenleving' brokkelig was en de eenheid feitelijk in het gouvernement ... was belichaamd alsmede bij instellingen als de Ondernemersraad en de leiding van de allergrootste concerns, bijv. van de 'olie' en de 'suiker'.'l

XCWat stond tegenover dit alles? Niet weinig. Er kon binnen de onderscheiden groepen sprake zijn van grote hartelijkheid: men was op elkaar aangewezen, men hielp elkaar, stond in sterker mate open voor anderen dan in het meer gesloten Nederland. Het fert dat de uit Nederland overgekomenen in de regel jong waren en jonge gezinnen hadden gevormd, droeg daartoe bij. Vele~, niet allen, gingen zich in Indië thuis voelen.

XCOp nog één negatieve factor dient gewezen te worden: het kan met het ietwat provinciaals karakter van die samenleving in verband hebben gestaan dat ze, alle hartelijkheid en onderling· hulpbetoon ten spijt, overvloeide van persoonlijke confiicten en zich graag te buiten ging aan ongeremde kritiek. Vooral door dat laatste werd de schrijver Jan Greshoff getroffen toen hij, uit Zuid-Afrika overgekomen, van eind '40 tot zomer ,4 I in Indië werkzaam was. Hij stootte zich er aan dat de er gevestigde Nederlanders in doorsnee voor het inheemse deel van de samenleving nauwelijks belangstelling hadden, alsook, zo schreefhij in een afscheidsbrief in het Bataviaas Nieuwsblad,

XC'dat men in de Nederlandse samenleving alhier teveel aandacht geeft aan' onvruchtbare kritiek ... Men zal van mij niet verwachten dat ik, die altijd hartstochtelijk de vrije kritiek verdedigd heb, daar thans een aanval op zal doen, maar ik geloof dat hier teveel kritiek om de kritiek bedreven wordt. Soms leek het mij of er nu werkelijk niets goeds te ontdekken viel. Men kritiseerde letterlijk alles en met een zichtbaar welbehagen ... Ik heb veel gereisd en mij altijd zoveel mogelijk gemengd onder de bevolking van het land dat ik bereisde, maar ik kan verzekeren dat ik nergens ter wereld een zo onophoudelijke kritiek ontmoet heb als in de Indische samenleving?

XCI A. G. Vromans: 'De Europeanen', I, p. 3 (RvO). 2 J. Greshoff in het Batauiaas Nieuwsblad van 7 juni 1941, aangehaald in Regeringspubliciteitsdienst: Persoverzicht,

110 [PDF]
'ONOPHOUDELIJKE KRITIEK'

waarmee Greshoff het Nederlandse deel bedoelde. Die neiging tot onophoudelijke kritiek zou op een verhoogde prikkelbaarheid kunnen wijzen, die enerzijds wellicht samenhing met het afmattend klimaat, anderzijds misschien ook met verdrongen gevoelens van onzekerheid en, in de omstandigheden van '4°-'41, met bezorgdheid voor het lot van verwanten in bezet Nederland en voor de eigen toekomst. Hoe dat alles zij: voor de meeste blanken vormde de Indische samenleving slechts een tijdelijk milieu. Men kan niet zeggen dat zij er als groep echt in geworteld waren. Dat waren de personen van gemengde afkomst, de Indo-Europeanen wèl - het disharmonisch element in hûn positie had een andere oorzaak.

Indo-Europeanen

XC

XCAl in de tijd van de Compagnie werden in Indië personen van gemengde afkomst geboren: de vader was dan een Nederlander of andere blanke, de moeder een inheemse. De Compagnie gebruikte die gemengdbloedigen, de 'Inlandse kinderen' (ook wel als 'mixtisen', 'onegten' en 'bastaarden van Europeezen' aangeduid), ~s militairen en klerken maar verantwoordelijke functies werden hun niet toevertrouwd.

XCZo ook in de negentiende eeuw. Behalve wat de laagste administratieve betrekkingen betrof, werden de Indo-Europeanen uit de gouvernementsdienst geweerd. Diegenen hunner die maatschappelijk erkend wilden worden door de blanke groep waartoe de vaders behoorden, en hogerop wilden komen, stootten keer op keer hun neus; zij bleven van alle onderwijs verstoken, velen spraken geen woord Nederlands en zij die zich de taal van de vaders wèl hadden trachten eigen te maken, drukten zich veelal op een wijze uit die de lachlust der Nederlanders opwekte. 'Liplappen' of 'Iippers' heetten zij.' Men moet wel aannemen dat van die personen van gemengde afkomst (buitenechtelijke kinderen van Neder

24 (IJ juni 1941), p. 455· I Personen van gemengde afkomst werden al in de Portugese tijd met een term aangeduid die in de Compagniestijd 'liplappen' werd - vermoedelijk ontstond daaruit het begrip 'lippers', hetgeen te maken kan hebben gehad met het feit dat sommige Indo-Europeanen nogal dikke lippen hadden. De termen 'liplappers' en 'lippers' verdwenen in de tweede helft van de negentiende eeuw. In die tijd kwam het evenwel nogal eens voor dat kinderen van gemengde afstamming, als de vader het vaderschap

111 [PDF]
DE KOLONIALE ~AMENLEVING

landse gouvernementsdienaren, vooralook van de lagere militairen van het Knil), gegeven de onverschillige houding van het gros der blanken, van meet af aan velen in de inheemse samenleving zijn opgegaan - anderen waren er die de hoop niet opgaven dat zij vroeg of laat bij het gouvernement in dienst zouden kunnen treden en hun gaven zouden kunnen ontplooien.

XCDe weg daartoe werd hun versperd toen de minister van koloniën in 1839 bepaalde dat voor alle ambten van enige betekenis slechts personen inaanmerking kwamen die in Europa waren opgevoed. In 1842 werd die regeling nog aangescherpt; toen werd bepaald dat voor die ambten het bezit nodig was van een diploma, afgegeven door een in laatstgenoemd jaar te Delft opgerichte bestuursacademie. De 'bastaarden' (zo werden de Indo-Europeanen door de minister aangeduid) dreigden maatschappelijk steeds verder weg te zinken - uit hun groep kwam de grote belangstelling voort voor de vergadering in Batavia in mei 1848, waar van Hoëvell ah voorzitter optrad.

XCDie groep was niet zo klein: in 1856 bevonden zich op Java onder de twintigduizend Europeanen slechts vierduizend uit Europa (en daarvan drieduizend uit Nederland) afkomstige personen, anders gezegd: de Nederlandse groep (van wie de meesten na een aantal jaren naar het moederland zouden terugkeren) was ook toen omgeven door een heel veel grotere groep personen van gemengde afstamming die als Europeanen golden doordat zij met Europeanen waren getrouwd of doordat het vaderschap van henzel(of van een van hun ouders ofgrootouders door een Europeaan was erkend. Formeel kreeg die groep van de 'erkende' Indo-Europeanen de mogelijkheid om hogerop te komen toen in, ~864 het voorschrift met betrekking tot de Delftse opleiding werd ingetrokken - materieel kwam er pas verbetering toen na 1885 het onderwijs voor Europeanen werd v~~beterd. 'Een kleine bevoorrechte groep van Indo's kwam daardoor', aldus Nieuwenhuys,

XC'naar boven drijven, de toestand der lagere klassen bleef de-gehele negentiende eeuw door (maar ook later) nog slecht. Misère el) achteruitzetting hebben hun stempel gedrukt ~p de habitus van de Indo, die, men zo vaak indolentie, geeste

erkende, niet diens familienaam kregen maar de omgekeerde naam, hoe absurd die ook klonk, bijvoorbeeld 'Kijdsmeir' (in plaats~an van 'Riernsdijk'), 'Esreteip' (in plaats van 'Pieterse') en 'Rhemrev' (in plaatsvan 'Vermehr'). Dat vaderschap-werd overigens lang n:iet altijd erkend; menige blanke man heeft zich niets gelegen laten liggen aan zijn in de Indische samenleving geboren buitenechtelijke kinderen,

112 [PDF]
M0EILI]i{E POSITiE DEg INDISCHE NÈDERLANOERS

lijke luiheid en gebrek aan zelfvertrouwen heeft verweten zonder naar de oorzaken te vragen."

XCIn 1892 kwam de belangrijke nieuwe regeling tot stand waarvan wij eerder al gewag maakten:alle Irido-Europeanen verkregen het Nederlanderschap. Dat betekende niet dat hun maatschappelijke achterstand verdween. In 1900 sprak van alle kinderen die in Indië voor het eerst bij de Nederla~dse scholen voor lager onderwijs werden ingeschreven (dat sloot de kinderen van de uit Nederland afkomstigen i11),nog geen 3Q% normaal Nederlands, .I?eer dan 40% sprak uitsluitend Maleis. Nadien raakte de Nederlandse taal meer ingeburgerd in Indo-Europese kringen - niettemin bleef de positie van vele Indo-Europeanen moeilijk, Sommige begaafden konden tot de hoogste functies opkl-immen in het bestuursapparaat, bij de strijdkrachten, hier en daar ook in het bedrijfsleven, anderen (hun aantal werd in de jaren '29 op minstens tienduizend geschat) zonken weg of dreigden Weg te. zinken in de arme kringen van het inheemse deel der samenleving, en tussen die uitersten bevond zich de grote groep der Indo-Europeanen die, pogend zich te verheffen boven de inheemsen, maar al te vaak botste op de 'bovenlaag van diegenen die uit puropa àfkomstig waren. Wél kregen in de twintigste eeuw veel Indo-Europeanen functies bij de overheid en in het bedrijfsleven, maar meestal in de lagere en middelbare rangen, en in het bedrijfsleven begonnen zij dan met een salaris dat de helft was van wat een pas gearriveerde, soms van minder diploma's voorziene Nederlandse kracht ontving; recht op verlof in Europa hadden zij niet. Tot welstand kwamen slechts weinigen. Van die posities in de lagere en middelbare rangen ging weer een deel verloren toen zich als goedkopere arbeidskrachten inheernsen kwamen aanmelden die .Nederlands onderwijs badden kunnen volgen.

XCBinnen de groep der Indo-Europeanen ging zich (hoe, kon: het anders ê) een duidelijke politieke differentiatiè aftekenen; de meesten, gedreven door de begrijpelijke behoefte om zich van de inheemse wereld te

1 R Nieuwenhuys: p. 297.

113 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

onderscheiden en door de blanke bovenlaag volledig te worden aanvaard, klampten zich met verdubbelde kracht aan Nederland en zijn symbolen vast, vooral aan het Oranjehuis, handhaafden de Nederlandse normen nog strenger dan de Nederlanders zelf deden en begeerden aldus de trouwste dienaren te zijn die Nederland in de koloniale samenleving bezat - bij sommigen kwam evenwel met betrekking tot datzelfde Nederland een sterke rancune naar boven. Die laatsten waren het die aansluiting gingen zoeken bij de politiek-bewusten onder de inheemsen die al vóór de Eerste Wereldoorlog hun eisen poneerden.

XCUit de zich bij uitstek Nederlands voelende Indo-Europeanen kwamen eerst twee organisaties -riaar voren die, met aanvaarding van het Nederlands gezag, louter sociale doelstellingen nastreefden: in 1898 de Indische Bond, in 1907 de Vereniging Insulinde, maar in 1912 deed een hoofdzakelijk door Indo-Europeanen opgerichte politieke organisatie haar intrede, de Indische Partij, die de leuze 'Indië voor de Indiërs' verkondigde, d.w.z. Indië voor allen die er geboren waren of er zich blijvend hadden gevestigd. Die Indische Partij keerde zich tegen de Nederlandse overheersing - wij komen in een later hoofdstuk op deze partij en het in 1919 opgericht, gezagsgetrouw (en veel groter) IndoEuropees Verbond terug. Hier willen wij slechts opmerken dat de tegenstelling tussen de grote groep van de pro-' en de kleine van de antiNederlandse Indo-Europeanen tot aan de Japanse invasie is blijven bestaan en zich tijdens de Japanse bezetting duidelijk heeft gemanifesteerd.

Chinezen / Arabieren

XC

XCAl voordat de Portugezen en de Nederlanders in de Indische archipel verschenen, hadden er zich, zoals eerder bleek, Chinese handelaren gevestigd, op Java vooral in de inheemse wijkjes die rond de belangrijkste havenplaatsen waren ontstaan. Emigratie was in het Chinese keizerrijk enkele eeuwen lang verboden en wie toch emigreerde, mocht niet terugkeren.' Zo ontstond vooral op Java een Chinese groep die van vader op zoon, vaak zich vermengend met inheemse geslachten, in Indië bleef: de indische Chinezen, zoals wij ze hebben genoemd. Die groep kreeg,

I Het emigratieverbod werd in 1894 opgeheven.

114 [PDF]
INDISCHE EN 'RECENTE' CHINEZEN

mede door de energieke wijze waarop haar leden plachten aan te pakken, in de Compagniestijd, gelijk vermeld, belangrijke voorrechten. Op grote delen van Java verwierf zij een feitelijk monopolie op het gebied van de inlandse handel. Ook maakte de Compagnie het zich gemakkelijk doordat zij de heffing van bepaalde rechten, bijvoorbeeld invoerrechten en tolgelden, of het recht om geld op onderpand te lenen, aan Chinezen verpachtte. Dat systeem werd in de negentiende eeuw voortgezet. Vermogende Chinezen bleven als geldschieters optreden - het gevolg daarvan was dat talrijke inheemse landbouwers, hoewel formeel nog steeds in het bezit van hun landbouwgronden, in feite pachters werden die jaar op jaar een groot deel van hun oogst aan die Chinezen moesten afstaan. Er waren er onder die Chinezen die zich particuliere landerijen konden aanschaffen 1 of suikerfabrieken en rijstpellerijen konden oprichten. Daarnaast waren er evenwel niet weinige Indische Chinezen die een bescheiden ambacht uitoefenden, als landbouwer werkzaam waren of zonder duidelijk ambacht in armoede verkeerden. Voor die laatsten werd door de Indische Chinezen zelf gezorgd; zij vormden afgescheiden, in aparte wijken wonende gemeenschappen die sinds de zeventiende eeuwonder eigen gezagdragers ressorteerden: de 'officieren der Chinezen' (de rangen liepen van luitenant tot majoor); dezen warenjegens het Nederlandse gouvernement, eerst dat van de Compagnie, later dat van het koninkrijk, . verantwoordelijk voor doen en laten van de gehele groep. In de tweede helft van de negentiende eeuw deden nieuwe groepen Chinezen hun intrede in de Indische samenleving: uit China afkomstige handelaren en ambachtslieden, maar vooral koelies die, samen met arme Indische Chinezen, hoofdzakelijk tewerkgesteld werden in de tinmijnen van Banka en Billiton en op de tabaks-, later ook op de rubberplantages op Sumatra's oostkust. In 1860 hadden op Java ca. honderdvijftigduizend Indische Chinezen gewoond - er woonden in 1930 door de bevolkingsgroei en de aankomst van nieuwe immigranten bijna zeshonderdduizend personen van Chinese afkomst: een kleine vierhonderdduizend Indische, een kleine tweehonderdduizend 'recente' Chinezen. In de Buitengewesten woonden toen ca. zeshonderdvijftigduizend Chinezen, voor de helft Indische, voor de helft 'recente'. De meesten van die 'recente' Chinezen, in totaal bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog misschien vijfhonderdvijf

XC1 Na 1824 was dat niet meer mogelijk.

115 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

tigduizend, waren koelies, die, zo zou men kunnen zeggen, aan de rand van de Indische samenleving leefden.' De Indische Chinezen daarentegen voelden zich deel van die samenleving, spraken een eigen soort Maleis, hadden eigen, in dat Maleis verschijnende dagbladen en enkele honderden eigen scholen (naast de Hollands-Chinese die het gouvernement was gaan oprichten), namen deel aan het staatkundig leven en werden min of meer geaccepteerd door het Europese deel van de samenleving (huwelijken van Europeanen met Chinese vrouwen waren niet zeldzaam), maar, en dat was hun tragiek: van aanvaarding door de inheemsen was geen sprake. Zij waren, zo formuleerde het in de jaren '30 de hoofdredacteur van het in Batavia verschijnend Maleis-Chinese dagblad Sin Po,'te Indonesisch om Chinees maar te Chinees om Indonesisch te zijn'.'

XCMet dit wijzen op het cultureel verschil (het sloot een verschil in godsdienst in) is, menen wij, wat de afwerende houding der inheemsen betreft, niet alles gezegd. Het was de specifieke functie die sommige Indische Chinezen in de gehele samenleving waren blijven vervullen, die steeds nieuw voedsel gaf aan de wrok tegen de groep welke al in de zeventiende en achttiende eeuw was ontstaan: Indische Chinezen hadden het overgrote deel van de groot- en kleinhandel in handen en veel inheemsen meenden dat zij hun voortdurend te hoge prijzen moesten betalen voor wat zij afnamen en dat zij te lage prijzen kregen voor wat zij leverden. Groepen Chinezen waren er die het niet veel beter hadden dan de inheemsen, bijvoorbeeld de Indisch-Chinese landbouwers die men op delen van Java, Sumatra en Borneo alsook op Banka en Billiton kon aantreffen en aan wie op Java door de inheemsen hoogstens verweten kon worden dat zij gronden bebouwden die inheemsen graag zelf in gebruik hadden genomen - feller waren de verwijten tegen die Chinezen, Indische maar ook 'recente', die door de inheemsen werden beschouwd als profiteurs van hun armoede: de vermogenden onder de meer dan honderdduizend handelaren die de Chinese groep ca. 1940 telde, en onder dezen vooral de ruim vijfduizerrd die, rondtrekkend op het platteland, hun beroep maakten van het voorschieten van geld.

XCTegen het einde van de negentiende eeuw hadden Chinese geldschieters een aanzienlijk deel van de inheemse bevolking van Java in hun

I Verscheidenen hunner poogden zich zo spoedig mogelijk als handelaar, handwerks man of landbouwer te vestigen; zo ontstonden nieuwe Chinese volksplantingen op West-Borneo en langs Sumatra's noordoostkust. 2 Aangehaald in L. Suryadinata: 1917-1942 (I976), p. 4.

116 [PDF]
CHINESE GELDSCHIETERS

greep. 'Het Javaanse volk, met name dat van Midden-Java, is', aldus in 1898 een van de aldaar geplaatste assistent-residenten,

XC'hoe pijnlijk het ook valt dit te erkennen, een volk van bedelaars. Bedelaars niet in die zin dat het door bedelarij bestaat (er is wellicht geen land ter wereld waar zo weinig bedelarij wordt aangetroffen), maar in deze betekenis dat verreweg het' grootste deel van het volk, indien tot een liquidatie van zijn vermogen werd overgegaan, blijken zou failliet te moeten worden verklaard.'

XCHoe kwam dat? In de eerste plaats door de schulden die 'verreweg het grootste deel' had aangegaan:

XC'Weinig maanden, weken, ja soms dagen nadat de padi' binnen is, vindt men . , . de padi-schuren van het gros der landbouwers ledig en de inhoud opgehoopt in die van enkele kapitalisten, meestal hadji's", soms ook dessa-hoofden, en vooral in die van de Chinezen, van wie de landsman weder de voor zijn levensonderhoud nodige rijst leent tegen teruggave bij de volgende oogst in natura, vermeerderd met 50 of 100 % voor rente.

XC... Bij de hoofden, de ambtenaren, de adel des lands, het meest ontwikkelde, dagelijks met Europese denkbeelden gevoede gedeelte van het volk is het niet beter gesteld, eerder nog slechter ... : bij de meesten wordt de waarde van hun huis, hun inboedel, hun sieraden, hun vee, verre overtroffen door het bedrag hunner schulden en het is geen zeldzaamheid dat die schulden een tien-, ja twintigvoud bedragen van hun maandelijks inkomen .

XC. , , Dit betreurenswaardige feit moet niet alleen verklaard worden uit pronk-, spil- of dobbelzucht, maar voor een zeer groot deel ook uit de adat, die meebrengt dat bij elke sport die een inlands ambtenaar stijgt, ook de kring zich uitbreidt van verwanten die op zijn zak teren.'

XCHet was, meende deze assistent-resident, 'plicht' van het gouvernement om iets aan deze noodtoestand te doen.'

XCInderdaad, het gouvernement greep in: het begon in 1904 met de organisatie van een Volkskredietwezen en een Gouvernementspandhuisdienst, beide wijdvertakt (wij zullen er nog cijfers over verstrekken wanneer wij een overzicht geven van de taken die het gouvernement ten

, De ongepelde rijst. 2 Personen die de pelgrimstocht naar Mekka hadden onder nomen en hierdoor bij de inheemse bevolking groot gezag genoten. 3 Nota, sept. 1,898, van de assistent-resident van Poerwokerto in (Historisch Genootschap, Com missie voor bronnenpublikaties betr. de geschiedenis van Nederlands-Indië, 1900 1942) P. Creutzberg: (verder aan te halen als: Creutzberg), dl, I (1972), p. 216-17.

117 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

bate van de inheemsen ter hand heeft genomen) - twee diensten die het grote voordeel boden dat de inheemsen die er geld leenden, weliswaar een vrij hoge rente moesten betalen, meestal meer dan 10 % 's jaars, maar in elk geval niet de veel hogere die bedongen werd bij de door de iriheernsen zelf, .hier en daar ook wel door het Binnenlands Bestuur, georganiseerde kredietinstellingen (de dessa-banken' en dessa-pandhui zen)", laat staan de exorbitante rente die door de particuliere geldschieters werd gevraagd. Verdwenen die laatsten? Geenszins. Volkskredietwezen en Couvernementspandhuisdienst hielden zich aan strikte regels: geleende gelden moesten op tijd worden terugbetaald. Daarbij werd wel soepelheid betracht maar ze was minder groot dan die der Chinese en andere geldschieters bij wie het niet op de aflossing van de hoofdsom aankwam maar op de regelmatige betaling van steeds hogere renten. Zo bleef, ondanks dat de woeker ook door wettelijke maatregelen werd verboden, een niet onaanzienlijk deel van de bevolking van Java permanent bij Chinezen in de schuld staan. Een nauwkeurig overzicht toonde in '39 aan dat in een willekeurig regentschap van Oost-Java (het is het enige waarvan ons de gegevens bekend zijn) een-derde van de landbouwers al hun land en nog e~ns twee-vijfde een deel van hun land hadden verpacht, bijna allen aan Chinezen; die Chinezen hadden gemiddeld een maandelijkse rente van 20 % kunnen bedingen.

XCVan 1816 af gold op Java het voorschrift, later tot andere delen van de archipel uitgebreid, dat inheemsen, Chinezen en andere Vreemde Oosterlingen een reispas nodig hadden als zij zich buiten hun plaats van vestiging wilden begeven. Voor inheemsen werd die regeling na 1860 belangrijk versoepeld, niet voor de Vreemde Oosterlingen. Met betrekking tot die laatsten werd het voorschrift evenwel in 1918, d.w.z. veertien jaar na de oprichting van het Volkskredietwezen en de Gouvernementspandhuisdienst, ingetrokken. Die ontwikkeling kan men als een aanwijzing zien dat het gouvernement geenszins de behoefte had om de Chinezen en andere Vreemde Oosterlingen dwars te zitten. Integendeel: de 'Chinezen vormden een intelligente en ijverige bevolkingsgroep.

1 Met steun van het Binnenlands Bestuur werden in sommige streken ook schuld bevrijdingscoöperaties opgericht.

118 [PDF]
.ONTEVREDENHEID DER CHINEZEN

Zeker, er waren Chinezen, Indische Chinezen vooral, die in de jaren '20 en '30 aansluiting gingen zoeken bij de Indonesische nationalisten (hierop komen wij nog terug), maar onder de Chinese groep als geheel was de politieke belangstelling beperkt en vooral de vermogenden, uit wier kringen meestal de 'officieren der Chinezen' voortkwamen, zagen het Nederlandse gezag als een effectieve bescherming van hun economische activitei t.

XCNiet dat zij in alle opzichten tevreden waren! Veel Chinezen, en dan bepaald niet alleen de vermogenden, beschouwden het als onbillijk dat zij, al was in 1919 het voor Europeanen geldend Burgerlijk Wetboek in hoofdzaak op hen van toepassing verklaard, hun juridische status als Vreemde Oosterlingen hadden behouden en, anders dan de Japanners, niet aan Europeanen waren gelijkgesteld, waaruit bijvoorbeeld voortvloeide dat zij in strafzaken voor inheemse, niet voor Europese rechtbanken verschenen. Op die gelijkstelling werd herhaaldelijk aangedrongen door de Chinese regering die zowel de 'recente' als de Indische Chinezen als burgers van China beschouwde, maar het gouvernement wenste niet tot die gelijkstelling over te gaan, beseffend dat zij een storm van verontwaardiging zou doen opsteken in inheemse kringen.

XCAparte 'ambtenaren voor Chinese zaken' deden tegen het einde van de negentiende eeuw hun intrede; in 1916 werd in Batavia een Dienst van Chinese Zaken opgericht - in '35 werd deze dienst een afdeling van een Dienst der Oost-Aziatische Zaken die naast de Chinese een Japanse afdeling had. Die dienst speelde, zoals nog blijken zal, een belangrijke rol bij het tegengaan der Japanse spionage.

XCOver de Arabieren en andere Vreemde Oosterlingen kunnen wij korter zijn: zij vormden veel kleinere groepen dan de Chinezen; er woonden inin heel Indië vermoedelijk ca. vijftigduizend Arabieren en een kleine twintigduizend andere Vreemde Oosterlingen, hoofdzakelijk Maleiers en Brits-Indiërs. De mannen uit al deze groepen waren veelal werkzaam als handelaar, soms ook als bouwondernemer of geldschieter, en vooral van de Arabieren waren verscheidenen met inheemse vrouwen getrouwd.

'40

XCDe meeste Arabieren waren afkomstig uit het zuidelijk kustgedeelte van het Arabisch schiereiland. Zij waren orthodoxe Moslems. Sommigen

119 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

hunner golden als afstammelingen van de stichter van de Islam, Mohammed - zij vooral stonden hoog in aanzien bij de inheemse bevolking.

XCEvenals de Chinezen moesten de Arabieren in de negentiende eeuw in aparte wijken w.onen en dienden zij een reispas te bezitten wanneer zij zich buiten de plaatsen wilden begeven waar zij zich hadden gevestigd; ook deze verbodsbepalingen werden in het begin van de twintigste eeuw ingetrokken.

XCVermelding verdient nog dat Arabieren er in vroeger eeuwen in sommige gebieden in geslaagd waren zich te doen opnemen in vorstelijke geslachten en dat had in dunbevolkte streken geleid tot het ontstaan van Arabische vorstendommen. De belangrijkste daarvan lagen op OostSumatra en op Borneo; zo had Pontianak (West-Borneo) een Arabisch sultansgeslacht. Ook elders was van een duidelijke Arabische invloed sprake; Arabieren hadden een deel van de scheepvaart in handen, er waren onder hen geldschieters die fortuin hadden gemaakt en sommige vermogenden waren eigenaar van grote particuliere landerijen. Met dat al bestond onder de inheemsen jegens de Arabieren als groep niet die animositeit die jegens de Chinezen was gegroeid. De Arabieren waren veel minder talrijk en zij werden in beginsel door vele inheemsen met eerbied bejegend - de betekenis van Arabië als het stamland van de Islam werd als het ware dagelijks onderstreept doordat alle gebeden in het Arabisch werden opgezegd. Over de moderniseringsbeweging die bepleitte, het Arabisch door een inheemse taal te vervangen, komen wij nog te schrijven.

Inheemsen

XC

XCHet was in 1938 dat het bestuur van Nederlands grootste partij, de Rooms-Katholieke Staatspartij, voor de eerste maal besloot, een delegatie naar Nederlands-Indië te sturen teneinde de situatie aldaar te bestuderen en persoonlijk contact aan te knopen met de in '18 opgerichte Indische Katholieke Partij. De delegatie, bestaande uit het Tweede Kamerlid M. J. M. van Poll en de algemeen secretaris der partij mr. F. Teulings, vertoefde bijna zes weken in Indië en bracht na terugkomst in Nederland een schriftelijk rapport uit dat in '39 grotendeels werd gedrukt maar in die gedrukte vorm slechts binnenskamers werd verspreid. De delegatie was uiteraard enige tijd in Batavia geweest: een stad met bijna een half miljoen inwoners, voor vier-vijfde inheemsen; zij had zich daar niet

120 [PDF]
VAN POLL EN TEULlNGS OP BEZOEK

beperkt tot een rondzien in de Europese stadswijken van Poll, de eerst-ondergetekende van het rapport, had er geconstateerd dat 'in sommige stads-kampongs mensonterende toestanden' heersten. Een van die kampongs had hij bezocht in gezelschap van de directeur van gemeentewerken, J. M. H. Timmermans. 'Deze kampong', aldus het rapport,

XC'is gelegen in een oude bedding van de traagstromende Tjiliwong, de rivier van Batavia. Zij ligt dus in een kom. Van bovenaf gezien, ziet zij er zeer schilderachtig uit. Maar als men er in komt, vertoont zich de droeve werkelijkheid. Over het algemeen uiterst smalle, zeer modderige en wegens de bovendien soms vrij sterke helling moeilijk begaanbare weggetjes scheiden de schamele woningreeksen. Bij de meeste woningen zijn uit half vergane planken en wat zink en blik 'bijgebouwen' opgetrokken welke de badkamer en 'sanitaire' (1) inrichting bevatten. Van daaruit stromen weer smalle, modderige geultjes badwater en menselijke faecaliën, welke in de vorm van plassen en poelen veelal blijven staan, daar de afvoer zéér onvoldoende is.

XCDeze kampong wordt vooral bewoond door inheemse koetsiers, wier ponywagentjes het stadsbeeld zo aantrekkelijk maken. Maar de aardige pony's staan hier onder geïmproviseerde afdakjes niet zelden temidden van hun eigen uitwerpselen.

XCBij het betreden van deze kampong deelde de heer Timmermans ... de eerste ondergetekende het volgende mee: 'Er wonen in Batavia vijf-en-veertigduizend Europeanen; doch hiervan zijn er geen tien in deze kampong geweest.'"

XCDergelijke kampongs trof men ook in de havensteden Semarang en Soerabaja aan, ja elke plaats van enige betekenis op Java had haar arme inheemse wijken, bevolkt met dorpelingen voor wie in de dessds, welke overbevolkt waren geraakt, geen middelen van bestaan meer waren geweest. Veel gemeentebesturen deden hun best, de toestanden in die stads-kampongs te verbeteren maar zij konden het tempo van de toevloed van nieuw-aankomenden niet bijhouden.

XCDe meeste inheemsen verkeerden in hoogst bescheiden omstandigheden. Maar niet alle! En juist die sociale gelaagdheid binnen het inheemse deel van de samenleving verdient onze aandacht.

XCTussen het gouvernement en de grote massa der inheemsen bevondJ.

1 (Rooms-Katholieke Staatspartij, Algemeen Secretariaat) 23 (1939) (ARA, CoIl. P. A. Kerstens, 21) (verder aan te halen als: Van Poll/Teulings:

121 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

zich het inheems bestuursapparaat, overal aan de basis beginnend met de dorpshoofden, de loerahs, en opklimmend in de z.g. zelfbestuursgebieden (de Vorstenlanden op Java en enkele honderden zelfbestuursgebieden in de Buitengewesten) tot de vorsten (sultans of radjas'y, op Java buiten de Vorstenlanden opklimmend tot de regenten. Wie van het inheems bestuursapparaat deel uitmaakte, verhief zich, zoals de eeuwen door het geval was geweest, boven de grote massa: alle gezagdragers hadden er recht op dat hun persoonlijke diensten werden verleend en zij genoten inkomsten die al voor de dorpshoofden tot een aanzienlijk bedrag 's jaars konden oplopen - regenten, sultans en radjas kregen veel hogere bedragen. Er waren in heel Indië enkele tienduizenden dorpshoofden en boven hen waren in 1930, de zelfbestuursgebieden uitgezonderd; ca. drieduizend andere inheemse gezagdragers werkzaam. Wij komen in het volgend hoofdstuk op hun bezoldiging en overige emolumenten terug.

XCOok andere inheemsen hadden fmancieel een ruimere armslag. Men kan bijvoorbeeld denken aan dorpelingen die naar verhouding veel sawahs en buffels bezaten, aan geschoolde handwerkers, aan handelaren, aan eigenaren van werkplaatsen, aan dorpsheelmeesters, dorpsonderwijzers en dorpsschrijvers (veruit de meeste inheemsen waren analfabeet) en bovendien, wat de Buitengewesten betreft, aan eigenaren van goedrenderende rubber-, koffie- of peperplantages; voorts aan beoefenaren van de vrije beroepen, aan eigenaren van schepen en andere transportmiddelen, aan geschoolde arbeiders (bijvoorbeeld typografen), aan militairen van het Knil, aan opvarenden en ander personeel van de Koninklijke Marine en van de civiele scheepvaart en aan al het inheems personeel in dienst van het gouvernement of van overheidsbedrijven. Naar Europese maatstaven gemeten, verdienden allen die bij de overheid of bijvoorbeeld bij de Staatsspoorwegen in dienst waren, niet veel, maar hun inkomen was, behalve wanneer zij de simpelste handenarbeid verrichtten, aanzienlijk hoger dan dat van veruit de meeste dorpelingen en van alle ongeschoolde arbeiders en arbeidsters; die laatsten hadden daglonen die in centen werden uitgedrukt.

XCEen onderzoek dat het gouvernement in '35 liet instellen bij veertig op West-Java gevestigde ondernemingen, toonde aan dat theepluksters per dag gemiddeld een loon hadden van 8 cent, vrouwelijke fabriekskoelies,

122 [PDF]
INKOMENS DER INHEEMSEN DE KOLONIALE SAMENLEVING

werkzaam bijvoorbeeld in de suikerfabrieken, een loon van I I cent, rubbertappers een loon van 16 cent, mannelijke fabriekskoelies een loon van 22 '12 cent. Op de suikerplantages waren de daglonen in '35 soms nog lager: tot een minimum van 4 cent.' Dat alles betrof seizoenarbeid. Bij het Marine-etablissement in Soerabaja daarentegen kreeg het jongste hulpje 50 cent per dag en het dagloon van de beste draaiers was er 4 gulden. Inheemse typistes verdienden f 35 per maand en het salaris van de lagere inheemse beambten kon tot f 150 per maand oplopen. Ook het inheemse huispersoneel van Europeanen werd (als steeds: naar verhouding) goed betaald: de huisjongen, een soort butler, kreeg f 20 tot f 25 per maand met vrije inwoning en in de regelook vrije kost, andere huisbedienden werden dienovereenkomstig betaald; er viel in de Europese huishoudens bovendien vaak wat af: eten dat overbleef, gedragen kleding, gedragen schoenen, gebruikt huisraad. Hoeveel bedroeg het inkomen van de gewone dorpelingen? Dat was niet zo simpel vast te stellen doordat de oogst, vooral de rijstoogst, voor een deel (gemiddeld voor bijna twee-vijfde) binnen de huishouding bleef en dus niet in geld werd omgezet. De commissie-Visman liet in '40 gegevens verzamelen en kwam tot de conclusie dat, alle inkomensbestanddelen in geld omgerekend, in '39 per gemiddeld dorpsgezin van vier tot vijf zielen op Java en Madoera bijna f 94 per jaar was verdiend en in de Buitengewesten (daar hadden velen nevenverdiensten uit de verbouw van handelsgewassen) bijna f 156 per jaar. Wat betekenden die bijna f 94 per jaar op Java en Madoera, waar ca. 1940 naar schatting omstreeks zeven-en-veertig van de in totaal omstreeks acht-en-zestig miljoen inheemsen woonden? In '35 bleek bij het eerder genoemde, op veertig ondernemingen betrekking hebbende onderzoek op West-Java dat per gezin van zes zielen de dagelijkse kosten van levensonderhoud gemiddeld 26 '12 cent bedroegen oftewel bijna f 97 per jaar. Voor een gezin van vier tot vijf zielen zou het wellicht f 78 zijn geweest en het is dat bedrag van f 78 dat wij moeten plaatsen tegenover de voor '39 vastgestelde jaarinkomsten van f 94 met dien verstande dat in het oog moet worden gehouden dat de kosten van levensonderhoud door allerlei prijsstijgingen in '39 naar schatting 15 % hoger waren dan in '35. De uitgaven voor dagelijks levensonderhoud, d.w.z. voor de voeding, zullen, zo veronderstellen wij, in '39 dus ca. f 90 hebben bedragen, anders gezegd: de jaarinkomsten12

1 Na '35 zijn de daglonen weer gaan stijgen maar die stijging bleef achter bij die van de kosten van levensonderhoud.

123 [PDF]

lieten maar een heel kleine marge vrij. Uit die marge moesten de andere uitgaven worden bestreden, bijvoorbeeld rente voor geleende gelden 1 en uitgaven voor kleding; die laatste werden in '35 voor Batavia en omgeving, simpele werkkleding inbegrepen, geraamd op ca. f 4 per jaar voor elke volwassene. Wij schreven over 'uitgaven voor dagelijks levensonderhoud'. Leidden die uitgaven tot het aanschaffen van voldoende voedsel? Neen. Er werd in '41 een onderzoek naar ingesteld door de door het gouvernement in het leven geroepen Z.g.Koeliebudget-commissie en daarbij bleek dat het gemiddeld dagelijks voedsel van landbouwers en hun gezinsleden een calorische waarde had van I 391 en dat die waarde voor plantagekoelies en hun gezinsleden, voorzover niet op de plantages gehuisvest, I 282 was en voor fabriekskoelies en hun gezinsleden, voorzover niet bij de fabrieken gehuisvest, I 399. Alleen de koelies die op de plantages of bij de fabrieken gehuisvest waren, een minderheid, en de voorlieden en technici kregen voldoende voedsel; daarvan was de gemiddelde dagelijkse calorische waarde iets meer dan 2000. De meeste landbouwers en koelies waren mèt hun gezinsleden dus ondervoed. Daarbij tekenen wij nog aan dat wij tot dusver schreven over arbeid op Europese plantages en in fabrieken bij die plantages - door de eigenaren van inheemse en Chinese werkplaatsen werden in de regel nog lagere daglonen betaald en in de Vorstenlanden op Java waren de landbouwers en ongeschoolde arbeiders er slechter aan toe dan in de gebieden waar de Nederlandse bestuursinvloed ook op laag niveau duidelijk merkbaar was. Gelijk vermeld: in de Buitengewesten was het gemiddeld jaarinkomen van de landbouwers hoger dan op Java en dat kwam vooral doordat talrijke inheemsen daar handelsgewassen aanplantten naast hun eigen voedingsgewassen. Op grote delen van Sumatra vloeiden de baten daarvan aan de landbouwers zelf toe maar in Atjeh, dat veel peper voortbracht, , kwamen die baten bij de vermogenden terecht die de meeste pepertuinen in bezit hadden. Trouwens, in dat landsdeel was men in '40 de gevolgen van de langdurige oorlog die er had gewoed, nog niet te boven. In april '40 besprak een inheemse jurist op een vergadering in Medan de econo

XC1 In 1929 moest in'de residentie Krawang (West-Java) bij het Gouvernementskredietwezen per jaar 14 % rente worden betaald; van de ruim 100 dessa-banken vroegen er S8 bijna 24 % rente, alfe overige vroegen meer, 8 zelfs 48 %. De rentetarieven van de dessa-pandhuizen waren iets hoger en (naar wij aannemen) die van de Chinese en andere particuliere geldschieters zelfs veel hoger. Cijfers met betrekking tot andere residenties zijn ons niet bekend. 12

124 [PDF]
LEVENSOMSTANDIGHEDEN DER INHEEMSEN

mische toestand in Atjeh.' 'Men behoeft', aldus het verslag van zijn uiteenzetting in een der inheemse dagbladen,

XC'geen diepgaand onderzoek in te stellen om te weten dat de Atjehers een zeer arm volk zijn. Daarop wijzen duidelijk de primitieve woningen, de armoedige kleding, de vele ziekten, het bleke gelaat van veel dessa-mensen als gevolg van ondervoeding. Met cijfers toonde hij aan dat de inkomsten van de gemiddelde tani? per dag slechts 4'1z cent bedragen, terwijl hij 7 cent nodig heeft om in zijn noodzakelijke levensbehoeften te voorzien. Als koelie tewerken ligt in feite niet in de aard van de Atjeher, doch in de laatste tijd trekken steeds meer lieden naar de steden om daar dagloner te worden."

XCNiet alleen in Atjeh maar ook elders in de archipel waren de meeste inheemsen zeker naar Westerse maatstaven schamel gekleed en schamel behuisd. Werd dat als een noodtoestand ervaren? Wij nemen aan van niet: zo waren de leefomstandigheden geweest van generatie op generatie. Het contrast tussen de eigen armoede en de door de moderne techniek mogelijk gemaakte welvaart werd wellicht door vele inheemsen duidelijker dáár beseft waar die moderne techniek haar verworvenheden toonde: in de steden. Wij herinneren aan het beeld van een van de kampongs in de hoofdstad dat in het rapport van van Poll en Teulings werd vastgelegd - elders in Batavia waren de levensomstandigheden van vele inheemsen, hoewel minder ongunstig, óók aan de primitieve kant. In 1937 liet het gemeentebestuur een breed onderzoek naar die omstandigheden instellen bij een kleine tweeduizend gemeentekoelies. Slechts 2 % hunner mocht men als geschoolden en ruim 23 % als half-geschoolden beschouwen, bijna 75 % was ongeschoold. Meer dan de helft van deze koelies verdiende het laagste loon: 30 cent per dag. De woningen van bijna een kwart van de gehele groep bestonden uit één karner, Aparte keukentjes waren er in een kwart van de woningen en een simpele wc bevond zich slechts in één op de acht.

XCOok de gezondheidstoestand van de inheemsen was, al waren gevaarlijke volksziekten door de zorgen van het gouvernement bedwongen (meer hierover in het volgend hoofdstuk), minder gunstig dan die vanJ.12

I Het kan zijn dat de spreker alleen de afdeling Groot-Atjeh op het oog had waar zo lang gevochten was, volgens de bestuursambtenaar Piekaar althans was er in het gouvernement Atjeh als geheel van '39 af sprake van een duidelijke economische verbetering; er werd bijvoorbeeld weer rijst geëxporteerd. (A. Piekaar: (I94<;1), p. I7, 24). 2 Landbouwer. 3 Kantoor voor de Volkslectuur: I940, p. 323-24.

125 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

de overige bevolkingsgroepen; er was een aanzienlijke zuigelingensterfte: van alle jonggeborenen overleed ongeveer een kwart in het eerste levensjaar.

XCDe ongelijke inkomenspositie van de bevolkingsgroepen in Indië bleek ook uit de verschillen in hun aandeel aan de opbrengst van de inkomstenbelasting. Men kreeg een aanslag bij een zuiver inkomen van minstens f 900 per jaar - een bedrag dat slechts door een klein deel van de Vreemde Oosterlingen en een miniem klein deel van de inheemsen werd verdiend. Aangeslagen werden in 1937 (latere groepscijfers zijn ons niet bekend) ruim zes-en-zestigduizend Europeanen, bijna vier-en-veertigduizend Vreemde Oosterlingen en ca. dertigduizend inheernsen.' Van die inheemsen had 88 % een zuiver inkomen van f 3 000 of minder; bij de Vreemde Oosterlingen was dat met 72 % het geval, bij de Europeanen (hoofdzakelijk waren dat Indo-Europeanen) met 46 %. Per hoofd van de werkende bevolking werd het bruto jaarinkomen van de Europeanen in 1939 op f 5300 geschat", dat van de Vreemde Oosterlingen op f 650, dat van de inheemsen op f 87.. Anders gezegd: de werkende Europeanen hadden kort voor de Tweede Wereldoorlog een gemiddeld bruto-inkomen dat zestigmaal zo groot was als dat van de werkende inheemsen en bijna achtmaal zo groot als dat van de werkende Vreemde Oosterlingen.

XCOvereenkomstige cijfers met betrekking tot de verdeling van de vermogens en de opbrengst van de (pas in 1932 ingevoerde!) vermogensbelasting zijn ons niet bekend maar wij veronderstellen dat zij het op grond van de inkomensverdeling gegeven beeld slechts zouden bevestigen.

I Bij de cijfers voor de Vreemde Oosterlingen en de inheemsen merken wij op dat de inkomstenbelasting alleen geheven werd over inkomens die voor de inspectie gemakkelijk toegankelijk waren; de groepen Vreemde Oosterlingen en inheemsen die minstens f 900 per jaar verdienden, waren groter dan de statistiek vermeld de. 2 Ter vergelijking: in 1938 was het zuiver inkomen van 74 % van de in Nederland aangeslagenen (men werd er pas aangeslagen bij een zuiver inkomen van f 800 per jaar) f 2 000 tot f 5 000 per jaar. Het gemiddeld inkomen van de Nederlander was in Indië dus aanzienlijk hoger dan in Nederland. Daarbij moet wèl bedacht worden dat het leven voor die Nederlander in Indië over het algemeen duurder was dan in Nederland en dat hij, bijvoorbeeld voor zijn verlofreizen en de opleiding van zijn kinderen, gelden moest trachten te reserveren.

126 [PDF]
HERENDIENSTEN

XCWat de levenssituatie der inheemsen aangaat, dient men niet alleen op de inkomens te letten maar ook op de vorm van verplichting die op hen, en hen alleen, rustte: die tot het verrichten van onbetaalde arbeid - de herendiensten.

XCDie herendiensten (men kende ze al, gelijk uiteengezet, in de Hindoese en Islamietische rijken in Indië, in de Compagniestijd en in de negentiende eeuw) waren steeds diensten die door machthebbers waren opgelegd, en zij moesten ten dele rechtstreeks aan die machthebbers worden bewezen. Vooral die rechtstreekse diensten, de Z.g. pantjen diensten, hadden Daendels en Raffles trachten te beperken en dat streven werd later voortgezet. Gouvernementsordonnanties (wij herinneren er aan: zij golden niet voor de Vorstenlanden en de overige zelfbestuursgebieden en evenmin voor de particuliere landerijen) schaften in I867 op Java en Madoera het ambtelijk landbezit van de inheemse hoofden af en beperkten het aantal herendienstplichtigen voor huis- en hofdienst; het oproepen van herendienstplichtigen voor de bouwen voor het onderhoud van de woningen der inheemse gezagdragers werd verboden. In I874 werd aan die gezagdragers, behalve aan de hoogsten, het recht ontzegd om inheemsen op te roepen voor het verrichten van persoonlijke diensten en in I882 werd ook het verlenen van persoonlijke diensten aan de hoogste gezagdragers verboden. Dan werden enkele jaren later op Java en Madoera de herendiensten afgeschaft voor de aanleg en het onderhoud van marktloodsen en van wachthuizen en mijlpalen, bijvoorbeeld langs de Postweg, alsmede voor het uitvoeren van openbare werken in de voornaamste plaatsen. Er bleven toen nog enkele herendiensten over maar in I9I2 werd bepaald dat vier jaar later de laatste verdwenen moesten zijn. Aldus de eerste ordonnanties die aan alle herendiensten een einde wilden maken.

XCDe werkelijkheid bleef er belangrijk van afwijken en dat behoeft geen verbazing te wekken. Met de aanleg en het onderhoud van wegen, bruggen en kleine irrigatiewerken diende men door te gaan en het gouvernement had onvoldoende fondsen om deze en dergelijke werken tegen betaling te laten verrichten - men bleef dus van tijd tot tijd herendienstplichtigen oproepen. Dan: wie waren belast met de directe controle op de naleving van ordonnanties als de genoemde? Diezelfde inheemse gezagdragers die er in hun persoonlijk bestaan van profiteerden. De ambtenaren van het Nederlands Binnenlands Bestuur waren veel te

127 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

gering in aantal om regelmatig na te gaan wat in al die honderden dessds gebeurde die onder elk hunner ressorteerden; zij waren bovendien in de eerste plaats afhankelijk van wat hun door de inheemse gezagdragers werd gerapporteerd; zij zijn, vrezen wij, door die gezagdragers vaak bedrogen. Ook hadden die gezagdragers voldoende mogelijkheden om herendienstplichtigen die zich bij het Binnenlands Bestuur wilden gaan beklagen, daarvan te weerhouden. Er heeft zich, algemeen gesproken, tussen de inheemse gezagdragers en de eenvoudige dorpelingen heel veel afgespeeld waar het gouvernement geen weet van had.

XCDe ordonnanties van 1867, 1874, 1882 en 1912 bleken ineffectief te zijn. Het kwam in 1919 tot een nieuwe regeling: alle herendiensten op Java en Madoera werden opnieuwafgeschaft (en vervangen door een hoofdgeld), met uitzondering evenwel van de dessa-diensten en de persoonlijke diensten aan alle inheemse gezagdragers, de pantfen-diensten. Die gehandhaafde diensten 1 konden een zware belasting blijven vormen. J. W. Meyer Ranneft, een van de adjunct-inspecteurs van het toenmalig departement van Agrarische Zaken en Verplichte Diensten, ging nog in datzelfde jaar 1919 op Oost-Java op onderzoek uit; hij rapporteerde over een van de bestuursafdelingen:

XC'Van oudsher zijn in deze streken de dessa-diensten zeer zwaar ... De zeer zware panljen-diensten worden hier niet in afzonderlijke dagdiensten gepresteerd, doch daarvoor komt men enige dagen achtereen uit. Gedurende die dagen verkeert de dienstplichtige feitelijk in een toestand van 'tijdelijke slavernij', daar hij soms gedurende twee etmalen achtereen moet doorwerken.'

XCIn deze afdeling konden (dat was ook elders mogelijk) dessa-diensten afgekocht worden; die diensten rustten er op alle landbezitters en dezen konden desgewenst een dorpsbewoner vragen de diensten een jaar lang over te nemen - tegen betaling. 'Een bedrag van f 12 tot f 15 schijnt normaal te zijn', noteerde Meyer Ranneft,- Tot betaling van zulk een bedrag was slechts een deel van de landbouwers in staat.

XCIn de Buitengewesten was het uitoefenen van effectieve controle nog moeilijker dan op Java. Bovendien had het gouvernement in het grootste deel van die Buitengewesten het recht gehandhaafd om herendiensten te laten verrichten. Dienstplichtigen konden er voor een periode van maxi

XCI Het gouvernement heeft ze met ingang van I februari '38 beperkt tot de persoonlijke diensten aan de dessa-hoofden en de andere dessa-functionarissen. 2 'Verslag van een dienstreis naar de afdeling Modjokerto' (april 1919) in (Republik Indonesia, Arsip Nasional) J. W. Meyer Ranneft: Dessa-rapporten (1974), p. IJ, 16.

128 [PDF]
HERENDIENSTEN

maal 24 dagen per jaar worden opgeroepen om publieke werken uit te voeren. Aldus de ordonnantie. Op Flores, een z.g. zelfbestuursgebied, week de werkelijkheid er ver van af. Van Poll en Teulings (zij bezochten het eiland vanwege het bloeiende katholieke missiewerk) rapporteerden:

XC'Zowel de aanleg als het onderhoud van de grote, voor auto's berijdbare weg met enige aftakkingen moet in herendiensten geschieden. Dit betekent voor de bevolking een zeer zware last. Vaak moeten de voor herendienst opgeroepen inheemsen enige dagmarsen afleggen om hun werkterrein te bereiken. In de periode, voor het verrichten van herendiensten aangewezen, kunnen de inheemsen hun eigen grond niet bewerken; en daar deze periode vaak samenvalt met de meest geschikte voor de eigen grandbewerking ... komt het niet zelden voor, dat de inheemse zijn toch reeds schrale oogst geheel of gedeeltelijk moet missen ... Dit klemt te sterker omdat het, naar veelzijdige informaties welke de delegatie ontving, wel vast staat dat inheemsen herhaaldelijk veel langer voor herendiensten worden opgeroepen dan volgens de officiële voorschriften geoorloofd is. Op Flores, zo werd ons verzekerd, komt het voor dat 124 dagen moet worden gewerkt in plaats van 24.'

XCZulk een excessieflange diensttijd kon blijvende rampzalige gevolgen hebben:

XC'Vooral wanneer de herendiensten mede-oorzaak zijn geweest van een al te karige oogst, komt de Florinees er toe, geld te lenen bij de inheemse hoofden. Kan dit geld met de hoge rente niet op tijd worden terugbetaald, dan wordt overeengekomen dat de schuldenaar ... een bepaalde tijd op de grand van de radja zal gaan werken. Is het eenmaal zover gekomen, dan wordt de toestand van de betrokkene bijna onvermijdelijk steeds slechter .... Het einde is maar al te vaak dat de arme inheemse praktisch in een toestand van slavernij komt te verkeren ten opzichte van zijn radja-schuldeiser."

XCOp Celebes bestonden in 1941 naast de panljen-diensten nog twee soorten herendiensten: de gehele mannelijke bevolking moest er een dag per maand werken aan het onderhoud van bestaande wegen; zij moest bovendien 40 dagen per jaar in groepen opkomen om nieuwe wegen aan te leggen. Dit leidde, aldus een van de inheemse dagbladen op Celebes, tot 'ongewenste toestanden', 'voornamelijk te wijten aan de dessa beambten' (inheemsen dus) 'die de regelingen moeten toepassen. Het is al vaak voorgekomen dat een zieke 100 km ver moest lopen om heren . r12

, Van Poll/Teulings: p. 65-66.

129 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

diensten te verrichten; hij kreeg geen onderdak en moest de nacht in de openlucht doorbrengen."

XCOf zich overtredingen van de door het gouvernement vastgestelde norm of andere verschijnselen die duidelijk in strijd waren met wat het gouvernement wenste, ook elders in de uitgestrekte archipel hebben voorgedaan, weten wij niet - wij hebben er geen gegevens over.

XCEerder schreven wij dat de landbouwers en ongeschoolde arbeiders er in de Vorstenlanden op Java (er woonden daar in '40 bijna vijf miljoen inheemsen) slechter aan toe waren dan in de gebieden waar de Nederlandse bestuursinvloed ook op laag niveau duidelijk merkbaar was. In de persoon van twee gouverneurs had het gouvernement in die Vorstenlanden als het ware gezanten aan de vier hoven maar onder die gezanten waren veel minder ambtenaren van het Binnenlands Bestuur werkzaam dan elders. Vier vorstenhuizen leefden er in hun aloude, door de adat voorgeschreven ceremoniële staatsie. Daar waren veel pantjen- en andere herendiensten voor nodig. Bovendien hadden de vorsten, die meestal in geldnood verkeerden, traditioneel en ook na 1870 aan Europese en Chinese plantagebezitters veel meer rechten gegeven dan elders op Java toegestaan was. Dáár mochten grote landbouwondernemingen per district nooit meer dan een derde van alle rijst-sawahs tijdelijk huren - in de Vorstenlanden was het nog in 1920 gebruik dat de dorpsbewoners de helft van de sawahs moesten afstaan. Op de met suikerriet beplante sawahs moesten zij dan nog werken ook - per jaar werkten zij langer op de sawahs met suikerriet dan op die met rijst, en de beginperiode van het werk op de suikerriet-sawahs werd niet betaald. Sterker nog: elders op Java betaalden de ondernemingen de huurbedragen aan de dorpelingen, maar in de Vorstenlanden, waar de regel gold dat de bodem eigendom was van de vorst, kwamen de huurbedragen in de vorstelijke schatkist terecht. 'Gezien door de bril van een onvriendelijke beoordelaar (en de gehele inlandse bevolking die immers de lijdelijke partij is, behoort tot deze kategorie) is', rapporteerde in 1920 de waarnemend-adviseur voor inlandse zaken aan de gouverneur-generaal, 'de toestand waarin de bevolking in de Vorstenlanden verkeert: slavernij met een vernisje. Op

XC1 Regeringspubliciteitsdienst: Overzicht van de Indonesische en Chinees-Maleise pers, 1941, pByo.

130 [PDF]
VORSTENLANDEN PARTICULIERE LANDERIJEN

zijn zachtst gezegd: zij is in hoge mate onvrij. Zij was dat sedert mensenheugenis.' 1 Op grond van een ordonnantie die in '18 was vastgesteld, ging het gouvernement zich in de jaren '20 en '30 veel moeite geven om aan die 'slavernij met een vernisje' een eind te maken: er werd toen toegewerkt op een situatie waarin de positie van de landbouwers in de Vorstenlanden niet zou verschillen van die van de landbouwers in de gouvernementsgebieden en wij nemen aan dat in dat opzicht ten tijde van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog voortgang was geboekt.

XCOok ten aanzien van de particuliere landerijen was op Java na 1910 sprake van verbetering.

XCIn 1860, ten tijde van het Cultuurstelsel dus, waren er op Java ca. 350 van die landerijen; daar woonde toen ca. 8 % van de bevolking van het eiland: omstreeks één miljoen zielen, hoofdzakelijk inheemsen, voor de rest Chinese landbouwers. Feitelijk waren zij horigen die door menige particuliere eigenaar onbarmhartig werden geëxploiteerd. Later in de negentiende eeuw werden verschillende landgoederen verdeeld en werden brokken ervan aan naamloze vennootschappen verkocht; er kwamen dus méér particuliere landerijen - de feitelijke horigheid bleef bestaan en leidde menigmaal tot onrust." In 1915 waren er bijna 600 landerijen met een totale bevolking van bijna twee miljoen zielen. Het gouvernement was toen evenwel al begonnen met het opkopen van de landerijen; de eigenaren kregen de geldende waarde uitbetaald en de er wonende landbouwers verwierven per gezin het erfelijk bezitsrecht op een stukje grond. Dat opkopen begon in 1910. Het gouvernement had er, gelijk reeds vermeld, t.e.m. 1940 in totaal bijna f 92 mln aan uitgegeven - toen was, naar het oppervlak gerekend, meer dan de helft van alle particuliere landerijen geliquideerd. Over de toestanden op de resterende werd in de inheemse pers veel geklaagd: de lonen waren er uitzonderlijk laag (voor vrouwen die op het land moesten werken, soms maar 3 cent per dag), de werktijden lang.

XCtNota, 18 aug. 1920, van de wnd. adviseur voor inlandse zaken aan de gouverneurgeneraal in (Historisch Genootschap, Commissie voor bronnenpublikatie betr. de geschiedenis van Nederlands-Indië 1900-1942) R C. Kwantes: De ontwikkeling van de nationalistische beweging in Nederlands-Indië (verder aan te halen als: Kwantes), dl. I (1975), p. 290. 2 Het ernstigste geval deed zich in 1886 voor, toen de landbouwers van een landgoed vlakbij Buitenzorg meer dan veertig inheemse opzichters van de landheer doodden.

131 [PDF]
DE KOLONIALE SÀMÈN,LEVING

In de jaren l80 van de vorige eeuw was, zoals reeds beschreven, op de tabaksplantages op Oost-Sumatra de regeling ingevoerd waarbij de van Java overgebrachte loonarbeiders strafrechtelijk aangepakt weiden wanneer zij van de plantages wegliepen. Hun werk was er zwaar, hun leefomstandigheden waren hoogst primitief en aan hun medische verzorging werd aanvankelijk niets gedaan - van deze onder poenale sanctie gestelde werkkrachten stierf tot 1900 elkjaar gemiddeld ruim 7 %. Nadien gr,eep het gouvernement in: de medische zorg voor de contract-koelies kwam op gang en de sterftecijfers begonnen te dalen. Met dat al bleef hun bestaan moeilijk Velen hadden op Java gehoor gegeven aan te gunstige voorstelli'ngen van zaken door inheemse ronselaars (dezen kregen een premie per geronselde werkkracht) - allen kwamen, al of niet door hun gezinnen vergezeld, .op Sumatra in een landstreek terecht waar zij de bescherming die op Java van de dessa-gemeenschap uitging, ontbeerden. Zij werden gehuisvest in loodsen en werden bij hun ~erk hard aangepakt door de inheemse opzichters, de, mandoers, die op hun beurt onder druk stonden van de laagstgeplaatste functionarissen van de buropese cultuurmaatschappijen. veelal pas uit Nederland gearriveerde jongemannen van ~ie de meesten er geen moeite mee hadden, de jegens de inheemsen hardvochtige normen van, de Europese samenleving in het nogal rauwe gebied ~an D~li ~ver te nemen.

XCOp java h~dden de Nederianders hun eigen samenleving als het ware toegevoegd aan de aloude inheemse waarmee zij op tal van wijzen rekening moesten houden - op Sumatra's oostkust hadden zij, met steun van de regionale sultans, een nieuwe samenleving doen ontstaan waarin het maken van winst nagenoeg ongeremd werd nagestreefd. Het kwam vaak voor dat geronselde arbeidskrachten er van door gingen; werden zij gepakt, dan werden zij eerst enige tijd gevangengezet en vervolgens gegeseld, alvorens onder bewaking te worden teruggevoerd naar de onderneming waaraan zij Contractueel verbonden waren. 'In feite', aldus in zijn herinneringen de Indonesische journalist Mochtar Loebis (zijn vader was districtshoofd in een-deel 'van Sumatra waar op de theeplantages de poenale sanctie gold), 'was dit contract-koelie-systeem slavernij onder een dekmantel.' Loebis was tien jaar oud toen hij op de binnenplaats van de plaatselijke gevangenis drie koelîes zag geselen die op een theeonderneming een Nederlandse functionaris hadden gewond en er vervolgens vandoor waren gegaan. Volgens ambtelijk voorschrift vond de geseling plaats in aanwezigheid van een inheemse dokter, de Nederlandse controleur, en diens chef, de assistent-resident. 'Meer nog dan wat ik zag,

132 [PDF]
CONTRACT-KO ELIES

'het wanhopige en volstrekt eenzame schreeuwen van de marinen dat mijn hart verscheurde ... Ik kan me ... herinneren dat na een zekere tijd de hoofdbewaarder opnieuween teken gaf, waarna de dokter kwam, hen nog eens onderzochten met zijn hoofd knikte. En het geselen ging door, steeds maar door, en de mannen schreeuwden niet eens meer.

XC... De ervaring met die geseling werd in mijn hart geschroeid; ze is altijd in mijn onderbewustzijn aanwezig gebleven."

XCHoe de situatie van de contract- koelies omstreeks 1920 was (er werkten op Oost-Sumatra toen ruim tweehonderdduizend Javaanse en bijna vijf-en-twintigduizend Chinese contract-koelies), werd in die tijd in druk weergegeven door een tweede Sumatraan, de ter plaatse door een goedwillende Nederlandse onderneming aangestelde onderwijzer Tan Malaka, die kort nadien een van de leidende figuren werd van de Indonesische Communistische Partij; hij duidde de contract-koelies aan als

XC'de klasse die zwoegt van vroeg tot laat; de klasse die loon krijgt, juist genoeg om de maag te vullen; de klasse die woont in een schuur zoals geiten in hun stal; die ieder ogenblik geslagen of een 'godverdomme' naar het hoofd geslingerd wordt; de klasse die ieder ogenblik hun vrouw of dochter kan verliezen als de blanke man haar begeert - dat is de klasse van Indonesiërs, bekend als contractkoelies.

XCZij moeten gewoonlijk om vier uur 's morgens opstaan omdat de tuin waar ze werken, veraf ligt. Pas om zeven of acht uur 's avonds komen ze thuis. Het loon volgens het contract is 40 cent per dag.' Het eten is gewoonlijk onvoldoende voor het verrichten van zwaar grondwerk omdat ze dikwijls in het oerwoud werken.

XCHun tekort aan alles veroorzaakt een niet in te tomen begeerte om hun geluk te beproeven in het dobbelspel; een begeerte die opzettelijk gewekt wordt door de maatschappij na de loonuitbetaling. Zij die verliezen (en gewoonlijk verliezen er meer dan er winnen) mogen bij die maatschappij in het krijt staan. Door deze schuld is negentig procent van de koelies na afloop van het contract gedwongen het contract "te vernieuwen. De schuld veroorzaakt dobbelbegeerte en het dobbelen verhoogt de schuld, enzovoort, enzovoort."

1 M. Loebis: 'Van dingen die ik mij nog herinner', 1975, p. 529-30. 2 Men ziet: een aartzienlijk hoger loon dan aan ongeschoolden op Java werd betaald; vandaar ook dat de roriselaars steeds voldoende nieuwe arbeidskrachten vonden. 3 Aange haald in H. A Poeze: 1945 (1976), p. 76.

133 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

XCMede op grond van herhaalde protesten tegen de poenale sanctieregeling welke in Nederland van socialistische en communistische zijde werden geuit en die in Batavia weerklonken van de zijde van de inheemse leden van de in 1918 voor het eerst bijeengekomen Volksraad, ging het gouvernement nieuwe pressie uitoefenen op de cultuurmaatschappijen om de inheemse werkkrachten beter te behandelen. Dat had althans in zoverre succes dat talrijke maatschappijen voorzieningen gingen treffen voor lager onderwijs aan de kinderen der koelies. Zelfs werd de poenale sanctie in 1918 in beginsel afgeschaft - door het verzet van de cultuurmaatschappijen bleef zij in feite gehandhaafd. Mr. L. Einthoven, als ambtenaar verbonden aan het Kantoor van de Arbeid te Batavia (tijdens de Duitse bezettîng van Nederland was hij een van de leden van het Driemanschap van de Nederlandse Unie), had aan het eind van de jaren '20 op Sumatra een gesprek met, zo schreef hij later,

XC'de directeur van een der grootste cultuurmaatschappijen, een uiterst bekwame man. Ik verweet hem dat hij met al zijn proefstations en wetenschappelijke mensen wel mooie produktieresultaten wist te bereiken, maar al met al niet in staat was een bevredigende oplossing te vinden voor het arbeidsvraagstuk. 'Natuurlijk kunnen we dit weloplossen', was zijn reactie. 'Maar waarom zouden wij vrijwillig afstand doen van een systeem dat feilloos werkt? We hebben per hectare een bepaald aantal arbeiders nodig en die zijn er dank zij de poenale sanctie altijd.We hoeven geen rekening te houden met verloop. Het is gewoon een rekensom."1

XCIn de loop van de jaren '30 werd de huisvesting van talrijke contractkoelies verbeterd: vele ondernemingen schaften de loodsen af waarin elke koelie of elk gezin slechts een hoekje ter beschikking had gehad, en lieten simpele aparte behuizingen optrekken die tot kleine kampongs werden verenigd. Bovendien verdween de poenale sanctie-regeling nu goeddeels; bepalend was daarbij het feit dat het Amerikaanse Congres in '29 een wetsvoorstel had aangenomen hetwelk inhield dat geen tabak mocht worden ingevoerd uit landen waar op de plantages dwangarbeid werd toegepast. In '38 (wij beschikken niet over latere cijfers) waren er op Oost-Sumatra nog slechts vijfduizend koelies werkzaam voor wie de poenale sanctie-regeling gold - ruim tweehonderdduizend anderen waren nu 'vrije' arbeiders. Tegen de verzwakking van het controlesysteem hadden de cultuurmaatschappijen zich inmiddels gewapend door middel van de oprichting, te Medan, van een Registratiekamer waaraan een

XC1 L. Einthoven: Tegen de stroom in (1974), p. 35.

134 [PDF]
CO NTRACT KO ELIES

modern Dactyloscopisch Instituut was verbonden. Alle contract-koelies werden geregistreerd en hun vingerafdrukken werden aan de registratiegegevens toegevoegd - verdween nu een koelie van een bepaalde onderneming, dan kon, als hij zich bij een andere onderneming aanmeldde, onmiddellijk worden nagegaan waarvandaan hij afkomstig was, en wanneer dan bleek dat hij zijn werk in de steek had gelaten, werd hem overal elders werk geweigerd.

XCIn totaal waren in '38 in de Buitengewesten ruim driehonderdduizend van Java overgebrachte koelies werkzaam.

XCEerder vermeldden wij dat ca. 1940 van de naar schatting ca. acht-enzestig miljoen inheemsen omstreeks zeven-en-veertig miljoen op Java (en Madoera) leefden. De eeuwen doorwas Java het hoofdeiland geweest in de Indische archipel; was er sprake geweest van een inheemse centrale macht, dan was deze van Java uitgegaan. Daar, en daar alleen, waren al in de Middeleeuwen grote gedeelten van het oerwoud gerooid en had zich een rijke inheemse beschaving kunnen ontwikkelen die de verbouw van rijst op bevloeide sawahs als economische grondslag had gehad. Naarmate nu onder het Nederlands bewind de bevolking groeide, werd op het eiland meer woeste grond ontgonnen. Niet alle grond kwam evenwel voor ontginning in aanmerking: men moest er op de berghellingen grote bossen in stand houden (het gouvernement gaf zich daar veel moeite voor), teneinde te voorkomen dat de humuslaag door erosie zou verdwijnen. Het gevolg was dat, vooral in de twintigste eeuw, het tempo van ontginning het tempo van de bevolkingsgroei niet kon bijhouden. De inheemse bevolking nam van 1928 tot 1938 met ca. 20% toe, het landbouwareaal slechts met 4 %. Het gemiddeld grondbezit nam af: het daalde van 1,15 ha per landbouwend gezin in 1922 tot 0,86 ha in 1938. Bovendien nam naar verhouding het aantal particuliere bezitters onder de landbouwers toe. Op grote delen van Java, behalve in de Vorstenlanden, was de landbouwgrond traditioneel bezit geweest van de dorpsgemeenschap; dat communale grondbezit was al aangetast toen na 1870, gelijk weergegeven, bepaald werd dat nieuwontgonnen landbouwgronden bezit zouden worden van de ontginners. In 1882 was van de landbouwgronden op Java, in totaal bijna 37 000 km", 47% particulier- en 42 % gemeenschapsbezit (de resterende I I % waren gronden die bebouwd

135 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

werden ten behoeve van de inheemse gezagdragers) - vijftig jaar later, in 1932, was van de landbouwgronden, nu in totaal 66000 km ', 83 % particulier- en 13 % gemeensehapsbezit (de ten behoeve van de inheemse gezagdragers bebouwde gronden waren tot 4 % gedaald). Die 'particularisering' van de landbouwgronden betekende niet dat de dessa als leefen werkgemeenschap verdween; onderlinge hulp bleef de grondslag vormen van het werk op de sau/ahs (vrouwen en meisjes die de rijststengels afsneden, mochten als vanouds bij wijze van loon een vijfde of een zesde van de oogst mee naar huis nemen), van het bouwen en herstellen van de eenvoudige dorpshuisjes en van de zorg voor bejaarden, wezen, zieken en tijdelijk werklozen. Met dat al had de 'particularisering' nadelen: de versnippering van de landbouwgronden werkte als een rem op de verhoging van de productiviteit van de landbouw; de enige vooruitgang die werd geboekt was dat steeds meer sau/ahs jaarlijks ook werden gebruikt voor een derde rijstoogst of voor de Z.g.tweede gewassen, vooral voor mais. Ook die uitbreiding bleef evenwel achter bij de bevolkingsgroei. Het kwam er allemaal op neer dat een langzaam groeiend maatschappelijk totaalproduct door een snel groeiend aantal consumenten in steeds kleiner partjes werd verdeeld. Er kwam op Java, om een in het rapport van de commissie-Visman voorkomende karakterisering door prof dr. I. J. Brugmans en mr. Soenario aan te halen, 'een maatschappij van keuterboertjes en ondergeschikte loontrekkers" - en dan ondergeschikt niet, alleen maar ook volledig ongeschoold en in zo groten getale aanwezig dat ook weer die aanwezigheid de .toepassing van betere technieken buiten de landbouw afremde: waarom zou men machines installeren als men arbeiders kon vinden die, teneinde op minimale basis in hun levensonderhoud te voorzien, bereid waren voor lonen van enkele centen of hoogstens enkele dubbeltjes per dag werkzaam te zijn?

XCHoe dat alles zij, Java raakte overbevolkt: er ontstond op het platteland een aanzienlijke klasse van geen-grond-bezittende dorpsbewoners van wie binnen de dessa's slechts een deel aan werk (en dus aan voedsel) geholpen kon worden - een and~~ deel trok naar de steden en kwam daar in de .stads-kampongs terecht, sommige redelijk, andere van het type waarover wij in de aanhef van deze paragraaf schreven,

XCDeze gehele ontwikkeling werd door het Nederlands gouvernement met zorg gadegeslagen. Hoe haar te keren? In 1905 werd een begin gemaakt mei: het overbrengen van Javanen naar Zuid-Sumatra waar zij

I Commissie-Visman: dl. J, p. 70.

136 [PDF]
TRANSMI(;RATIE VAN JAVANEN

volledig door het gouvernement werden opgevangen. Het was een dure en bovendien nogal amateuristisch uitgevoerde operatie die in '30 tot de transruigratie van ruim vier-en-twintigduizend personen had geleid. Het overbevolkingsvraagstuk was toen nog klemmender geworden; vandaar dat in het midden van de jaren '30 besloten werd, de transmigratie op simpeler maar beter voorbereide wijze te doen geschieden en dan niet alleen naar Sumatra maar ook naar Borneo en Celebes. De bedoeling was nu dat de vertrekkenden in daarvoor geschikte gebieden, waar het gouvernement wegen ZOIl hebben aangelegd en bruggen geslagen, uit eigen kracht nieuwe volksplantingen zouden vormen die op ruwontgonnen of alsnog te ontginnen terreinen in hun voeding, althans in een groot deel daarvan, zouden kunnen voorzien. De transmigratie zou plaatsvinden in gezinsverband.

XCZij stuitte op weerstanden. Het kan zijn dat verhalen over de slechte ervaringen van contract-koelies op Sumatra's Oostkust daarbij een rol hebben gespeeld; óók, dat het enkele feit al dat het transmigratieplan van de vreemde overheerser uitging, sommigen afschrikte; primair nemen wij evenwel aan dat talrijke Javanen er weinig voor voelden, hun vertrouwde omgeving en vertrouwd dessa-verband in de steek te laten. Bij anderen daarentegen had de gouvernementsvoorlichting succes. Eind '40 bevonden zich in totaal meer dan tweehonderdtienduizend transrnigranten in landbouwkolonies buiten java. honderdvijf-en-veertigduizend op Zuid-Sumatra, veertigduizend elders op Sumatra, drieduizend op Zuidoost-Borneo, drie-en-twintigduizend op Celebes. Het plan was (het kon door de oorlogsomstandigheden niet worden uitgevoerd) om in 1941 nog eens vijf-en-zestigduizend transmigranten te doen vertrekken.

XCNiet gering, dat aantal! Maar in datzelfde jaar '41 zou, naar werd aangenomen, .de bevolking van Java op zijn minst met zeshonderdvijftigduizend zielen toenemen.

XCVan alle cijfers die wij in het voorafgaande opnamen, zijn, menen wij, die over de grote verschillen in het gemiddeld bruto-jaarinkomen (inper hoofd van de werkende bevolking het frappantst: fvoor Europeanen, fvoor de Vreemde Oosterlingen, f 87 voor de inheernsen. Die cijfers zijn, &elijk vermeld, gemiddelden: tot de groep van de

'39) 5 300 650

137 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

Europeanen behoorden ook tienduizenden Indische Nederlanders die een jaarinkomen hadden dat lager of zelfs veellager was dan f 5300, van de Vreemde Oosterlingen en vooral van de Chinezen onder hen leefden velen in bescheiden omstandigheden maar waren verscheidene anderen zeer vermogend, vermogender zelfs dan de rijkste Europeanen, en ook binnen de inheemse bevolkingsgroep bestonden grote inkomensverschillen: de inheemse gezagdragers hadden over het algemeen een goed bestaan (op Sumatra ontvingen enkelen hunner buitensporig hoge jaarinkomsten van de Europese maatschappijen), allen die, behalve voor het simpelste werk, bij het gouvernement of bij Europese ondernemingen werkzaam waren, alsook anderen die op grond van hun scholing een vrij beroep konden uitoefenen, waren tegen ontbering gevrijwaard - het was de brede massa van landbouwers en ongeschoolde arbeiders die in armoede verkeerde.

XCWie die armoede als een gevolg beschouwde louter van het Nederlands koloniaal bewind (en zo werd van het midden van de negentiende eeuw af de zaak veelal voorgesteld door de critici van dat bewind.zowel in Nederland als in Indië), zag over het hoofd dat ook de yóór-Nederlandse gezagsstructuren een scherpe tegenstelling hadden gekend tussen, enerzijds, de inheemse vorsten en de inheemse aristocratie die een hogelijk bevoorrecht bestaan hadden, en, anderzijds, de brede massa van de dorpelingen die in behoeftige omstandigheden verkeerde - zag óók over het hoofd dat belangrijke oorzaken van de blijvende armoede dieper lagen: er was op het veruit volkrijkste eiland, Java, te weinig bouwgrond voor een snel groeiende bevolking, die bouwgrond bestond uit kleine percelen, de mogelijkheden voor de opbouw van een moderne industrie waren gering en de inheemse bevolking had over het algemeen weinig ondernemingszin; dat laatste gold overigens voor de eigenlijke Javanen die Oost-, Midden- en een groot deel van West-Java bewoonden, sterker dan ·voor de ook op West-Java wonende Soendanezen en bijvoorbeeld voor de Minangkabauers en Bataks op Sumatra en voor de Boeginezen en Makassaren die van Celebes uit de interinsulaire scheepvaart beoefenden.

XCHoe was dat gebrek aan ondernemingszin te verklaren? Was het een zaak van volksaard? Hing het samen met feodale levenspatronen die het de brede massa der 'horigen' al in de Hindoese rijken hadden ingescherpt dat elke poging om de gevestigde verhoudingen te doorbreken, gedoemd was te mislukken? Was die passiviteit nog aangewakkerd zowel door de komst en aanwezigheid van vreemde overheersers als door de omstan

138 [PDF]
OORZAKEN VAN DE ARMOEDE

in hun relatie met de brede massa hadden versterkt en bovendien de Chinese handelaren een functie in de samenleving hadden toegekend waaruit voor hen tal van voordelen waren voortgevloeid? Het is moeilijk, vragen als deze met duidelijkheid te beantwoorden, moeilijker nog om, als al die antwoorden positief zouden zijn, het onderling gewicht van de dan aangegeven factoren te bepalen. Hoe dat alles zij, al in de negentiende eeuw stond vast (toen vooral voor de Indo-Europeanen) dat wie in de koloniale samenleving vooruit wilde komen, zich de scholing van de bovenlaag eigen moest maken; dat men door die scholing hogerop zou kunnen komen, was onzeker - zeker was, dat als zij bleef ontbreken, van dat opklimmen geen sprake zou zijn.

XCWij achten het niet nodig om in ons op de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog gericht werk een beeld te geven van alle ontwikkelingen die zich in de koloniale samenleving hebben voorgedaan, maar op het onderwijs dienen wij dieper in te gaan. De 'ethische politiek' die zich de verheffing van de inheemse bevolking ten doel had gesteld, diende allereerst dat onderwijs, wel te verstaan: het moderne onderwijs, te bevorderen; trouwens, dat onderwijs was onmisbaar voor de vorming van de geschoolde hulpkrachten waaraan na 1870 zowel het gouvernement als het Europese bedrijfsleven in toenemende mate behoefte had. Anderzijds hield datzelfde onderwijs het gevaar in dat zich in de koloniale samenleving groepen ontwikkelde inheemsen zouden gaan vormen die op een snelle beëindiging van de koloniale overheersing zouden aandringen.

Onderwijs

XC

XCSchrijven wij Over het onderwijs, dan is het zinvol, de indeling aan te houden die aan dit hoofdstuk ten grondslag ligt - indeling dus naar vier bevolkingsgroepen: de Europeanen (en dan kunnen wij nu beter over 'de Nederlanders' gaan schrijven"), de Indo-Europeanen oftewel Indische Nederlanders, de Chinezen (en andere Vreemde Oosterlingen) en de inheemsen.

XCVoor Nederlandse jongeren werd van het begin van de negentiende eeuw af aanvankelijk louter lager onderwijs gegeven; dat werd gevolgd

XCI Bij hetgeen volgt, houde men in het oog dat het Nederlands onderwijs natuurlijk ook gevolgd kon worden door kinderen uit niet-Nederlandse blanke gezinnen.

139 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

door kinderen van Nederlanders, veelalook door die van de naar verhouding weinige inheemse Christenen en van de in het Knilopgenomen 'Ambonnezen'. Toen er in Indië meer Nederlandse gezinnen kwamen, ontstond er de behoefte aan voortgezet onderwijs en om daaraan tegemoet te komen, werd in 1860 in Batavia het Koning Willem III-gymnasium opgericht dat twee afdelingen kende: de ene kon gelijkgesteld worden aan een hogere burgerschool(hbs)-b in Nederland (een vorm van voorbereidend hoger onderwijs)", de andere was een opleiding voor de Indische bestuursdienst. Van 1860 afkon dus een deel van de Nederlandse kinderen voortgezet onderwijs in Indië volgen; veelouders gaven er evenwel de voorkeur aan, hun kinderen op zes- of twaalfjarige leeftijd (in die laatste gevallen dus na het volgen van lager onderwijs in Indië) voor hun verdere opleiding naar Nederland te sturen waar zij in de gezinnen van familieleden, soms ook in kostgezinnen of in speciale kostscholen werden opgenomen. De behoefte om dat te doen werd geringer toen de voorzieningen voor Nederlands onderwij s in Indië beter werden. Het gouvernement, d.w.z. het in 1867 opgerichte departement van onderwijs en eredienst, gaf zich daar veel moeite voor. Behalve in afgelegen streken waren er omstreeks 1900 al voldoende scholen voor Nederlands lager onderwijs, zij het dat daaronder nog maar weinig confessionele scholen waren - van de groep waartoe die laatste behoorden: de scholen voor bijzonder onderwijs, nam het aantal tussen 1900 en 1940 belangrijk toe. Lager onderwijs werd in 1900 gevolgd door bijna negentienduizend Nederlandse en Indisch-Nederlandse kinderen (één op de vijf volgde bijzonder onderwijs), in 1940 door bijna een-enveertigduizend (meer dan de helft volgde bijzonder onderwijs). Bijzonder onderwijs werd gegeven op scholen die op een protestantse of katholieke grondslag stonden, maar ook wel op particuliere scholen . zonder godsdienstige grondslag. Ook het voortgezet onderwijs had zich in de twintigste eeuw belangrijk uitgebreid: aan dat ene gymnasium te Batavia waren enkele mulo's", drie- en vijfjarige hbs'en en lycea toegevoegd. Dit voortgezet onderwijs werd in 1900 gevolgd door een kleine zevenhonderd Nederlandse en Indisch-Nederlandse kinderen, in 1940 doorruim achtduizend.'

XCI Thans (1984): athenaeum. 2 Scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs, thans: mavo-scholen. l Sinds het begin van de twintigste eeuw was ook aandacht besteed aan het technisch en vakonderwijs; de daarvoor opgerichte scholen werden hoofdzakelijk door Europeanen bezocht. Inheemsen kregen veelal beurzen, hetzij van het gouvernement, hetzij van Europese ondernemingen, om dit onderwijs dan wel aparte cursussen

140 [PDF]
EUROPEES O~DERWIJS

XCDan was na de Eerste Wereldoorlog in Indië ook een begin gemaakt met hoger onderwijs: in Bandoeng werd in 1920 een Technische Hogeschool geopend (deze kende slechts één studierichting: die voor civiel ingenieur), in 1924 kwam in Batavia een Rechtshogeschool tot stand, in '27 een Medische Hogeschool en aan die laatste twee opleidingen (men zou van 'faculteiten' kunnen spreken) werd in '40 in Batavia een Faculteit der Letteren en in '41 in Buitenzorg een Landbouwkundige Faculteit toegevoegd. De TH in Bandoeng begon in '20 met o.m. negen-en-twintig Nederlandse en Indisch-Nederlandse studenten - in '40 was hun aantal aan de vier toen bestaande instellingen van hoger onderwijs tezamen tot ca. driehonderdvijftig gegroeid.

XCWij schreven in het voorafgaande over 'Nederlandse en Indisch-Nederlandse' jongeren. Inderdaad: alle Nederlandse onderwijsinstellingen stonden open voor jongeren van Indisch-Nederlandse afkomst, trouwens ook voor jongeren uit gezinnen van Vreemde Oosterlingen en van inheemsen - er was geen rasdiscriminatie. In feite was het evenwel voor Indisch-Nederlandse kinderen moeilijker dan voor Nederlandse om het Nederbndse onderwijs te volgen. Er moest schoolgeld worden betaald en dat vormde voor de ouders uit het arme gedeelte van de Indisch-. Nederlandse groep vaak een groot probleem. Dan: die Indisch-Nederlandse kinderen kwamen in overwegende mate uit gezinnen die, zeker in het begin van de twintigste eeuw, dichter bij de inheemse dan bij de Nederlandse levenssfeer stonden. Wij herinneren er aan dat in 1900 van alle kinderen die voor het eerst bij de Nederlandse scholen voor lager onderwijs werden ingeschreven, nog geen 30% normaal Nederlands en meer dan 4°% (slechts voor een vierde waren dat inheemsen) zelfs uitsluitend Maleis sprak. De overgrote meerderheid van de IndischNederlandse kinderen moest zich dus eerst een goede kennis van het Nederlands eigen maken=- nadien bleef het toch voor velen een hinder dat zij thuis in een sfeer verkeerden die geen stimulans vormde voor het voltooien van een begonnen opleiding. Onderzoekingen van het Bataviase Centraal Kantoor voor de Statistiek, uitgevoerd voor de schooljaren 1913-14,1919-20 en 1924-25, toonden aan dat van de honderd leerlingen die in de eerste klassen van de Nederlandse lagere scholen waren opge

141 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

de helft was dus afgevallen en was daarmee al veroordeeld tot een moeilijk maatschappelijk bestaan. Naar verhouding waren er ook velen die niet verder kwamen dan de lagere school.' Er waren daarentegen ook Indisch-Nederlandse gezinnen waar terdege werd beseft dat het volgen van modern Nederlands onderwijs een onmisbare voorwaarde was om hogerop te komen, waar men zich grote offers getroostte om dat volgen mogelijk te maken en waar de jongeren die dat deden, krachtig, ja hartstochtelijk werden gesteund.

XCInzicht in de noodzaak v:anhet volgen van modern Nederlands onderwijs (in de eerste plaats: van het zich eigen maken van de Nederlandse taal) groeide niet alleen in de kringen van de Indische Nederlanders maar ook in die van de Indische Chinezen. Nederlands lager onderwijs werd in 1900 gev'olgd door ca. driehonderdvijftig Chinese kinderen- - in '20 waren het er vijf-en-twintighonderd, in '40 nog geen dertienhonderd. Die daling moet uit het feit verklaard worden dat op meer en meer plaatsen door de zorgen van het gouvernement en van de Nederlandse kerkgenootschappen z.g. Hollands-Chinese scholen waren opgericht: speciaal voor Chinese kinderen bestemde lagere scholen met het Nederlands als voertaal. De eerste werden in 1908 opgericht, tijdens het gouverneur-generaalschap van van Heutsz, en die oprichting werd gestimuleerd door het feit dat de Chinezen inmiddels eigen scholen waren gaan oprichten die het Z.g. Mandarijn-Chinees als voertaal hadden. In 1908 telden de Hollands-Chinese scholen ruim achthonderd leerlingen, in '20 ruim tienduizend, in '40 bijna zes-en-twintigduizend (van wie bijna tienduizend bijzondere scholen bezochten). Aan die Hollands-Chinese scholen werden, speciaal ten behoeve van kinderen uit arme gezinnen van Indische Chinezen, in '28 Maleis-Chinese scholen toegevoegd - zes jaar later telden die meer dan twintigduizend leerlingen.

XCVan dat lager onderwijs uit waren me,er en meer Chinese jongeren in

XC1 L J. Brugmans en Soenario deden de CommissieVisman weten dat van die honderd leerlingen uit 1913-14 slechts 2,4 % het einde van een middelbare opleiding had gehaald en van de honderd uit 1924-25, 3,8 %. 2 De statistiek vermeldt slechts 'Vreemde Oosterlingen' - wij gaan er gemakshalve van uit dat dat uitsluitend Chinese kinderen zijn geweest; het kan zijn dat zich onder hen hier en daar ook kinderen van Arabische of andere Vreemd-Oosterse oorsprong hebben

142 [PDF]
ONDERWIJS VOOR DE CHINEZEN

staat, middelbaar onderwijs te volgen: slechts vier in 1900, maar al tweehonderddertig in '15 en ruim vijf-en-dertighonderd in '40. Dit laatste aantal was, gemeten aan het totaal van de Chinese bevolkingsgroep: meer dan één miljoen tweehonderdduizend zielen in '30, niet groot, maar daarbij moet bedacht worden dat een aanzienlijk deel van de Chinezen arm was, zodat het hun moeilijk viel de schoolgelden voor het voortgezet onderwijs te betalen. Er waren in 1930 in heel Indië bijna veertigduizend Chinezen die Nederlands konden lezen en schrijven. Hoger onderwijs werd in '40 in Indië gevolgd door ca. driehonderdzestig Chinese studenten - meer dan tweehonderd anderen studeerden toen in Nederland.

XCNaast de door het gouvernement en de kerken opgerichte lagere scholen waren er, gelijk vermeld, scholen die door de Chinezen zelf (hoofdzakelijk, naar wij aannemen, de Indische Chinezen) werden bekostigd. In het begin van de twintigste eeuw waren er bijna 400 van dergelijke scholen met tezamen bijna achtduizend leerlingen (de meeste scholen waren dus klein)' - in '34 (latere cijfers zijn ons niet bekend) waren het vijf-en-veertigduizend leerlingen geworden.

XCNaast de meer dan zevenhonderdduizend Indische Chinezen waren er in '30 in Indië bijna vijfuonderdvijf:.en-twintigduizend 'recente' Chinezen; die twee groepen telden toen tezamen 71 % analfabeten; ruim driehonderdzestigduizend Indische en 'recente' Chinezen konden dus lezen en schrijven. Dat cijfer moet in '40 belangrijk hoger zijn geweest.

XCVoor het onderwijs aan inheemsen (met uitzondering van de kinderen van de Christenen en van de militairen onder hen) werd in de eerste helft van de negentiende eeuw door het gouvernement niets gedaan. Inhad een van de Javase residenten voorgesteld, in zijn residentie fper jaar te mogen uitgeven teneinde het onderwijs aan inheemse kinderen op gang te brengen - dat voorstel was, nadat het ruim anderhalf jaar overwogen was, verworpen. In die tijd droeg alleen de zending er zorg voor dat gedoopte inheemse kinderen lager onderwijs kregen; dat waren er inca. vijftienduizend. In dat jaar begon het gouvernement

1835 300 1849 1 Er waren toen 45 particuliere scholen voor Arabieren met tezamen ruim achthonderd leerlingen; wij nemen aan dat deze cijfers in '40 aanzienlijk waren gestegen.

143 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

aan het zendingsonderwijs subsidie te verlenen en twee jaar later, in 185 I, werd in Soerakarta de eerste kweekschool voor inheemse onderwijzers opgericht. Nadien ontstonden krachtens een beslissing van de minister van koloniën die in 1862 als b.eginsel had aangegeven dat alle inheemse kinderen lager onderwijs moesten krijgen, de eerste geheel door het gouvernement gefinancierde lagere scholen, de z.g. standaard-scholen, waar in de lands- of streektaalonderwijs werd gegeven; in 1866 telden zij ca. zestienduizend leerlingen. Deze scholen bleken te duur - zij werden een kleine dertig jaar later gesplitst in tweede klas-scholen met een drie- en eerste klas-scholen met een ;vijfjarige cursus. Op de tweede klas-scholen vond het onderwijs louter in de lands- of streektaal plaats. Naast de openbare tweede klas-scholen kwamen er ook confessionele, vooral in de gekerstende streken: de Minahassa, Ambon, Flores en (op Sumatra) de Bataklanden; zij telden in 1900, toen er op de openbare tweede klas-scholen ruim zestigduizend leerlingen waren, bijna veertigduizend leerlingen. In '20 werden de tweede klas-scholen door bijna driehonderdzestigduizend kinderen bezocht, maar in '40 nog maar door tienduizend - hun plaats was toen door een ander type school ingenomen: de dessa- of volksschool, waarover straks meer.

XCOp de eerste klas-scholen, een voortzetting van de standaard-scholen, vond het onderwijs meer en meer in het Nederlands plaats. Zij werden, evenals de standaard-scholen, vooral bezocht door de kinderen uit de bovenlaag van de inheemse samenleving, met inbegrip van de zonen van de inheemse vorstengeslachten en van de aristocratie: het was wenselijk dat zij, die in contact zouden treden met de ambtenaren van het Neder-. lands Binnenlands Bestuur, zich een goede kennis van het Nederlands eigen zouden maken. In 1914 kregen die eerste klas-scholen een cursusduur van zeven jaar en toen werd tevens bepaald dat er van de aanvang af in het Nederlands onderwijs zou worden gegeven; zij werden herdoopt tot 'Hollands-Inlandse scholen' - deze telden een jaar later ca. drie-en-twintigduizend leerlingen (van wie ca. drieduizend bijzondere scholen bezochten); in 1940 waren er ca.acht-en-zestigduizend leerlingen (van wie ca. vier-en-twintigduizend bijzondere scholen bezochten). Speciaal deze Hollands-Inlandse scholen genoten de belangstelling van inheemse ouders: bij kinderen die die scholen bezochten, bestond niet het gevaar dat zij in de schooljaren van het inheemse milieu zouden vervreemden en bovendien werd het einddiploma van de HollandsInlandse scholen in '21 gelijkgesteld aan het z.g. klein-ambtenaarsdiploma, hetgeen betekende dat wie zulk een school met succes doorlopen had, benoembaar was in (zij het lage) betrekkingen bij de overheid. Veelal

144 [PDF]
ONDERWIJS VOOR DE INHEEMSEN

waren er veel meer candidaat-leerlingen dan er plaatsen waren op de scholen. Het onderwijs gold er overigens als moeilijk en was ook nogal duur. Er was veelleerlingenverloop: gemiddeld vielen er van elke honderd leerlingen zestig af. Daarnaast was het voer inheemse jongeren mogelijk, het eerder genoemde zuiver-Nederlandse lager, middelbaar en hoger onderwijs te volgen. In 1900 volgden ruim zestienhonderd inheemse scholieren het Nederlands lager onderwijs, in '20 twee-en-zestighonderd (van wie achthonderd bijzondere schoten bezochten), in '40 ruim zes-en-vijftighonderd (elfhonderd op bijzondere scholen). De daling die zich in '40, vergeleken met '20, bleek te hebben afgetekel1d, heeft vermoedelijk samengehangen met de uitbreiding van de Hollands-Inlandse scholen. Achter die uitbreiding werd overigens in 1932 een punt gezet; het gouvernement had geen geld voor de oprichting van nieuwe scholen en het leek al moeilijk genoeg om voor de leerlingen die .de bestaande bezochten, een plaatsje in de maatschappij te vinden. Voortgezet onderwijs (dit werd steeds in het Nederlands gegeven) werd in 1900 in Indië gevolgd door dertien inheemse leerlingen, in 'IS door ruim vierhonderd, in '40 door ruim negenduizend (op ruim achthonderd na bezochten die allen een mulo'), hoger onderwijs in Indië in '20 door zes inheemse studenten, in '40 door bijna zevenhonderd ~ 'in Indië', schrijven wij, want wie het in inheemse kring betalen kon, zond een of meer van zijn zoons naar Nederland om daar het voorbereidend hoger en hoger onderwijs te volgen, en bovendien stelde het gouvernement in het tijdperk waarin Indië geen of nauwelijks hoger onderwijsvoorzieningen kende, aan begaafde jonge inheemsen beurzen ter beschikking om in Nederland te gaan studeren. Daar studeerden in 1908 .omstreeks dertig inheemsen, maar in 1924 niet minder dan zeshonderddrie-en-zeventig. Uit die studenten vormde zich toen een politieke voorhoede, de Perhimpoenan Indonesia, die, sterk door socialistische en communistische denkbeelden beïnvloed, op de onafhankelijkheid van Indonesië ging aandringen en er toe bijdroeg dat in Indië een deel van de politiek-bewuste inheemsen zich op het standpunt stelde dat geen enkele vorm van samenwerking met het gouvernement geoorloofd was (de 'non-coöperatie', zoals het heette). Het gouvernement ging toen het verlenen van studiebeurzen beperken en bovendien konden diegenen die rechten of medicijnen wilden studeren, nu in Indië hun opleiding

XCI Van 1919 af gaf een op de mulo aansluitende Algemene Middelbare School met een driejarige cursus aansluiting bij het hoger onderwijs.

145 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

krijgen. In'29 studeerden aan Nederlandse universiteiten en hogescholen nog maar honderdnegen inheemsen - die groep werd in de jaren '30 weer iets groter. Op de Perhimpoenan Indonesia komen wij uitgebreid terug in een later hoofdstuk.

XCNaast dit alles had, al van de negentiende eeuwaf, het gouvernement aandacht besteed aan de opleiding van speciale groepen inheemsen - de mede voor de zoons van vorsten en aristocraten bestemde standaard-, later eerste klas-scholen waren daar op het gebied van het lager onderwijs een voorbeeld van. Voortgezet onderwijs werd sinds 1878 gegeven aan enkele Z.g. Hoofdenscholen en sinds 1900, toen de Hoofdenscholen werden opgeheven, aan z.g. Opleidingsscholen voor Inlandse Ambtenaren (de Osvia's, zoals zij meestal werden genoemd): daar kregen de zoons van regenten en van lagere inheemse functionarissen de scholing die zij nodig hadden om te zijner tijd in het inheemse bestuursapparaat te worden opgenomen'; bij die Osvia's sloot van 1914 af een hogere opleiding aan welke inheemse ambtenaren (en Nederlanders c.q. Indische Nederlanders die in de Buitengewesten Hulpgezaghebber wilden worden) konden volgen aan de Bestuursschool te Batavia.' Voortgezet onderwijs werd voorts gegeven op medisch gebied: er werden inheemse hulpartsen opgeleid. Dat was in 1851 begonnen aan de z.g. Dokter Djawa-school die in Batavia gevestigd was. Ruim vijftig jaar later werd die school vervangen door de School tot Opleiding van Indische Artsen, oftewel de Stovia, en uit die Stovia ' ontstond in 1927 de Medische Hogeschool. Op gelijke wijze ontstond in 1924 de Rechtshogeschool uit de in '09 in Batavia opgerichte Opleidingsschool voor Inlandse Rechtskundigen.'

XCNog zijn wij er niet.

XCWat wij in het voorafgaande aan scholen noemden, was gevestigd in plaatsen van zekere omvang. Zulks betekende dat de dorpelingen over het algemeen van onderwijs verstoken waren - in Den Haag bleef dat

XCt De zes op Java bestaande Osvia's werden er in '27 vier die toen Middelbare Opleidingsschool" voor Inlandse Ambtenaren, Mosvia, gingen heten; zij werden in '34 als uitvloeisel van de bezuinigingspolitiek tot één gereduceerd. 2 Deze werd, eveneens in het kader van de bezuiniging, in '34 gesloten om vier jaar later te herrijzen als Bestuursacademie; er werd daar voor een belangrijk deel gedoceerd door hoogleraren van de Rechtshogeschool. 'In Soerabaja was sinds 1913 een NederlandsIndische Artsenschool gevestigd, de Nias. Er was daar ook een School tcit Opleiding van Indische Tandartsen, de Stovit. 4 De Technische Hogeschool had in 1940 in totaal vier-en-vijftig inheemse ingenieurs afgeleverd, de Medische Hogeschool honderdvier inheemse artsen; er waren voorts honderdzestig inheemse meesters in de rechten, van wie evenwel

146 [PDF]
ONDERWIJS VOOR DE INHEEMSEN DE KOLONIALE SAMENLEVING

niet onopgemerkt. Toen in 1901 aan de secretaris-generaal van het Haagse departement van koloniën uit Indië het voorstel werd voorgelegd om particuliere cursussen aan inheemsen te subsidiëren, maar zulks op voorwaarde dat die cursussen niet een voorbereiding tot enig examen zouden zijn, tekende hij daarbij aan: 'Ik vind in de voorwaarde ... alweer een noodlottig streven om de inlander klein te houden. 't Adagio is altijd hetzelfde: zoveel mogelijk voor de Europeanen, dan ook nog wat voor de Indo's, voor de inlanders niets. Dat is verkeerd." Gouverneur-generaal van Heutsz deelde dat inzicht: sterk onder invloed staande van zijn adviseur in de Atjeh-oorlog, Snouck Hurgronje, aan wie een in de moderne wereld geïntegreerd Indië als ideaal voor ogen stond, besloot hij in '07, voor een ontwikkeling in die richting in de dessas een eerste grondslag te leggen door de oprichting van dessa oftewel volksscholen te bevorderen: scholen waren dat waar de kinderen drie jaar onderwijs kregen; de eenvoudige schoolgebouwen werden door de dessa-bewoners zelf opgetrokken, de onderwijzers werden uit de dessa-kas bezoldigd, het gouvernement droeg zorg voor de leermiddelen (en nam in '22 de bezoldiging van de onderwijzers over). Dat initiatief sloeg aan, al waren er hier en daar weerstanden van Islamietische kant": Java telde in 1920 al bijna 5 000 volksscholen, in de Buitengewesten waren er toen ca. 1400. Al die scholen tezamen (ze waren inmiddels ook in steden opgericht) hadden in '20 ruim vierhonderdtwintigduizend leerlingen; in '40 waren er bijna éénmiljoenzevenhonderdduizend jongeren die het door het gouvernement gesubsidieerde volksonderwijs volgden, en daar moesten toen nog ruim tweehonderddertigduizend anderen bijgeteld worden die de volksscholen van zending en missie bezochten. Op die volksscholen leerde men lezen, schrijven en rekenen en men kreeg er ook wel onderricht in kennis der natuur en in tekenen. Vervolgscholen( de eerste waren in 1915 opgericht) waar het lager onderwijs nog twee of drie jaar werd voortgezet (die scholen waren er alleen in de steden), hadden in '40 bijna tweehonderdnegentigduizend leerlingen.

I Aantekening op een nota, I6 dec. I90I, van het dep. van koloniën in (Historisch Genootschap, Commissie voor bronnenpublicatie betr. de geschiedenis van Neder lands-Indië I900-I942), S. L. van der Wal: (I963), p. 2I (verder aan te halen als: Van der Wal: 2 Die' weerstanden deden zich vooral voor in Atjeh waar in de eerste tien jaar van het bestaan van de door velen werd gemeend dat wie het Europese naast het Arabische schrift leerde schrijven, in het hiernamaals zijn rechterhand zou verliezen. Die weerstanden verdwenen in de jaren '20 en '30 toen de naar ver houding in Atjeh meer leerlingen gingen tellen dan elders in Indië, Java inbegrepen.

147 [PDF]

XCAl die cijfers voor het volksonderwijs vormen momentopnamen en geven als zodanig een te gunstig beeld. Alleen al de bevolkingsgroei had invoering van de leerplicht onmogelijk gemaakt en er konden dus geen sancties worden toegepast, indien inheemse ouders meenden dat hun kinderen aan één of twee jaar volksonderwijs genoeg hadden. Er was veel verloop van leerlingen; van elke honderd met wie een volksschool begon, waren er gemiddeld na éénjaar zeventig over, na tweejaar vijftig, na drie jaar dertig.

XCHet voorafgaande toont aan dat het gouvernement zich inderdaad na het begin van de 'ethische politiek' moeite heeft gegeven, het onderwijs zowel voor de Chinezen als voor de inheemsen belangrijk te verbeteren. Er moest daarbij veel tegenstand overwonnen worden, in inheemse kring vooralook van diegenen die van hun Islamietische opvattingen uit onderwijs aan meisjes overbodig achtten. Niet gering waren ook de personele en materiële problemen die dienden te worden opgelost. Speciaal voor de verschillende vormen van Europees onderwijs waren goed-opgeleide leerkrachten nodig; voorzover men die niet in de Nederlandse samenleving in Indië kon vinden, werden zij uit Nederland aangetrokken en veel van die leerkrachten vonden het een inspirerende taak om aan zo gemengde klassen les te geven en, wat de inheemsen onder de leerlingen betrof, bij te dragen tot hun verheffing. De resultaten die men ten aanzien van de inheemse jeugd had bereikt, waren in '40 niet gering. Wij herhalen de cijfers: éénmiljoenzevenhonderdduizend inheemse kinderen volgden het simpele onderwijs in door het gouvernement gesubsidieerde volksscholen, tweehonderddertigduizend deden zulks in de bijzondere volksscholen, tweehonderdnegentigduizend stonden bij de erop aansluitende vervolgscholen ingeschreven, tienduizend inheemse kinderen bezochten de laatste van de aloude tweede klasscholen, acht-en-zestigduizend bezochten de Hollands-Inlandse scholen en ruim vijfduizend de 'gewone' Nederlandse lagere scholen; dan waren er ruim negenduizend inheemse kinderen die voortgezet onderwijs volgden (bijna uitsluitend op mulo's) en tenslotte telden de universitaire opleidingen in Bandoeng en Batavia in '40 bijna zevenhonderd inheemse 'Studenten.

XC

148 [PDF]
TERUGBLIK OP HET ONDERWIJS

honderd inheemse kinderen die de dessa-scholen resp. de HollandsInlandse scholen bezochten, vielen er zeventig resp. zestig af), wezen zij toch op een duidelijke vooruitgang. Met dat al was Nederlands-Indië in vergelijking met enkele andere landen in Zuid-Oost-Azië achtergebleven. In Frans-Indo-China en in Brits-Indië was het percentage inheemse kinderen dat enige vorm van onderwijs ontving, niet hoger, maar het was wèl hoger op de Philippijnen, in Thailand en in de Engelse kolonie Malakka, en in die drie landen had men dan ook belangrijke vorderingen gemaakt met het terugdringen van het analfabetisme. Dat was in '40 in Nederlands-Indië gelukt ten aanzien van misschien 40 % van alle in:" heemse jongeren tussen de zes en de veertien tot vijftien jaar die, de meesten op de volksscholen, althans de eerste beginselen van het lezen en schrijven hadden geleerd, maar van de inheemse bevolking als geheel, met inbegrip dus van de zuigelingen en de jonge kinderen, was in '30 nog 93 % analfabeet. Onder de inheemsen die wèl konden lezen en schrijven, waren er in datzelfde jaar bijna honderdnegentigduizend die het Nederlands beheersten: van alle inheemsen ongeveer één op de driehonderdzestig.

XCVooral door de voormannen van de nationalistische en Islamietische groeperingen die meer zelfstandigheid of zelfs onafhankelijkheid voor Indië begeerden, werd het wijdverbreid analfabetisme als een ernstige misstand ervaren en van hun streven maakten steeds acties deel uit om, los van het gouvernement, met eigen onderwijzers de dessa's of de arme woonwijken der ongeschoolde arbeiders in te gaan dan wel eigen scholen op te richten. Hierop komen wij nog terug wanneer wij het optreden van die nationalistische en Islamietische groeperingen gaan beschrijven. Bij hoevelen zij in de laatste drie decennia van het Nederlandse bewind het analfabetisme hebben weten te overwinnen, weten wij niet precies, maar wèl moet bedacht worden dat zich onder de groep die had leren lezen en schrijven, in '40 velen bevonden die hun achterstand hadden ingehaald door initiatieven die uit inheemse kring waren voortgekomen.

XCOude gevestigde levenspatronen werden, ook in Indië, door het onderwijs doorbroken. Dat gold al voor dehet was er iets nieuws dat kinderen dagelijks een schooltje kqnden bezoeken. Zij kregen daar een nieuwe autoriteit voor zich: de dorpsonderwijzer, zij leerden van

149 [PDF]
DE KOLONIALE SAMENLEVING

hem een vaardigheid die hun ouders niet bezaten. Sterker nog werden de traditionele levenspatronen doorbroken bij alle inheemsen die modern onderwijs volgden - wij denken hierbij vooral aan de tienduizenden die de mulo- en andere scholen voor voortgezet onderwijs hadden kunnen doorlopen en speciaalook aan de paar duizend die, in Nederland of in Indië, hoger onderwijs hadden ontvangen. Zij waren moderne jonge mensen geworden, maar waar was voor hen een bevredigende plaats in het-Europese deel van de samenleving? Bij het gouvernement en de gouvernementsdiensten konden slechts weinigen tot de hogere rangen doordringen en bij het Europese bedrijfsleven vrijwel niemand.

XCDaarnaast stonden ook de meesten van de traditionele machthebbers in het inheemse deel van de samenleving afwerend jegens al die modernopgeleiden. Al sinds de tijd van oe Compagnie was het een hoofdlijn geweest van het Nederlands beleid om de in Indië aangetroffen, door de adat bepaalde sociale structuur te handhaven; die structuur Was op Java tijdens het Cultuurstelsel nog rigider geworden dan tevoren doordat het regent-zijn erfelijk was verklaard (in 1913 werd dat erfelijk opvolgingsrecht ietwat beperkt door maatregelen die in het volgend hoofdstuk aan de orde komen), en was er elders, op Sumatra bijvoorbeeld in het gebied van Padang en in Atjeh, sprake geweest van strijd tussen een adat-partij en een meer moderne, Islamietische richting, dan had het gouvernement zich steeds aan de zijde van de adat-partij geplaatst. 'De Westers opgeleide intellectuelen konden veelal geen werk vinden dat met hun opleiding in overeenstemming was; zij werden', aldus in 1978 de oud-bestuursambtenaar dr. L. G. M. Jaquet, 'in de adat-sfeer als storende en ondermijnende elementen ervaren en als zodanig door het Nederlandse en in bepaald niet mindere mate door het inheemse bestuur beschouwd en behandeld."

XCImpliciet was de strekking van de 'zedelijke roeping' die in de Troonrede vanwas aanvaard dat Indië opgevoed moest worden, mondig gemaakt, ontwikkeld in de richting van zelfstandigheid. Onderwijs, ook het simpelste, was een middel daartoe - een middel evenwel dat voor zijn deugdelijke toepassing materiële en personele krachten vergde welke

1901

XC1 L. G. M. Jaquet: Aflossing van de wacht. Bestuurlijke en politieke ervaringen in de nadagen van Nederlands-Indië (1978),

150 [PDF]
'WI] HEBBEN ER DE MENSEN NIET VOOR'

het veraf wonende, niet zo talrijke Nederlandse volk onmogelijk ter beschikking kon stellen, evenmin als de betrekkelijk kleine, in Indië aanwezige Nederlandse groep. Een van diegenen die deze problematiek helder beseften, was dr. P. J. A. Idenburg die de lezer in hoofdstuk I tegenkwam als directeur van het kabinet van de gouverneur-generaal. 'Wij nemen wat het analfabetisme betreft', schreef hij in '40 in een lange nota voor de gouverneur-generaal welke hij in zijn toenmalige functie van directeur van het departement van onderwijs en eredienst had opgesteld,

XC'in het Zuiden en Zuid-Oosten van Azië een beschamende uitzonderingspositie in ... In de ogen der inheemsen is het onderwij s de barometer voor ons koloniaal bewind De regering stelt ... dat Indië nog niet rijp is voor een meer zelfstandige staatkundige structuur, maar dat de politiek der regering er op is gericht de voorwaarden voor dit rijpingsproces te scheppen en te bevorderen.

XCDit laatste nu is slechts betrekkelijk juist; juist, voorzover het geldt de innerlijke doelstelling van de Indische en Nederlandse regering; doch hieraan zou moeten worden toegevoegd de erkenning (en deze wordt feitelijk bij iedere begroting gegeven) dat ons de middelen ontbreken om krachtig en in een snel tempo de voor onze doelstelling vereiste activeringspolitiek te voeren. Wij doen ons best op het gebied van volkseconomie, onderwijs, volksgezondheid en verkeer, maar telkens stuiten wij weer op financiële onmacht ... Alleen al onze schulden, pensioenen, defensie en de verzekering der inwendige veiligheid kosten zoveel dat wij onmogelijk een intensieve activeringspolitiek kunnen voeren. Wij hebben er eenvoudig de mensen en het kapitaal niet voor."

XCIn breder historisch verband beschouwd, betekende die erkenning dat het Nederlands koloniaal bewind zijn tijd had gehad; het was, Idenburg had dat scherp gezien, al zijn inspanningen ten spijt, niet bij machte zijn eigen politieke doelstellingen in een voldoend tempo te realiseren.J.

I Nota, 27 febr. 1940, van P. A. Idenburg aan van Starkenborgh in van der Wal: p. 660, 664, 672.

151 [PDF]

Hoofdstuk 5: Het koloniale staatsbestel

XC

XCEr zijn twee redenen waarom wij het tot aan de capitulatie van Kalidjati in Indië geldend staatsbestel 'koloniaal' noemen; de eerste is dat het opperbestuur over Indië niet door in Indië maar door in Nederland gevestigde organen werd uitgeoefend; de tweede dat het algemeen bestuur over Indië werd uitgeoefend door de hoogste Nederlandse vertegenwoordiger: de Nederlandse gouverneur-generaal,' Hierbij moeten wij evenwel twee beperkende opmerkingen maken. De eerste is dat de bevoegdheden van de in Nederland met het opperbestuur belaste organen in de loop der tijden verminderd waren - Nederlands-Indië, dat, gelijk reeds vermeld, in de Eerste Wereldoorlog in ruime mate op eigen benen had leren staan, verwierfin de jaren '20 en '30 een vèrgaande mate van zelfstandigheid; wij stellen daar dan weer tegenover dat zich, los nog van het feit dat die zelfstandigheid de formele ondergeschiktheid niet ophief, ook in de twee genoemde decennia enkele gevallen voordeden waarin de Nederlandse regering besluiten nam die afweken van die welke het Indische gouvernement graag genomen zag, en dat de gouverneur-generaal bij het vaststellen van zijn beleid 'er voortdurend rekening mee moest houden wat die regering jegens het parlement kon verantwoorden. Onze tweede beperkende opmerking heeft betrekking op het algemeen bestuur: de gouvemeur-generaal trad in feite niet langer autocratisch op maar streefde naar samenwerking met de in 1916 in het leven geroepen, in '18 voor het eerst bijeengekomen Volksraad; dáár stellen wij tegenover dat de Volksraad een lichaam was dat slechts ten dele de bevoegdheden had van een volwaardig parlement; een lichaam voorts waarin de overweldigende meerderheid der bevolking: de infeite ook de Nederlandse overheid die een 'minister van koloniën' en een 'departe

I Artikel I van de Grondwet luidde tot de herziening in 1922: 'Het Koninkrijk der Nederlanden omvat het grondgebied in Europa, benevens de koloniën en bezittingen in andere werelddelen'. In '22 werd de nieuwe formulering: 'Het Koninkrijk der Nederlanden omvat het grondgebied van Nederland, Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao.' Men heeft wel beweerd dat dit betekende dat Nederlands-Indië niet langer een Nederlandse kolonie was - die opvatting wijzen wij af. Trouwens, dat deed in

152 [PDF]
WAAROM 'KOLONIAAL'?

heemsen, door een minderheid aan leden was vertegenwoordigd; en een lichaam tenslotte dat in een conflictsituatie zijn wil niet aan de gouverneur-generaal kon opleggen.

XCBeide: de plaats van Indië in het koninkrijk èn de plaats van het Nederlands algemeen bestuur in Indië, hadden, sinds Indië in 1814 deel van het koninkrijk was gaan uitmaken, allerlei wijzigingen ondergaan. Wij zullen die niet in bijzonderheden weergeven maar concentreren ons liever op de hoofdlijn waarbij wij speciaal de situatie willen schetsen die in de periode tussen de twee wereldoorlogen bestond.

XCWij willen dan nu eerst schrijven over de verhouding tussen Nederland en Nederlands-Indië en over de plaats en de vèrgaande bevoegdheden van de gouverneur-generaal; v.ervolgens over het centrale Nederlandse bestuursapparaat en het apparaat van het Binnenlands Bestuur; daarna over de twee organisaties die de dekking vormden van de Nederlandse suprematie: het Knil en de politie, en over de rechtspraak; en tenslotte over het inheemse bestuursapparaat waarmee de overgrote meerderheid van de inheemse bevolking veel meer te maken had dan met het Nederlandse. Dat inheemse bestuursapparaat was steun en toeverlaat van het Nederlands gezag - het streven om zich van dat Nederlands gezag te ontdoen, richtte zich dan ook in veel gevallen, zoals uit de volgende hoofdstukken zal blijken, niet alleen tegen de Nederlandse maar ook tegen de inheemse bestuursinstanties die door een deel van de politiek-bewuste minderheid onder de in he emsen gezien werden als werktuigen van de vreemde overheerser.

Opperbestuur

XC

XCTot in het jaar van de liberale ommezwaai, 1848, had de Nederlandse volksvertegenwoordiging niets te zeggen gehad over wat in NederlandsIndië gebeurde; het opperbestuur was uitsluitend aan de koning opgedragen die het door zijn minister van koloniën liet uitvoeren. Thorbecke's nieuwe Grondwet bracht dat bestuur onder de controle van de Tweede en Eerste Kamer; zulks hield o.m. in dat deze zich dienden uit te spreken over een nieuw Regeringsreglement. Het werd in 1854 aan de Kamers voorgelegd en door deze goedgekeurd en het trad een jaar later in werking. Wat de doelstelling van het Nederlands bewind betrof, was de memorie van toelichting duidelijk geweest; zij had verklaard dat Nederlands-Indië een 'wingewest' was; uitgangspunt voor het aldaar te voeren beleid was dat, 'behoudens de welvaart der inheemse bevolking,

153 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

dat wingewest aan Nederland zal blijven verschaffen' ('blijven', omdat het Cultuurstelsel sinds 1830 jaar voor jaar een steeds groeiend 'batig slot' in de Nederlandse schatkist had doen vloeien) 'de stoffelijke voordelen die het doel waren der verovering." Dat was een eerlijk aangegeven doelstelling (zij werd door de regering na protesten uit de Tweede Kamer in de memorie van antwoord niet herhaald), zij het dat men de er in geformuleerde beperking: 'behoudens de welvaart der inheemse bevolking', wel mocht aanduiden als de buiging die de eigenbaat maakte voor het uiterlijk fatsoen. Een overeenkomstig onwaarachtig element was in artikel 55 van het Regeringsreglement te vinden waarin een bepaling uit vroegere, buiten het parlement om ontstane Regeringsreglementen was overgenomen: 'De bescherming der inheemse bevolking tegen willekeur, van wie ook, is een der gewichtigste plichten van de gouverneurgeneraal.'2 Van Hoëvell, de eerste criticus van het Cultuurstelsel, die van nabij de knevelarijen had aanschouwd waaraan de regenten op Java de inheemse bevolking hadden onderworpen, had voor artikel 55 slechts hoon over; hij noemde het 'een vlag die men hoog ophijst en breed laat wapperen, teneinde te voorkomen dat niet uit de gehele inrichting van het schip, uit de ganse bouw van de romp, het vermoeden mocht worden gewekt dat er eontrabande aan boord is."

XCDe Troonrede van 1901 formuleerde, gelijk weergegeven, een nieuwe doelstelling voor het bewind in Indië: Nederland werd nu 'verplicht' genoemd, 'geheel het regeringsbeleid te doordringen van het besef dat Nederland tegenover de bevolking dezer gewesten een zedelijke roeping heeft te vervullen' - exploitatie-politiek moest plaats maken voor 'ethische politiek'. Het duurde nadien nog ruim twintig jaar voordat, in 1925, het oude Regeringsreglement werd vervangen door een reeks nieuwe voorschriften: de Wet op de Indische staatsinrichting. Die wet vloeide voort uit de op enkele punten in '22 gewijzigde Grondwet waarin o.m. was bepaald: 'De Koning' (uiteraard: de constitutionele Koning, d.w.z. de steeds van goedkeuring door het parlement afhankelijke regering) 'heeft het opperbestuur over Nederlands-Indië. Voorzoveel niet bij de Grondwet of bij de wet bepaalde bevoegdheden aan de Koning zijn voorbehouden, wordt het algemeen bestuur in naam des Konings uitgeoefend in Nederlands-Indië door de gouverneur-generaal, De staatsinrichting van Nederlands-Indië wordt door de wet vastgesteld.'

XCTen aanzien van de verhouding tussen Nederland en Nederlands

XC1 Aangehaald in C. Fasseur: Kultuurstelsel en koloniale baten, p. II I. 2 Aangehaald in a.v., p. 109. 3 A.v.

154 [PDF]
DE WET OP DE INDISCHE STAATSINRICHTING

Indië hield die wet in (wij geven slechts de voornaamste bepalingen weer) dat alleen de Nederlandse wetgever competent was ten aanzien van het Indische staatsbestel, enkele belangrijke financiële aangelegenheden (o.m. het muntwezen en de in- en uitvoerrechten), het circulatiebankwezen (in Indië vervulde de Javase Bank de functie van de Nederlandse Bank in Nederland) en de uitgifte van rechten tot exploitatie van delfstoffen. Al deze aangelegenheden moesten dus bij de wet worden geregeld. De Kroon (koning plus verantwoordelijke minister, in dit geval de minister van koloniën) was bevoegd, de gouverneur-generaal 'aanwijzingen' (dat kwam neer op: 'bevelen') te geven, droeg zorg voor de Indische buitenlandse betrekkingen en de Indische defensie, kon regels stellen ten aanzien van de inrichting van het bestuur van de Nederlandse kerkgenootschappen in Indië en benoemde, behalve de gouverneur-generaal en, eventueel, een luitenant-gouverneur-generaal, de hoogste Indische autoriteiten: de vice-president en de leden van de Raad van NederlandsIndië, de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer, de president van het Hooggerechtshof (het hoogste rechterlijke college), de voorzitter van de Volksraad en de commandant en alle andere opperofficieren (officieren in de rang van generaal-majoor en hoger) van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.

XCOver het recht van de Kroon, de gouverneur-generaal aanwijzingen te geven, valt iets meer te zeggen. Het wetsvoorstel had in lid I van artikel I bepaald: 'De uitoefening, in naam des Konings, van het ... aan de gouverneur-generaalopgedragen algemeen bestuur van NederlandsIndië geschiedt overeenkomstig de in deze wet gestelde regelen' - het was de Tweede Kamer die daar met meerderheid van stemmen aan toevoegde: 'en met inachtneming van's Konings aanwijzingen'. Achteraf bleek dit een overbodige toevoeging: de enige keer dat vóór maart '42 van een formele aanwijzing uit Den Haag of Londen sprake is geweest, betrof zij een weinig belangrijke zaak en werd zij notabene uitgelokt door de gouverneur-generaal.' Ten aanzien van de benoemingen van de opgesomde hoge autoriteiten rezen er zelden moeilijkheden: het was regel dat de voorstellen van de gouverneur-generaal, die steeds goed voorbereid en helder toegelicht waren, door de minister van koloniën

1 Het betrof de verlenging, in 1939, van een bijzonder defensie-uitvoerrecht waar de minister van koloniën, Welter, en de Volksraad voorstanders en van Starkenborgh en zijn adviseurs tegenstanders van waren; van Starkenborgh deed toen aan Welter weten dat hij bereid was, een voorstel tot verlenging aan de Volksraad voor te leggen, maar er prijs op stelde zulks te doen krachtens een aanwijzing. Die kreeg hij toen.

155 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

werden overgenomen; dat geschiedde evenwel niet in '35 en '39 toen door de gouverneurs-generaal, respectievelijk de Jonge en van Starkenborgh, conform het gevoelen van de Volksraad voorgesteld werd, een inheems lid van dat college tot voorzitter te benoemen - beide keren schrokken de ministers van koloniën, respectievelijk Colijn en Welter, daarvan terug en lieten zij door de koningin een Nederlander benoemen; een van hun overwegingen was daarbij dat, kwam er een inheemse voorzitter, van de in totaal een-en-zestig stemmen een-en-dertig, een meerderheid dus, door inheemsen zouden worden uitgebracht.

XCVan veel belang was verder dat in de Wet op de Indische staatsinrichting de sinds 1867 geldende bepaling was opgenomen dat de Indische begroting, op voorstel van de Nederlandse regering, door het Nederlandse parlement moest worden goedgekeurd.' Op begrotingsgebied was Indië derhalve niet zelfstandig - zulks betekende ook dat een eventuele verhoging van een vastgestelde begrotingspost door Den Haag moest worden goedgekeurd. Welter, die in 1908 ambtenaar werd op het administratieve centrum van het Indisch gouvernement: de Algemene Secretarie, zag daar eens, 'en het is mij altijd bijgebleven', aldus zijn memoires, 'een besluit vastgesteld waarbij werd aangetekend dat krachtens koninklijke machtiging het aantal gasvlammen in het gesticht voor zieke prostituees in Semarang kon worden uitgebreid met I en derhalve gebracht op 35.'2 Dergelijke pietluttigheden kwamen na het in werking treden van de Wet op de Indische staatsinrichting (1925) niet meer voor, maar in plaats daarvan had de oprichting van de Volksraad een nieuwelement in de verhouding tussen N ederland en Indië gebracht: de Indische begroting werd ook aan het oordeel van de Volksraad onderworpen. Indiening en behandeling door de Volksraad moesten zo tijdig geschieden dat de begrotingsstukken Den Haag bereikten op een moment waarop, nog voor het begin van het betrokken begrotingsjaar, de behandeling in Tweede en Eerste Kamer kon plaatsvinden. Wat nu, als de Volksraad bepaalde begrotingsposten verwierpj? Algemener: wat gebeurde er als de Volksraad zich niet kon verenigen met door de gouverneur-generaal voorgelegde ontwerpen voor die algemene regelingen welke in Nederland

1 De Kamers konden de Indische begroting slechts aannemen of verwerpen - tot wijzigen waren zij niet bevoegd. 2 Welter: 'Memoires', p. 86-87. 3 Dat is niet vaak gebeurd: zo zijn in de tien jaren 1928-1938 van vele duizenden begrotingsposten slechts 53 verworpen. Van verwerping van een gehele begroting, die van het depar tement van Onderwijs en Eredienst voor het jaar '33, was sprake in augustus '32; dat geschiedde uit protest tegen de door het gouvernement voorgestelde bezuinigingen.

156 [PDF]
DE WET OP DE INDISCHE STAATSINRICHTING

'wetten', in Indië 'ordonnanties' heetten? Dan was er sprake van een conflict tussen de gouverneur-generaal en de Volksraad. In de Wet op de Indische staatsinrichting waren daarvoor twee regelingen voorzien. Bij de z.g. lange conflicten-regeling vroeg de gouverneur-generaal de Volksraad de afgewezen ontwerp-ordonnantie binnen zes maanden opnieuw in behandeling te nemen - werd zijn voorstel dan voor de tweede maal verworpen, dan kon hij de ordonnantie laten vaststellen door de Kroon bij algemene maatregel van bestuur; bij de z.g. korte conflicten-regeling, alleen toe te passen in dringende gevallen, kon de gouverneur-generaal de betrokken ordonnantie op eigen gezag vaststellen, maar tegen zodanig besluit, alsook tegen elke ordonnantie, kon de Volksraad in beroep gaan bij de Kroon.' In laatste instantie was het bij conflicten dus steeds de Kroon die besliste - welnu, deze instantie, hoewel bevoegd van het inzicht van de gouverneur-generaal af te wijken, besliste dan steeds conform dat inzicht."

XCWij voegen aan dit alles nog toe dat ordonnanties van de gouverneurgeneraal óók door de Kroon geschorst en bij de wet, met medewerking dus van Tweede en Eerste Kamer, vernietigd konden worden; die bevoegdheid werd nimmer toegepast. Intussen onderstreepte zij wèl dat het Indische staatsbestel formeelondergeschikt was aan het Nederlandse.

XCMet name in de jaren '30 rees in Indië ook bij Nederlanders en Indische Nederlanders verzet tegen die onderschikking. Er werd in hun kringen gemeend dat Indië vooral met de wijze waarop het de gevolgen van de diepe wereldcrisis had opgevangen, opnieuwaangetoond had op eigen benen te kunnen staan en dat het parlement in Den Haag de deskundigheid miste om over Indische aangelegenheden mee te oordelen. Het meespreken door Den Haag kostte ook, zo werd gemeend, te veel tijd. Veler gedachten gingen in de richting van een fundamentele wijziging van de verhouding tussen Nederland en Indië in dier voege dat Indië binnen het geheel van het koninkrijk zelfstandig zou worden - er werd in '4I een plan voor ontworpen dat in hoofdlijnen met van Starkenborgh besproken was; het voorzag in de oprichting, na de oorlog, van een Rijksraad waarin Nederland, Nederlands-Indië, de Antillen en Suriname zouden zijn vertegenwoordigd en die het beleid op gebieden van gemeenschappelijk belang (het buitenlands beleid, de defensie, de

I Gouverneur-generaal de Jonge heeft in de jaren ']2-'34 ten aanzien van II op economisch gebied vallende ordonnanties de korte conflicten-regeling toegepast. 2 In de periode 1918-'42 zijn ca. 1450 ordonnanties uitgevaardigd; de Volksraad is ten aanzien van 20 daarvan in beroep gegaan bij de Kroon, in alle gevallen vergeefs.

157 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

economie) zou moeten goedkeuren. Het plan kwam tegemoet aan de weergegeven wrevel maar was al in zoverre weinig reëel dat het over het hoofd zag dat de genoemde vier delen van het koninkrijk naar hun inwendige structuur wezenlijke verschill.en vertoonden: Nederland was een op algemeen kiesrecht gebaseerde parlementaire democratie, Nederlands-Indië niet; ten eerste konden aan de nogal ingewikkelde verkiezingen (wij komen er in een later hoofdstuk op terug) die de samenstelling van de Volksraad voor een deel bepaalden (het andere deel werd door de gouverneur-generaal na raadpleging van de Raad van Nederlands-Indië benoemd), volwassen mannen (er was vóór '41 geen actief vrouwenkiesrecht) slechts deelnemen voorzover zij om te beginnen al geen analfabeet waren; ten tweede was binnen het Indische staatsbestel de positie van de gouverneur-generaal formeelonaantastbaar en ten derde behoorden er tot zijn bevoegdheden enkele, de z.g. exorbitante rechten, die men in vredestijd elders slechts in andere koloniaal bestuurde gebieden of in autoritair geregeerde staten aantrof.

Algemeen bestuur

XC

XCHet was dus de gouverneur-generaal aan wie het algemeen bestuur over Nederlands-Indië was toevertrouwd. Regel was het, geen voorschrift, dat hij vijf jaar in functie bleef. Hij ontving een hoge wedde: f 80000 per jaar (ministers in Nederland ontvingen, gelijk al vermeld, f 12000), benevens nog een ambtstoelage van f 100 000 per jaar. Anderzijds had hij zo hoge representatieve verplichtingen dat het hem te stade kwam wanneer hij een eigen fortuin bezat. Hij resideerde meestal in Buitenzorg dat, ca. 50 km bezuiden Batavia, minder druk en wat koeler was dan de hoofdstad (het ligt ruim 250 meter boven de zeespiegel) - daar woonde hij in een fraai, in klassicistische stijlopgetrokken paleis dat midden in een statig park lag; hij had voorts de beschikking over een landhuis dat zich te Tjipanas (ca. 40 km ten zuidoosten van Buitenzorg) op ruim IOOO meter hoogte in de bergen van de Preanger bevond. Deze bij uitstek comfortabele behuizingen (een tweede paleis, kleiner dan dat te Buitenzorg, stond in het centrum van Batavia) onderstreepten het bijzondere van zijn positie. 'Gouverneur-generaal' heette hij - 'onderkoning' zou een passender titel zijn geweest.

XCHij was opperbevelhebber zowel van het in Indische wateren aanwezige deel van de Koninklijke Marine als van het Knil; van dat Knil

158 [PDF]
DE GOUVERNEUR-GENERAAL

bevoegd, verdragen te sluiten met inheemse vorsten of, als die vorsten of andere hoofden ontbraken, met inheemse volkeren. Hij benoemde voorts alle ambtenaren (alweer: behalve de hoogste, die wij reeds opsomden), t.w. zowel die welke werkzaam waren bij de departementen en daaronder ressorterende diensten als die welke waren ingedeeld bij het Binnenlands Bestuur.

XCZijn exorbitante rechten hielden in dat hij niet in Indië geboren personen, bijvoorbeeld uit Nederland, China of enig ander land overgekomen agitatoren, Of het verblijf in heel Indië Of in een deel daarvan kon ontzeggen, als de betrokkenen 'gevaarlijk (werden) geacht voor de openbare rust en orde' - bij verdenking van een misdrijfkonden zij ook, in afwachting van hun verwijdering (oftewel externering), bij besluit van de procureur-generaal in voorlopige hechtenis genomen worden. Voorts kon de gouverneur-generaal in Indië geboren personen, die 'gevaarlijk (werden) geacht voor de openbare rust en orde', een bepaalde verblijfplaats aanwijzen (interneren) dan wel hun het verblijf in bepaalde delen van Indië ontzeggen en ook dezen konden bij verdenking van een misdrijf onmiddellijk in voorlopige hechtenis genomen worden. In elk geval evenwel waarin die exorbitante rechten konden worden toegepast, moest de betrokkene eerst gehoord worden, d.w.z. dat hem of haar een reeks vragen werd voorgelegd; vragen en antwoorden werden in een proces-verbaalopgenomen en de betrokkenen konden er nog een memorie van verdediging aan toevoegen. Werden de exorbitante rechten toegepast op inheemsen, dan behoefde de gouverneur-generaal de minister van koloniën niet onmiddellijk in te lichten - dat diende hij wèl te doen, wanneer zij anderen betroffen, en waren die anderen in Nederland geboren Nederlanders, dan diende de regering daarvan kennis te geven aan de Staten-Generaal. Kennisgeving aan de Volksraad was slechts voorgeschreven in die gevallen waarin de exorbitante rechten toegepast waren op niet in Indië geboren personen, anders gezegd: de voor een flink deel en tenslotte zelfs voor bijna de helft uit inheemsen bestaande Volksraad behoefde niet officieel te worden ingelicht, wanneer tegen inheemsen politieke dwangmaatregelen werden genomen.

XCBij de toepassing van de exorbitante rechten speelde de Raad van Nederlands-Indië een belangrijke rol. Die Raad, bestaande uit een vicepresident! en tenminste vier en ten hoogste zes leden (in de twintigste

I De gouverneur-generaal was president van de Raad en zat de belangrijkste zittingen voor; de vice-president zou, als geen opvolger van de gouverneur-generaal benoemd of als er geen luitenant-gouverneur-generaal in functie was, als waarnemend gouver neur-generaal optreden.

159 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

eeuw waren het er meestal vier), was het belangrijkste adviesorgaan van de gouverneur-generaal: vice-president en leden werden na de invoering van de Wet op de Indische staatsinrichting telkens voor hoogstens vij f jaar benoemd. De gouverneur-generaal was vrij, in alle zaken die hem van belang leken, het advies van de Raad in te winnen, en dat vragen om advies was hem voorgeschreven bij alle bestuursinstructies en -reglementen, bij belangrijke benoemingen en bij voorstellen, door hem aan de Volksraad of door deze aan hem gedaan (dat sloot alle ontwerpordonnanties in). Advies, want, aldus de desbetreffende formulering in de Wet op de staatsinrichting van Nederlands-Indië: 'De gouverneurgeneraal alleen beslist.' Bij de toepassing van de exorbitante rechten lag dat evenwel anders: dan moest de gouverneur-generaal steeds handelen 'in overeenstemming met de Raad van Nederlands-Indië.' Het bereiken van die overeenstemming kostte nogal eens moeite, zij het dat de Raad het in beginsel steeds eens was met het uitgangspunt van het beleid terzake van de gouverneur-generaal: dat 'de openbare rust en orde' niet in gevaar mochten worden gebracht. Die gelijkgestemdheid werd door de samenstelling van de Raad gewaarborgd: meestal maakten twee gewezen directeuren van departementen en twee gewezen hoofden van gewestelijk bestuur (gouverneurs of residenten), één van Java en één van de Buitengewesten, er deel van uit - de inheemsen die tot lid werden benoemd (dat geschiedde voor het eerst in 1927), waren meestal afkomstig uit de hoogste kringen van het inheems bestuur.

XCAfgezien van zijn bemoeienissen met de toepassing der exorbitante rechten was de Raad ook in andere opzichten méér dan een adviserend lichaam: naarmate het gouvernement met ingewikkelder kwesties te maken kreeg en het aantal departementen en diensten toenam, werden vaker zaken door leden van de Raad in studie genomen of gingen onder hun voorzitterschap coördinerende commissies aan de slag. Zij namen daarmee de zwaar belaste gouverneur-generaal veel werk uit handen.

XCDe gouverneur-generaal werd bij de verrichting van zijn dagelijkse arbeid bijgestaan door de in Buitenzorg gevestigde Algemene Secretarie. Inwerden enkele ambtenaren daaruit losgemaakt teneinde een nieuw bureau te bemannen: het Kabinet van de gouverneur-generaal. Hoofd van de Algemene Secretarie, d.w.z. Algemeen Secretaris van het

1940

160 [PDF]
DE GOUVERNEUR-GENERAAL

gouvernement, was sinds '35 J. M. Kiveron, die wij reeds noemden in hoofdstuk r , directeur van het kabinet dr. P. J. A. Idenburg, eveneens reeds genoemd. Het kabinet bereidde ten behoeve van de gouverneurgeneraal alle zaken van staatkundige en politiek-religieuze aard voor (dat sloot dus de verhouding tussen het gouvernement en de nationalistische c.q. Islamietische stromingen in), de Algemene Secretarie had aparte afdelingen voor sociale en juridische, voor financiële en economische en voor personele zaken. De ambtenaren van Kabinet en Algemene Secretarie vormden de uitgebreide staf van de gouverneur-generaal - een staf zoals de minister-president in Nederland er geen tot zijn beschikking had.

XCEen van de belangrijkste functies van die staf was, er op toe te zien dat geen voorstel de gouverneur-generaal bereikte waarover niet alle in aanmerking komende instanties advies hadden uitgebracht en dat beslissingen van de gouverneur-generaal kenbaar werden gemaakt aan alle daarvoor in aanmerking komende gezagdragers. Aldus werd in het gehele gouvernementsapparaat de eenheid van beleid bevorderd. Ook droeg de Algemene Secretarie zorg voor het bijeenbrengen van alle belangrijke stukken uit dat gehele apparaat die opgenomen werden in de Z.g. mailrapporten welke wekelijks aan de minister van koloniën werden toegezonden, en voor het opstellen van het concept voor het jaarlijks Koloniaal Verslag dat in zijn definitieve vorm door de minister aan de StatenGeneraal werd voorgelegd.

XCIn de eerste helft van de negentiende eeuw had Indië, wat het onder de gouverneur-generaal werkzame, centrale gouvernementsapparaat betrof, slechts z.g. directies gekend, de 'directie der cultures' bijvoorbeeld - zogeheten departementen kwamen er eerst vanaf. Aan het einde van dejarenvan deze eeuw waren er acht: Justitie, Financiën, Binnenlands Bestuur, Onderwijs en Eredienst, Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat, Oorlog, en Marine, waarnaast ook nog een apart en zelfstandig Kantoor voor Inlandse Zaken bestond. Onder Justitie ressorteerde het gehele rechtswezen met, als hoogste college, het al genoemde Hooggerechtshof van Nederlands-Indië; daaraan was een procureur-generaal toegevoegd die het hoofd was van het Openbaar Ministerie en tot wiens hoofdparket de Dienst der algemene recherche behoorde; als deel van

r866 '30

161 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

die algemene recherche was een omvangrijke Politieke Inlichtingendienst werkzaam, waarop wij in een later hoofdstuk terugkomen. Van de onder de andere departementen ressorterende diensten willen wij hier geen overzicht geven; het zou in veelopzichten een spiegelbeeld zijn van wat het moederland te zien gaf.

XCAan het hoofd van de departementen stonden directeuren; zij vormden de Raad van departementshoofden. Een soort kabinet? Neen, die Raad was, precies als vóór mei '40 het college van secretarissen-generaal in Nederland, 'een buitengewoon onbelangrijk college', aldus jegens de Enquêtecommissie de laatste directeur van justitie, mr. N. S. Blom. 'Het behandelde slechts kwesties op het gebied van personeelsvoorzieningen, salarisregelingen etc. Beleidskwesties werden nooit in de Raad van departementshoofden behandeld, maar uitsluitend door de betrokken directeur met de gouverneur-generaal." Deze laatste placht eenmaal per week met elk der directeuren de zaken van diens departement te bespreken.

XCVan de acht directeuren was ten tijde van de Japanse aanval één van inheemse afkomst: Raden Loekman Djajadiningrat, een jongere broer van Pangeran Ario prof. dr. Hoesein Djajadiningrat die in mei' 41 benoemd.was tot lid van de Raad van Nederlands-Indië; zij waren telgen uit een van de bekendste regentengeslachten van West- java.'

XCHet departement van het Binnenlands Bestuur was de instantie die het wijdvertakte Nederlandse bestuursapparaat organiseerde dat met de inheemse bestuursinstanties in direct contact stond. Dat Nederlandse bestuursapparaat bestond louter uit Nederlanders (later ook Indische Nederlanders), die allen een speciale opleiding hadden gevolgd. Men was in 1834 begonnen met een opleiding te Soerakarta maar deze was acht jaar later vervangen door een bij de Academie te Delft waar ook ingenieurs werden opgeleid. Toen die Academie in 1863 werd omgevormd tot de Polytechnische School>, stelde de staat voor de Delftse Indische

I Getuige N. S. Blom, dl. VIII c, p. 1478. 2 (prins), en waren relatief hoge Javaanse adellijke titels die ook door het gouver nement konden worden verleend; de laagste titel was 'In 1905 werd deze de Technische Hogeschool.

162 [PDF]
DEPARTEMENTEN / BINNENLANDS BESTUUR

bestuursopleiding geen geld meer ter beschikking maar deze werd toen een generatie lang als Indische School door de gemeente Delft voortgezet; zij werd in I900 opgeheven. Inmiddels was ook, gelijk eerder vermeld, een bestuursopleiding mogelijk geworden aan het Koning Willem III-gymnasium te Batavia.'

XCIn het begin van de twintigste eeuw kreeg de opleiding voor Indisch bestuursambtenaar een wetenschappelijke grondslag: men werd door de minister van koloniën als candidaat-Indisch ambtenaar aangewezen en kon dan, desgewenst met financiële steun van het rijk, een speciale opleiding volgen in Den Haag; deze vond van I922 af aan de Rijksuniversiteit te Leiden plaats. Die universiteit kende al sinds I876 een op Indië gerichte opleiding maar had in de eerste decennia van haar bestaan slechts Indische rechterlijke ambtenaren gevormd, niet bestuursambtenaren. Het in Leiden gegeven onderwijs was van hoog gehalte en maakte, wat zijn ideologische grondslag betrof, ernst met Indië's ontvoogding. Met steun van enkele grote ondernemingen, o.m. van de Koninklijke/ Shell, kwam er in '25 een concurrerende opleiding in de vorm van een bijzondere faculteit ('de oliefaculteit') aan de Rijksuniversiteit te Utrecht; daar werd in conservatiever geest hoger onderwijs gegeven. Op die tegenstelling tussen Leiden en Utrecht komen wij nog terug.

XCWie na het voltooien van de opleiding in de Indische dienst werd aangesteld, kon toegevoegd worden aan het centrale bestuursapparaat of aan een gouvernementsdienst dan welopgenomen worden in het apparaat van het Binnenlands Bestuur ('het BB', zoals het werd genoemd); hij begon daar als aspirant-controleur en kon bij gebleken geschiktheid via de rangen van controleur en controleur eerste klasse (belast met het toezicht op een z.g. onderafdeling) tot de hogere rangen opklimmen: die van assistent-resident (belast met het toezicht op een z.g. afdeling"), van resident (belast met het toezicht op een veel groter gebied, een residentie) en tenslotte van gouverneur (op Java van een provincie, in de Buitengewesten van een gouvernement). De administratieve indeling van Indië is herhaaldelijk gewijzigd - hier willen wij volstaan met te vermelden dat er ten tijde van de Japanse invasie, op Java (de Vorstenlanden uitgezonderd) drie provincies waren: West-Java, Midden-Java en OostJava, elk met een gouverneur aan het hoofd, en dat ook Sumatra, Borneo

1 Die opleiding bestond tot 1913. 2 In de Buitengewesten stonden afdelingen ook weI onder een controleur en er waren daar kleine eilanden of eilandengroepen die onder een z.g. gezaghebber ofhulpgezaghebber stonden. Op Java en Madoera waren de assistent-residenten aan de resident toegevoegd.

163 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

XCen de z.g. Grote Oost (Celebes, de Kleine Soenda-eilanden, de Molukken

XCen Nederlands Nieuw-Guinea) elk onder gouverneurs stonden. Java

XCtelde zeventien residenties (dat sloot de residentie-Madoera in), Sumatra

XCtien (dat sloot de residéntie op de Riouw-archipel en op Banka en Billiton

XCin), Borneo twee, de Grote Oost vijf (twee op Celebes en voorts de

XCresidenties Molukken, Timor en onderhorigheden, en Bali en Lombok). In totaal waren ten tijde van de Japanse invasie in Indië bijna achthon

XCderd BB-ambtenaren werkzaam en van hen waren ca. vijfhonderd ge

XCplaatst in wat men 'de buitendienst' zou kunnen noemen, d.w.z. dat zij

XCin een onderafdeling, afdeling, residentie, gouvernement of provincie de

XCvertegenwoordiger waren van het Nederlands gezag dan wel aan die

XCgezagdrager waren toegevoegd. De grote verantwoordelijkheid maakte

XChet werk voor velen aantrekkelijk en vormde een tegenwicht tegen de

XContberingen waarmee het gepaard kon gaan. Wel te verstaan: wie op Java

XCof in het gebied van Medan op Sumatra was geplaatst, was daar werkzaam

XCin een geordende samenleving die, zoals eerder beschreven, de blanke

XCalle mogelijke comfort bood, maar elders was het leven veel primitiever

XC- nergens zó primitief als op Nederlands Nieuw-Guinea, Er was daar in

XCde jaren '30 een afdeling Noord-Nieuw-Guinea met onderafdelingen I o.m. in de hoofdplaats Manokwari en in het hemelsbreed 550 km meer

XCoostelijk gelegen Sarmi (zie kaart VII op pag. 320). 'De bestuursambtenaar

XCdie in 1936 in Sarmi geplaatst werd, vond', aldus Jan van Eechoud, in

XCdie tijd afdelingscommandant van de Veldpolitie in Manokwari,

XC'geen afsluitbare deuren in zijn huis; moest zich in het donker uitkleden,

XCaangezien men vrijelijk door de talloze reten naar binnen kon kijken en werd

XCde eerste nacht uit zijn bed geregend. De volgende dag werd zijn dochtertje ziek,

XCmaar een dokter was Sarmi niet rijk. Manokwari had, toen ik er in 1936 kwam,

XCwèl een dokter. Het was een gouvernements-Indisch arts die van mening was

XCdat 'as' van buite ken wel sien, as van binne moet raje-raje', en hij bekende

XCeerlijk dat hij goed was in bevallingen en kiezen trekken rT_laar dat de rest maar

XCzo-zo was! Tandartsen waren er natuurlijk op Nieuw-Guinea helemaal niet."

XCVroeger (zeg: vóór de Eerste Wereldoorlog) konden ook elders in de

XCarchipel de omstandigheden nogal primitief zijn, zelfs op delen van Java.

XCNiet alleen van de BB-ambtenaar maar ook van zijn vrouw werd dan

XCvaak veel gevraagd. In het begin van de twintigste eeuw werd Welter bij

XC'als. 2 Ter voorkoming van misverstand: er bevonden zich onder de inheemsen

XCdie gouvernements-Indisch arts waren, vele uitstekende medici. 'J. van Eechoud:

XCVergeten aarde. Nieuw Guinea (1957), p. 288.

164 [PDF]
BINNENLANDS BESTUUR

de aanvang van zijn BB-carrière controleur in een districtshoofdplaats op Midden-Java; een van de bijgebouwen van zijn controleurskantoor was er als apotheek ingericht. 'Het was mijn vrouw', schreef hij later,

XC'die ... dagelijks polikliniek hield en talloze been-, arm- en andere wonden, meestal door verwaarlozing van afzichtelijke aard, ontsmette, behandelde en verbond, in afwachting van de komst van de dokter-Djawa ... die eens in de veertien dagen de districtshoofdplaats bezocht. Het is mijn overtuiging dat zij vele honderden mensen op die wijze het leven heeft gered."

XCVele vrouwen van BB-ambtenaren traden zo als medische hulpkracht op.

XCHet werk van hun mannen was inspannend en veelzijdig - een uitgebreid beeld ervan zou in de eerste plaats gebaseerd kunnen zijn op de z.g. memories van overgave welke alle BB-ambtenaren die bericht van hun overplaatsing hadden ontvangen, ter voorlichting van hun opvolgers moesten opstellen: in die memories (overeenkomstige stukken werden al in de tijd van de Compagnie opgesteld) gaven zij een opsomming van de onderwerpen waarmee zij zich hadden beziggehouden en duidden zij de problemen aan waarvoor die opvolgers kwamen te staan. Enkele van die memories zijn door het Arsip Nasional (Nationaal Archief) te Djakarta gepubliceerd- - bij wijze van voorbeeld vermelden wij hier dat de resident van Zuid-Preanger zich blijkens zijn in september '29 opgestelde memorie van overgave had beziggehouden met agrarische zaken, de bevolkingssamenstelling, het inheems gemeentewezen (het dessa-be stuur, de dessa-bezittingen, de dessa-lasten en -heffingen, de dessa-admi nistratie), de gezondheidstoestand der bevolking, haar middelen van bestaan (landbouw, handel en nijverheid, veeteelt, visserij en visteelt), het onderwijs, het volkskredietwezen, het verkeerswezen, het boswezen en de irrigatiewerken. Zulk een memorie kon dan betrekking hebben op een gebied dat op Java even groot was als enkele Nederlandse provincies tezamen" - op Sumatra, Borneo, Celebes en Nieuw-Guinea waren die gebieden nog veel groter maar daar waren zij minder dicht tot zeer dun bevolkt.

XCIn de direct bestuurde gebieden in de Buitengewesten werd door de

, Welter: 'Memoires', p. 26. 2 Er bevinden zich grote aantallen van die memories in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag. 3 Het oppervlak van de residenties op Java varieerde van bijna 600 tot ca. 5 000 km-, het aantal inwoners van 250 000 tot 2,7 miljoen.

165 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

controleurs regelmatig rondgereisd; samen met inheemse bestuursambtenaren trokken zij dan naar de dorpen, veelal te paard, spraken er met de dorpsbestuurders, bezochten er scholen en hielden er een algemene inspectie - op Java werd meer aan het inheems bestuur overgelaten. Dat inheemse bestuur was evenwel niet de baas. 'De hoge Europese bestuursambtenaren', aldus D. H. Burger in het Gedenkboek van het BB-corps,

XC'regeerden, zoals zo vaak werd gezegd, met een ijzeren vuist in een fluwelen handschoen. De ijzeren ondergeschiktheid was er, maar op de achtergrond. Op de voorgrond stond de samenwerking tussen de beide organen. Er was in de regel welwillend zakelijk en vriendschappelijk overleg, allerlei medewerking over en weer, waarbij de twee corpsen elkaar aanvulden. Dit alles ging zeer vaak gepaard met allerlei persoonlijke gevoelens van warmte, sympathie en achting .

XC. . . De levensopvattingen van de Indonesische ambtenaren op Java' werden in hoge mate bepaald door de oude Javaanse hof- en wajang-cultuur. De etiquette was daarom een belangrijk punt in de omgang der beide corpsen. Hoewel beide stevig met hun benen op de grond stonden, was er daarom steeds een sfeer van hoffelijkheid en raffinement in hun omgang. Ook het fluweel van de handschoen was uit die stof vervaardigd."

XCPluwelen handschoen en ijzeren vuist speelden, wat de verschillende rangen betrof, een rol in de relaties van de assistent-residenten en residenten met, op Java, de vorsten en de regenten, en, in de Buitengewesten, de vorsten of andere volkshoofden, voorts op lager niveau in de relaties van de controleurs met de patihs (de 'stafchefs' van de regenten en van de andere hoofden) en de wedono's (de inheemse districtshoofdenj' en assistent-wedono's. Al die inheemse gezagdragers dienden de aanwijzingen van de BB-ambtenaren te volgen en stonden onder hun controle. Natuurlijk waren niet alle BB-ambtenaren even geschikt voor hun taak maar over het algemeen mocht men spreken van een bekwaam corps dat met ijver en toewijding werkzaam was en vrij was van corruptie. Op twee punten gaf het aanleiding tot kritiek: het had de neiging teveel te doen en het had als geheel weinig begrip voor de problematiek der koloniale verhouding.

XCWat het eerste betreft: veel BB-ambtenaren konden zich-niet losmaken van het Nederlands perfectionisme. De BB-ambtenaar, 'diep overtuigd', aldus Vlekke,

, Bedoeld worden: de gezagdragers. 2 D. H. Burger in het p. 90 91. 'In de Buitengewesten heetten dezen

166 [PDF]
BINNENLANDS BESTUUR

'van de deugdelijkheid der Westerse administratieve organisatie en de 'slordigheid' van alle door Indonesiërs alleen geleid bestuur, trachtte ... teveel het hele Indonesische leven onder onmiddellijk ambtelijk toezicht te brengen. Dat leverde dikwijls goede resultaten op, maar liep te vaak uit op de dictatuur van de lagere ambtenaar, die de dorpsbevolking wel van minuut tot minuut zou willen voorschrijven wat ze moest doen."

XCWat het tweede aangaat: de oud-BB-ambtenaar dr. C. Nooteboom heeft er, ons inziens terecht, in het BB-Gedenkboek op gewezen dat in weerwil van 'alle goede bedoelingen, alle idealisme' (dat wàs er, 'bij menigeen), 'alle onbaatzuchtigheid, opgebracht door bestuursambtenaren zowel als door zovele anderen (specialistische ambtenaren, maar ook missionarissen en zendelingen)', toch in Indië 'een grote fout gemaakt werd':

XC'een fout waarvoor het begrip slechts langzaam is gegroeid en eerst laat tot rijping is gekomen ... Deze fout (bestond) uit het niet komen tot het inzicht dat de mensen liever onder eigen bestuur een zwaarder leven hebben dan een geborgen bestaan onder vreemden. Iedere poging tot leiding geven, tot adviseren zelfs, en in nog veel sterker mate tot het invoeren van vernieuwingen onder groter of kleiner dwang, kwetst het gevoel van eigenwaarde dat weinig mensen vreemd is. AI dit pogen wordt als discriminatie ervaren."

XCToen Welter als minister van koloniën in novemberontslagen was, werd hij in februaribenoemd tot Nederlands vertegenwoordiger in deeen economisch coördinatie-orgaan dat zijri zetel had in Simla, Brits-Indië. Hij vertoefde daar ongeveer anderhalf jaar en maakte van de gelegenheid gebruik, veel in Brits-Indië rond te reizen. Het trof hem als 'een opmerkelijk verschil ... dat onder de Engelsen in Brits-Indië veel minder dan onder de Nederlanders in ons Indië het gevoel bestond dat het land waar zij werkten en waaraan zij hun beste krachten gaven, eigenlijk ook hun land was geworden'; voorts, dat er in Brits-Indië sprake was van een 'scherpe afscheiding ... tussen blank en gekleurd' (personen van gemengde afkomst,

'42 , B. H. M. Vlekke, p. 369-70. 2 C. Nooteboom in het p. 126-27.

167 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

waren er 'sociaal nergens, konden zich alleen onder elkaar bewegen'); tenslotte, dat het Engelse bestuursapparaat in Brits-Indië een andere aanpak en een andere samenstelling had dan het Nederlandse in Nederlands-Indië: de Engelsen zagen de zaken veel meer in het groot en regelden liefst zo weinig mogelijk, en in hun algemeen bestuur bestond niet 'het strenge dualisme door de scheiding van het inheemse en het Europese corps. Men vond in het bestuurscorps Indiërs die in Engeland dezelfde opleiding hadden gehad als de Engelsen."

XCNiet aldus in Nederlands-Indië. Ja, één moment was er geweest, in het begin van deze eeuw, waarop het leek alsof het gouvernement in de persoon van gouverneur-generaal van Heutsz een principieel nieuwe weg wilde inslaan: een Javaanse aristocratenzoon had in Nederland het grootambtenaarsexamen met succes afgelegd en werd na zijn terugkeer tot aspirant-controleur benoemd - een benoeming die in de wereld van het inheems bestuur, aldus vijf jaar later de Adviseur voor inlandse zaken dr: G. A. J. Hazeu, 'een geweldige indruk maakte en door deze als het begin van een nieuw tijdperk beschouwd werd.' Niets daarvan. De benoeming in het BB-corps werd geannuleerd en de betrokkene werd toegevoegd aan de Inspecteur van het inlands kredietwezen.' Een tweede aristocratenzoon, die eveneens in Nederland het groot-ambtenaarsexamen met succes afgelegd had, alsmede een inheemse jongeman van eenvoudiger afkomst die hetzelfde gedaan had aan het gymnasium te Batavia, kwamen ook bij het inlands kredietwezen terecht. Het gouvernement had besloten, geen inheemsen tot het BB-corps toe te laten - Hazeu noemde de plaatsing bij het kredietwezen van drie voor de bestuursdienst opgeleide inheemsen

XC'een coup de désespoir, waaraan noch een leidend beginsel, noch enig weloverwogen plan ten grondslag lag: iedere onbevooroordeelde moet daarin zien een mingelukkige poging om die buiten-model-Inlanders, waarmee men eigenlijk geen weg wist, ergens op te bergen teneinde voorlopig van lien af te zijn. De meer intelligente Inlanders (en niet het minst de betrokkenen zelf) hebben het begrepen, en men kan moeilijk overschatten de ongunstige indruk die door dit alles is gewekt."

XCOp die weg van reservering van de bestuursposten voor Nederlanders en Indische Nederlanders ging het gouvernement verder: met uitzonde

XCI Welter: 'Memoires', p. 182-183. 2 Veellater werd hij via posities in het inheems bestuur lid van de Raad van Nederlands-Indië. ' Nota, 10 aug. 1909, van G. A. J. Hazeu aan J. B. van Heutsz in van der Wal: Onderwijsbeleid, p. 139.

168 [PDF]
GEEN INDONESIËRS IN HET BB

ring van twee zetels in de Raad van Nederlands-Indië, van één post als departementsdirecteur en van twee burgemeesterszetels op Java waren ook ten tijde van de Japanse invasie alle posten van werkelijk belang in het Nederlands bestuursapparaat nog aan de inheemsen onthouden. In de lagere betrekkingen waren dezen onmisbaar en ook op een iets hoger niveau werden zij wel aangesteld maar in leidende functies trof men hen nauwelijks aan. Het Nederlands bestuursapparaat (het centrale gouvernement, de gouvernementsdiensten en -bedrijven en de bureaus van alle BB-ambtenaren) kende vier rangenstelsels: voor lager, voor lager-middelbaar, voor zuiver-middelbaar en voor hoger personeel. Het lagere personeel bestond in '38, aldus Brugmans en Soenario, voor 99 % uit inheernsen, het lager-middelbaar voor 61 %, het zuiver-middelbaar voor 38 %, maar van het hogere personeel bestond slechts 6 % uit inheemsen. Omgekeerd waren er onder het lagere personeel nauwelijks Europeanen (0,6 %); van het lager-middelbaar maakten dezen 33 % uit, van het zuivermiddelbaar 58 %, van het hoger personeel oz %.' Volgens de Amerikaanse onderzoeker George Mc Tuman Kahin telde de groep hoger personeel in oktober '40, om precies te zijn, 3039 functionarissen en onder hen waren, aldus deze Amerikaan, 221 inheemsen? - ruim 7 %. De inheemsen speelden dus in het Nederlandse overheidsapparaat als geheel geen rol van betekenis. Trouwens, ook de positie van de Indische Nederlanders was minder belangrijk dan die van de uit Nederland afkomstigen - in '32 althans behoorden tot de Indische Nederlanders, aldus P.]. Gerke, wel 'velen' in de groep hoger personeel, maar 'zeer velen' in de twee middelbare groepen.' Ambonnezen vervulden, schreef Welter," 'vooral op de plaatselijke kantoren van assistent-residenten ... een belangrijke taak. Ik durf te zeggen dat zonder hen de administratie vooral in het binnenland aanmerkelijk minder goed zou zijn gevoerd."

XC'De gouverneur-generaal alleen beslist', zei de Wet op de Indische staatsinrichting.

XCInderdaad, hij was het die, als hem alle stukken waren voorgelegd, hetzij volledig, hetzij in een samenvatting waarvoor de Algemene Secretarie had gezorgd, voor en tegen moest afwegen om tot die activiteit over te gaan die het wezen van zijn functie uitmaakte: beslissen. Zeker, die functie was met veel ceremonieel, soms ook met staatsie omgeven en omvatte het houden van diners en recepties, vaak tevens het maken van rondreizen waarbij de Grote Heer uit Buitenzorg, de Toean Besar, overal plechtig werd ontvangen, maar een gouverneur-generaal die zijn aandacht zou concentreren op het representatieve deel van zijn functie, zou onherroepelijk falen - niet dáár lag het zwaartepunt maar bij het nemen van beslissingen. Midden in een turbulente samenleving staande, moest hij zowel de Nederlandse als de Nederlands-Indische belangen, zoals hij die zag, in het oog houden, bedenken hoe op zijn beslissingen gereageerd zou worden door de Volksraad en door de publieke opinie en zich afvragen wat hi] verantwoorden kon jegens de regering in Nederland en zij jegens een soms lastig parlement. Vastheid van lijn was nodig: elke gouverneur-generaal wist, dat al vóór zijn komst in Indië dáár het bericht van zijn benoeming geruchten had doen opvliegen als een zwerm vogels - ze zouden na zijn komst blijven rondcirkelen om met scherpe blik zijn eerste beleidsdaden gade te slaan en om zich, als die het vermoeden zouden wekken dat hij een zwakke landvoogd was, als gieren op hem te storten. Het Europese deel van de samenleving, vaak nerveus en geprikkeld, was geneigd tot extreme en dan graag negatieve reacties; zijn gunst, niet spoedig gewonnen, werd spoedig verspeeld.

XCDeze verhoudingen waren het, en vooral dan de centrale functie van het gouverneur-generaalschap, die maakten dat de vijf beleidsjaren van elke gouverneur-generaal een eigen karakter vertoonden: zowel door wat hij deed als door wat hij naliet kwam zijn stempel op het beleid te staan.

XCIndië's losmaking uit het verband van het Koninkrijk der Nederlanden is door de Tweede Wereldoorlog

171 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

het gevolg geweest van de acties der Indonesische nationalisten - wij dienen dus die acties zowelonder het Nederlands bewind in de periode tot de capitulatie van Kalidjati als in de daarop volgende drie-en-een-half jaar van Japanse bezetting met enige uitgebreidheid weer te geven en in verschillende hoofdstukken die op dit hoofdstuk volgen, zal dan ook de verhouding tussen het gouvernement en de nationalistische beweging centraal staan. Het gouvernement heeft aan die beweging veel aandacht besteed, óók evenwel aan tal van andere zaken waarvan wij bij één, een van de belangrijkste, al stil stonden: het onderwijs. Maar er zijn er meer die hier vermeld dienen te worden, vooral voorzover zij een gunstig effect hadden op het inheemse deel van de samenleving.

XCWij denken dan in de eerste plaats aan de gezondheidszorg: van belang, stellig, voor de in Indië aanwezige blanken (epidemieën kennen geen verschil in huidskleur) maar ook en misschien wel in de eerste plaats voor de veruit grootste groep uit de overige bevolking: de inheemsen. Een eenvoudige opleiding van inheemse medici begon, gelijk eerder vermeld, al in 1851 aan de Dokter- Djawa-school te Batavia; zij werd in het begin van de twintigste eeuwomgezet tot de School tot opleiding van Indische artsen, de Stovia, waaraan korte tijd later te Soerabaja nog een Nederlands-Indische Artsenschool, de Nias, werd toegevoegd. Indië kreeg dus een zeker aantal, aanvankelijk simpel, later degelijk opgeleide inheemse artsen, 'gouvernements-Indische artsen', zoals zij heetten; er waren er in '40 ca. tweehonderdvijftig (ruim twintig van die artsen waren van Chinese of Europese afkomst). Daarnaast waren er .ook ruim zestig inheemsen onder de in totaal ruim honderdvijftig academisch opgeleiden die 'gouvernementsarts' heetten. Onder de niet-inheemse gouvernementsartsen bevonden zich behalve Nederlanders ook nogal wat Denen, Duitsers en Oostenrijkers.' Naast hen waren in de grote steden particuliere medici, elders artsen van zending en missie werkzaam alsook van ca. 1900 af artsen die verbonden waren aan de gezondheidscentra van enkele grote cultuurondernerningen.' Het was van wezenlijk belang, ook voor de gestage bevolkingsgroei, dat volksziekten die de eeuwen door de inheemse bevolking hadden geteisterd, effectief bestreden werden:

I Was ter plaatse geen gouvernementsarts aanwezig maar wel een militaire arts (officier van gezondheid). dan hield deze een polikliniek voor de inheemse bevol king. 2 Wij schatten (precieze cijfers zijn niet bekend) dat er in Indië met zijn ca. zeventig miljoen inwoners ca. 1940 omstreeks duizend al of niet academisch opgeleide artsen waren; in Nederland waren er op een bevolking van ca. negen miljoen inwoners ca. zesduizendvijfhonderd, naar verhouding meer dan vijftig maal zoveel.

172 [PDF]
GEZONDHEIDSZORG

pokken, cholera, typhus, dysenterie, mijnwormziekte, lepra, framboesia, pest. Ziekenhuizen werden gebouwd en vele honderden inheemsen werden opgeleid tot verpleegkundige of vroedvrouw. Onderzoek van de beri-beri leidde tot de ontdekking van de vitale rol van de vitaminen - het waren Nederlandse medici di'e in Indië bij hun onderzoek naar de gevolgen van het eten van geslepen rijst de grondslag legden voor de vitamine-leer. De medische voorzieningen, bevorderd door twee wetenschappelijke instituten, een in Batavia, een in Bandoeng, stonden onder controle van de Dienst der volksgezondheid die tot in verafgelegen streken zijn waarnemers en helpers had. Dat die medische zorg overigens in de binnenlanden bijvoorbeeld van Borneo heel veel minder om het lijf had dan op het dichtbevolkte, geheelontsloten Java, spreekt vanzelf. Op dat hoofdeiland was speciaalook nog van betekenis dat het gouvernement in de jaren '17 en '18, toen er door misoogsten en door een katastrofale influenza-epidemie (de 'Spaanse griep' die in Indië ca. twee miljoen personen deed sterven) hongersnood dreigde, de gehele rijsthandel in handen nam en dat belangrijkste volksvoedselliet distribueren. Grootscheepse hongersnood werd toen, en ook later, voorkomen. In Brits-Indië en in China stierven in de eerste vier decennia van deze eeuw bijna jaar voor jaar miljoenen van de honger - in Nederlands-Indië was de inheemse bevolking veelalondervoed maar de honger eiste er nauwelijks mensenlevens.

XCOok in andere opzichten kwam het beleid van het gouvernement de inheemsen ten goede. Zo werd de landbouw bevorderd door het aanleggen van irrigatiewerken: zij voorkwamen verwoestende overstromingen, waarborgden een regelmatige watertoevoer naar de sawahs en konden veelal gebruikt worden voor de opwekking van electriciteit. Zeker, aanvankelijk waren die irrigatiewerken voor de suikercultuur bedoeld maar de sawahs der inheemsen profiteerden er ook van.' In 1885 was op Java 210000 ha 'technisch bevloeid', zoals het heette, in 1940 meer dan zesmaal zoveel: ruim 1,3 mln ha (ruim 13000 km 2 dus, oftewel bijna twee-vijfde van het oppervlak van Nederland) - dat was ruim een derde van het oppervlak van alle sawahs op Java, waarvan toen de sawahs die

I Het gouvernement nam in 1906 de irrigatiewerken in de suiker-producerende gebieden volledig onder eigen controle, 'omdat', aldus Ina E. Slamet-Velsink in een publikatie van het Anthropologisch-Sociologisch Centrum van de afdeling Zuid- en Zuidoost-Azië van de Universiteit van Amsterdam, 'de suikerondernemingen alle perken te buiten gingen bij het aftappen van het water der bevolking.' (1968), p. 69).

173 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

periodiek voor de suikerteelt werden gebruikt, maar een klein deel vormden. Van 1900 tot 1940 vergden de irrigatiewerken f 270 mln aan gouvernementsgelden.

XCDaarnaast werd een goede landbouwvoorlichting georganiseerd die o.m. betere kwaliteiten sojabonen, aardnoten en rijst introduceerde. Veeziekten werden bestreden door de veeartsenijkundige dienst, de gevreesde runderpest werd geheel bedwongen. Ook werd de inheemse bevolking telkens tijdig gewaarschuwd wanneer er gevaar was voor vulkaanuitbarstingen of aardbevingen en ging het gouvernement de erosie van landbouwgronden tegen zowel door grote bosaanplantingen als door het uitvaardigen van verboden om in bepaalde streken zonder vergunning in de bossen te kappen.

XCHet gouvernement besteedde dan voorts veel aandacht aan het volkskredietwezen. Wij stonden er al bij stil toen wij over de Chinese bevolkingsgroep schreven maar willen aan wat wij toen vermeldden, hier toevoegen dat het niet alleen Chinezen maar ook Arabieren en inheernsen waren die woekerpraktijken uitoefenden. Een Nederlandse controleur constateerde in 1901 dat er in de Preanger Regentschappen zes-envijftig 'grote' woekeraars waren (d.w.z. woekeraars met een werkkapitaal van f 5000 of meer), onder wie zich toen slechts één Chinees bevond - alle overigen waren inheemsen met onder hen als grootste groep zes-en-twintig hadji's, d.w.z. inheemsen, vaak vermogenden, die de pelgrimstocht naar Mekka hadden ondernomen en die daardoor, wij wezen er al op, in de inheemse samenleving groot aanzien hadden verworven; die hadji's beschikten gemiddeld over een werkkapitaal van meer dan f 40 000.

XCOm woekerpraktijken tegen te gaan werden in 1904 Volkskredietbanken en een Gouvernementspandhuisdienst opgericht (er waren in '38 bijna 500 pandhuizen); werd de oprichting van simpele dessa-banken bevorderd (er waren er in '38 alleen al op Java bijna 7 000 1) en ontstond in '34 de Algemene Volkskredietbank die de dessa-banken controleerde en bovendien gelden leende aan kleine middenstanders, ambtenaren en gepensioneerden van elke landaard. De dessa-banken, de Volkskredietbanken en de Algemene Volkskredietbank opereerden op basis van zelfbekostiging - het was niet de bedoeling dat zij winst zouden maken. Dat was ook niet de bedoeling geweest bij de Gouvernementspandhuisdienst maar in feite hield die dienst grote bedragen over: van 1904, het

XC1 Er waren ook talrijke dessa-rijstkredietbanken (loemboengs) waar men rijst kon lenen en in rijst terugbetaalde.

174 [PDF]
LANDBOUWVOORLICHTING WOEKERBESTRI]DING

jaar der oprichting, t.e.m. 1941 f 185 mln, die in de gouvernementskas werden gestort.'

XCWij vermelden dan verder dat in 1908, kort nadat gouverneur-generaal van Heutsz de stoot had gegeven tot de oprichting van dessa-scholen, onder voorzitterschap van Hazeu, de al genoemde Adviseur voor inlandse zaken, een Commissie voor de Volkslectuur werd ingesteld die inheemse legenden en verhalen ging verzamelen, ze op landskosten drukte en de boekjes via de dessa-hoofden gratis liet verspreiden. Dat systeem werd spoedig verlaten om plaats te maken voor volksbibliotheken die aan de tweede klas-scholen werden toegevoegd. Later ging het onder de commissie werkende Bureau Voor de Volkslectuur er op Java toe over, in het Maleis en Javaans tijdschriften uit te geven alsmede een geïllustreerde Volksalmanak en diverse handleidingen voor lagere inheemse bestuursambtenaren; ook reden er op Java helgroen gelakte auto's van het bureau rond die allerlei ontspanningsen voorlichtingsleetuur tegen zeer lage prijs ten verkoop aanboden - Welter, minister van koloniën in het eerste ministerie-Colijn, lichtte begin '26 koningin Wilhelmina in dat van de

XCI Het valt niet te ontkennen dat het gouvernement met de oprichting van de Gouvernementspandhuisdienst voorkwam dat diegenen die, door armoede gedreven, tijdelijk eigendommen wilden belenen, exorbitante rentebedragen aan particulieren moesten betalen - anderzijds is het óók een feit dat het gouvernement op zijn wijze van die armoede profiteerde.

XCEen vergelijking met de Opiumregie ligt voor de hand.

XCEr werd in Indië al in de tijd van de Compagnie veelopium gebruikt de Compagnie had op Java het monopolie van de invoer, het recht van verkoop werd vaak aan Chinezen verpacht. Dat laatste gebeurde ook in de negentiende eeuw. Bij wijze van proef werd toen in 1894 de Opiumregie op Madoera ingevoerd; de daar verkochte opium was het product van een kleine fabriek in de buurt van Batavia. Tien jaar later (de proef was geslaagd) werd de regie tot heel Indië uitgebreid en verrees elders bij Batavia een grote fabriek. De regie bleek voor het gouvernement zeer .profijtelijk te zijn. Zo waren in 1916 de kosten van de opiumproductie en -distributie f 7 mln en boekte de regie in dat jaar f 35 mln aan onrvangsten. Onderzoek in de begrotingsstukken over de periode 1904-1940 heeft het waarschijnlijk gemaakt dat het gouvernement in totaal f 456 mln winst heeft gemaakt op de Opiumregie (en f röj mln op de Zoutregie).

XCBillijkheidshalve wijzen wij er daarbij op dat regeringen in het algemeen inkomsten plegen te trekken uit het verbruik van genotmiddelen - men denke bijvoorbeeld aan de Nederlandse tabaks- en alcoholaccijnzen.

XCWat de Opiumregie betreft, voegen wij toe dat het gouvernement krachtens internationale overeenkomsten verplicht was, het opiumgebruik te bestrijden. De opiumsmokkel moest dus worden tegengegaan, hetgeen in het uitgestrekte eilandenrijk geen simpele zaak was. Het aantal bij het gouvernement bekende opiumgebruikers liep van ruim honderdtachtigduizend in 193 I terug tot zeven-en-zeventigduizend in 1940.

175 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

kindersprookjes 'De gelaarsde kat' en 'Klein Duimpje' de meeste belangstelling trokken en dat veelouderen graag o.m. De Schaapherder, Alleen op de wereld en De drie musketiers in vertaling aanschaften.

XCTenslotte willen wij er op wijzen dat Nederlandse, veelalook buitenlandse geleerden vooral van het begin van de negentiende eeuw af wetenschappelijke gegevens in Indië waren gaan verzamelen. In 1851 kwam in Delft het (later naar ben Haag verplaatste) Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlands-Indië tot stand, in 1926 werd in Amsterdam het grote nieuwe gebouw van het zestien jaar eerder opgericht Koloniaal Instituut geopend dat een imposante museumafdeling had. Indië kende sinds 1778 (eerder wezen wij er op dat ook in de Compagniestijd al wetenschappelijk onderzoek was verricht) een wetenschappelijk genootschap, later het Koninklijk Bataviaas Genootschap van Kunsten en Wetenschappen geheten; er waren ook talrijke andere wetenschappelijke organisaties en instellingen. Met uitzonderirig van de binnenlanden van Nieuw-Guinea was de gehele archipel in kaart gebracht en beschreven, waaraan naast Nederlandse geografen ook Duitse een werkzaam aandeel hadden gehad. Ethnografen, zendelingen en missionarissen waren de ontoegankelijkste gebieden binnengetrokken - op de gehele aarde was geen groep van lager ontwikkelde volkeren zo nauwkeurig bestudeerd als die welke men in de Indische archipel kon aantreffen. Maar ook aan de daar wonende hoog ontwikkelde volkeren en hun cultuur was veel wetenschappelijke aandacht besteed: aan hun talen, hun adat, hun geschiedenis, hun kunst, vooralook aan de monumenten van hun pre-koloniaal verleden. Die werden van 19'13 af door een Oudheidkundige Dienst geïnventariseerd en opgemeten, nadat kort tevoren de met inzakken bedreigde Boroboedoer, een van's werelds indrukwekkendste getuigenissen van Hindoe-kunst, onder leiding van een genie-officier van het Knil aan een eerste restauratie was onderworpen.

XCHet zijn, menen wij, vooral de zo juist beschreven activiteiten van het gouvernement geweest die de kijk bepaalden welke veel in Indië werkzame Nederlanders hadden op de koloniale samenleving en op hun eigen rol daarin. Die samenleving werd gezien als een waarin de inheemsen, als zij maar Nederlands leiding bleven accepteren, zich met de minste

176 [PDF]
VISIE DER NEDERLANDERS IN INDIË

maken - veel Nederlanders zagen zichzelf als Indië's gids op de weg naar een betere toekomst. Wie meer afstand nam, moest zich wel afvragen of een kleine, blanke, door het Christendom gevorrnde.jwelvarende minderheid er in zou slagen, nog lange tijd te voorkomen dat de macht in het eilandenrijk zou toevallen aan vertegenwoordigers van de overweldigende inheemse meerderheid: die tientallen miljoenen die de Islam beleden en wier armoede zo schril afstak bij de welvaart der blanken. Zulk een kritische instelling kwam evenwel slechts bij weinigen voor. In het midden van de vorige eeuw had, zoals wij in hoofdstuk 3 vermeldden, de pas benoemde gouverneur-generaal Duymaer van Twist van de minister van koloniën te horen gekregen, dat 'de Javaanse bevolking ... zeer wel (wist) dat wij daar eigenlijk niet behoren' - dit was kennelijk ook de opvatting van de minister geweest: Indië werd als wingewest geëxploiteerd maar de Nederlanders hoorden er 'eigenlijk' niet thuis. De verkondiging van de 'ethische politiek' nu versterkte een andere visie waarvan Kuyper zich reeds tot tolk had gemaakt toen hij, na reeds in de jaren '70 van de vorige eeuw de voogdijgedachte te hebben gepredikt, in 1896 naar aanleiding van de Atjeh-oorlogen schreef over het 'heilig besef ... van de roeping om niet alleen ons koloniaal bezit af te ronden, maar, wat veel meer zegt, om ook aan Atjeh eens de zegeningen te brengen van veiligheid en orde.'

XCAldus ook de visie van de meeste Nederlanders in Indië: zij hadden onder de bescherming van de Pax Neerlandica uit een eilandenrijk, bewoond door volkeren met grote verschillen in volksaard, historische ontwikkeling, taal, godsdienst en adat, een nieuw Indië geschapen dat voor het eerst een staatkundige eenheid was geworden, er een modern bedrijfsleven geïntroduceerd, er een net van moderne verbindingen aangelegd, zij waren bezig om de inheemsen op te voeden tot groter zelfstandigheid - niet overhaast, maar met kalmte en degelijkheid. Dus hoorden zij er 'eigenlijk' juist wèl thuis. Kon men ergens ter wereld een regime aanwijzen dat voor de verheffing van zijn belangrijkste koloniale gebied meer deed dan het Nederlandse? Neen. Het was met name in de jaren '30, toen het in Indië niet kwam tot de massale anti-Nederlandse acties welke zich in de jaren '10 en '20 hadden voorgedaan, dat vele in Indië gevestigde Nederlanders het vertrouwen gingen koesteren dat in Indië een nieuw type samenleving bezig was te ontstaan: een waarin Nederlanders, Chinezen, Arabieren en inheemsen blijvend in harrnonie zouden samengaan.

XCWie dat vertrouwen gekoesterd had, moest wel een schok krijgen toen hij in maart '42 zag hoe de binnenrukkende Japanners door een deel van

177 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

XCde inheemsen als bevrijders werden begroet: had de rust die de samen

XCleving in Indië meer dan tien jaar lang gekarakteriseerd leek te hebben,

XCdan toch meer anti-Nederlandse gevoelens overdekt dan men had ge

XCmeend?

'Rust en orde'

XC

XCDe verantwoordelijkheid voor de handhaving van wat in de gouverne

XCmentele stukken 'rust en orde' heette, lag in eerste aanleg bij de burger

XClijke autoriteiten. Zij hadden als normaal machtsmiddel daartoe de be

XCschikking over de politie die onder het departement van binnenlands

XCbestuur ressorteerde, en konden in extreme omstandigheden een beroep

XCdoen op het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het Knil. Politie en

XCKnil (over de justitie komen wij aanstonds te schrijven) vulden elkaar

XCaan. Het Knil was in hoofdzaak een politieleger. het was bedoeld om

XCbinnenlandse onlusten te onderdrukken. Zeker, het had óók de taak om

XCIndië tegen een buitenlandse aggressor te verdedigen, maar daar had het

XCnoch de numerieke sterkte noch de uitrusting voor. Op die tweede taak

XCen op de in dat verband na de Eerste Wereldoorlog genomen maatregelen

XCkomen wij in een later hoofdstuk terug - hier hebben wij slechts met

XChet 'vredes'>, niet met het 'oorlogs'-Knil te maken. Het vredes-Knil was een beroepsleger dat ca. vijf-en-dertigduizend

XCmilitairen telde: ca. tienduizend Europeanen (hoofdzakelijk Nede~lan

XCders), ca. vijf-en-twintigduizend inheemsen, t.w. (in '37) bijna dertien

XCduizend Javanen, ruim vijfduizend Menadonezen, ca. vierduizend Am

XCbonnezen, bijna tweeduizend Soendanezen, ruim duizend Timorezen en - enkele honderden anderen. Ambonnezen en Menadonezen hadden, zoals

XCeerder uiteengezet, in de negentiende eeuw in het Knil een bevoorrechte

XCpositie gehad: zij hadden een hogere soldij dan de overige inheemsen.

XCAan die bevoorrechte positie werd, wat diegenen betrof die de rang van

XCkorporaal of een hogere rang hadden, kort na de Eerste Wereldoorlog

XCeen einde gemaakt, niet zonder hevige protesten van de zijde van de

XCbetrokkenen. Nadien kregen alle inheemse korporaals en onderofficieren

XCeenzelfde soldij - bij de manschappen bleef het verschil tussen de

XCAmbonnezenjMenadonezen en de overige inheemsen gehandhaafd. In

XCheemse officieren kregen dezelfde bezoldiging als Europese, maar in

XCheemse officieren waren er slechts weinig; vóór de Tweede Wereld

XC

178 [PDF]
KONINKLIJK NEDERLANDS-INDISCH LEGER

XCHet vredes-Knil was, gegeven zijn 'binnenlandse' taak, gedeeltelijk een in kleine stukjes geknipte, verspreid opgestelde krijgsmacht. Dat gold niet voor Java: daar was een goed wegen- en spoorwegennet zodat het Knil er zonder bezwaar uit grotere eenheden kon bestaan die in flinke kazernes waren ondergebracht. In de regel stond ongeveer de helft van het vredes-Knil op Java maar de andere helft was in '27 (om een voorbeeld te geven) in niet minder dan 500 brigades verdeeld, die gemiddeld een sterkte hadden van vijf-en-dertig militairen. Van die brigades lagen er 108 in Atjeh. Ook lagen toen in Atjeh nog 60 marechaussee-brigades (de marechaussee, speciaalopgeleid voor de guerrilla, was een onderdeel van het Knil)! - geen gebied was er waar het gouvernement zozeer nieuwe onrust duchtte.

XCVan het Knil maakten ook twee inheemse hulpkorpsen deel uit: het Korps Barisan op Madoera (wij herinneren er aan dat het Knil in de Java-oorlog vooralook Madoerese hulptroepen had ingezet) en drie Legioenen van de Mangkoenegoro en van de Pakoe-Alam in de Vorstenlanden; die eenheden telden tezamen nog geen vijf bataljons. Het waren, aldus later ter Poortens chef-staf generaal Bakkers, 'uitgesproken tweede-rangstroepen ... voornamelijk in stand gehouden ... om langs goedkope weg' (deze beroepsmilitairen werden lager bezoldigd dan het Knil en hadden ook geen kazernes) 'het benodigde aantal secundaire krachten en handlangers voor het leger te verkrijgen."

XCEen overzicht van de militaire acties die het Knil na het einde van de Atjeh-oorlogen heeft ondernomen, is ons niet bekend. Het Knil werd ingezet toen zich in '16 ernstige ongeregeldheden voordeden in Djambi (Zuid-Sumatra) en het eind '26 op West-Java en begin '27 op WestSumatra tot communistische opstanden kwam, maar wij nemen aan dat de brigades in de Buitengewesten ook nog wel bij andere gelegenheden hebben ingegrepen. Van conflicten welke met de Atjeh-oorlogen konden worden vergeleken, was evenwel geen sprake - ook in de jaren '20 en '30 was het Knil als geheel nagenoeg uitsluitend een potentiële militaire

1 In het begin van de jaren '30 werden op Java enkele marechaussee-brigades ingezet om de politie te ondersteunen bij de bestrijding van de toen sterk toegenomen criminaliteit. 2 R. Bakkers in: 'Het Knil', p. ro.

179 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

macht: een politieleger dat, mocht dat nodig worden geacht, op grote schaal kon ingrijpen en al met die dreiging dat ingrijpen wist te voorkomen. Het had met name in de tijd van van Heutsz in de ogen van de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders roemrijke expedities ondernomen en daarmee grote dingen gepresteerd - die expedities waren in de periode tussen de twee Wereldoorlogen niet meer nodig. 'Er was', aldus de oud-marine-officier Vromans,

XC'geen glamour meer voor de officier ... Wij kunnen veilig zeggen dat de Europese maatschappij de Knil-officier in zijn werk niet kende. De marine-officier profiteerde van de romantiek van de zee. Ook van hem zag men het eigenlijke leven en werken niet maar hij 'stond er iets beter in' ... Al met al was het in de dagen voor 'het Japanse gevaar' werkelijkheid werd, zó dat men niets van het leger wist en het weinige dat ter sprake kwam, was ongunstig, met name wat de officieren betreft " _

XCin de kringen der Europeanen gaven nu eenmaal velen zich graag aan kritiek, veelalook aan geroddel, over.

XCDe politie had in Indië een aanvullende rol: buiten de steden dienden dete zorgen voor de handhaving van de normale orde die, als het donker was, meer gevaar liep dan bij daglicht; elkekende dan ook een nachtwacht waaraan de dorpelingen bij toerbeurt moesten deelnemen. Destonden in dat opzicht onder de controle van de hogere inheemse gezagdragers.

XCOngeveer tot aan de Eerste Wereldoorlog gold Indië als onveilig. Ook Java. Vooral diefstal kwam veelvuldig voor, hetgeen bij de armoede waarin bijna alle inheemsen leefden, niet behoeft te verbazen. Een goede politie-organisatie was er in de negentiende eeuw niet. De politie was weinig talrijk en slechtbetaald en buiten de steden was de politietaak, los van wat in degebeurde, toevertrouwd aan door de regenten gerecruteerde inheemse korpsen die met geweren waren bewapend. Elk van die korpsen stond onder bevel van een onderofficier van het Knil. Ze waren van weinig nut, d.w.z. wel bruikbaar voor bewakingsdiensten,

1 A G. Vromans: 'De vooringenomenheid jegens de officieren in Nederlands-Indië, 1936-1945', p. 8-9 (RvO).

180 [PDF]
POLITIEWEZEN

maar zodra zich onrust manifesteerde (bijvoorbeeld wanneer de bevolking uit weerzin tegen de suikerondernemingen er toe overging, te velde staand suikerriet in brand te steken), kon men ze niet vertrouwen. Later in de negentiende eeuw ging het gouvernement er derhalve toe over, eerst in de Buitengewesten en vervolgens ook op Java; Korpsen Gewapende Politiedienaren op te richten die onder de BB-gezagdragers werden gesteld. Ook dit waren korpsen van inheemsen, geëncadreerd met onderofficieren van het Knil. Zij bleken aanvankelijk voor het gouvernement even onbetrouwbaar te zijn als de vroegere, door de regenten gerecruteerde korpsen. Pas in het begin van de jaren '20 werden zij onder een centrale leiding gesteld: de Dienst der algemene politie, onderdeel van het departement van binnenlands bestuur, en toen werd ook tot de bouw van politiekazernes overgegaan. Bevredigend werd de situatie niet: er was voor de korpsen, die tezamen een sterkte hadden van ca. tienduizend man, te weinig kader beschikbaar. Een nieuwe reorganisatie volgde: de Gewapende Politie bleef slechts gehandhaafd in de Minahassa, op de Molukken, op Nieuw-Cuinca en op de eilandengroepen tussen de Molukken en Australië (de Kei-, Aroe- en Tanimbar-eilanden), bijna overal elders werd zij vervangen door een nieuwe formatie, de Veldpolitie, met. dien verstande dat de taak van de Gewapende Politie op delen van Sumatra en op Borneo, Celebes (behalve de Minahassa), Timor, Bali en Lombok overgenomen werd door brigades van het Knil en dat de onrustigste delen van Sumatra een bezetting kregen zowel van Knilbrigades als van Veldpolitie.

XCDe Veldpolitie (de naam zegt het al) was bedoeld om buiten de steden op te treden. In de steden, vooral in die waar veel Europeanen woonden, had men, zou 'men kunnen zeggen, een politie naar Nederlands model; die korpsen stadspolitie stonden in Batavia, Semarang en Soerabaja onder een hoofdcommissaris, elders onder een commissaris. Tenslotte'waren er ook nog aparte korpsen die er op toezagen dat de gouvernementsmonopolies van de productie en verkoop van opium en zout niet werden doorbroken.

XCAlle politieformaties tezamen hadden in de jaren '30 een sterkte van ruim dertigduizend man. Op ca. vijftienhonderd man na waren dat allen inheemsen; die vijftienhonderd waren Europeanen (bijna uitsluitend Nederlanders en Indische Nederlanders) - zij vormden het kader.

XCDe Wet op de Indische staatsinrichting herhaalde in 1925 het onderscheid dat in het Regeringsreglement van 1854 was aangegeven. 'Overal waar de Inlandse bevolking niet is gelaten in het genot harer eigen rechtspleging, wordt', aldus een der artikelen, 'in Nederlands-Indië recht gesproken in naam des Konings' - er was dus sprake van een inheemse en van een gouvernements-rechtspraak. Nog ingewikkelder werd de zaak doordat er naast het Nederlandse en het adat-recht een derde rechtsbron was: de Koran en de commentaren daarop. Inheemsen en Vreemde Oosterlingen (Chinezen, Arabieren en anderen) konden overigens aan de Nederlandse rechtsregels onderworpen worden, 'voorzover', aldus de Wet op de Indische staatsinrichting, 'de bij hen gebleken maatschappelijke behoeften dit eiseri': van die behoeften was bijvoorbeeld sprake in die gevallen waarin niet-Europeanen met Europeanen in een modern economisch verkeer stonden.

XCWij maken nu onderscheid tussen civiele en strafrechtelijke zaken.

XCVoorzover het de Europeanen en de met hen gelijkgestelden, ten dele ook de Vreemde Oosterlingen, betrof, kwamen civiele gedingen in eenvoudige gevallen voor de residentiegerechten (elke residentie had er één) en in de meer gecompliceerde voor de Raden van Justitie (te vergelijken met de gerechtshoven in Nederland); daarvan waren er zes: drie op Java (te Batavia, te Semarang en te Soerabaja), twee op Sumatra (te Padang en te Medan) en één op Celebes (te Makassar, mede voor de rest van de Grote Oost).' Van uitspraken van de Raden van Justitie was

XCI Uit praktische overwegingen behandelde de Raad van Justitie te Batavia ook zaken die afkomstig waren uit Zuid-Sumatra, Banka en Billiton en de Wester-afdeling van

182 [PDF]
RECHTSPRAAK

beroep mogelijk bij het (met de Nederlandse Hoge Raad te vergelijken) Hooggerechtshof dat in Batavia gevestigd was; het bestond uit een president, een vice-president en zeven leden '. Al deze colleges spraken recht op basis van het Indisch Burgerlijk Wetboek dat het Nederlandse als basis had.

XCMet betrekking tot de inheemsen was èf het op de Koran gebaseerde Islamietisch recht Of het adat-recht grondslag van de civiele rechtsbedeling. Op Java en Madoera werd Islamietisch recht gesproken door raden van schriftgeleerden, die bijvoorbeeld bevoegd waren in zaken van huwelijksrecht; tegen hun uitspraken was van 1938 af beroep mogelijk bij een in Batavia zetelend Hof voor Islamietische Zaken. De overige civiele gedingen tussen inheemsen en die tussen Vreemde Oosterlingen kwamen, opklimmend naar hun betekenis, voor districtsgerechten, regentschapsgerechten of landraden. Van die landraden (te vergelijken met de Nederlandse arrondissementsrechtbanken) was er op Java één per regentschap, in de Buitengewesten één per gewest; als voorzitters van de landraden traden op Java en in de meer ontwikkelde delen van de Buitengewesten geschoolde juristen op, Nederlanders of inheemsen, elders in de Buitengewesten, waar men die landraden onder diverse namen kende, was het de taak van de Nederlandse controleur of assistentresident om als voorzitter te fungeren - hij had dan evenwel bij het vaststellen van de uitspraak, waarbij in beginsel het adat-recht werd gevolgd", slechts een adviserende stem.

XCOver het algemeen kan men zeggen dat de civiele rechtsbedeling in haar gedifferentieerdheid aangepast was aan de behoeften van de samenleving, zij het dat het gouvernement niet steeds kon verhinderen dat door inheemse machthebbers misbruik werd gemaakt van hun positie om gedingen waarbij hun belangen schade konden lijden, te voorkomen.

XCBij de strafrechtspleging werd, in tegenstelling tot de civiele rechtspleging, slechts één recht toegepast: het Nederlandse strafrecht. Dat gold onverkort in de gebieden met gouvernementsrechtspraak - in de gebieden met inheemse rechtspraak (op Java de Vorstenlanden, elders de

XCBorneo en de Raad van Justitie te Soerabaja ook zaken afkomstig uit Bali, Lombok en de Zuideren Ooster-afdeling van Borneo. I De militaire rechtspraak kende voor het leger drie krijgsraden en voor de vloot, zo vaak dat nodig was, een zeekrijgsraad; boven de krijgsraden ende zeekrijgsraad stond het Hoog Militair Gerechtshof. 2 Voor meer 'moderne' kwesties zoals het regelen van dienstbetrekkingen, het besturen van als rechtspersoon erkende verenigingen en rechten en verplichtingen van pachters op domeingronden bevatten de adat-regels geen voorzieningen; dan werd Nederlands

183 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

zelfbesturende landschappen) moest het nauwlettend in het oog worden gehouden; of dat geschiedde, werd door de BB-ambtenaren gecontroleerd. Islamieten die zich aan de letter van het Islamietisch recht wilden houden, waren met die unificatie niet steeds ingenomen: er waren er onder hen die van mening waren dat diefstal moest worden gestraft met het afhakken van de rechterhand. Het spreekt vanzelf dat adviezen van dien aard nimmer werden opgevolgd. Trouwens, alle vonnissen van inheemse rechtbanken moesten door de hoofden van het Nederlands gewestelijk bestuur goedgekeurd worden - vooral in de minder ontwikkelde delen der Buitengewesten werd een aanzienlijk deel van de werktijd der BB-ambtenaren door hun bemoeienissen met de inheemse rechtspraak in beslag genomen.

XCEr was dus unificatie ten aanzien van de inhoud van het strafrecht dat werd toegepast - er was géén unificatie bij de vervolging en de berechting. Afgezien van wat de exorbitante rechten mogelijk maakten, konden inheemsen en Vreemde Oosterlingen zonder vorm van proces in preventieve hechtenis gehouden worden, Europeanen en met hen gelijkgestelden niet. Die Europeanen en met hen gelijkgestelden verschenen bovendien bij ernstige delicten (geringere werden berecht door met de Nederlandse politierechters te vergelijken landrechters) voor de Raden van Justitie - de inheemsen en Vreemde Oosterlingen werden in die gevallen, één trap lager, Voor de landraden gedaagd waar de waarborgen voor de rechtszekerheid geringer waren. Dat werd door de politiekbewusten onder de inheemsen en Vreemde Oosterlingen als discrimi- . natie ervaren ('is het dan wonder', schreefSnouck Hurgronje in '23, 'dat Inlanders wel eens van rassenjustitie spreken ?") - er werd herhaaldelijk en met klem tegen geprotesteerd.

XCTenslotte willen wij nog opmerken dat er tussen het rechtswezen in Nederland en dat in Nederlands-Indië nog twee kenmerkende verschillen waren: in Indië werden rechters niet voor het leven benoemd en Indië kende de doodstraf; bij elk doodvonnis had de gouverneur-generaal het recht van gratie.

XCGegeven het feit dat de Indische koloniale samenleving door drie hoofdzakelijk met elkaar samenvallende tegenstellingen getypeerd werd:

XCt

184 [PDF]
'EEN NAAR VERHOUDING RUSTIG GEBIED'

blank/inheems, Christen/Mohammedaan, welvarend/arm, mag men het een opmerkelijk feit noemen dat het in de periode tussen de twee Wereldoorlogen op java, afgezien van de communistische opstand eind '26, niet tot grote ordeverstoringen kwam en dat men in de Buitengewesten slechts de cornmunistische opstand, begin '27, op West-Sumatra als een grote ordeverstoring mag kwalificeren. Atjeh bleef, wij merkten het reeds eerder op, roerig en plaatselijk kwam het ook wel eens tot onrust elders, maar wanneer men de positie van het Nederlands gezag vergeleek bijvoorbeeld met die van het Britse in Brits-Indië waar het onder leiding van de Congress-partij telkens weer kwam tot massale anti-Britse demonstraties, dan mocht men Nederlands-Indië karakteriseren als een naar verhouding uitgesproken rustig gebied.

XCHoe die rust te verklaren? Wat waren de factoren die bewerkstelligden dat de drie genoemde, met elkaar samenvallende en dus potentieel elkaar versterkende tegenstellingen het Nederlands gezag niet duidelijk aan het wankelen brachten?

XCEén factor was dat de inheemse samenleving in Nederlands-Indië veel minder ver ontwikkeld was dan, bijvoorbeeld, die in Brits-Indië; in Brits-Indië had zich al een sterke inheemse bourgeoisie gevormd die zich met kracht tegen de leidende rol van Groot-Brittannië verzette - in Nederlands-Indië was nauwelijks sprake van een inheemse bourgeoisie. Een tweede factor was dat het Nederlands gouvernement in NederlandsIndië een breder fundament had dan het Britse in Brits-Indië: in Nederlands-Indië behoorden de personen van gemengde afkomst tot de Europese bevolking, in Brits-Indië niet. Een derde factor was dat wat zich in Nederlands-Indië aan nationalistische groeperingen manifesteerde, door de effectief werkende Politieke Inlichtingendienst nauwlettend werd geobserveerd en dat het gouvernement, telkens wanneer dit nodig werd geacht, tot een scherpe bestrijding van de nationalisten overging. Een vierde factor tenslotte was, dat enerzijds het gouvernement de steun genoot van het inheems bestuur hetwelk in de inheemse samenleving een hogelijk bevoorrechte positie inham, en dat er anderzijds in vrijwel geheel Indië maar vooral op het volkrijkste eiland java sprake was van een traditionele gebondenheid van de massa der bevolking, vooral van de dessa-bewoners, aan de boven haar geplaatste inheemse autoriteiten: zij, de vorsten en aristocraten, waren in de Hindoese tijd, d.w.z. meer dan duizend jaar lang, als wezens gezien van hoger orde - de gehoorzaamheid aan hen, beschouwd als een vorm van zich schikken in de kosmische orde, was al vóór de komst der Nederlanders een wezenlijk element geweest in de psyche vooral van de javanen. Die gehoorzaam

185 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

f heid was door het feit dat vorsten en aristocraten zich na de komst der Nederlanders met een ondergeschikte positie tevreden hadden moeten stellen, alsook door de aanraking met de verschijnselen van de moderne wereld bij sommigen wel aangetast, maar verdwenen was zij niet.

XCOp dat inheemse bestuur, schakel tussen het gouvernement en de inheemse bevolking, dienen wij nu dieper in te gaan.

Inheems bestuur

XC

XCInzake het inheems bestuur waren twee belangrijke artikelen uit het Regeringsreglement van 1854 ongewijzigd overgenomen in de Wet op de Indische staatsinrichting: een algemeen artikel en een dat alleen op Java en Madoera betrekking had. Het algemene luidde:

XC'Zoveel de omstandigheden het toelaten, wordt de Inlandsebevolking gelaten onder de onmiddellijke leiding van haar eigen, van regeringswege aangestelde of erkende hoofden, onderworpen aan zodanig hoger toezicht als bij algemene of bijzondere voorschriften door de gouverneur-generaalis of zal worden bepaald.'

XCHet artikel dat alleen op Java en Madoera betrekking had, luidde:

XC'Bij het openvallen der betrekking van regent op Java en Madoera wordt, behoudens de voorwaardenvan bekwaamheid,ijver, eerlijkheid en trouw, zoveel doenlijk tot opvolger gekozen een der zonen of nabestaanden van de laatste regent.'

XCWij willen met de regenten beginnen: de hoofden dus van het inheems bestuur op Java en Madoera.

XCIn 1860 waren er in de z.g. gouvernementslanden negen-en-zestig regenten geweest, ten tijde van de capitulatie van Kalidjati waren het er twee minder: zeven-en-zestig, die tezamen onderworpen waren aan het toezicht van zeventien (Nederlandse) residenten. In die ruim tachtig jaar was hun positie in sommige opzichten gewijzigd. Van het erfelijkheidsbeginsel werd later nogal eens afgeweken. In 1900 was gebleken dat slechts vier regenten het Nederlands goed meester waren: een onbevredigende toestand. Derhalve was in 1913 bepaald dat candidaten voor een benoeming tot regent Nederlands moesten kunnen spreken (Nederlands schrijven werd niet noodzakelijk geacht), dat zij minstens twee jaar werkzaam waren geweest als patih ('stafchef' van een regent) of als wedono

186 [PDF]
DE REGENTEN

(districtshoofd) en dat zij het diploma van een Osvia (Opleidingsschool voor Inlandse Ambtenaren) hadden verworven of een daarmee gelijkstaande opleiding hadden gevolgd. In 1930 waren op Java en Madoera zes-en-zeventig regenten in functie (dat sloot de regenten in de Vorstenlanden in) en omtrent vijf-en-zeventig hunner verzamelde H. J. van Mook, de latere luitenant-gouverneur-generaal, nadere gegevens; volgens zijn bevindingen waren er onder die vijf-en-zeventig achttien wier vader, schoonvader of grootvader niet regent was geweest; zeven-envijftig hadden hun benoeming dus mede te danken gehad aan hun familierelatie - vermoedelijk zijn het er in feite meer geweest omdat, aldus Heather A. Sutherland in Pangreh Pradja, haar grote studie over de bestuursaristocratie van Java en Madoera " sommigen van die achttien lid kunnen zijn geweest van een familie die aan de betrokken regentenfamilie verwant was.

XCIn de loop van de twintigste eeuw was de positie van de regenten in hun relatie met het Nederlands Binnenlands Bestuur versterkt. In 1918 was men er toe overgegaan, de controleurs terug te trekken van het platteland en hen toe te voegen aan de staven van de assistent-residenten - het gevolg was geweest dat de regenten meer greep hadden gekregen op de wedono's. Bovendien was in '25 een begin gemaakt met een bestuurshervorming die de regenten gemaakt had tot voorzitters van nieuwe lichamen, de regentschapsraden (meer hierover in een volgend hoofdstuk), en die bovendien had ingehouden dat de assistent-residenten toegevoegd waren aan de staven der residenteh en zich meer als de adviseurs dan als de chefs van de regenten hadden te gedragen. Nadien was bij de BB-ambtenaren op Java en Madeera sprake geweest van een toenemende frustratie: velen hunner hadden het gevoel dat het gouvernement te weinig waardering had voor hun prestaties.

XCFinancieel waren vele regenten er door de opheffmg van het Cultuurstelsel op achteruitgegaan. Zij ontvingen van het gouvernement een salaris van ca. f I 000 per maand - in de inheemse wereld een zeer aanzienlijk bedrag, maar daar stonden uit de adat voortvloeiende hoge uitgaven tegenover. Elke regent had een stoet bedienden en moest zijn nabije en verre verwanten onderhouden; trad hij in functie, dan diende hij voorts enkele grote feesten te geven - zo ook, wanneer zich belangrijke gebeurtenissen in zijn familie of in zijn carrière voordeden. De meeste regenten zaten al vóór hun benoeming in de schuld en die .schuld

XCI Heather A. Sutherland: Pangreh Pradja. Java's Indigenous Administrative Corps and its

187 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

kon nadien nog belangrijk oplopen. Tegen het einde van de jaren '30 bleek dat negen regenten, wilden zij niet in een onhoudbare positie komen te verkeren, onmiddellijke financiële hulp van het gouvernement nodig hadden. Die hulp werd verleend en alle regenten konden nadien voor noodzakelijk geachte uitgaven desgewenst de beschikking krijgen over renteloze voorschotten; zij werden daardoor minder afhankelijk van Chinese of andere geldschieters en ook beschermd tegen de verleiding om in hun geldnood te voorzien door ongeoorloofde praktijken. Die praktijken kwamen, schijnt het, nogal eens voor - het gouvernement deed de ogen dicht. Slechts één regent werd ooit gerechtelijk vervolgd wegens corruptie; dat geschiedde in '38.

XCRegenten, patihs en wedono's werden benoemd door de gouverneurgeneraal, de assistent-wedono's en de lagere bestuursfunctionarissen, behalve de dessa-hoofden (die werden gekozen), werden benoemd door de residenten. Aldus de formele regels. In werkelijkheid werden bij al die benoemingen meestal de voorstellen van de regent gevolgd.

XCNiet alleen de regenten maar ook de overige functionarissen werden door het gouvernement bezoldigd. Zij ontvingen lagere bedragen dan de regenten, de patihs aan het einde van de jaren '30 bijvoorbeeld ca. f 500 per maand, de wedono's ca. f 300, de assistent-wedono's ca. f 200. Precies als voor de regenten gold voor deze lagere functionarissen dat zij krachtens de adat zorg droegen voor het levensonderhoud van talrijke verwanten - ook van hen zaten velen in de schuld,

XCIn de negentiende eeuw hadden de meesten van die lagere functionarissen louter hun opleiding gekregen als dienaren van de regent: zij waren, in de regel slechts als zij van adellijke afkomst waren, als onbetaalde 'leerling' bij hem gekomen en verwierven zij zijn gunst, dan konden zij na verloop van tijd (meestal pas na veertien jaar, soms na een nog veellangere periode) ergens in zijn regentschap een betaalde functie krijgen. Het gouvernement voerde in 1911 een nieuwe regeling in: alle 'leerlingen' kregen als hulpschrijver een maandsalaris van f ro, hun aantal werd beperkt, zij dienden achttien jaar te zijn en zij moesten, alvorens hulpschrijver te worden, een hoofdenschool, een Osvia of een hbs doorlopen hebben. Deze regeling leidde er toe dat geleidelijk meer inheemsen die niet van aristocratische afkomst waren, onder de inheemse gezagdragers werden opgenomen. Met dat al was toch in 1930 de situatie

188 [PDF]
LAGERE INHEEMSE BESTUURSAMBTENAREN

nog zo dat van alle uredono's op Java minder dan twee-vijfde en van alle assistent-wedono's minder dan een kwart de voorgeschreven opleiding had gevolgd - wij betwijfelen of die situatie na '30 wezenlijk verbeterde omdat, gelijk reeds vermeld, de meeste opleidingsinstituten voor inheemse bestuursfunctionarissen in de crisisjaren opgeheven werden.'In het begin van de jaren '20 hadden die instituten tezamen ca. achthonderd leerlingen gehad - in '3ó waren het er minder dan honderd.

XCHet aantal patihs was gelijk aan het aantal regenten - uredono's en assistent~wedono's waren er veel meer: in 1930 in heel Indië (in de Buitengewesten heetten zij anders) ruim zestienhonderd, en wij nemen aan dat dat cijfer in '42 van dezelfde orde van grootte is geweest. Java telde in '40 ruim driehonderddertig wedono's.

XCDe enige inheemse bestuursfunctionarissen die niet benoemd maar gekozen werden, wasen de dorps- of dessa-hoofden, de loerahs. Op Java was in de tweede helft van de negentiende en de eerste decennia van de twintigste eeuw het aantal dessds kleiner geworden (elke dessa was dus meer inwoners gaan tellen) - er waren in de jaren '30 ca. 25000 over gebleven en in de Buitengewesten telde men er ca. 20000. Loerahs werden op Java traditioneel gekozen door de dessa-bewoners 2 het gouvernement had dat beginsel in 1907 in een nieuwe ordonnantie onderstreept maar had daarin ook bepaald dat aan de verkiezingen slechts mocht worden deelgenomen door diegenen (mannen èn vrouwen) die een stukje grond, hoe klein ook, bezaten.

XCOp Java (wij beperken onze beschrijving tot dit eiland) moest de benoeming van een dessa-hoofd in elk regentschap door de Nederlandse assistent-resident op voorstel van de regent worden bevestigd; op voorstel van de regent kon de assistent-resident ook dessa-hoofden ontslaan. De dessa-gemeenschap was dus formeel vrij in het kiezen van haar hoofd, maar de betrokkene kon pas in functie treden als zijn verkiezing door de regent en de assistent-resident was goedgekeurd- - in feite waren debestuursambtenaar uitgereikt. 2 De dorpen hadden in de Buitengewesten andere benamingen en daar bestonden ook andere vormen

I Daarentegen werd in 1938 een hogere opleiding mogelijk gemaakt door de oprich ting, te Batavia, van de (door ons al genoemde) Bestuursacademie. Zij opende met vijftien studenten - veertien van hen kregen in mei '41 hun diploma als groot-inlands

189 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

verbindingen van de regent zo goed en had deze een zo groot aanzien dat hij in de regel met weinig moeite kon voorkomen dat een hem onwelgevallige figuur tot dessa-hoofd werd gekozen.

XCBehalve het dessa-hoofd had elke dessa ook een schrijver, een schriftgeleerde, een politiebeambte en een beambte die belast was met het toezicht op de voor de landbouw vitale waterleidingen. Bestond een dessa uit verschillende gehuchten, kampongs, dan had elke kampong een apart hoofd. Al deze lagere functionarissen werden benoemd door de wedono van het betrokken district.

XCHoe voorzagen de loerahs en de lagere dessa-functionarissen in hun levensonderhoud?

XCZij werden niet door het gouvernement betaald maar hadden andere inkomsten. Meestal waren z.g. ambtsvelden aan hen toegewezen: sawahs, die zij konden verhuren of over welker oogst zij konden beschikken. Zij hadden er ook recht op dat hun bepaalde diensten werden verleend. De loerah mocht voorts van alle door hem geïnde landsbelastingen 8 % behouden (het was dus in zijn persoonlijk belang dat al deze belastingen naar behoren werden opgebracht) en daarnaast had hij nog recht op incidentele inkomsten, bijvoorbeeld bij het geven van verlof tot het houden van een feest, tot het slachten van vee, tot het verdelen van erfenissen, tot het verkopen van gronden, tot het bouwen van een huis en tot het ondernemen van een binnenlandsereis of van de pelgrimstocht naar Mekka. De lagere functionarissen ontvingen vergelijkbare baten. Zo ontvingen de dorpsgeestelijken steeds een bepaald bedrag bij een huwelijk ofbij de verstoting van een vrouw door haar man. Over de inkomsten die uit dit alles resulteerden, hebben wij maar weinig gegevens. Er was, schijnt het, veel variatie in. In de Zuid-Preanger regentschappen liepen in '29 volgens de memorie van overgave van de Nederlandse resident de inkomsten van de loerahs uiteen van f 35 tot f 200 per maand (het maandelijkse inkomen van een 'gewoon'dessa-lid was in die tijd misschien ca. f 10) in de nogal arme residentie Krawang (ten oosten van Batavia) varieerden zij van ruim f 5 tot f I70 per maand. Dáár was, aldus in oktober '29 de memorie van overgave van de resident, 'het dessa bestuur van een buitengewoon slecht gehalte ... Het is, op een klein gedeelte na, onbetrouwbaar en onontwikkeld en heeft ook weinig invloed op de dessa-bevolking. De meeste dessa-hoofden zijn analfabeet.'!Indonesia, Arsip Nasional, no. 8): Memori SerahJabatan 1921-1930 (Jawa Barat} (1976),

1 Memorie van overgave, okt. 1929, van de resident van· Krawang in

190 [PDF]
LAGERE INHEEMSE BESTUURSAMBTENAREN

In de Zuid-Preanger heette evenwel in diezelfde tijd 'het gehalte van het dessa-bestuur ... aanmerkelijk verbeterd, in zoverre dat thans ca. 96 % der dessa-hoofden lezen en schrijven kan. Ook onder de kampong-hoofden enz. treft men thans meerderen aan die enige elementaire ontwikkeling bezitten."

XCIn de ogen der eenvoudige dessa-bewoners ontleenden de bestuursfunctionarissen op kampong en dessa-niveau hun gezag niet zozeer aan het in assistent-resident en resident gepersonifieerde Nederlandse bestuur als wel aan de traditionele regionale heerser, de regent. Door hem aanvaard en gesteund, hadden de dessa-bestuurders een grote macht over de dorpelingen. Maakten zij er vaak misbruik van? Vermoedelijk vaker dan tot het Nederlands bestuur doordrong. In 1922 stelde de resident van Cheribon op schrift dat in zijn residentie 'in de laatste tijd gebleken (is) dat ook hier weer in verschillende dessa's geknoeid is ... De bevolking heeft, als altijd, ook hierbij haar mond gehouden. Ook hieruit blijkt weer hoe buitengewoon corrupt het dessa-bestuur hier over het algemeen is en hoe afhankelijk de bevolking zich gevoelt'2 - het was een gevoel dat uit de tijd van het feodalisme dateerde en van generatie op generatie overgedragen was.

XCEerder wezen wij er op dat de inheemse bevolking er in de Vorstenlanden op Java in sociaalopzicht slechter aan toe was dan in de regentschappen in de rest van Java. Was in die Vorstenlanden, waar op lager niveau geen sprake was van effectief Nederlands toezicht, ook het inheems bestuur van slechter gehalte? Wij beschikken slechts over één, uit 1921 daterend gegeven. De resident van Soerakarta zond toen aan de procureur-generaal bij het Hooggerechtshof te Batavia een lange nota over o.m. 'het inferieure gehalte en de geringe politionele waarde van de Soerakartase zelfbestuursambtenaren': de honderdzeventig (onder de sultan ressorterende) regenten en wedono's. Van hen werd '42 % volkomen ongeschikt voor hun taak' geacht en 'ongeveer 40% slechts even geschikt? - op een

I Memorie van overgave, sept. 1929, van de resident van Zuid-Preanger (a.v., p. 2 Memorie van ove.rgave, april 1922, van de resident van Cheri bon (a.v., p. 196). 3 Nota, 13 juni 1921, van de resident van Soerakarta aan de procureur generaal in Kwantes, dl. J, p. 370.

191 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

redelijk goede beoordeling mocht dus toen slechts ongeveer 18 % van deze hoge inheemse functionarissen aanspraak maken.

XCIs nadien, d.w.z. vóór de komst der japanners, de toestand verbeterd? Wij nemen aan van wèl omdat het gouvernement, gelijk eerder vermeld, in de jaren '20 en '30 het feodalisme ging terugdringen. Met dat al bleek aan het eind van de jaren' 30 bij de toelatingsexamens voor de Bestuursacademie dat candidaten uit de Vorstenlanden gemiddeld nog steeds beneden het normale niveau stonden.

XCBehalve de vier Vorstenlanden op java waren er elders in de archipel nog bijna driehonderd grote en kleine zogeheten zelfbesturende landschappen (sommige met slechts enkele honderden inwoners) welker heersers aan het Nederlands oppergezag gehoorzaamheid hadden beloofd.Jn ruil daarvoor was aan die heersers bescherming toegezegd; velen hunner ontvingen bovendien, evenals de vier vorsten op java, jaargelden. De bedragen varieerden naar de betekenis van het betrokken landschap. Voor enkele van deze heersers bestond overigens de mogelijkheid tot het ontvangen van veel hogere bedragen: dan namelijk wanneer zij, die zich als eigenaren van de bodem van hun gebieden beschouwden, grote gedeelten van die bodem aan Europese cultuur- dan wel aardoliemaatschappijen ter beschikking hadden gesteld.

XCDat laatste was o.m. het geval op Oost-Sumatra waar de sultans van de drie aaneengesloten gebieden Langkat, Deli en Serdang (zie kaart VI op p. 62) hogelijk profiteerden van de werkzaamheid dier Europese maatschappijen: zij kregen percentages van de opbrengst van de cultures of, in het geval van de sultan van Langkat, van de aardoliewinning. Deze laatste sultan had in het begin van de jaren '30 een jaarinkomen van bijna een half miljoen gulden, de sultans van Deli en Serdang ontvingen toen resp. bijna f 200 000 en ruim f 100000. Alle drie baadden in weelde: zij hadden grote paleizen laten bouwen, bezaten een stal van renpaarden (om deel te nemen aan de paardenraces te Medan) en de sultan van Langkat kon dagelijks kiezen in welke van zijn dertien grote limousines hij zich zou laten rijden. Hoeveel deze sultans echter ook verdienden, zij gaven ten behoeve van henzelf, hun familieleden en hun hofhouding altijd nog meer uit. De sultan van Serdang bleek in '35 een schuld te hebben van ruim f I mln, de sultan van Langkat een van f 1,3 mln. Het gouvernement

192 [PDF]
DE 'ZELFBESTUURDERS'

nam toen het beheer van hun financiën over en beperkte het deel van hun inkomen waarover zij de beschikking hielden.

XCInzake het gehalte van het inheemse bestuursapparaat in de andere zelfbesturende landschappen in de Buitengewesten beschikken wij nauwelijks over gegevens. Wij weten slechts dat in het zelfbestuursgebied van Atjeh (een ander deel van Atjeh stond onder direct bestuur) het gezag in handen was van ruim honderd zelfbestuurders, wier inkomen, aldus de oud-BB-ambtenaar Piekaar, uiteenliep 'van enkele tientallen guldens tot bedragen van f 500 per maand en hoger, nog vermeerderd met inkomsten uit ondernemingen van landen mijnbouw, grootgrondbezit, eigen handelsondernemingen, enz.' Er was hier sprake van een'adat-rechtelijke kaste' van erfelijke geslachten 'die door onderlinge huwelijken .op velerlei wijze aan elkaar vermaagschapt waren ', een kaste die bovendien niet alleen het bestuur maar ook de rechtspraak uitoefende.' In de jaren '30 slaagde deze kaste er ook nog in, de gehele rijstpellerij in handen te krijgen - sommige leden bezaten in hun zelfbestuursgebied een derde of zelfs de helft van alle sau/ahs.

XCDe gehele situatie deed in Atjeh spanningen ontstaan die bij de nadering en komst der Japanners tot dramatische ontwikkelingen zouden leiden.

XCWat in Atjeh na de verovering door Nederland gebeurde, mag men zien als een typisch voorbeeld van het effect dat de vestiging van het Nederlandse gezag op de inheemse samenleving had: de positie van de inheemse autoriteiten, op wie dat gezag ging steunen, werd versterkt. 'Alleen al de noodzaak', schrijft Nooteboorn,

XC'nieuwe, aan het volksleven vreemde maatregelen in te voeren door tussenkomst en met behulp van adat-hoofden en vorsten, dwong de Westerse bestuursambtenaren, de Indonesische ambtsdragers met hun prestige bij te staan en overal waar bespreking en zelfs overreding met de stok achter de deur niet voldoende resultaat hadden, machtsmiddelen te gebruiken. Waarbij het geen verschil maakt,J.

I A. Piekaar: (1949), p. 7-8.

193 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

of deze bestonden uit militaire of politieke hulp dan wel in de rechtspraak werden gevonden.

XCDoor deze gevolgen van het nieuwe bestel nam de macht van het adat-gezag soms buiten proporties toe. Gezagdragers,. die zich in het oude bestel geremd wisten door correctie-middelen van de adat(vaak door hen persoonlijk als onrecht en inbreuk op hun positie gevoeld), gebruikten voortaan hun versterkt gezag, bedoeld om het ten gunste van de gemeenschap aan te wenden, mede ten eigen bate. Dat deze verhoudingen niet altijd door de bestuursambtenaren werden doorzien, is duidelijk. Zij kenden daartoe soms de oude verhoudingen onvoldoende; hun voornaamste raadgevers op dit punt waren immers juist die Indonesische ambtsdragers, die als belanghebbenden van mogelijke onkunde konden prof!teren.' 1

XCWie de werkelijkheid niet zag die schuilging achter de gewilligheid en de in ceremoniële vormen gegoten hoffelijkheid van de meeste inheemse gezagdragers, kon menen dat de inheemse samenleving voorbeeldig georganiseerd was en dat het Nederlands bestuur via de inheemse gezagdragers een zuiver beeld kreeg van wat zich in die samenleving afspeelde. 'Men kan veilig zeggen', aldus, in zijn herinneringen, Welter over Java,

XC'dat in de dessa niets gebeurde of het dessa-bestuur was ervan op de hoogte. De dessa-bestuurder rapporteerde alles wat van belang was aan het onderdistrictshoofd en deze weer aan het districtshoofd. De districtshoofden rapporteerden alle belangrijke zaken aan de regent. Deze had bovendien nog zijn eigen verbindingen met de bevolking, aangezien hij als hoofd van de godsdienst in zijn regentschap de chef was van de hoofden van de godsdienst in de onderdistricten ... die ... volledig werden ingelicht over alles wat in de dessa gebeurde ... Hij werd dus bij voortduring van twee kanten ingelicht omtrent wat er onder de bevolking omging .

XC. . . De assistent-resident was niet de chef van de regent maar diens 'oudere broer' en als zodanig had hij natuurlijk grote invloed op het bestuur. Chef van alles was de resident, in wie het ganse bestuur was gecentraliseerd en die weer via zijn Europese ambtenaren invloed kon uitoefenen op het inheemse bestuur en via dat tot in de verste uithoeken van zijn gewest.

XCDit alles overziende, kom ik tot het inzicht dat ons bestuur voortreffelijk was georganiseerd."

XCZo oordeelden niet alle bestuursambtenaren. Misschien heeft menigeen hunner wel beseft dat zich in de inheemse samenleving veel afspeelde

1 C. Nooteboom in p. 122. 2 Welter, 'Memoires', p. 35-36.

194 [PDF]
NEDERLANDS EN INHEEMS BESTUUR

wat voor hem verborgen bleef. Een oud-controleur in een van de afdelingen van West-Java stelde in '61 op schrift dat hem

XC'destijds gebleken (was) dat er ook door loerahs wel een beetje geknoeid werd. Als landrechter kwam ik overal en daarbij bleek mij duidelijker dan op de bestuursconferenties wat er achter de schermen voorviel. Door de u/edonos werd tegenover ons veelal comedie gespeeld ... (Zij) waren ook altijd poeslief tegen mij ... Van contact met de bevolking kwam niet veel terecht. Het is mij trouwens nooit duidelijk geweest, wat met dit contact zou kunnen worden bereikt ... Rechtstreeks contact tussen een bestuursambtenaar en tweehonderdduizend Soendanezen, belachelijk! Het contact liep via de inlandse bestuurambtenaren en die konden je van alles voorschotelen. Er kwamen wel eens knoeierijen aan het licht door anonieme brieven, maar als de ene knoeier er uit was gewerkt, kwam de andere daarvoor terug."

XCNegatiever nog oordeelt Heather A. Sutherland op grondslag van haar onderzoek naar het beleid van de Javaanse bestuursaristocratie, de prijaji, in de laatste decennia van het Nederlandse regime:

XC'Volgens Batavia waren de pry-aji functionarissen die via de regeringskanalen werkten. In werkelijkheid was dat niet zo. Iedere prijaji had zijn eigen web van spionnen en betaalde informanten." De meesten beschermden ook de plaatselijke geweldplegers en misdadigers, omdat ze bruikbaar konden zijn vanwege de angst en het respect dat ze inboezemden. Wanneer een misdaad was begaan en de prijaji moest die oplossen, dan deed hij een beroep op zijn spionnen en 'zware jongens'. Kon de schuldige niet worden opgespoord, dan kreeg soms een onschuldige de schuld. De prijaji gebruikten hun positie om giften en gunsten in de wacht te slepen, om diegenen die weerstand boden te straffen, om carrières van vrienden en cliënten te bevorderen. Op die manier handhaafden ze hun invloed. Dat speelde zich af achter de façade van de rationele koloniale staat.

XCVolgens de officiële Nederlandse lezing van het bestuur op het platteland was er sprake van een keurige hiërarchie ... De onofficiële Javaanse werkelijkheid echter berustte als vanouds op manipulatie van verwantschapsen cliënt-relaties; daarbij kwamen nu ook de Europese meesters die gemanipuleerd moesten worden. De twee elementen vonden elkaar in een gecompliceerd theaterstuk waarin ze wel met elkaar optraden maar elkaar ook uit de weg gingen. Het was een spel: ieder beschermde zijn eigen positie en hield de onaangename werkelijkheid verborgen."J.

I Bakker: 'Tien bewogen jaren' (1961), p. 6 (IC, 63522). 2 Dit kan slechts voor de hoogste gegolden hebben, die voldoende geld tot hun beschikking had den. 'Heather A. Sutherland in dl. II, p. 206.

195 [PDF]
HET KOLONIALE STAATSBESTEL

XCGecompliceerder werd de zaak nog, toen zich van het begin van de twintigste eeuw af in de inheemse samenleving groepen nationalisten gingen vormen die zich tegen de Nederlandse suprematie keerden of zelfs actie gingen voeren voor een onafhankelijk Indonesisch gemenebest. Die actie hield het al of niet uitgesproken verwijt jegens de inheemse gezagdragers in dat zij het waren op wier steun de Nederlandse koloniale macht berustte.

XCEr werd op dat verwij t verschillend gereageerd. Vele gezagdragers zagen de nationalisten als gevaarlijke nieuwlichters die, het eeuwenoude gezag van de prijaji en andere hoofden ondermijnend, op laakbare wijze afweken van de adat en terecht door het gouvernement werden bestreden; anderen meenden dat de nationalisten, al gingen zij in hun acties soms te ver, een doel nastreefden dat aanspraak mocht maken op sympathie - bij wie zich dan zelf zag als een radertj e in de grote bestuursmachinerie van het Nederlandse koloniale rijk, konden schuldgevoelens ontstaan. De vader van de Indonesische journalist Mochtar Loebis was op Sumatra hoofd van een van de districten aan de westkust tussen Benkoelen en Padang 'vader ontving', aldus later de zoon (hij had ook enkele broers),

XC'een aantal zilveren en gouden medailles voor zijn beleid en trouw in dienst van de koningin der Nederlanden. En toch adviseerde hij elk van ons, géén koloniaal bestuursambtenaar te worden zoals hijzelf. 'Jullie, jongens', zei hij tegen ons, 'moeten leren onafhankelijk te leven."1

XCWaren er velen zo? Wij weten het niet. Een feit is dat aan de strijd van de nationalisten in de eerste plaats werd deelgenomen door jongeren; zij hadden veelal een Europese vorming ondergaan, zij volgden nauwlettend wat zich elders in de wereld afspeelde en zij werden daar in sterke mate door beïnvloed.

XC1 Mochtar Loebis in Tirade, 1975, p.

196 [PDF]

Hoofdstuk 6: Indië ontwaakt

XC

XCNog voor de Eerste Wereldoorlog ontstonden op het volkrijkste eiland van de Indische archipel, Java, de eerste inheemse organisaties die getuigden van een versterkt zelfbewustzijn en daarmee aantoonden dat in de inheemse samenleving krachten tot ontwikkeling waren gekomen die, al keerden zij zich niet onmiddellijk tegen het Nederlands oppergez<tg, toch duidelijk maakten dat de bestendiging van dat gezag op de lange duur een twijfelachtige aangelegenheid kon worden. Wat daarmee in Indië gebeurde, was deel van een bredere ontwikkeling die zich in heel Azië ging aftekenen. Generaties lang hadden de daar door blanken overheerste volkeren die suprematie, waartegen alle verzet machteloos was gebleken, aanvaard als een als het ware natuurlijk gegeven: blanken waren blijkbaar sterker dan Aziaten, Christenen sterker dan Islamieten. Op dat laatste punt ontstond een eerste twijfel in de jaren ' 50 van de negentiende eeuw toen de legers van de Sultan van Turkije deelnamen aan de Krimoorlog tegen Rusland (1854-'56). Die oorlog werd in de gehele Islamietische wereld met spanning gevolgd - er werden berichten over doorgegeven, ten dele ontleend aan de Europese pers, ten dele afkomstig van pelgrims n,aar de heilige plaatsen van de Islam in Arabië, onder wie zich steeds talrijke Islamieten uit Nederlands-Indië bevonden, 'any victory on the side of the Sultan', aldus de Indonesische historicus Sartono Kartodirdjo, 'was enthusiastically celebrated with prayers.'!

XCVeel groter nog was, vijftig jaar later, het effect van de RussischJapanse oorlog (1904-'05): Rusland werd verslagen, een Aziatische mogendheid die in korte tijd een moderne industrie en moderne strijdkrachten had weten op te bouwen (wij komen er in hoofdstuk 8 op terug), behaalde een klinkende overwinning; zij gaf de Japanners een zeker prestige bij de andere Aziaten.

XCVoor de Islamieten onder hen was van betekenis wat vier jaar later, in '09, in Turkije gebeurde: daar werd de Sultan ten val gebracht door de meer modern denkende Jong-Turken, onder wie zich talrijke officie

I Sartono Kartodirdjo: 888, p. 142.

197 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

ren bevonden: een nieuw teken dat de historische ontwikkelingen niet stilstonden.

XCOnder de volksmassa's in de koloniale gebieden waren inmiddels hier en daar al stromingen ontstaan die de eis gingen stellen dat de blanke overheersers hun macht gedeeltelijk of geheel zouden overdragen. In Egypte, dat aan de top door de Britten werd bestuurd, werd in 1907 een nationalistische partij opgericht. In Brits-Indië, waar zich in de negentiende eeuween inheemse bourgeoisie was gaan vormen, was al in 1885 een grote federatie van nationalistische groeperingen tot stand gekomen, het Indian National Congress, waarvan zeven jaar later de eerste leden waren opgenomen in de wetgevende raad van deze grootste Britse kolonie. Dat Congress, bedoeld om een vertegenwoordiging te zijn van alle inheemsen, was in feite hoofdzakelijk een beweging van Hindoes - Voor-Indische Islamieten, vrezend dat zij in een onafhankelijk VoorIndië onderdrukt zouden worden, vormden in 1906 de All India Moslem League. Elf jaar later, in 1917, in de Eerste Wereldoorlog dus, kwam de Britse regering tegemoet aan eisen die zowel door Hindoes als door Islamieten waren gesteld: zij deed de toezegging dat Brits-Indië te zijner tijd als deel van het Empire een zichzelf besturend gebied zou worden welks regering verantwoordelijk zou zijn aan een eigen parlement.

XCVerder nog gingen de Verenigde Staten. Zij hadden in 1898 de Philippijnen in handen gekregen: de archipel welks bevolking in drie eeuwen van Spaans koloniaal bewind goeddeels gewonnen was voor het katholicisme en waar de meer ontwikkelden zich al jarenlang gekeerd hadden tegen de Spaanse overheersing. Bij de verdrijving van de Spanjaarden kregen de Amerikanen belangrijke steun van de Philippijnse nationalistische beweging; de radicale vleugel daarvan keerde zich tegen het Amerikaans gezag, begon een guerrilla en werd verslagen. Met de meer behoudende vleugel, uit welgestelden bestaande, gingen de Amerikanen in zee. Van hun ietwat bedremmeld beleid (bedremmeld omdat de Verenigde Staten hun eigen nationaal bestaan in de strij.d tegen een koloniale overheerser hadden bevochten) was het uitgangspunt dat het bestuur over de Philippijnen zoveel mogelijk door Philippino's moest worden uitgeoefend. Er kwam in 1907 een louter uit Philippino's bestaande Wetgevende Vergadering, gekozen door kiezers die een zeker bedrag aari belastingen betaalden (census-kiesrecht); van de sterkste fractie was 'Manuel Quezon een van de leiders. Hij streefde de onafhankelijkheid na en zag het als een belangrijke verdere stap in die richting dat in '16 bepaald werd dat de Amerikaanse gouverneur-generaal een Exe cutive Council naast zich zou krijgen waarin Philippino's

198 [PDF]
EEN 'ACHTERGEBLEVEN GEBIED'

heid zouden zijn. Quezon was de man die de A~erikanen eens toevoegde: 'We would rather be governed like hell and do it ourselves than like heaven and have it done for us.'! Hij mocht vertrouwen dat hij zijn doel zou bereiken: in '16 had de Amerikaanse regering verklaard dat zij er naar zou streven de Philippijnen onafhankelijk te maken.

XCBij Brits-Indië en de Philippijnen vergeleken vormde Nederlands-Indië voor de Eerste Wereldoorlog een in politiek opzicht achtergebleven gebied - achtergebleven óók bij de Antillen en Suriname die beide sinds 1865 een vertegenwoordigend lichaam kenden. In Nederlands-Indië was sprake van een volledig autocratisch bestuur: bestuur door de gouverneur-generaal. 'Het is', schreef in 1891 de toenmalige bekleder van die hoge post aan de minister van koloniën, 'een opvallend verschijnsel dat deze gewesten nog altijd bestuurd worden op een wijze die in de Britse koloniën reeds lang uitzondering is geworden'; hij wees daarbij op een in De Gids gepubliceerde beschouwing van een hoogleraar in het volkenrecht die, meende hij, 'terecht' opgemerkt had, 'dat het koloniaal bestuur over deze bloeiende eilandenwereld nog de meeste overeenkomst toont met het Britse bestuur over de rotsen van Sint Helena." Er was repressief toezicht op de pers, politieke verenigingen en vergaderingen waren verboden, althans tot 1915: toen werd het recht op vereniging en vergadering in beginsel erkend.

XCDie erkenning vloeide logisch voort uit een maatregel die tien jaar eerder, in '05 (tijdens het bewind van gouverneur-generaal van Heutsz) was genomen: drie plaatsen waar veel Europeanen woonden, nl. Batavia, het daarbij gelegen Meester Cornelis en Buitenzorg, waren toen gemeenten geworden met een eigen burgemeester en een eigen gemeenteraad. In die raden hadden Europeanen de meerderheid. Aanvankelijk werden alle leden door het gouvernement benoemd maar van '08 af werd eenJ.

1 Aangehaald in M. Pluvier: 1942 (1953), p. 10 (verder aan te halen als: Pluvier: 2 Brief, 16 april 1891, aangehaald in (Historisch Genootschap, Commi~ sie voor bronnenpublikatie betreffende de geschiedenis van Nederlands-Indië 1900 1942) S. L. van der Wal: (verder aan te halen als: van der Wal: dl. I (1964), p. 9-IO.

199 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

deel van de Europese leden gekozen en uit dat verkiezen kon slechts voortvloeien dat zich groeperingen zouden vormen die de verkiezing van bepaalde kandidaten zouden gaan bevorderen. Meer en meer gemeenten kwamen er, vooral op Java, alle met een gemeenteraad. Die raden en enkele andere, inmiddels ingestelde gewestelijke raden telden in '16 tezamen 682 leden; van die 682 waren toen 520 benoemd en 162 gekozen en hadden 3 I 3 een functie hetzij in het Nederlandse, hetzij in het daaraan ondergeschikte inheemse bestuursapparaat; onder die 313 bevonden zich 88 BB-ambtenaren en 80 regenten en patihs. Men kon dus bij die raden niet van een reële politieke onafhankelijkheid spreken; zij hadden dan ook weinig aantrekkelijks voor de inheemse bevolking, voorzover deze de behoefte had eigen doelstellingen na te streven.

XCDie behoefte wàs er. Er mochten dan op Java sinds de Java-oorlog geen grote anti-Nederlandse uitbarstingen zijn voorgekomen, die rebellie was niet vergeten (de inheemse bevolking was de nagedachtenis van prins Diponegoro blijven eren) en men moet wel aannemen dat de plaatselijke, door het Knil hardhandig onderdrukte onlusten in de betrokken streken in de geest van velen een residu hadden nagelaten van afschuw zowel van de blanke overheerser als van zijn inheemse helpers, van wie vooral de Ambonnezen met het koloniaal gezag werden geïdentificeerd, Niet anders was, zo veronderstellen wij, het effect van de Atjeh-oorlogen; tijdens de eerste, in 1873, werd, aldus van 't Veer, 'in de moskee van Semarang openlijk voor de sultan van Atjeh ... gebeden." Alleen daar? Alleen toen? Wij hebben er geen gegevens over, maarhet kan moeilijk anders of de jarenlange strijd op de noordpunt van Sumatra moet elders door sommige inheemsen met aandacht zijn gevolgd en wellicht niet zonder bewondering voor een militair verzet dat veertig jaar lang werd volgehouden. Trouwens, in die Atjeh-oorlogen gingen, zoals vermeld, ca. vijf-en-twintigduizend door de justitie veroordeelde Javanen die als dwangarbeiders naar Atjeh waren overgebracht, te gronde - waren al die slachtoffers zomaar vergeten? Had hun lot geen afschuw en naast afschuwangst gewekt? In '23 in de Volksraad sprekend over het beeld van de Europeaan dat zich in de laatste decennia van de negentiende eeuw bij de eenvoudige Javaan had gevormd, zei een inheems bestuursambtenaar, later een van de regenten in de Preanger:

XC'In die dagen gold als de natuurgetrouwe beschrijving van een Europeaan dat

1 P. van 't Veer: p. 82.

200 [PDF]
INHEEMSEN EN EUROPEANEN

deze iemand is met een zware stem, een grote stok in de hand en van wie men niets anders hoorde dan 'Perdorn'.' Zo werd algemeen de Europeaan beschreven en van ouder tot ouder werd de dessa-bewoners vrees voor hem ingeboezemd. Zo zal het geen verwondering baren dat men voor de onverwachte of gedwongen aanraking met een Europeaan zich van toverformules of be scher men de amuletten voorzag om de invloed van zulk een wezen terdege te kunnen weren."

XCDe meeste Europeanen verdiepten zich niet of nauwelijks in de gevoelens welke sommige, misschien wel vele inheemsen jegens hen waren gaan koesteren. Een die dat wèl had gedaan, de Amsterdammer P. C. C. Hansen, die jarenlang als koffieplanter op Midden-Java temidden van inheemsen had geleefd, schreef in 1903 in De Gids dat dezen althans in de hem bekende streek vervuld waren van 'een gloeiende haat tegen (hun) overheersers, ontstaan en gevoed door verbittering over het vele onrecht, hun aangedaan." Twaalf jaar later, in 'IS, leed het voor de procureur-generaal te Batavia geen twijfel dat er in Indië geen sprake kon zijn van volledige persvrijheid, want, waarschuwde hij de gouverneurgeneraal (dat was toen de anti-revolutionair A. W. F. Idenburg), dan zou men bijvoorbeeld niet kunnen

XC'verhinderen dat in de Inlandse pers de vraag besproken wordt hoe Indië zich van het Nederlands gezag zal bevrijden ... Wat in een autonome staat geen gevaar kan opleveren, omdat regering en volk een geheel vormen, is in een kolonie, waar een groot deel van het volk in de regering de overheersing van vreemden ziet en de wens gaat koesteren zich daarvan te bevrijden, een gevaarlijk middel tot voorbereiding ener omwenteling."

XC'Overheersing van vreemden', en vreemde, van ver gekomen blanken niet alleen maar ook belijders van een geheel ander geloof, die als zodanig door de rechtgeaarde Islamiet beschouwd werden als kafirs, ongelovigen - en als een gevaar voor de eigen religie.J.

1 Verdomme. 2 Wiranatakoesoema, aangehaald in B. Brouwer: p. 13. 3 Aangehaald in R Nieu wenhuys: p. 278. Nota, 30 maart 1915, aangehaald in (Histo risch Genootschap, Commissie voor bronnenpublikatie betreffende de geschiedenis van Nederlands-Indië 1900-1942) S. L. van der Wal: (1967), p. 375-76 (verder aan te halen als: van der Wal:

201 [PDF]

Islamietisch reveil/ (Wilde scholen

XC

XCEen van de verplichtingen welke de Islam de gelovigen oplegde, was, gelijk in hoofdstuk 2 vermeld, die, om eenmaal in hun leven de heilige plaatsen van de Islam in Arabië te bezoeken, met name Mekka. Die tocht, de hadj, werd, aldus Sartono ', door drie soorten Mekkagangers (dat waren bijna steeds mannen-) ondernomen: door personen die er op eigen kosten en geheel vrijwillig heengingen, door personen die er op kosten van familieleden of andere verwanten naar toe werden gestuurd om theologie te studeren, en door personen die zich hadden misdragen en voor wie de hadj een vorm van boetedoening was. Wie dan als hadji terugkeerde, genoot, zoals wij al in hoofdstuk 4 opmerkten, in de regel een bijzonder aanzien en kon daar ook in het economisch leven gebruik van maken - niet weinige hadji's slaagden er in, veelland te kopen, handelszaken te beginnen, geldschieter te worden. In het midden van de negentiende eeuw leverde Indië jaarlijks ca. zestienhonderd Mekkagangers op, maar in de jaren '80 (er waren in die decade drie jaren waarin de hadj op geloofsgronden van bijzondere betekenis werd geacht) waren het er gemiddeld bijna vijfduizend; zij vormden toen ca. een tiende van alle Mekkagangers. Tot aan de Eerste Wereldoorlog was het aantal Mekkagangers uit Indië soms iets lager, soms iets hoger dan vijfduizend - deze belangrijke vorm van geestelijk contact met de wereld van de Islam werd in elk geval voortgezet en droeg er toe bij dat het Islamietisch geloof in Indië een levende kracht bleef.

XCKracht had het van meet af aan getoond, ook in zijn eerste contacten met de Portugezen; dezen hadden slechts op eilanden waar de Islam niet of nauwelijks aanhangers had gevonden, het katholicisme kunnen verspreiden: in de Molukken en op Flores en Timor. Uit de Molukken (delen van Flores bleven tot in het midden van de negentiende eeuw Portugees bezit en de oostelijke helft van Timor bleef dat ook later) werden de priesters door de Compagnie verdreven - op Ambon liet de bevolking, voorzover katholiek geworden, zich winnen voor, zo heette het, 'de ware Gereformeerde religie'. In het door de Compagnie rechtstreeks bestuurd gebied werd, zoals ook in de Zeven Verenigde Nederlanden het geval was, de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst verboden

I Sartono Kartodirdjo: p. 59. 2 Er was op een eiland in de Molukken een dorp waar de bevolking zo orthodox-Islamietisch was dat niet alleen veel mannen maar ook veel vrouwen en kinderen naar Mekka waren getogen, bij elkaar meer dan de helft van de bevolking.

202 [PDF]
ZENDING EN MISSIE

(hier en daar kwamen 'schuilkerken' tot stand), alleen predikanten werden officieel toegelaten.

XCIn r808 kwamen, uit Nederland, wederom missionarissen in Indië aan: twee; in de decennia die volgden, kon de missie zich slechts langzaam ontplooien. De zending daarentegen, bevorderd door het in 1795 opgericht Nederlands Zendeling Genootschap, breidde zich snel uit. De prediking van het Christendom nu wekte weerstanden bij de Islamieten - wij herinneren er aan dat ook Diponegoro tenslotte tot de 'heilige oorlog' tegen alle Christenen had opgeroepen; trouwens, wie op Java of elders in verzet wilde komen tegen het Nederlands bewind, behoefde maar de strijd tegen de kafirs in zijn vaandel te schrijven om een schare volgelingen te vinden. Het gouvernement ging daar terdege rekening mee houden: in navolging van eerdere instructies bevatte het Regeringsreglement van r854, bij welks toelichting in de Tweede Kamer namens de regering verklaard werd dat Nederland géén Christelijke staat was, de bepaling dat de gouverneur-generaal de gebieden kon aanwijzen waar zendelingen en missionarissen aan het werk konden gaan en dat hij het verlof tot prediking van het Evangelie kon beperken of zelfs intrekken. Kuyper achtte die staatsinmenging onduldbaar; zoals men zag, had hij aan het eind van de jaren '70 van de vorige eeuw geëist dat in Indië 'elke belemmering voor de vrije prediking van het Evangelie opgeheven' zou worden; de door hem geïnspireerde passage in de Troonrede van I90r begon dan ook met de woorden: 'Als Christelijke mogendheid is Nederland verplicht, in de Indische archipel de rechtspositie der inlandse Christenen beter te regelen [en] aan de Christelijke zending' (de missie werd niet genoemd) 'op vaster voet steun te verlenen.' Dat was gemakkelijker in Den Haag geschreven dan in Batavia gedaan! Het kwam daar niet tot een wettelijke gelijkstelling van inheemse Christenen aan Europeanen 1, het gouvernement, ook dat van Kuypers volgeling Idenburg, hield terdege rekening met de Islamietische weerstanden in de inheemse wereld en van beëindiging van de staatsinmenging was geen sprake, ook niet toen in '25 de Wet op de Indische staatsinrichting werd vastgesteld. 'De Christenleraars, priesters en zendelingen moeten', aldus een der artikelen,

XC'voorzien zijn van een door of namens de gouverneur-generaal te verlenen, bijzondere toelating om hun dienstwerk in enig bepaald gedeelte van Neder

I Die gelijkstelling was afgekondigd in 1848, maar vrijwel onmiddellijk in feite ongedaan gemaakt.

203 [PDF]
INDlli ONTWAAKT

lands-Indië te mogen verrichten. Wanneer die toelating schadelijk wordt bevonden of de voorwaarden daarvan niet worden nageleefd, kan zij door de gouverneur-generaal worden ingetrokken."

XCTegen dit wetsartikel hadden de confessionele partijen in Nederland eigenlijk principiële bezwaren maar zij brachten die niet tot gelding omdat het maar zeer zelden voorgekomen was" (en van '30 af in het geheel niet meer voorkwam) dat een aanvraag om het Christendom te prediken werd afgewezen.

XCEen algemeen bezwaar dat gouverneurs-generaal en BB-ambtenaren tegen de Evangelie-prediking koesterden, was dat zij onrust wekte bij Islamieten; daarnaast werd wel gevreesd dat gekerstende inheemsen zich als het ware de gelijken zouden voelen van Europeanen. 'Hoe meer de propaganda van het Christendom in deze gewesten doordringt, des te meer', zo schreef in de jaren '30 van de negentiende eeuw de eerste gouverneur-generaal die commissaris-generaal van den Bosch, de grondlegger van het Cultuurstelsel, opvolgde, aan een vertegenwoordiger der katholieken, 'zal de zelfstandigheid der inlanders toenemen. Laat u overtuigen, het is een zaak van Nederlands belang, de missie zoveel mogelijk te beperken." Een eeuw later werden van Poll en Teulings, de twee afgevaardigden van de Rooms-Katholieke Staatspartij, getroffen door de nog steeds afwerende houding van althans een deel van het BB-apparaat. 'Niet gering', schreven zij in hun rapport,

XC'is in Indië het aantal bestuursambtenaren die menig heidens volk maar het liefst in zijn eigen cultuur zouden laten voortleven, omdat zij, van het Christendom en zijn diepe wezen weinig of niets kennend en sommige uiterlijke cultuurverschijnselen van aesthetische aard veel te hoog aanslaand, van mening zijn dat het Christendom aan de volken, dragers dezer cultuurverschijnselen, eigenlijk niets te brengen heeft ... Nog talrijker is de kategorie bestuursambtenaren, welke van de komst of de uitbreiding der Missie in het onder hen staande gebied alleen maar de meerdere soesah zien en deze liefst maar vermijden."

XCZeker, het gouvernement als geheel verleende steun, ook financiële, aan de Christelijke kerken, toch gingen deze hun eigen weg en op die

t Deze bepaling gold ook voor inheemse 'Christenleraars, priesters en zendelingen', niet voor protestantse of katholieke onderwijzers die enig godsdienstonderwijs gaven als deel van hun algemeen onderwijs. 2 de periode I856-I929 was 2 % van de aanvragen afgewezen. 3 Aangehaald door]. Wils in p. 3 I7. 4 Van PollfTeulings: p. 85.

204 [PDF]
ZENDING EN MISSIE

weg kwamen zij (de hervormden vooralonder invloed van een afgezant van het Nederlands Bijbelgenootschap, dr. H. Kraemer) wezenlijk verder dan het gouvernement. Want waar dat laatste tot het einde toe gedecideerd op het standpunt stond dat Nederlands leiding in Indië moest worden bestendigd, was in verscheidene kerken het besef gaan doorbreken dat het Christendom in Indië ten spoedigste de kerkelijke leiding moest overdragen aan inheemse Christenen. Alle protestanten konden in Indië tot één, door koning Willem I opgericht kerkgenootschap toetreden maar naast dat 'Nederlandse' kerkgenootschap bestonden er ten tijde van de Japanse bezetting al vijf geheel zelfstandige protestantse kerkgenootschappen van inheemsen: op de Molukken, in de Minahassa, in de Bataklanden op Sumatra, op het eiland Nias (zie kaart VI op pag. 62) en, tenslotte, bij de Dajaks op Borneo. Een deel van de heidense bevolking van de Minahassa was in de loop van de negentiende eeuw voor het protestantisme gewonnen door zendelingen uit Nederland, in de Bataklanden en op Nias hadden zendelingen van de Rheinische Missionsgesell schajt uit Barmen onder de heidenen gewerkt en op Borneo Zwitserse en Duitse zendelingen van de Evangelische Missionsgesellschajt uit Bazel.' Ook waren in '42 enkele Gereformeerde kerken van inheemsen en Chinezen reeds geheel zelfstandig - de overige Gereformeerde kerken (dat waren hoofdzakelijk kerken van Nederlanders en Indische. Nederlanders) vormden als Classis Batavia een aparte synode in het verband van de Gereformeerde kerken in Nederland.

XCAls direct en indirect gevolg van de arbeid van Nederlandse, Duitse en Zwitserse zendelingen waren er in '42 in Indië ruim een miljoen protestanten, onder wie enkele grote groepep inheemsen: ca. vierhonderdduizend in de Minahassa (dat gebied, waar ongeveer de helft van de bevolking gekerstend was, noemde men wel 'Nederlands twaalfde provincie'), ca. driehonderdduizend in de Baraklanden en op Nias, ca. tweehonderdduizend op de Molukken, ca. honderdvijftigduizend op Timor ~ op Java daarentegen niet meer dan ca. zestigduizend. Aan de Islam had het protestantisme (voor het katholicisme gold hetzelfde) nauwelijks afbreuk gedaan" - de zending had in hoofdzaak succes gehad in gebieden

XCI Zg. 'dubbele zending' trachtte het gouvernement steeds te voorkomen: in bepaalde gebieden werden meestal slechts dienaren van één zendings- of missie-organisatie toegelaten; aangezien de zending zich het eerst had kunnen uitbreiden, voelde de missie zich door het tegengaan van de 'dubbele zending' lange tijd tegengewerkt. 2 Evenmin aan het Hindoeïsme op Bali en West-Flores; in de negentiende eeuw kregen drie zendelingen hier geen V-oetaan de grond, d.w.z. de derde wist één Baliër Christen te maken en werd vervolgens door deze vermoord.

205 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

waar de Islam nog niet was doorgedrongen. De Bataks waren, toen hun ca. I860 de eerste zendelingen van de Rheinische Missionsgesellschajt het Christendom kwamen prediken, heidenen - ook de Dajaks waren dat, toen bij hen de eerste zendelingen van de Evangelische Missionsgesellschajt verschenen. Al die zendelingen waren primitieve gebieden binnengetrokken waar zich nog geen Nederlandse bestuursposten bevonden. Zij traden er overigens niet alleen als predikers maar ook als onderwijzers en heelkundigen op. Trouwens, ook elders in de archipel beijverden zending en missie zich ten zeerste om scholen en hospitalen op te richten.

XCGeheel zelfstandig was de katholieke kerk in Indië in 1942 nog niet: Indië werd als missiegebied beschouwd en ressorteerde derhalve onder een van de congregaties van het Vaticaan. Er waren zes Apostolische Vicariaten en Prefeeturen op Java, tien in de Buitengewesten. In die laatste woonden de grote groepen inheemsen die voor het katholieke geloof waren gewonnen, zulks in een nogal snel tempo waarbij wellicht niet alleen sommige katholieke scholen en hospitalen een rol hebben gespeeld 1 maar ook de voor veel inheemsen aantrekkelijke, uiterlijke aspecten van de katholieke liturgie.

XCPas tegen het einde van de negentiende eeuw, vooral evenwel na de Eerste Wereldoorlog, was de missie zich in Indië gaan ontplooien. Zij had ca. I900 een kleine dertigduizend inheemsen tot het katholiek geloof bekeerd, in '39 daarentegen (er waren toen in Indië meer dan vijfhonderdvijftig priesters werkzaam) bijna een half miljoen, van wie ca. driehonderddertigduizend op het van ouds gedeeltelijk katholieke Flores woonden." Onder de elf bisschoppen die aan het hoofd stonden van de Apostolische Vicariaten, bevond zich ten tijde van de Japanse invasie één inheemse bisschop: die van Semarang. In '39 waren er vijftien inheemse priesters geweest, drie jaar later iets meer - op Flores waren in '4I de eerste twee Florinezen tot priester gewijd.

XCDoor het gouvernement werd de Islamietische geloofsovertuiging ontzien - bij menige Europeaan in de tropen was trouwens sprake van angst dat het tot bloedige onlusten zou komen als men dat naliet. Het was vooral Snouck Hurgronje, groot kenner van de negentiende-eeuwse Islam, die er in zijn adviezen aan de gouverneurs-generaal en, na zijn terugkeer naar Nederland (1907), aan de minister van koloniën met kIem op aandrong, jegens de Islam neutraal te blijven" en dus bijvoorbeeld

1 Buiten Java hadden die scholen andere namen; op Java heetten zij ook wel 2 Wèl fungeerden op Java de hoofden van het moskeepersoneel, de als adviseurs van de landraden; zij ontvingen daarvoor een bescheiden bezoldiging. 3 Zoals eerder vermeld, stond aan Snouck Indië's integratie in de Westelijke wereld als ideaal voor ogen; zijn mening was dat de Islam niet tot de modernisering van Indië kon bijdragen - die Islam zou, meende hij, de schok van de aanraking met de Westelijke wereld niet kunnen doorstaan en dat zou, dacht hij, eerder blijken naarmate men hem minder moeilijkheden in de weg legde.

207 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

ook weerstand te bieden aan druk van confessionele zijde in Nederland om de prediking van het Christendom belangrijk te bevorderen. Op enkele uitzonderingen na (zij komen nog ter sprake") handelde het gouvernement in Batavia steeds in de lijn van Snoucks adviezen, waarmee het overigens aan twee kanten wrevel wekte: wrevel bij die protestanten en katholieken in Nederland die van oordeel waren dat veel meer kracht moest worden gezet achter de kerstening van Indië, en wrevel bij de overtuigd-Islamieten in Indië die meenden dat het weinige wat het gouvernement ten bate van de Christelijke kerken deed, al te veel was en dat, gegeven het feit dat veruit het grootste deel van Indië's bevolking Islamietisch was, het jegens de Islam neutrale gedrag van het gouvernement afkeuring verdiende. De Christelijke kerken kregen ten laste van Indië's financiën (financiën die voor de helft door de inheemse samenleving werden opgebracht) in de jaren '20 een bijdrage van ca. f I'h mln; zij was in de tweede helft van de jaren '30, toen een rigoureus bezuinigingsprogram was uitgevoerd, nog steeds bijna f I mln" - voor de Islamietische eredienst was daarentegen in die tweede helft van de jaren '30 slechts ca. f7 500 op de begroting uitgetrokken. Dat verschil werd als kwetsend ervaren.

XCDaar kwam dan nog bij dat uit Nederland soms uitlatingen in Indië bekend werden die door de inheemsen beschouwd werden als grofbeledigend voor hun geloof. Zo in '13, toen door twee confessionele Tweede Kamer-leden was betoogd dat de Javanen geen Islamieten waren maar eigenlijk heidenen die louter een paar Arabische formules konden herhalen - meteen begonnen op Java, aldus waarschuwde de adjunctadviseur voor inlandse zaken, dr. D. A. Rinkes, gouverneur-generaal Idenburg,

XC'de zatste geruchten ... de ronde te doen, bijv. dat het gouvernement de regenten had gelast, het Christendom aan te nemen en dat de bevolking nu wel volgen moest, dat de gehele bevolking gedwongen zou worden het Christendom te aanvaarden, dat de hadj spoedig verboden zou worden en vele andere meer."

XC1 Hier willen wij vermelden dat bij één gelegenheid, in 1930, op Java een inheemse Christen tot regent werd benoemd - hij kreeg in de inheemse pers een koele ontvangst maar het kwam niet tot ongeregeldheden. Deze regent werd in '43 door de Japanners ter dood gebracht. 2 Uit dit bedrag werden o.rn. de salarissen betaald van enkele honderden protestantse en enkele tientallen katholieke ambtsdragers; de gouvernementsbijdrage aan de protestantse kerkgenootschappen was ca. twee-en-een-half maal zo groot als die aan de katholieke kerk. 3 Nota, 13 mei 1913, in van der Wal: Opkomst, p. 188.

208 [PDF]
BEDUCHTHEID VOOR HET CHRISTENDOM

XCSoms werd in Indië in Europese dagbladen negatief geschreven over de Islam of over de Profeet - door de inheemse pers werd daar steeds met geprikkeldheid op gereageerd. Van belang was daarbij dat door inheemsen nogal eens werd aangenomen dat het Christendom in Indië snellere vorderïngen had gemaakt dan in werkelijkheid het geval was. Zo werd begin '4I in Batavia tijdens een vergadering van een Islarnietische jeugdorganisatie door de spreker beweerd dat, aldus een persverslag, 'door de activiteit die het Christendom hier in Indonesië aan de dag heeft gelegd ... , twee-en-een-half miljoen Islamieten naar het Christendom zijn overgelopen' (in werkelijkheid waren er toen anderhalf miljoen inheemse Christenen en de meesten hunner woonden in streken waar de Islam geen of weinig invloed had gehad). 'Hij schatte de ware Islambelijders hier op hoogstens 20 % van de bevolking. Gelukkig, aldus spreker, dat er nog lieden zijn die de Islam hier tot zijn oorspronkelijke staat willen terugbrengen.'!

XCWie waren 'de ware Islambelijders' ?

XCHet ligt niet op onze weg, die vraag te beantwoorden, maar een feit is het dat orthodoxe Islamieten zoals men ze vooral in Atjeh, op Sûmatra's Westkust en op West-Java kon aantreffen, het geloof in de vorm waarin het op Midden- en Oost-Java werd aangehangen, een vreemd mengsel vonden van Voor-Hindoese, Hindoese en Islamietische opvattingen. Heidens? Neen, in zijn synthetisch karakter typisch Javaans en in elk geval door deze Javanen beschouwd als hun authentieke, Islamietische godsdienst.'

I 31 maart 1941, aangehaald in: 1941, p. 526. Deze gedrukte overzichten, aanvankelijk samengesteld door het Kantoor voor de Volkslectuur, verschenen van oktober '40 af als een uitgave van de eerder in '40 ingestelde Regeringspubliciteitsdienst; de titel werd toen ook veranderd: van tot In 1941 begon de Regeringspubliciteitsdienst voorts met de uitgave van een gedrukt dat zich ook tot de Europese bladen uitstrekte. 2 Gou verneur-generaal Idenburg schreef in '12 aan Kuyper: 'Natuurlijk is niet ieder inlander goed mahomedaan: in Midden-Java zijn er zelfs ... betrekkelijk weinig die zich aan

209 [PDF]
INDI!j ONTW AAKT

XCAl in de tweede helft van de negentiende eeuw kon men in Indië spreken van een versterking van de Islam. Het aantal Mekkagangers groeide, talrijke Islam-predikers gingen rondtrekken, er vormden zich (soms geheime) Islamietische genootschappen en de aantallen simpele dorpsschooltjes waarinjonge kinderen in een voor hen vreemde taal, het Arabisch, enkele geloofsformules leerden herhalen, en Islamietische seminaria, pesantrèns, namen toe. Wat met dit alles werd versterkt, was de Islam in zijn traditionele vormen, nog daterend uit de Middeleeuwen. In de laatste decennia van de negentiende eeuw begon zich evenwel in Egypte onder de impuls vooral van de godsdienstleraar Mohammed Abdoeh een hervormingsbeweging af te tekenen die, teruggaande op de teksten van de Koran en hun eerste commentaren, de Islam wilde zuiveren van latere toevoegsels en tegelijk het verbod wilde opheffen om onderwijs te geven in moderne wetenschappen en in de geschiedenis van de godsdiensten van Europa. 'Het reformisme', aldus de Nederlandse historicus A. P. E. Korver,

XC'was rationalistisch. Het geloofde in vooruitgang en wetenschap. Een leven van naarstige arbeid werd positief gewaardeerd. Fatalisme en ascese werden verworpen. Reformisten streefden er naar, de godsdienst te ontdoen van allerlei leerstukken die er in de loop der eeuwen waren bijgekomen en tot vaste geloofsartikelen geworden. Zij eisten voor het individu het recht op, deze latere traditie kritisch te onderzoeken in het licht van de oorspronkelijke openbaring ... Ook streefde men in reformistische kring naar een meer persoonlijke godsdienstbeleving in plaats van de vormelijke godsdienstbeoefening die gebruikelijk was geworden. Men trachtte dit o.a. te bereiken door vervanging van het Arabisch als liturgische taal door de landstaal."

XCAbdoeh en de anderen die tot die hervorming het initiatief namen, beseften dat de wereld van de Islam in zijn contact met de Christelijke wereld steeds zwakker zou komen te staan indien de 'Islam de verworvenheden van de moderne wetenschappen niet wist te integreren.

XCRechtstreeks en via Arabië werden die nieuwe denkbeelden o.m. naar

hun godsdienst laten gelegen liggen; maar zeker is dat de mahomed. inlander maho medaan wil zijn ... en ik durf zonder vrees voor tegenspraak de stelling uitspreken dat de inlander gemiddeld beter mahomedaan is dan de Hollander gemiddeld Chris ten.' (brief, 22 febr. 1912, in van der Wal: p. 1 A. P. E. Korver: 1912-1916, p. 6.

210 [PDF]
DE'MOHAMMADIJAH'

Indië overgebracht. Zij sloegen daar eerst aan in Padang en omgeving op de westkust van Sumatra, d.w.z. bij de geestelijk steeds zeer actieve Minangkabauers, en vervolgens in de Vorstenlanden op Java waar de gemeenschap van de overtuigd-Islamieten zich bedreigd achtte, sterker nog dan elders op dat eiland, door Chinese handelaren en Christelijke zendelingen. Er werd daar in november 1912 in Djokjakarta door Achmed Dachlan, een vier-en-veertigjarige batik-koopman, die tweemaal op hadj was geweest en in Batavia contact had gehad met Arabieren die Abdoehs denkbeelden hadden overgenomen, een nieuwe organisatie opgericht, de Mohammadijah ('Mohammedaans')!. Die organisatie ging de modernere opvatting van de Islam verkondigen en bovendien een daarop gebaseerde sociaal-culturele verheffing van de inheemse bevolking nastreven. In tegenstelling tot een tweede nieuwe beweging die eveneens in 19I2 in Djokjakarta werd opgericht: de Sarekat Islam, het Islamietisch Verbond (straks meer daarover), ging de Mohammadijab geen politieke eisen stellen - haar uitgangspunt was dat dergelijke eisen pas aan de orde konden komen wanneer de inheemsen beter ontwikkeld waren en sociaal sterker stonden; zij vertrouwde bovendien dat zij, een niet-politieke weg inslaand, niet in botsing zou komen met het gouvernement. Dat gouvernement stond niet zonder wantrouwen jegens de Mohammadijah: toen de statuten in '14 goedgekeurd werden en de beweging daarmee rechtspersoonlijkheid kreeg, was haar verzoek, op heel Java en op Madoera actie te mogen ontplooien, afgewezen - zij moest zich vooreerst tot het vorstendom Djokjakarta beperken.

XCAchteraf gezien kwam die gouvernementele beperking wellicht de Mohammadijah ten goede: de nieuwe denkbeelden stieten op weerstand bij traditioneel denkende Islamieten, vooral bij veel dorpsvoorgangers, kiaji, en dorpswetgeleerden, oelama's, en de noodzaak zich tot Djokjakarta te beperken droeg er toe bij dat Achmed Dachlan en de zijnen voor hun verdere werk een solide grondslag hadden gelegd toen hun organisatie in '21 verlof kreeg, heel Indië als haar werkterrein te beschouwen. Toen Dachlan in '23 overleed, waren er op Java 15 afdelingen die tezamen ca. drieduizend leden telden, en nadien verspreidde de nieuwe beweging zich verder, zowel op Java als op andere eilanden. In '32 waren er in heel Indië al bijna 500 afdelingen, eind '39 1065, te weten: 430 op Java en

1 Wat wij over deze beweging schrijven, is vooral gebaseerd op het in 1969 gepubli ceerde werk van de Indonesische historicus Alfian: (1912-1942).

211 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

Madoera, 472 op Sumatra 1, 43 op Borneo, I I I op Celebes, 9 elders. In '40 waren er meer dan honderdtienduizend leden.

XCWat deed de Mohammadijah?

XCWij dienen de beweging in de eerste plaats te zien als een tot het oprichten en instandhouden van scholen en van de daarbij behorende kweekscholen. Daar was geld voor nodig; dat geld werd in eerste instantie opgebracht door inheemse handelaren, eigenaren van werkplaatsen en andere meer ontwikkelden die tot de Mohammadijah waren toegetreden." In totaal waren in '40 niet minder dan 1500 scholen opgericht: 800 godsdienstscholen die op een moderne grondslag stonden, 400 'gewone' scholen voor onderwijs op inheemse, 300 voor onderwijs op Westerse grondslag; van die laatste werden er 140 door het gouvernement gesubsidieerd. Daarnaast richtte de Mohammadijah bibliotheken op alsmede enkele simpele ziekenhuizen, weeshuizen en tehuizen voor blinden, voor ouden van dagen, en voor vrouwen en meisjes.' De beweging verwierp het door traditionele Islamieten gepredikte denkbeeld dat vrouwen buiten het gezin geen taak hadden: zij had niet alleen een grote eigen jeugdorganisatie maar ook een vrouwenorganisatie; deze laatste telde eind '39 meer dan 500 afdelingen.

XCTen aanzien van haar effect op bredere massá's Was van belang dat de Mohammadijah de Islam in zijn gezuiverde vorm dichter bij die massa's bracht: de Koran werd vertaald, de liturgie vond plaats in de landstaal, en elke vrijdag (uit godsdienstig oogpunt de belangrijkste dag in de. Islamietische wereld) vonden godsdienstoefeningen plaats niet in de moskeeën maar in de openlucht. Er waren trouwens plaatsen waar de Mohamtnadijah ook op andere avonden openluchtbijeenkomsten hield; daar werd dan niet alleen gebeden maar werden ook uiteenzettingen gegeven over godsdienstige en sociale onderwerpen. De Mohammadijah had aan het einde van de jaren '30 bijna vierduizend Islamietische voorgangers en bezat toen ca. 700 eigen moskeeën,

XCUiteraard stuitte deze Islamietische hervormingsbeweging, gelijk al aangeduid, op sterke weerstanden in de inheemse samenleving: weer

1 Op Oost-Sumatra en in het jegens van buiten komende invloeden nogal afgesloten ; Atj eh vond geen weerklank maar bij uitstek wèl bij de Minangkabauers op Sumatra's Westkust waar de beweging een vehikel werd van politieke actie tegen de door de inheemse hoofden beheerste en dus door het Nederlands gouvernement beschermde 2 Van de ruim dertigduizend leden in 1930 bestond 85 % uit middenstanders, 10% uit landbouwers, 5 % uit arbeiders. j Een plan tot oprich ting van een eigen bank werd niet verwezenlijkt.

212 [PDF]
DE'MOHAMMADIJAH'

standen bij inheemse bestuurders die in het gehele streven van Moham madijah een aanslag zagen op de adat en dus op hun machtspositie, weerstanden vooral bij talrijke kiaji's en oelama's die aan de traditionele vormen van de Islam wilden vasthouden. Er ontstonden scherpe tegenstellingen. 'Tension', aldus de Amerikaanse socioloog Clifford Geertz, die in '53 en '54 een diepgaand onderzoek instelde in Paree (een plaats met ca.twintigduizend inwoners, ca. 100 km ten zuid-westen van Soerabaja),

XC'rose to the point where conservative Moslems would not go to the same mosque with the Mohammadijah members, where even opening a book by Abdoeh was considered to be a mortal sin which would lead to blindness, and where an informani of mine who had founded the only village branch if Mohammadijali in the area (it soon failed) .. '. found that none of his old-time friends would speak a word to him for over two years and would cross to the other side if the road when they saw him coming.' 1

XCMeer traditionele Islamieten, vooral dorps-wetsgeleerden uit OostJava, richtten in '26 een contra-organisatie op: de Nahdat'al Oelama ('Opgang der Godgeleerden'), die minder breed was in haar activiteit, maar met dat al in de dorpen (de Mohammadijah was meer een stadsbeweging) zowel op Java als elders een aanzienlijke aanhang kreeg; zij telde in '39 ca. honderdduizend leden en was toen, behalve in de dorpen van Java, sterk vertegenwoordigd in de streek van Palembang op Sumatra en op Zuidoost-Borneo.

XCWij vermeldden zojuist dat in '40 van de 1500 door de Mohammadijab opgerichte scholen 140 door het gouvernement werden gesubsidieerd: 1360 dus niet, en het zijn die I 360 welke men in de officiële statistieken niet tegenkomt. Er waren er meer, veel meer, die in die statistieken niet werden vermeld; Wij denken in de eerste plaats aan de eerder door ons genoemde pesantrèns van wie vele door hadji's waren gesticht; jongeren van zes tot vijf-en-twintigjaar namen daar hun intrek, reciteerden enkele uren per dag gedeelten uit de Koran (in het Arabisch), kregen in het Arabisch onderricht in de Islamietische ethiek en wetten en bewerkten21

1 Clifford Geertz: (I956), p. I39.

213 [PDF]
INDIIl ONTWAAKT

in voorkomende gevallen tevens dOe sawahs die de hadji bezat of arbeidden in zijn werkplaats. Wij hebben maar weinig gegevens over de aantallen van die pesantrèns maar weten dat er in 1893 op heel Java 1100 waren, in '25 alleen al in de residentie Bantam bijna 700 met tezamen bijna twaalfduizend leerlingen en in '42 in de Preanger Regentschappen 750 (aantal leerlingen onbekend) - voor heel Indië moeten die cijfers toen heel veel hoger zijn geweest; dat onderstreept hoezeer het onderricht op grondslag van de Koran zich sinds ca. 1890 had uitgebreid. In Bantam telde de gemiddelde pesantrèn in '25 maar zeventien leerlingen, maar Java kende daarnaast heel veel grotere Islamietische seminaria; er was er op Oost-Java één, bij uitstek befaamd, waar ten tijde van de Japanse invasie ca. zesduizend leerlingen woonden.

XCDie pesantrèns boden geen aansluiting op de moderne samenleving; eerder stak er een element van Islamietisch verzet in tegen die samenleving (en in zekere zin dus ook een element van geestelijk verzet tegen het koloniaal regime en tegen het Christendom) - andere scholen waren er die eveneens als een vorm van geestelijk verzet mochten worden gezien maar die juist wèl de aansluiting op de moderne samenleving beoogden: dat waren de z.g. wilde (d.w.z. door het gouvernement niet gesubsidieerde) scholen, die, evenals vele Mohammadijah-scholen, onderwijs boden in het lezen en schrijven, "aak ook van het Nederlands, en het rekenen. Die 'wilde scholen' gingen uit van inheemse nationalisten die meenden dat het voor de opbouw van een modem, onafhankelijk Indonesië onontbeerlijk was dat het analfabetisme zo spoedig mogelijk werd overwonnen en dat aan de leerlingen een nieuw gevoel van nationale identiteit werd bijgebracht. Het beste voorbeeld van dit bewust-Indonesische onderwijs werd gevormd door de Taman Siswo ('De leerlingengaarde')-scholen.

XCDe oprichting van die scholen en trouwens ook de ontwikkeling van de er aan ten grondslag liggende ideologie waren het werk van een telg uit het Pakoe-Alamse vorstenhuis, Raden Mas Soewardi Soerianingrat. Hij was in 1912 een van de voormannen geworden van de (straks te behandelen) hoofdzakelijk uit Indische Nederlanders bestaande Indische Partij die de band met Nederland wilde verbreken en het bestuur over Indië in handen wilde leggen van vertegenwoordigers van alle er wonende volksgroepen - in '13 was hij door het gouvernement naar Banka verbannen; spoedig nadien was hem verlof verleend, naar Nederland te gaan. Toen hij vijf jaar later naar Java mocht terugkeren, besloot hij directe politieke actie uit de weg te gaan maar zich aan de vorming van de jeugd te wijden. Ten teken daarvan nam hij in '21 een nieuwe naam

214 [PDF]
DE 'TAMAN SISWO'-SCHOLEN

aan: Ki' Hadjar Dewantoro, 'de verheven leraar van het bovenmenselijke.' In '22 richtte hij zijn eerste school op die geheel geworteld was in de inheemse cultuur. Zijn initiatief ondervond bestrijding, vooralook van inheemsen die meenden dat alleen de Westerse cultuur grondslag van onderwijs kon zijn - hij zette door, gaf acht jaar lang geen antwoord op de uitgeoefende kritiek en riep pas in '30 zijn volgelingen op een eerste congres bijeen waarop hij de waarde van zijn aanpak onderstreepte. Van wat hij in '38 had opgebouwd, kwamen van Poll en Teulings bepaald onder de indruk. In Djokjakarta bezochten zij het centrale Taman Sisu/o instituut, waar zij vernamen dat er in heel Indië al meer dan 200 (twee jaar later waren het 250) daaronder ressorterende scholen (en kweekscholen) waren." 'De Taman Sisu/o', rapporteerden zij,

XC'verheelt geenszins dat zij terug wil van het Westerse naar het nationale. Zij wil geen nagemaakte Nederlanders trachten te maken van de Javanen, doch zij tracht, met de nationale taal als voertaal, door een onderwijs van eigen cachet de inheemsen te ontwikkelen en vooral op te voeden.'

XCDat laatste geschiedde in internaten.

XC'De leerlingen (jongens en meisjes) wonen er in, bij en samen met de gezinnen van de goeroe en alle andere onderwijzers. In dat milieu mogenjongens en meisjes vrij, doch onder voortdurend toezicht, met elkaar omgaan ... De sfeer (is) er een geheel andere dan in een Westerse kostschool Heel vaak bestaat er in het geheel geen reglement doch wordt alles als in een gezin 'geregeld': de gezinssfeer is steeds aanwezig.

XCVoor de goeroe en de andere leraren en onderwijzers geldt de onaantastbare regel ... 'achteraan staan doch steeds beïnvloeden.' Zedelijke vorming en training staan voorop, intellectuele vorming is een onderdeel daarvan."

XCOnderwijs in de Islam werd op de Taman Siswo-scholen op Java niet gegeven (dat onderscheidde ze van de Mohammadijah-scholen), op Sumatra, waar orthodoxe Islamieten meer irivloed hadden (de eerste Taman Siswo-school werd er in '29 geopend) was het een verplicht vak. Het onderwijs werd in de streektaal gegeven, d.w.z. in het Javaans, het

, Afkorting van 2 Driekwart daarvan bevond zich op Java, maar er waren ook ruim 50 op Sumatra's Oostkust (ten behoeve van de kinderen van uit Java overgebrachte koelies) en enkele op Borneo, Celebes, de Molukken en Bali. 3 Van PollJTeulings: p. 36-37.

215 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

Madoerees, het Soendanees, enz. Er werden ook Chinese en Arabische jongeren als leerling aangenomen.

XCJegens de Taman Siswo-scholen koesterden het gouvernementen het Europese deel van de bevolking in den beginne een ruime mate van argwaan. Niet ten onrechte! Dewantoro had als doel van het door hem geïnspireerde onderwijs gesteld: 'een mens te bouwen die vrij is in zijn denken, vrij in zijn daden, een vrij mens in alle opzichten" - nu, dat was een duidelijk anti-koloniale doelstelling.' Trouwens, hij had aanvankelijk financiële hulp van het gouvernement op principiële gronden geweigerd. De Taman Siswo-scholen werden in de jaren '20 door het gouvernement en het Europees bedrijfsleven tegengewerkt. 'Men noemde', aldus in '41 een in Batavia verschijnend Indonesisch dagblad,

XC'dit onderwijs 'rood' en beschouwde het als een onderbouw van de nationalistische politieke partijen die gevaar kon opleveren voor de regering. Daarom werd het geboycot, terwijl zijn abituriënten overal werden geweerd. De inheemse landsdienaren durfden niet met Taman Siswo-onderwijzers om te gaan omdat zij bang waren, dan ook voor communisten te worden gehouden"

XCpas in de loop van de jaren '30 ging het gouvernement gunstiger over de Taman Siswo-beweging oordelen; een deel van haar scholen werd toen gesubsidieerd.'

XCNaast de Taman Siswo-scholen kwamen er in het begin van de jaren '20 scholen, ook al weer buiten alle gouvernementsbemoeienis om, die nauw met de Sarekat Islam, sommige met een door communisten geïnspireerde beweging, de Sarekat Rakjat, het Volksverbond (meer daarover in het volgende hoofdstuk), verbonden waren. Aan die Sarekat Rakjat scholen werd in '23 het voortbestaan onmogelijk gemaakt doordat een ordonnantie werd uitgevaardigd die vergde dat van de oprichting of van het bestaan van scholen kennis werd gegeven aan het gouvernement en die het gouvernement het recht gaf, scholen op te heffen. Dat laatsteIn de simpele ruimten waar les werd gegeven, hing veelal een portret van prinsAangehaaldIn Anthony Reid:p.okt.aangehaaldin:p.Deleverden toen leerlingen af die heel wel geschiktwaren voor het volgen van voortgezetonderwijs maarvoor een deel van die leerlingen was op de bestaande(Europese)scholenvoor voortgezetonderwijs geen plaats- die werden toen door deSiswo-bewegingnaar scholenvoor voortgezet onderwijs in Brits-Indië, op de Philippijnen en in Japan gezonden.

1 Diponegoro, 2 63. 3 15 1941, 1941, 1510. 4

216 [PDF]
DE 'WILÎH SCHOLEN'

geschiedde toen met de Sarekàt Rakjat-schölen. Er bestonden daarentegen in '24 nog 21 scholen van de Sarekat Islam -latere gegevens ontbreken.

XCIn de loop van de jaren '20 nu kwam tevens een geheel andere type school tot ontwikkeling - eigenlijk moeten wij van 'schooltjes' spreken: inheemsen die zelf Nederlands lager onderwijs hadden gehad, richtten een schooltje op en maakten bekend dat zij les gaven in het lezen en schrijven van het Nederlands, soms ook in het rekenen. Wanneer onze veronderstelling juist is dat vele van de oprichters van die primitieve 'wilde scholen' inheemsen waren die na het doorlopen van een HollandsInlandse school geen emplooi hadden kunnen vinden, dan spreekt het vanzelf dat het aantal van die 'wilde scholen' toenam in de tweede helft van de jaren '20, toen de Hollands-Inlandse scholen meer abituriënten kregen en de behoefte aan onderwijs toenam. Sommige oprichters van die 'wilde scholen' vroegen lage schoolgelden, andere veel hogere - er waren er onder hen ook die het Nederlands onvoldoende meester waren om er les in te geven en de oprichters hadden over het algemeen geen enkele kwalificatie om als onderwijzer op te treden. Hoeveel van die primitieve 'wilde scholen' ontstonden, weten wij niet - er zijn er in totaal misschien wel enkele duizenden geweest.

XCAl in '29 overwogen gouverneur-generaal de Graeff en de Raad van Nederlands-Indië om tegen die wildgroei maatregelen te nemen. Er werd toen besloten, aan de Hollands-Inlandse Onderwijscommissie (een commissie welke o.m. diende na te gaan of er meer Hollands-Inlandse scholen moesten worden opgericht) advies te vragen, maar dat was nog niet opgesteld toen de commissie (over de 'wilde scholen' zweeg zij) haat algemeen eindrapport uitbracht: Zij meende dat het maatschappelijk niet verantwoord was, nieuwe Hollands-Inlandse scholen op te richten - bovendien was daar geen geld voor. Daarmee werd achter de uitbreiding' van het Europese onderwijs een punt gezet. In de kringen van inheemsen, Indische Nederlanders en Vreemde Oosterlingen leidde dit tot grote ontevredenheid - een symptoom daarvan was dat de onderwijs-begroting-'33 eind augustus '32 door de Volksraad werd verworpen: de eerste (en enige) maal dat de Volksraad zich tegen een geheel begrotingshoofdstuk uitsprak. Kort nadien nu moest de Volksraad stemmen over een ontwerp- 'wilde . scholen' -ordonnantie; de gebeurtenissen die op die stemming zouden volgen, zouden het gouvernement nopen, zijn koers te wijzigen waarmee het in de ogen van veel politiek-bewuste inheemsen een gevoelige nederlaag zou lijden.

XCEigenlijk was dat al de tweede keer dat het gouvernement zich genoopt zag zijn beleid te wijzigen, 21

217 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

XCDe eerste had betrekking gehad op het gouvernementeel toezicht op de dorpsvoorgangers en alle overigen die als leraren, goeroe's, godsdienstonderwijs gaven. In 1905, toen het gouvernement bevreesd was geweest dat zich in Indië een Pan-Islamisme zou ontwikkelen hetwelk zich tegen het Nederlands gezag kon keren, was in de eerste z.g. goeroe ordonnantie bepaald dat alle goeroe's een schriftelijke vergunning moesten hebben van het bestuur (op Java de regenten, in de zelfbestuursgebieden in de Buitengewesten de sultans en andere volkshoofden, elders in de Buitengewesten de BB-ambtenaren) en dat het bestuur er bovendien op moest toezien dat de goeroe's met hun onderwijs geen verzet predikten - bestuurders waren dat jegens wie menige goeroe een zekere animositeit koesterde: jegens de BB-ambtenaren omdat zij Nederlanders waren, jegens de inheemse bestuurders omdat zij hun beleid op de adat, niet op de Koran baseerden. Twintig jaar later, in 1925, werd een tweede goeroe ordonnantie uitgevaardigd die in zoverre een verzachting van de eerste inhield dat de goeroe voortaan geen vergunning diende aan te vragen - hij moest zich echter wèl bij de bestuurders laten registreren en hij bleef aan hun controle onderworpen. Op Java en elders in de archipel werd die nieuwe ordonnantie met sterke wrevelontvangen, maar toen zij in '28 ook op West-Sumatra van kracht werd verklaard, rees onder de Islamietische Minangkabauers een zo algemeen verzet, vooralook gesteund uit kringen van de Mohammadijah-beweging, dat het gouvernement bakzeil moest halen: West-Sumatra viel nadien buiten de nieuwe regeling.

XCHoeveel sterker het geestelijk verzet van de inheemse wereld was geworden, bleek overtuigend na de behandeling van de ontwerp-'wilde scholen' -ordonnantie.

XCDat ontwerp hield in dat alle 'wilde scholen' (scholen zowel voor jongeren als voor volwassenen) voortaan een vergunning moesten hebben van de hoofden van gewestelijk bestuur die zich zouden laten voorlichten door de onderwijsinspectie welke deel was van het gouvernementsapparaat - het ontwerp ging dus wezenlijk verder dan de ordonnantie uit '23 die slechts had voorgeschreven dat de 'wilde scholen' ter kennis moesten worden gebracht aan de hoofden van gewestelijk bestuur. In de Volksraad werd van verscheidene kanten, ook van inheemse zijde, betoogd dat er alle reden was om de 'wilde scholen' onder controle te stellen (er waren er die zich bedriegelijk 'Hollands-Inlandse school' noemden, een van de inheemse Volksraadsleden sprak van 'ten hemel schreiende toestanden"), maar andere inheemse leden spraken zich met

XC1 Aangehaald in van der Wal: Onderwijsbeleid, p. 522.

218 [PDF]
DE 'WILDE SCHOLEN'

kracht tegen het ontwerp uit omdat het het gouvernement het recht gaf, bij bonafide 'wilde scholen', zoals die van de Taman Siswo-richting, in te grijpen. Het gouvernement deed belangrijke concessies: amendementen van de Volksraad aanvaardend, wijzigde het zijn ontwerp in dier voege dat alleen vergunning zou moeten worden aangevraagd door 'wilde scholen' welke pretendeerden gelijkwaardig te zijn aan gouvernementsscholen, dat men tegen een weigering of intrekking van de vergunning door de hoofden van gewestelijk bestuur in beroep kon gaan bij de gouverneur-generaal en dat die weigering of intrekking, hangende dat beroep, opgeschort zou worden. De ontwerp-ordonnantie werd op 9 september door de Volksraad goedgekeurd met 32 tegen 13 stemmen; tegen stemden een aantal gematigde nationalisten en de fractie van de lagere inheemse bestuursambtenaren. Na de stemming werd bekendgemaakt dat de ordonnantie op I oktober '32 van kracht zou worden.

XCIn de inheemse wereld rees een storm van protesten. Dewantoro eiste in het orgaan van zijn groepering dat de ordonnantie onmiddellijk zou worden ingetrokken (hij noemde haar totstandkoming 'een nederlaag voor de politieke beweging") en hij zond op I oktober aan gouverneurgeneraal de Jonge het volgende telegram:

XC'Excellentie. Dictatorische doorvoering cultureel-maatschappelijk diep-ingrijpende overhaastig voorbereide ordonnantie na afstemming onderwijsbegroting geeft indruk zenuwachtige verwardheid bij regering die bedenkelijk inzake vitale volksbelangen misgreep stop ik -moge waarschuwen [dat] zelfs onweerbaren instinctief uit zelfbehoud zich verweren gelijkerwijs wij mogelijk uit noodzaak overgaan [tot] hardnekkig lijdelijk verzet."

XCDe Jonge zond zijn belangrijkste woordvoerder in de Volksraad, de regeringsgemachtigde voor algemene zaken, naar Dewantoro teneinde deze er van te overtuigen dat bonafide 'wilde scholen' geen gevaar te duchten hadden, maar Dewantoro was onwrikbaar: dit was voor zijn groepering een zaak van beginsel, het aanvragen van vergunningen werd afgewezen.

XCVan inheemse zijde stroomden bij de stichter van de Taman Sisu/o scholen de betuigingen van instemming binnen en tussen oktober ljz en februari '33 -werden op Java en Sumatra duizenden demonstratieve protestvergaderingen gehouden (in Djokjakarta waren er tienduizend demonstranten); dit onderwijsverzet kreeg de steun van praktisch alle

1 Aangehaald a.v., p. 526. 2 Tekst: a.v.

219 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

inheemse organisaties, ook van verscheidene die door het gouvernement als bij uitstek loyaal waren beschouwd. Het gouvernement en de meerderheid van de Volksraad hadden al die reacties niet voorzien.

XCBeide redden zich aldus uit de moeilijkheden dat de Volksraad een van inheemse zijde ingediend initiatiefvoorstel aannam waarbij de 'wilde scholen' -ordonnantie tijdelijk buiten werking werd gesteld, dat het gouvernement, hiermee accoord gaande, een gewijzigde ontwerp-ordonnantie aan de Volksraad voorlegde welke niet meer was dan een herhaling van de in '23 getroffen regeling, dat de Volksraad het nieuwe ontwerp goedkeurde nadat er nog de aanvullende wijziging in was aangebracht dat de nieuwe ordonnantie niet op onderwijs aan volwassenen van toepassing zou zijn, en dat het gouvernement de nieuwe ordonnantie op I januari '34 van kracht liet worden.

XCOp deze gebeurtenissen terugziende sprak de Australische historicus John Ingleson in '79 van 'a crucial victory' voor de inheemse nationalistische beweging. Eind '33 werden namelijk alle inheemse politieke partijen die voor de onafhankelijkheid van Indonesië waren opgekomen, onderdrukt en nadien waren het, aldus Ingleson, 'the thousands of national schools that kept alive and promoted the national idealsfor which these parties had stood."

XCDit lijkt ons niet juist gezien: het is twijfelachtig of de oorspronkelijke 'wilde scholen' -ordonnantie zou hebben geleid tot ingrijpen tegen de 'national schools' welke Ingleson op het oog had, en als die' national schools' al te duidelijk de politieke idealen van de non-coöperatoren beleden, dan werden zij, omdat zij 'rust en orde' in gevaar brachten, wel degelijk gesloten. Dat evenwel de inheemse beweging voor haar gevoel een overwinning had behaald, beamen wij: een overwinning dan zowel op de meerderheid van de Volksraad als op het gouvernement - er was een ordonnantie uitgevaardigd en breed verzet in de inheemse wereld had er toe geleid.dat zij door een gewijzigde was vervangen waartegen geen bezwaar was gemaakt.

XCHet kwam in de jaren '30 tot nog een tweede ontwerp-ordonnantie waarmee het gouvernement zich grote moeilijkheden op de hals haalde.

I John Ingleson: The 1927-1934 (1979), P· 20 7·

220 [PDF]
EEN ISLAMIETISCHE FEDERATIE

Dat was in '37, onder het bewind van gouverneur-generaal van Starkenborgh. Het gouvernement had toen het voornemen, nadere regels te geven voor het sluiten en ontbinden van de huwelijken van inheemsen, Arabieren en andere Vreemde Oosterlingen. Een voorlopig ontwerp voor de desbetreffende ordonnantie die, op basis van vrijwilligheid, inschrijving van het huwelijk bij de burgerlijke stand mogelijk zou maken en voorts inhield dat een echtscheiding dan slechts door de rechter zou kunnen worden uitgesproken, werd aan de Volksraad voorgelegd - een van de inheemse leden voorspelde dat het ontwerp, tot ordonnantie verheven, tot een ontzaglijke beroering zou leiden. Er vonden terstond al vergaderingen van inheemsen plaats waar felle protesten werden geuit. Niet dat voor die ordonnantie niet veel te zeggen was! Krachtens de adat en volgens de regels van de Islam hadden gehuwde vrouwen vrijwel geen bescherming (wij herinneren er aan dat zij op grote schaal door hun partners werden verstoten) - het gouvernement had dan ook gehandeld conform de wensen die al enkele jaren lang door modern denkende, ontwikkelde inheemse vrouwen waren geuit. Die vrouwen bleken even. wel slechts een kleine minderheid van de inheemse wereld te vertegenwoordigen. Het overgrote deel wenste niet dat het Nederlands gouvernement ingreep in zaken die door de adat en het Islamietisch recht geregeld waren. Van Starkenborgh moest inbinden: het voorlopig ontwerp voor de huwelijksordonnantie leidde niet tot een stuk dat aan de Volksraad werd voorgelegd. Aan de actie tegen het voorlopig ontwerp had de Mohammadijah deelgenomen naast de Nahdat 'al Oelama - de voormannen van beide richtingen meenden dat het zin had, hun contacten te bestendigen, en zo kwam als-gevolg van de geslaagde actie tegen de mogelijke huwelijksordormantie in september '37 in Soerabaja een nieuw lichaam tot stand: de Madjilisoel Islami! a'laa Indonesia (de Hoge Islamietische Raad van Indonesië) oftewel de Miai. Talrijke kleinere Islamietische organisaties sloten er zich spoedig bij aan.' Het gecombineerd iedental van alle tot de Miai behorende groeperingen overschreed in '41 de vierhonderdduizend. De oprichting van de Miai betekende niet dat de disputen tussen 'moderne' en traditioneel-denkende Islamieten ophielden en de Miai

XCI Eén daarvan, de Achmadijah ('Achmadiaans'), was in haar optreden en doelstellingen met de Mohammadijah te vergelijken. Ook de Achmadijah, uitgegaan van leerlingen van de Brits-Indische Islamiet Mirza Shoelam Achmed (1845-1908) die beweerd had, de Mahdi te zijn, bepleitte een modernisering van de Islam. Zij ontplooide van 1924 af op Java een zekere activiteit.

221 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

zelf was niet veel meer dan een los federatief verband, maar dat verband wàs er nu: was er in de vorm van een Raad die als woordvoerder kon optreden van de Islam in heel Nederlands-Indië. De Raad zou ook in de Japanse. tijd van zich doen spreken.

XCWij memoreerden al dat in 1912 de Indische Partij en de Sarekat Islam, het Islamietisch Verbond, werden opgericht. De Indische Partij was uitdrukkelijk van politieke aard en de Sarekat Islam, een heel veel bredere beweging, was dat in wezen eveneens. Trouwens, ook aan het Islamietisch réveil dat wij in deze paragraaf beschreven, zat een politieke kant vast, zoals bleek bij de bestrij ding van de 'wilde scholen' -ordonnantie en van het voorontwerp-huwelijksordonnantie. De Mohammadijah had bovendien bindingen met de Sarekat Islam en steunde deze beweging actief tot het in 1927 tot een breuk kwam doordat aan de Mohammadijah verweten werd dat zij voor haar onderwijs gouvernementssubsidies aanvaardde. Toen nadien in de jaren '30 aan de politieke groeperingen die op het standpunt van de non-coöperatie stonden, het voortbestaan onmogelijk werd gemaakt, kreeg de Mohammadijah de steun van velen die uit het politieke verzet als het ware vluchtten in het geestelijke. Niettemin moet men constateren dat de beweging als zodanig tot het einde toe een politieke confrontatie met het koloniaal regime uit de weg is gegaan.

XCDat andere groeperingen die politieke confrontatie juist wèl zochten, had niet alleen te maken met hun andere doelstelling maar ook met het feit dat de voormannen van de meeste van die groeperingen, de Sarekat Islam uitgezonderd, van een wereldlijke ideologie uitgingen en zich niet op de Islam oriënteerden of daar zelfs vijandig tegenover stonden. Uit ons relaas nu zal blijken dat diegenen die hun acties voerden op een basis die dwars tegen de Islam inging, het Marxisme bijvoorbeeld, door dat enkele feit al weerstanden wekten bij een deel van de inheemse bevolking.

Eerste politieke beroering

XC

XCDe eerste inheemse vereniging die duidelijke algemene wensen aan het gouvernement kenbaar ging maken, werd in mei 1908 opgericht, zulks

222 [PDF]
'BOEDI OETOMO'

vooral als gevolg van hei: feit dat de Indische Chinezen begonnen waren, op Java een organisatie op te bouwen die zich toelegde op de oprichting van eigen scholen. Het initiatief tot de oprichting van die inheemse organisatie, Boedi Oetomo ('Het schone streven'), werd in Batavia genomen door leerlingen van enkele scholen, vooral van de Dokter-Djawaschool, onder wie de twintigjarige Javaan Raden Soetomo; zij werkten daarbij o.m. samen met een onderwijzerszoon uit Semarang die als dokter-Djawa grote naam zou maken: Tjipto Mangoenkoesoemo; hij zou zich in 1911 bij de bestrijding van pestgevallen op Oost-Java zo verdienstelijk gedragen dat hem de onderscheiding van ridder in de orde van Oranje-Nassau werd verleend.'

XCBoedi Oetomo kreeg spoedig afdelingen op enkele kweekscholen en Opleidingsscholen voor Inlandse Ambtenaren, Osvia's - in Djokjakarta kwam evenwel een afdeling tot stand die hoofdzakelijk bestond uit inheemse gezagdragers en leden van de vorstelijke families, vooral uit het Huis van de Pakoe-Alam. In oktober, toen de vereniging al meer dan zeshonderd leden telde, hield zij in Djokjakarta een eerste congres waarvoor ca. driehonderd inheemsen bij eengekomen waren, onder wie de Pakoe-Alam, vier regenten en twintig vrouwen (op zichzelf een symptoom van vrouwen-emancipatie"). Het congres uitte als wensen dat het gouvernement het onderwijs aan inheemsen zou bevorderen, Boedi

I Hij had een bloeiende praktijk in Soerakarta opgegeven teneinde in Malang, waar de pest woedde, als bescheiden bezoldigd gouvernementsarts werkzaam te zijn; de hem verleende onderscheiding zond hij in '12 terug uit protest tegen het koloniaal regime. 2 Als voorloopster van die vrouwen-emancipatie kan men de in 1879 geboren regentendochter Kartini beschouwen. Haar vader was een verlicht regent, 'die', aldus Nieuwenhuys, 'zelfs zijn dochters (iets ongehoords!) naar de Hollandse school' (een school voor Europees lager onderwijs) 'stuurde. Hij voelde echter niet zó modern (maar hier legde ook zijn plicht als regent hem beperkingen op) of de meisjes moesten na hun twaalfde jaar 'de doos' in, d.w.z. ze mochten zich niet eerder buiten de muren van de regentswoning vertonen dan op huwbare leeftijd en dan alleen als de echtgenote van de man die de ouders intussen voor haar hadden uitgezocht'. (R. Nieuwenhuys: p. 3 15-ló) Op vier-en-twintigja rige leeftijd wèrd Kartini uitgehuwelijkt aan een collega van haar vader, een veel oudere weduwnaar. Zij stierf nog geen tien maanden later na de geboorte van een kind. Een deel van de brieven waarin zij uitdrukking gegeven had aan haar opstandigheid, werd in 1911 in Nederland gepubliceerd onder de titel Twee jaar later richtten mr. van Deventer. de man van het in verschenen artikel 'Een ereschuld', met zijn echtgenote in Nederland de 'Vereniging Kartini fonds' op, die in Indië een aantal door de inheemse leerlingen zeer gewaardeerde kostscholen in stand hield.

223 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

Oetomo verlof zou geven tot het oprichten van eigen dessa-scholen (naast die tot welker oprichting van Heutsz de stoot had gegeven), tehuizen zou openen voor het opvangen van bedelaars, de woeker beter zou tegengaan en volksbibliotheken in het leven zou roepen. Ten congresse betoogde evenwel de hofarts van de vorst; de Soesoehoenan, van Soerakarta, 'dat', aldus een in Den Haag voor de minister van koloniën opgestelde nota, 'de Javaan niet alleen geen Hollandse of Westerse beschaving nodig heeft, maar daarvoor zelfs niet vatbaar is'; dat betoog 'lokte kreten van ontstemming en zelfs gefluit uit' -'"de meeste aanwezigen waren voorstanders van modernisering (maar met mate! Een voorstel van Tjipto om zich tegen de adat uit te spreken werd verworpen) en wensten kennelijk dat het gouvernement ernst zou maken met het beleid van de 'zedelijke roeping', 'de vereniging', aldus de Haagse nota, 'wil dus het gouvernement slechts in de hand werken."

XCHet naar voren treden van Boedi Oetomo kwam voor veel Nederlanders in Indië als een verrassing. Aan dr. G. A. J. Hazeu, Idenburgs adviseur voor inlandse zaken, was niet ontgaan dat de inheemse samenleving in beweging was gekomen, maar anderen ('vele Europeanen', schreef hij aan van Heutsz) hadden daar niets van gezien ..'De Inlander', aldus Hazeu, 'was, zo meenden dezen, nu eenmaal indolent en tot geen enkele zelfstandige, initiatief en energie eisende werkzaamheden in staat, en men had geen reden te geloven dat het ooit anders zou worden. Voor dezulken nu was het congres te Djokjakarta een openbaring."

XCEen jaar later, in 1909, werd aan Boedi Oetomo door het gouvernement rechtspersoonlijkheid verleend. In de vereniging, die toen ca.tienduizend leden telde, was zich inmiddels een belangrijke ontwikkeling gaan aftekenen: de leerlingen van de dokter Djawa-school, de Osvia's en de kweekscholen die allen nog midden in hun opleiding zaten, verloren aan invloed en de inheemse gezagdragers uit Djokjakarta die de aloude Javaanse cultuur wilden handhaven en afkerig waren van het uiten van vèrgaande, laat staan extreme wensen, gingen de toon aangeven. In september '09 liepen Tjipto en een andere radicaal denkende uit het bestuur weg - er werden in hun plaats twee regenten gekozen.

XCTjipto had gewild dat Boedi Oetomo haar actie tot de hele archipel zou uitbreiden, maar ook dat denkbeeld was afgewezen. Boedi Oetomo werd een van alle radicalisme afkerige organisatie; zij kreeg vooral in deJ.

1 Nota, 17 dec. 1908, van de afd. A van het dep. van koloniën in van der Wal: p. 39, 42· 2 Nota, 30 dec. 1908, van G. A Hazeu aan van Heutsz in a.v., p. 43.

224 [PDF]
'BOEDI OETOMO'

Vorstenlanden een sterke aanhang. Eind 1909 had zij omstreeks tienduizend leden, onder hen meer dan duizend Javanen die militairen van het Knil waren. Veelleden waren lagere inheemse bestuursambtenaren die hun salaris ontvingen van het gouvernement; trouwens, enkele door de beweging opgerichte scholen werden door het gouvernement gesubsidieerd en van de oplaag van het door haar in de 'handelstaal van de archipel', het Maleis.', uitgegeven maandblad werd drie-kwart door het gouvernement afgenomen. 'In the eyes of native society therefore the Budi Utomo was widely thought to be government controlled', aldus de Japanse historicus Akira Nagazumi, die de eerste tien rjaar van Boedi Oetomo's geschiedenis nauwkeurig heeft onderzocht.' Het ledental daalde in enkele jaren tot ca. twee-vijfde. Andere organisaties hadden zich toen ontplooid die niet geaarzeld hadden zich tegen het gouvernement te keren. Dat bleef op Boedi Oetomo niet zonder effect: in juli '15, tijdens de Eerste Wereldoorlog dus, nam de groepering. een meer politiek beginselprogram aan dat zich uitsprak voor de vorming van een inheemse militie en de oprichting van een volksvertegeriwoordiging. Toen die laatste in de vorm van de Volksraad tot stand kwam, nam Boedi Oetomo aan de werkzaamheden van het college deel. Het karakter van de organisatie had zich toen in zoverre gewijzigd dat in het centrale bestuur en de plaatselijke besturen lagere inheemse bestuursambtenaren de plaatsen van de hogere hadden ingenomen. Als organisatie van bestuursambtenaren had Boedi Oetomo evenwel geen aantrekkingskracht op nationalisten die zich anti-gouvernementeel wensten op te stellen, vooral niet op de jeugdigen onder hen - ruim twintig jaar na de oprichting, begin 1930, karakteriseerde de toenmalige waarnemend-adviseur voor inlandse zaken E. Gobée het kort tevoren gehouden congres als 'aristocratisch-intellectualistisch', 'eenjavaans congres voot fauanen en wel voor de Javaanse hogere standen."

XCZoals uit ons volgend hoofdstuk zal blijken, ging Boedi Oetomo in '35 in een bredere, overigens in sociaalopzicht nogal conservatieve beweging op.

XCDe belangrijkste figuur onder de overige oprichters was de voorzitter, E. F. E. Douwes Dekker", zoon van een van Multatuli's broers die getrouwd was met een vrouw van gemengd Duits-Javaanse afkomst. E. F. E. Douwes Dekker, geboren in 1879, had dus een Javaanse grootmoeder - hij kon zich van zijn jonge jaren af de gevoelens van gegriefdheid die bij de Indische Nederlanders waren ontstaan, ten volle indenken, trouwens ook die van de inheemse arbeiders bijvoorbeeld op de koffieplantages en in de suikerfabrieken. Hij werd, na de hbs in Batavia doorlopen te hebben, eerst employé op zulk een plantage, daarna in zulk een fabriek; in beide gevallen werd hij spoedig ontslagen omdat hij voor de inheemse arbeiders opkwam. Ten tijde van de Boerenoorlog trok hij naar Zuid-Afrika om aan de zijde van de Boeren te vechten tegen de Engelsen. Die maakten hem krijgsgevangen en interneerden hem twee jaar op Ceylon. In 1903 kwam hij op Java terug. Hij werd er journalist, laatstelijk aan het Bataviaas Nieuwsblad, en het is waarschijnlijk dat hij in Batavia de jeugdige inheemsen stimuleerde, die tot de oprichting van Boedi Oelama overgingen. Hij bleef met hen, vooralook met Tjipto, in contact.

XCNa een reis naar Europa vestigde hij zich in 1910 in Bandoeng waar hij een blad ging uitgeven, De Expres. Over de inhoud daarvan was dr. D. A. Rinkes, adjunct-adviseur voor inlandse zaken, allerminst te spreken. 'Het gevoel van eigenwaarde', rapporteerde hij aan gouverneur-generaal Idenburg,

XC'tracht de heer D.D. op te wekken, enerzijds door de 'Indiërs' te vleien en hun goede eigenschappen in allerlei variaties ten tonele te voeren, anderzijds door de Europeanen (volbloed-) neer te halen door uitvoerige verhalen nopens hun lichtzinnige en gedepraveerde leven in alle vormen, de moorden, diefstallen,

XCt Wat wij over hem schrijven, is hoofdzakelijk gebaseerd op de studie van P. W. van der Veur: 'E. F. E. Douwes Dekker. Evangelist for Indonesian Political Nationalism', opgenomen in de in 1980 verschenen, door prof. dr. C. Fasseur samengestelde bundel Geld en geweten, dl. II, pag. 78--95.

226 [PDF]
DE INDISCHE PARTIJ

souteneursstrekenen andere weerzinwekkende misdaden, waarvoor hij het feitenmateriaalaan de schandaal-reportagevan de Europesegrote steden ontleent."

XCEr waren in die tijd reeds enige organisaties die uitsluitend of voor een deel uit Indische Nederlanders bestonden: de niet-politieke Indische Bond, in 1898 opgericht, de Vereniging Insulinde, opgericht in 1907, en de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, opgericht in 1908. Douwes Dekker werd lid van Insulinde, maar hij vond haar leiding en die van de Indische Bond veel te behoudend - begin september 1912 richtte hij in Bandoeng de Indische Partij op; hijzelf werd voorzitter, Tjipto vice-voorzitter, Raden Mas Soewardi Soerianingrat (later de man van het Taman Siswo-onderwijs) een der bestuursleden. Artikel z van de statuten luidde:

XC'Het doel der Indische Partij is het patriottisme aller Indiërs voor de bodem, welke hen voedt, wakker te roepen teneinde hen te nopen tot samenwerkingop de grondslag van staatkundigegelijkstelling om dit Indischevaderland tot bloei te brengen en het voor een onafhankelijk volksbestaanvoor te bereiden.'

XCIn die geest werd actie gevoerd, zulks met gebruikmaking van partijvlaggen waarvan, als teken van rouwover de Nederlandse overheersing, zwart de hoofdkleur was.

XCSpoedig vormden Douwes Dekker, Tjipto en Soewardi een driemanschap dat de Indische Partij ging leiden - zij werden in de inheemse wereld aangeduid als 'Klavertje Drie', Tiga Serengkai.

XCNaast inheemsen traden ook Indische Chinezen en vooral Indische Nederlanders als lid toe; de nieuwe partij ging dan ook bepleiten dat die Chinezen en Indische Nederlanders landbouwgronden in eigendom zouden kunnen verwerven. Sommige inheemsen werden daardoor afgeschrikt maar andere zagen in Douwes Dekker, die openlijk het einde van het koloniaal bewind predikte, een afgezant des hemels; in Semarang, in Soerakarta en elders op Midden-Java deed de mare de ronde dat hij een reïncarnatie van Mohammed was. Toen afgevaardigden van de afdelingen in december '12 in Bandoeng bijeenkwamen, had de Indische Partij meer dan vijfduizend leden - drie maanden later waren het er meer dan zevenduizend: afgezien van een onbekend aantal Indische Chinezen ca. vijf-en-vijftighonderd Indische Nederlanders en ca. vijftienhonderd inheemsen; de meesten van die laatsten hadden Westers onderwijs geno

XC, Notajan.in van der Wal:p.

I6 I9I3, I07.

227 [PDF]
INDI~ ONTW AAKT

ten. 'Met verbijstering', aldus later de oud-journalist W. eh. J. Bastiaans (zelf Indische Nederlander),

XC'onderging men destijds' met welk een tevoren nooit gekende geestdrift de Indo-Europeaan samen met de Indonesiër optrok met vaandels en muziekkorpsen. Demonstraties zoals Indië nooit eerder had gezien ... Het enthousiasme onder de Indo-Europeanen, in het bijzonder de weinig-bemiddelden die zich hulpeloos voelden en voor wie Douwes Dekker een redder was die hen '... uit de misère waarin zij zich verzonken voelden, opheffen zou, was enorm. Men moet dit persoonlijk hebben waargenomen om er een indruk van te hebben. Hij werd op handen gedragen en was voor velen letterlijk een Godsgezant."

XCIn de zomer van '13 besloot gouverneur-generaal Idenburg met kracht tegen de Indische Partij op te treden. De doorslag gaf daarbij het feit dat Soewardi in een op 28 juli in De Expres opgenomen ingezonden stuk geschreven had over de ,wajang-mythen, eindigend-met enkele passages in het Javaans die vertaald luidden: 'Het heilige zwaard zij ons' en 'Alles wat ons in de weg komt, wordt neergehouwen'. Op I augustus (Douwes Dekker zou die dag van een tweede reis naar Europa in Batavia terugkeren) werden Tjipto, Soewardi en twee anderen in Bandoeng gearresteerd - Douwes Dekker, daarvan in kennis gesteld, huldigde hen in De Expres als strijders voor de vrijheid van Indië en werd vervolgens zelf ook opgepakt. Eerst werd besloten Douwes Dekker, Tjipto en Soewardi naar drie verschillende, afgelegen eilanden te verbannen, maar vervolgens werd hun verzoek Indië te mogen verlaten, ingewilligd; zij vertrokken naar Nederland. Tjiptö en Soewardi kregen respectievelijk in '14 en in de zomer van '1:8verlof, naar Indië terug te keren. De latere activiteit van Tjipto (zijn verbanning was om gezondheidsredenen zo spoedig beëindigd) zal nog ter sprake komen - die van Soewardi (Ki Hadjar Dewantoro) beschreven wij reeds.

XCEn Douwes Dekker?

XCHij ging in de Eerste Wereldoorlog eerst een tijdlang in Zürich studeren, nam toen contact op met de Duitse geheime dienst en raakte betrokken bij een Duitse geheime organisatie die via San Francisco Amerikaanse wapens wilde smokkelen naar extremistische elementen onder dé Brits-Indische nationalisten. Hij werd in '16 door de Engelsen in Hongkong gearresteerd en in Singapore opgesloten en in '17 naar San Francisco overgebracht om er als getuige à charge op te treden in eenJ.

, W. eh. Bastiaans: p. 50, 56.

228 [PDF]
E. F. E. DOUWES DEKKER

Amerikaans proces tegen de staf van het Duitse consulaat aldaar en tegen een aantal Brits-Indiërs. Toen evenwel in de aan het proces voorafgaande verhoren bleek dat hij zich Duits geld voor zijn persoonlijke behoeften had toegeëigend en gehoopt had strafvermindering te krijgen als hij de hem bekende geheime Duitse code aan de Engelsen bekend zou maken, besloot de Amerikaanse justitie, er van uitgaande dat hij door de jury als een onbetrouwbare getuige zou worden beschouwd, van zijn diensten geen gebruik te maken. Hij werd naar Singapore teruggevoerd en daar opnieuwopgesloten. In maart '18 verzocht hij het gouvernement in Batavia om verlof, naar Indië terug te keren. In zijn advies aan de gouverneur-generaal, mr. J. P. graaf van Limburg Stirum, noemde de directeur van justitie hem een 'irnitatie-Mirabeau.' 'Mijn indruk van hem deet mij'; schreef deze directeur,

XC'hem beschouwen als het type van de Indo in de ongunstige betekenis van het woord, d.w.z. dat ijdelheid en achterdocht de grondtrekken zijn van zijn karakter met daarnaast een ingekankerde haat tegen al wat Westers is in het algemeen en het Nederlandse totok-regime' in het bijzonder."

XCDe gouverneur-generaal willigde Douwes Dekkers verzoek in en deze werd weer journalist. Noch de inheemse organisaties noch de meeste Indische Nederlanders (van wie velen toetraden tot het in '19 opgericht pro-gouvernementeel Indo- Europees Verbond) wilden meer met hem te maken hebben, slechts een kleine groep Indische Nederlanders die zich na het verdwijnen van de Indische Partij rneester had gemaakt van de Vereniging Insulinde, voelde zich nog met hem verbonden. De vereniging, tot Nationaal-Indische Partij (Sarekat Hindia) herdoopt, nam in de loop van '19 een revolutionair karakter aan en Douwes Dekker zat het gehele jaar '20 in preventieve hechtenis. Na zijn vrijlating trok hij zich uit de politiek terug en richtte in Bandoeng een grote onderwijsinstelling op, bestaande uit vijf scholen voor lager en vier voor diverse soorten voortgezet onderwij s. In '37 werd hem door het gouvernement verboden, persoonlijk als leraar op te treden - drie jaar later, in de zomer van '40, ging hij de Japanners diensten bewijzen. Die komen nog ter sprake.

XCEerste voorzitter van het verbond werd een in Soerakarta wonende hadji, Mas Samanhoedi, die eigenaar was van een batikwerkplaats. Het kan zijn dat de oprichters reageerden op het optreden van in het vorstendom Soerakarta wonende Indische Chinezen. Onder hen was eind 'IIbegin '12 grote beroering ontstaan doordat het vermolmde keizerlijk bewind in China ten val was gebracht - China was een republiek geworden en 'al spoedig na dit grote voorval', aldus later in' 12 de resident van Soerakarta, 'begonnen de Chinezen hooghartig tegen de inlander op te treden, zij ontzagen zich niet hem te vertellen dat de nieuwe republiek de Hollanders wel spoedig van Java zou verjagen en dat zij hier dan heer en meester zouden zijn." Maar ook elders op Midden-Java was, zo schreef de resident van Rembang (zie kaart V op pag. 47), 'de arrogantie van de Chinezen, wi en een republiek-kolder in het hoofd was geslagen, méér dan hinderlijk ... Overal werd verteld dat binnen drie maanden de Chinese vloot voor Java zou liggen."

XCDie nieuwe beduchtheid voor wat men wellicht van de Chinezen te verwachten had, entte zich als het ware op de bestaande afkeer jegens de handelaren onder hen. In de begintijd was de Sarekat Islam (aanvankelijk heette zij Sarekat Dagang Islam, Verbond van Islamietische Handelaren) dan ook eerder anti-Chinees dan anti-gouvernementeel. Zij riep op tot het stichten van eigen handelsondernemingen en coöperaties, wilde de scholing van de inheemsen bevorderen en de Islam verbreiden, d.w.z. de Islam in zijn orthodoxe vorm die verschilde zowel van de vrije opvattingen die men er op Middenen Oost-Java op nahield als van de moderne vorm, die van november '12 afin Djokjakarta werd verkondigd door de Mohammadijah. Dat de actie in het teken van de Islam werd

1 Wat wij over de in de eerste jaren van haar bestaan schrijven, is hoofdzakelijk gebaseerd op het uit I982 daterend proefschrift van A. P. E. Korver: 1912-1916. 2 Brief, II nov. I9I2, van de resident van Soerakarta aan de gouvemeur generaal in van der Wal: p. 97. 3 Brief, z.d., van de resident van Rembang a.v. in a.v., p. 333.

230 [PDF]
OPRICHTING VAN DE 'SAREKAT ISLAM'

geplaatst, bleef niet zonder effect bij de streng-gelovigen onder de inheemsen, met name bij talrijke wetsgeleerden en dorpsvoorgangers : zij bevorderden dat de Sarekat Islam, anders dan de Mohammadijah, van meet af aan positief werd ontvangen door de eenvoudige dorpelingen. In de loop van '12 breidde de nieuwe beweging zich dan ook snel over Java uit en toen zij in januari '13 in Soerabaja (in die grote handelsplaats was de wrok van de inheemsen tegen de Chinese handelaren nog groter dan elders) haar eerste congres hield, werd Samanhoedi aan de vooravond daarvan aan het station door een muziekkorps en een menigte van naar schatting vijfduizend inheemsen opgewacht, 'het gedrang', aldus Korver, 'was zo groot dat (hij) meer naar de gereedstaande auto werd gedragen dan dat hij er heen liep.'!

XCBij het congres, dat in de openlucht plaatsvond, waren acht- tot tienduizend inheemsen aanwezig. Daar trad overigens niet Samanhoedi als de belangrijkste spreker op maar de voorzitter van de Soerabajase afdeling, een andere hadji van een iets hogere adellijke rang: de dertigjarige Raden Mas Oemar Said Tjokroaminoto, kleinzoon van een regent, zoon van een wedono (inheems districtshoofd), gediplomeerde van een Osvia - hij had evenwel maar kort een ondergeschikte functie gehad in het inheems bestuursapparaat; nadien was hij successievelijk kantoorbediende, joarnalist, leerling-machinist en chemisch analist geworden. Hij was gehuwd met de dochter van een inheems bestuursambtenaar; zij dreef in Soerabaja een kosthuis voor leerlingen van middelbare scholen.

XCTjokroaminoto oftewel Tjokro (in de inheemse wereld werd hij meestal 'Pak Tjokro', 'Vadertje Tjokro', genoemd) was een begaafd spreker. In zijn openingsrede van het congres te Soerabaja uitte hij zich gematigd. 'De Sarekat Islam is', zei hij,

XC'geen politieke partij, geen partij die de revolutie wil, zoals door velen wordt gemeend ... Wij zijn loyaal tegenover het gouvernement en wij zijn tevreden onder de Hollandse regering. Het is niet waar ... dat wij willen vechten. Wie dat zegt of denkt, is niet goed bij het hoofd. Dat willen wij niet, duizendmaal neen!"

XCDie gematigdheid bevorderde, dat toen twee maanden later, in maart 1913, in Soerakarta een tweede congres van de Sarekat Islam plaatsvond, de Soesoehoenan er zijn paleistuin voor ter beschikking stelde. Ook hier

1 A. P. E. Korver: 1912-1916, p. 23. 2 Aangehaald in de dl. III, p. 695-96.

231 [PDF]
INDII3 ONTWAAKT

waren weer duizenderi inheemsen aanwezig, zevenduizend volgens één, twintigduizend volgens een andere schatting. Een trein uit Oost-Java had een deel van die duizenden naar Soerakarta gebracht, 'aan de stations langs de route werden dezen', aldus Korver, 'geestdriftig door medeleden' (die geen geld of geen tijd hadden om mee te reizen) 'toegejuicht en met muziek ontvangen."

XCEr werd in Soerakarta een Centraal Comité, een hoofdbestuur, gekozen; Samanhoedi werd voorzitter, Tjokro vice-voorzitter. Ook hier evenwel was het Tjokro die de vergaderingen leidde - niet Samanhoedi maar hij werd in de ogen van de inheemse volksmassa's op Java de man die het waagde, publiekelijk wensen aan het gouvernement kenbaar te maken, en op hèm concentreerden zich nu prompt de Messiaanse verwachtingen die sinds de Voor-Hindoe-tijd van generatie op generatie waren overgedragen: sommigen zeiden dat niet Douwes Dekker maar hij de reïncarnatie van Mohammed was, anderen dat hij als Mohammeds zoon uit de hemel was afgedaald, weer anderen dat de Mahdi, de vernieuwer en verlosser van de Islam, komende was of dat de voorspelling van vorst Djojobojo spoedig werkelijkheid zou worden. Overal waar Tjokro optrad, trachtten duizenden inheemsen naar voren te dringen om hem van nabij te zien en, zo mogelijk, zijn kleren aan te raken.

XCVeel propagandisten van de Sarekat Islam knoopten bij die Messiaanse verwachtingen aan: ja, de Ratoe Adil, de Rechtvaardige Heerser, was komende - 'selbst die Aufnahme neuer Mitglieder wurde', aldus een van de biografen van Soekarno (de eerste president van de Republik Indonesia), Bernard Dahm,

XC'in verschiedenen Abteilungen nach den traditionellen Begrüssungiformeln des 'Ratu Adiî durchgeführt. Geheimnisvolle Handlungen wurden praktiziert, z.B. Trinken von geweih tern Wasser, Ausgabe von versrhiedenfatbigen Mitgliedskarten, geheime Eide usu/., urn so die letzten Zweifel an dem Ausbruch eines 'neuen Reiches' zu nehmen'?

XCHad de Indische Partij een zwarte vlag in gebruik genomen, de Sarekat Islam koos er een die veel meer tot de verbeelding van de inheemsen sprak: eerst een geel-groene (groen was de kleur van de Islam), later een rood-witte - rood en wit waren de traditionele kleuren geweest van het rijk Modjopahit.' Die vlag was belangrijk: een eigen symbool, duidelijk

1 A P. E. Korver: 1912-1916, p. 24. 2 B. Dahm: (1964),p. 17. 3 Voor de keuze van die kleuren werden in die tijd ook wel andere verklaringen gegeven. Rinkes, later Hazeu's opvol~er als

232 [PDF]
'DE KREET VAN EEN VOLK'

afwijkend van het rood-wit-blauw van het koloniaal gezag. Duizenden, tienduizenden schaarden er zich achter. 'Toen de naam Sarekat Islam in deze gewesten voor het eerst werd gehoord', aldus in '27 de Algemene Secretarie in een terugblik op de beweging,

XC'werd hij met ongekende geestdrift begroet, overgenomen en doorgegeven van mond tot mond, van dessa tot dessa, van stad tot stad, zodat hij alras geheel Indië vervulde als de kreet van een volk dat zich zijn noden en tegelijk zijn kracht bewust werd"

XChet was of zich uit de diepte van de inheemse samenleving een reusachtige golf begon te verheffen die het Nederlandse gezag dreigde te overspoelen. In april '14, ruim een jaar na:het eerste congres In Soerabaja (Tjokro had inmiddels Samanhoedi's plaats als voorzitter van het Centraal Comité ingenomen), had de Sarekat Islam al meer dan tachtig afdelingen die over heel Indië waren verspreid en bedroeg haar ledental (alleen Islamieten van achttien jaar en ouder hadden lid kunnen worden) bijna vierhonderdvijftigduizend. Zulk een massabeweging van inheemsen had Indië nimmer te aanschouwen gegeven.

XCAls opvolger van van Heutsz was in 1909 de anti-revolutionair A. W. F. Idenburg tot gouverneur-generaal benoemd." Hij kende Indië goed: hij had er bijna twintig jaar als beroepsofficier gediend.

XCIdenburg, in 1861 in Rotterdam geboren (zijn vader was er scheepsen huisarts), doorliep in Utrecht een hbs, volgde aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda een opleiding als genie-officier en vertrok

Adviseur voor inlandse zaken, schreef in 'IS dat rood en wit 'de kleuren (waren) van roodbruine suiker en wit klappervlees, uit welke beide ingrediënten een aantal smakelijke gerechten te vormen is, als symbool, naar mij werd meegedeeld, van de verbinding van twee verschillende elementen tot één geheel.' (Nota, 30 nov. 1915, aan de gouverneur-generaal in van der Wal: p. 416) , Algemene Secretarie: Nota inzake de Partij sept. 1927, in Kwantes: dl. II (1978), p. 589. 2 Voor het nu volgende ontleenden wij enkele gegevens aan Idenburgs levensschets door prof. dr. C. Fasseur in het dl. I (1979), pag. 26S_:68.

233 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

in '82 als tweede luitenant naar Indië. Hij was overtuigd gereformeerd en stak die overtuiging niet onder stoelen of banken; zo weigerde hij principieel bij de zondagse recepties van meerderen aanwezig te zijn. In het midden van de jaren '90 met verlof in Nederland vertoevend, ontmoette hij daar Kuyper. Die ontmoeting bepaalde zijn latere carrière: toen hij in 1901 (hij was toen chef van het kabinet van de legercommandant) om gezondheidsredenen Indië en de militaire dienst verliet, droeg de anti-revolutionaire leider er zorg voor dat hij prompt in de Tweede Kamer werd gekozen. Een jaar later werd hij minister van koloniën in Kuypers kabinet en na vervolgens ook nog een kleine drie jaar gouverneur van Suriname te zijn geweest, kreeg hij in 1908 als lid van het kabinet-Heemskerk voor de tweede maal de portefeuille van koloniën toebedeeld - hij was het, die na de beruchte expeditie in het achterland van Atj eh het Knil verdedigde, toen, gelijk eerder vermeld, in de Tweede Kamer van 'beulenwerk' was gesproken. Van ganser harte was hij aanhanger van de politiek van de 'zedelijke roeping'. Die politiek zag hij niet als in strijd met de handhaving en de consolidatie van het Nederlands gezag, integendeel: onder zijn bewind als gouverneur-generaal vond de verdere 'pacificatie' van Atjeh plaats, twee sultans die het het gouvernement lastig maakten (die van een eiland in de Riouw-archipel en die van Ternate in de Molukken) zette hij af, aan de voor Indië's onafhankelijkheid opkomende Indische Partij onthield hij rechtspersoonlijkheid en toen hij in maart 1916, na zes-en-een-half jaar gouverneur-generaal geweest te zijn, zijn ambt aan zijn opvolger, graaf van Limburg Stirum, overdroeg, uitte hij als wens, 'dat Nederland en Indië, waarlijk één en daardoor krachtig, door Gods zegen voortgaan te bloeien onder de scepter van Oranje.'!

XC'Nederland en Indië waarlijk één' - maar dan toch niet een ongewijzigd Indië! Idenburg droeg er toe bij dat het verbod van politieke vereniging en politieke vergadering opgeheven werd en hij wenste dat in Indië zo spoedig mogelijk een soort parlement zou worden ingesteld met vèrgaande bevoegdheden", hij wenste ook dat inheemsen maatschap

1 Aangehaald in de dl. VIII,p. 1624. 2 In 1909, toen hij minister van koloniën was, had Idenburg in een brief aan van Heutsz 'een college dat, toegerust met de bevoegdheden van een vertegenwoordigend lichaam, zijn medewerking moet verlenen aan alle regelingen van wetgevende aard', 'op den duur volstrekt onmisbaar' genoemd; hij meende toen dat 'voorlopig' alle leden door de Kroon zouden moeten worden benoemd. (Brief, 13 mei 1909, van Idenburg aan van Heutsz, in van der Wal: dl. I, p. 131 e.v.)

234 [PDF]
GOUVERNEUR-GENERAAL IDENBURG

pelijk dezelfde kansen zouden krijgen als Europeanen. Hij bepaalde dat inheemsen die in dienst van het gouvernement of van gouvernementsbedrijven waren, evenveel zouden verdienen als Europeanen van gelijke rang en hij weigerde op Java de poenale sanctie in te voeren. Ten aanzien van de inheemse samenleving deed hij één keer een ernstige misgreep: in 1910 vroeg hij in een rondschrijven aan het BB-apparaat, te bevorderen dat er op zondagen geen inheemse markten gehouden zouden worden - ruim twee weken later moest hij die instructie, die grote weerstand had gewekt in de inheemse wereld, intrekken.

XCIdenburg stond in beginsel met sympathie en begrip jegens het nieuwe dat zich in die wereld ging aftekenen. 'Het is niet te loochenen', schreef hij in maart '13 (enkele maanden dus na het eerste congres van de Sarekat Islam) aan de minister van koloniën, 'dat in de laatste jaren een geest van ontwaking, van zichzelf bewust worden door het oosten gaat. Die geest, in Japan begonnen, grijpt sterk om zich heen, vooral na de RussischJapanse oorlog'! - drie maanden later, in juni, ging hij in een brief aan Kuyper dieper op de Sarekat Islam in? 'U weet even goed als ik', schreef hij,

XC'dat de geestelijke bodem hier sinds jaren geprepareerd is, of men dat nu noemt: 'ontwaken van Azië' of iets anders, doet er weinig toe. De inlander begint zich rekenschap van zijn bestaan te geven; hem is voorgerekend dat hij zijn gronden ver beneden de waarde voor de suikercultuur verhuurt; dat hij te weinig arbeidsloon ontvangt; hij geeft er zich rekenschap van dat men hem in de dessa en bij de lagere inlandse hoofden met zijn klachten vaak als quantité négligeable beschouwt. Hij heeft gehoord wat er in Japan en in China en in Turkije is geschied. Hij heeft de metamorphose der Indo-Chinezen gezien die zeer parmantig optreden. Hij is gaan vragen: waarom?

XCOp die aldus sinds lang geprepareerde bodem heeft zich met reuzensnelheid een vereniging gevormd, wier doel zich voor de Javaan aldus vertaalt: 'laat ons door samenwerking onze positie sterken', 'laat ons onze godsdienst beter naleven'. De Islam komt er natuurlijk altijd bij. Het is de band die de verschillende bevolkingsdelen samenbindt.'

XCWat, schreefhij, 'het belanghebbend Europees publiek vurig (wenste)', was hem bekend. Europese bladen hadden hem herhaaldelijk verweten dat het Nederlands gezag door hem in gevaar werd gebracht, doordat hij, aldus het Soerabaiaas Handelsblad in mei, de Javaan alleen zag 'in de

I Brief, 16 maart 1912, in van der Wal: p. 158. 2 A.v., p. 242, e.v.

235 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

belichting die de heren van de huilerige ethiek op hem projecteren'.' Suikerondernemingen waren er in mei en: juni toe overgegaan, hun plantages en fabrieken extra te beveiligen, angst voor een algemene opstand had er toe geleid dat wapenhan:dels uitverkocht raakten - talrijke Europeanen wensten dat de gouverneur-generaal zou besluiten de Sarekat Islam 'met geweld (te) onderdrukken. Dat zou ik doen', schreef hij, 'als die beweging wortel was en niet vrucht. Als ik nu de beweging onderdruk, blijft de wortel en op die wortel groeit geheime actie.' Hij was tot een tussenoplossing gekomen: niet de landelijke vereniging Sarekat Islam zou hij als rechtspersoon erkennen maar louter haar regionale organisaties, dat laatste op Java per regentschap. 'Mijn opvatting over deze zaak', schreef hij verder,

XC'is vrucht van nauwkeurig onderzoek. Zij wordt door velen niet gedeeld. Allerminst door hen die eigenbelang voor algemeen belang achten, Natuurlijk ook niet door hen die de Javaan voor een beweging als deze niet 'rijp' achten. Dezen vergeten dat geen volksbeweging in de geschiedenis gewacht heeft tot in die zin het volk 'rijp' was (Japan was evenmin 'rijp" als China). Dergelijke bewegingen zijn altijd het werk van enige meer omwikkelden en het volk is in hun handen een beweegbare massa.'

XCVijf weken later, in juli, vloeide Idenburg wéér een brief aan Kuyper uit de pen." Hij had, schreefhij nu, 'wèl bewust' zijn beleid laten bepalen door het anti-revolutionaire beginselprogram en tevens het Indische regeringsreglement in het oog gehouden dat hem als 'een der gewichtigste plichten''de bescherming van de inlandse bevolking tegen willekeur van wie ook' had opgelegd. 'En daardoor', ging hij verder,

XC'ben ik in conflict gekomen met conservatieve overtuigingen en neigingen, met kapitaalbelangen en persoonlijke gevoeligheden. Men heeft wel geroepen dat men de economische verheffing van de inlander wil: dat men hem intellectueel en materieel op hoger peil wil brengen - maar als dat heel eventjes begint te geschieden, dan huilt men: 'ZÓ niet, want dan vermindert zijn gedweeheid en moet ik meer' betalen.'

XCDit laatste zegt men natuurlijk zó niet; men fluistert het en zegt:'de bevolking verwildert.'

XC, Een oude planter had aan Idenburg gezegd: 'Dat blad of liever zijn redacteur. , . staat in dienst niet van de suiker-administrateurs, want die komen met de bevolking in aanraking en hebben over het algemeen wel hart voor haar: maar het staat in dienst van de suiker en die heeft geen hart. Dat zijn de mensen in Nederland die alleen maar dividenden en procenten vragen.' (a.v.,p. 245) 2 A.v., p. 295 e.v.

236 [PDF]
GOUVERNEOR-GENERAALIDENBURG

XCWat men zo noemt is niet anders dan een gevolg van het feit dat de inlander over zichzelve en over zijn omgeving gaat nadenken. Het is het begin van zijn 'ontwaken'. En dit behoeft volstrekt geen 'verwildering' te zijn (en is het tot nu toe niet ... ) maar het is het einde van het tail/able et eorvéable à merci. We moeten ons daarover verheugen al geeft het ons enige moeite. We hebben het aldus gewild (althans het gezegd) en door ons onderwijs bevorderd. En er zou niets dan verheuging zijn indien tevens het Christendom vrijer en dieper kon inwerken. Maar daartegen hebben onze liberalen en vooral de pers hier wel gewaakt.'

XC'Voor slap en futloos' werd hij uitgemaakt. 'Dat krenkt'. En er was geen reden voor:

XC'Ik zeg het zonder enige verheffing maar met dank aan God en uit diepe overtuiging: er is heel wat meer kracht en moed voor nodig om maandenlang weerstand te bieden aan de dagelijkse drang om te doen wat het 'kapitaal' aangenaam en vele bestuursambtenaren niet onwelgevallig zou zijn. Maar ik zou daardoor tegen mijn geweten gehandeld hebben.'

XCLater in juli '13 werd het Centraal Comité van de Sarekat Islam er van in kennis gesteld dat de regionale organisaties van het verbond rechtspersoonlijkheid konden krijgen. Alvorens die beslissing te nemen, had Idenburg de leden van het Centraal Comité in audiëntie ontvangen. Toen zij in Buitenzorg tot zijn werkvertrek werden toegelaten, wilden zij op hun hurken gaan zitten - zó was de adat die inheemsen jegens alle hooggeplaatsten in acht plachten te nemen, maar Idenburg wees op de stoelen die klaargezet waren en zei: 'Wij zijn allen mensen.'!

XCHet bericht dat de Sarekat Islam niet werd verboden, werd door vele Europeanen met wrevel ontvangen - er waren er onder hen die het verbond, de SI, gingen aanduiden als 'Salah Idenburg', 'Idenburgs fout'? In augustus ontstond plotseling een paniek waarbij talloze Europeanen en Chinezen uit vrees voor massamoorden en massale roofpartijen waartoe het, zo werd rondverteld, in de nacht van de zaste op de zyste zou komen, uit de binnenlanden naar de steden trokken. Het bleef rustig. Een week later, 3 I augustus, vond in het paleis te Batavia het grote jaarlijkse 'openbaar gehoor' plaats, waarbij tal van zorgvuldig onderscheiden groepen uit de gehele Indische samenleving in een protocollair voorgeschreven volgorde (de vice-voorzitter en de leden van de Raad van Neder

1 D. M. G. Koch: (1960), p. 14. 2 Alfian: p. 64.

237 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

XClands-Indië vormden uiteraard de eerste groep) aan de gouverneur

XCgeneraal werden gepresenteerd, elk met een officiële vertegenwoordiger,

XCtegelijk zegsman namens de groep, aan het hoofd. 'De elite der ambte

XCnarij, militair en civiel, was', aldus een ooggetuige, de socialist D. M. G.

XCKoch,

XC'aanwezig en de 'dertiende groep', de niet-ambtelijke burgerij, was vertegenwoordigd door de voorzitter van de Kamer van Koophandel en Nijverheid te

XCBatavia ... Deze hield een rede, waarin hij de regering ernstig waarschuwde tegen

XChet gevaar dat van de zijde der 'inlandse beweging' heette te dreigen. Idenburg antwoordde met een voortreffelijke, sterke rede, waarin hij dit gevaar ontkende,

XCeen rede die zoveel indruk maakte dat zijn gehoor na afloop applaudisseerde"

XC- menigeen onder de bij het openbaar gehoor aanwezige hoge ambtenaren deelde dus in '13 Idenburgs visie dat het geenszins riskant was om het inheemse deel van de Indische samenleving via de associatie-politiek

XC(de politiek van Snouck Hurgronje, tegelijk de politiek van de 'zedelijke

XCroeping') tot groter zelfbewustzijn op te tillen. Die visie leefde niet bij het ambtenarenkorps als geheel. Dat verbaasde Idenburg niet: 'Wat de ambtenaren hier ontbreekt', schreef hij later in het jaar aan zijn voorganger van Heutsz, 'is alle staatsmangevoel en -besef. Het zijn voor het merendeel administratieve machines, die vrij nauwkeurig lopen, maar een geest die boven de gewoonte uitgaat, vindt men bij zéér weinigen." Tot die weinigen rekende Idenburg zijn twee adviseurs voor inlandse zaken, Hazeu en Rinkes, beiden overtuigd voorstander van Snouck Hurgronje's associatie-politiek.' Rinkes was het die het Centraal Comité van de Sarekat Islam hielp bij het formuleren van voor het gouvernement aanvaardbare statuten van de regionale organisaties en die in de herfst van '13 met Tjokro op Java en Madoera ging rondreizen teneinde te bevorderen dat weerstrevende BB-ambtenaren de erkenning van die regionale organisaties niet zouden saboteren. Helemaal gerust op de ontwikkeling was Rinkes overigens niet; hij had gehoord, schreefhij aan Tjokro, dat er door het Centraal Comité aangestelde, officiële propagandisten van de Sarekat Islam waren die zeiden, 'dat men over twee jaren

XC1 D. M. G. Koch: Batig slot, p. IS. 2 Brief, 13 nov. 1913, in van der Wal: Opkomst, P.3S8. 'Hazeu had in 1898, kort na zijn aankomst in Indië, een Javaanse jongeman . van lage adel, Mas Alimin Prawirodirdjo (meer over deze in het volgend hoofdstuk),

238 [PDF]
IDENBURG EN DE 'SAREKAT ISLAM'

de Hollanders moest verjagen."

XCDat laatste was niet Tjokre's wens. Hij was, aldus Korver,

XC'geen voorstander van de leus 'Indië los van Holland'. Als doel zag hij een 'Staat Indië' die zelfbestuur genoot maar dan wel in één verband met Nederland, d.w.z. als deel van 'Groter Nederland', een term die hij wel gebruikte."

XCOok de Sarekat Islam stond, schrijft Korver,

XC'over het algemeen loyaal ... tegenover het Nederlandse gezag ... Op de eongressen (werd) onveranderlijk het Wilhelmus gespeeld [en] met de Nederlandse vlag gezwaaid en door de sprekers werd nooit nagelaten, hulde te brengen aan de koningin en aan de Nederlands-Indische regering."

XCEr was dus bij Tjokro en de zijnen vertrouwen in de bedoelingen van Nederlanders als Idenburg, Hazeu en Rinkes zij hadden vertrouwen in de bedoelingen van Tjokro. Evenmin evenwel als Idenburg en diegenen die dachten als hij, representatief waren voor de Europese groep als geheel, evenmin waren Tj okro en de andere leden van het Centraal Comité na enige tijd nog representatief voor de honderdduizenden die tot de Sarekat Islam waren toegetreden. Zij bleven hem, waar hij zich vertoonde, opwachten en begroeten uit al de kracht van hun Messiaanse verwachtingen - verwachtingen, 'nog versterkt door de in ' I4 uitgebroken Eerste Wereldoorlog diein de ogen van vele inheemsen een zware slag toebracht aan de naam en het gezag van de Europese mogendheden. Zo in de zomer van '15, toen Tjokro met een ander lid van het Centraal Comité en met een tweede vooraanstaande uit de beweging, hadji Agoes Salim, aangekomen was in een plaatsje op Oost-Java waar op een omheind erf, dat met een erepoort versierd was, een openbare bijeenkomst van de Sarekat Islam zou worden gehouden. Ca. zevenduizend leden waren er heengestroomd, maar er verdrongen zich buiten nog wel dertienduizend anderen. Tjokro sprak 'daarna', aldus Agoes Salims verslag,

XC'werd de vergaderden verzocht om heen te gaan, maar nu wilden ze en moesten ze Tjokro de hand kussen. Om ons ontstond een gedrang. Van alle kanten werd Tjokro aangegrepen en men kuste zijn handen, zijn schouders, de rand van zijn

1 Brief, 25 okt. 1913, in van der Wal: p. 348. 2 A. P. E. Korver: 1912-1916, p. 61-62. 3 A.v., p. 64.

239 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

jas. Hij kreeg het benauwd en sprong op een stoel maar nu omvatten de lieden zijn benen en kusten zijn voeten. Wie niet bij Tjokro konden komen, pakten óns beet. En het hielp niet of we al beweerden niet de leider te zijn, want ze zeiden: 'Het doet er niets toe, u is toch zijn patih: We vluchtten binnen in het gebouwen het [plaatselijk] SI-bestuur verzocht de lieden uiteen te gaan. Maar nu weigerde het volk beslist en verklaarde bij monde van enige sprekers: 'Wij zijn van verre plaatsen gekomen niet om te horen spreken maar om. Raden Mas te zien en hem de hand te kussen. We gaan niet heen zonder hem te zien'; en kalm hurkten zij neer, Toen werd hun aan het verstand gebracht, dat Tjokro zou bezwijken, zo ze hem allen de hand drukten. Als ze beloofden, rustig te blijven zitten, zou Tjokro buiten komen en dan konden ze hem zien. Men vergat echter, de lieden binnen in het gebouw hetzelfde te zeggen. Toen we dan ook buiten kwamen, drongen de lieden van binnen op, terwijl de lieden buiten bleven zitten. Maar toen steeds meer mensen uit het gebouwons omdrongen, begrepen de lui buiten dat ze zó niets te zien konden krijgen en stonden allen op om naar hem te dringen. Het was een verschrikkelijk gedrang. Bij het verlaten van het erf werd de erepoort omver gedrongen en met de grootste moeite alleen gelukte het ons, het gedrang te ontsnappen en naar het aan de overkant van de weg gelegen hotel te vluchten, waar we ons in een kamer opsloten. Nog lange tijd bleef het volk op de weg wachten.

XCIn het hotel vertelde Tjokro dat op zijn reis naar Madoera met de heer Rinkes nog groter volksmassa's hem huldigden en zo indrukmakend was het optreden van die massa, dat de heer Rinkes hem meermalen zeide: 'Tjokro, word niet overmoedig.' 'Het is zwaar', zei hij, 'de leider te zijn van zo 'n fanatiek volk ... Zij zullen alles doen wat ik hen vraag. En dat geeft mij zo 'n zware verantwoordelijkheid. Vaak denk ik er over me terug te trekken, maar ik durf niet, omdat ik niet weet wat het volk dan doen za!.' '1

XCNiet voor de vorming van een 'Groter Nederland' was dat volk in beweging gekomen maar voor de komst van de Ratoe Adi!, voor de verwezenlijking van Djojobojo's voorspelling. Doeleinden waren dat die Tjokro en de overige leden van zijn Centraal Comité niet alleen afwezen maar ook volslagen irreëel achtten.

XCDe Sarekat Islam ging haar best doen, de betrekkelijk bescheiden concrete punten uit haar eerste program te verwezenlijken. Ouders werden aan

XC1 Agoes Salim: 'Rapport', 12 juli 1915, aangehaald in a.v., p,

240 [PDF]
ACTIVITEIT VAN DE 'SAREKAT ISLAM'

gemoedigd, hun kinderen de vereiste tijd op de bestaande scholen te laten gaan; ook werden eigen scholen opgericht, alsook coöperatieve winkels, landbouwcoöperaties en hier en daar handelsondernemingen. Aan die coöperaties en handelsondernemingen was geen lang leven beschoren, zulks als gevolg van, aldus Korver', 'het gebrek aan economische kennis bij de leiders, slecht beheer van de ondernemingen, het lichtvaardig verstrekken van kredieten, gebrek aan kapitaal en te geringe omzetten, een enkele maal ... corruptie en knoeierij." Hier en daar ging de Sarekat Islam ook de criminaliteit bestrijden; in Soerakarta werkte zij daartoe met de politie samen maar 'bij verschillende SI-verenigingen op Java was', schrijft Korver, 'het vertrouwen in de politie en in de lagere ambtenaren zo gering' (Idenburg zou zich dat kunnen indenken) 'dat men deze passeerde en zelf allerlei politietaken ter hand nam." In sommige streken van Midden- en Oost- Java gingen Sarekat Islam-bestuurders nog verder: zij namen taken over die het BB-apparaat placht uit te voeren. 'Zo ontstond', schrijft Korver;

XC'volgens de resident van Soerakarta bij de grote massa de overtuiging dat de SI-besturen boven de ambtenaren verheven waren. Zijn collega in Soerabaja vreesde dat bij SI-leden de overtuiging groeide dat men niet meer onderworpen was aan het gezag der autoriteiten. Hij wees in dit verband op uitroepen van SI-leden als: 'Wij hebben residenten van onszelf!"4

XCDe Sarekat Islam bracht verder de grieven der bevolking onder de aandacht van het BB-apparaat: inzake de machtspositie van de dessa hoofden, de politierechtspraak door Nederlandse bestuursambtenaren, het tekort aan scholen, het ontbreken van de leerplicht, de te hoge belastingen, de te zware herendiensten, de wantoestanden op de particuliere landerijen" de bevoorrechte positie van de suikerondernemingen bij de waterverdeling. enz. Daarbij werden, aldus weer Korver, 'belangrijke resultaten geboekt ... in de vorm van een toegenomen zelfbewustzijn bij de brede massa der bevolking en een voorzichtiger. en minder willekeurig optreden van de kant van vele ambtenaren."bate aanwendde, mits het daarbij maar niet de spuigaten uitliep.' (a.v.,p. 17 8). 3 A.v., p. 100. 4 A.v., p. 101. 5 A.v., p.

I A.v., p. 9'8. 2 'In zeer vele gevallen', aldus Korver, geschiedde het dat functiona rissen van de zich contributiegelden toeëigenden - volgens Rinkes was het evenwel in de inheemse samenleving 'heel gebruikelijk dat diegene die in het algemeen belang iets ondernam, ook een deel van de opgebrachte geiden ten eigen

241 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

XCDe Sarekat Islam kreeg ook een eigen tijdschrift: Al-Islam ('De Islam'). Het werd geheel gevuld met godsdienstige beschouwingen. Het begrip 'Islam' in de naam van het verbond was geen frase. Het verbond maakte ernst met de prediking van een orthodox Islamietisch geloof en had daar ook enig succes mee: de moskeeën werden drukker bezocht, zulks niet alleen op de vrijdagen maar ook op andere dagen. Anderzijds leidde die verstrakking van de Islam er toe dat er in verschillende plaatsen op Java spanning kwam tussen orthodoxe Islamieten en leden van de Sarekat Islam enerzijds (er waren er onder dezen die tegen het bezoek aan 'wajang voorstellingen ageerden) en anderzijds inheemsen die de orthodoxie afwezen. Korver citeert met betrekking tot een van de districten van W est-Java een rapport,

XC'(dat) verscheidene families ... elkaar niet langer (wilden) kennen als verwanten en vrienden; (zelfs lieten) twee à drie echtgenoten zich ... scheiden van hun vrouwen omdat hun vaders nog geen lid waren van de SI; men kende niet meer buren of vrienden die nog niet als lid waren toegetreden."

XCVolgens de op dejaarlijkse congressen gedane mededelingen bleefhet aantalleden van de Sarekat Islam ook na '14 groeien: er zouden in '15 zes-, in '16 zelfs achthonderdduizend leden zijn geweest. Korver meent dat het werkelijk ledental geringer was; zijn onderzoek bracht hem tot de conclusie dat er in de jaren 'I2 tot '16 in totaal ca. zevenhonderdduizend inheemsen zijn geweest die gedurende die gehele periode of een deel daarvan lid waren van de organisatie: ca. vijfhonderdduizend op Java, ca. tweehonderdduizend in de Buitengewesten. Op delen van Zuid-Sumatra waar veel wrevel was tegen het koloniaal gezag, was het ledental naar verhouding het hoogst: daar waren gebieden waar een derde tot twee-derde van de volwassen mannelijke bevolking tot de Sarekat Islam toetrad en hier werd een Sumatraans leider van de beweging, Goenawan, volgens een der Nederlandse controleurs 'als heilige vereerd', 'zowel vrouwen als mannen verdrongen zich om zijn kleren en zijn handen te vatten en te kussen."

XCOp Java onthield de Sarekat Islam zich van vijandig optreden tegen de regenten en zodanig optreden tegen de BB-ambtenaren kwam ook maar weinig voor - wèl werd soms aggressief opgetreden tegen personen die geweigerd hadden lid te worden of die met een lid in conflict waren geraakt, tegen lagere inheemse functionarissen als politie-agenten, op

XC, Av., p. 147. 2 Av., p.

242 [PDF]
ACTIVITEIT VAN DE 'SAREKAT ISLAM'

zichters, kampong en dessa-hoofden en inheemse ambtenaren van de Dienst voor het Boswezen, hier en daar ook tegen Chinese handelaren en geldschieters.

XCDe leiding van de Sarekat Islam lag over het algemeen in handen van ontwikkelden. Van het Centraal Comité maakten veel zonen van de hogere en de lagere aristocratie deel uit (ook een kleinzoon van de vorst uit het Pakoe-Alamse Huis) alsmede verscheidene journalisten; Korver vermeldt dat van de bijna tweeduizend bestuursleden van afdelingen die rechtspersoonlijkheid hadden gekregen, 40 %, de grootste groep, bestond uit handelaren (die 'praktisch allen de titel van hadji droegen'), r6% uit lagere ambtenaren, 14 % uit personen zonder beroep (dat konden zowel jongeren zijn als vermogende inheemsen), 10% uit landbouwers ('de meer gegoede elementen onder de dorpsbevolking') en 8 % uit beoefenaren van religieuze beroepen; van die bijna tweeduizend bestuursleden bezat 33 % een adellijke titel (op Java en Madoera alleen zelfs 48 %) en 35 % een religieuze.' De leiding van de Sarekat Islam lag dus duidelijk in handen van inheemsen die boven of zelfs ver boven het niveau leefden van de volksmassa's. Dat werd niet als bezwaarlijk gezien. Van primair belang leek dat de Sarekat Islam in een belangrijk opzicht iets nieuws bracht: alle taalmoeilijkheden ten spijt (het Maleis was verre van algemeen bekend) werd zij, aldus Korver, 'de eerste sociale beweging in Indonesië waarvan de leiders serieuze pogingen hebben gedaan om de bevolking van praktisch heel Indonesië in één verbond te organiseren."

XCEen sociale beweging dus, en daarmee ook een politieke, maar een beweging die de sociale tegenstellingen in de samenleving nergens ingrijpend kon wijzigen, en een beweging bovendien die in geen enkel staatkundig orgaan haar stem kon verheffen en invloed uitoefenen. Haar oprichting was met uitbundig enthousiasme begroet en diegenen die er lid van werden, konden een tijdlang kracht putten uit het besef dat zij behoorden tot een groot, heel Indië omvattend verbond, als welks leden zij zich in veel afdelingen aan elkaar kenbaar maakten met afgesproken geheime tekens' - de resultaten evenwel, waar al die activiteit toe leidde, kwamen geenszins tegemoet aan de gekoesterde Messiaanse verwachtingen. Hieruit vloeiden twee gevolgen voort: dat enerzijds sommige leden

1 A.v., p. 244-51. 2 A. P. E. Korver: 1912-1916, p. 184. 3 Korver vermeldt 'het opsteken van de hand met gesloten vingers of het met de hand op een bepaalde manier over het gezicht wrijven bij een begroeting; het op een bepaalde manier knopen van de hoofddoek of een ander kledingstuk; het stellen van bepaalde vragen waarop bepaalde antwoorden gegeven moesten worden.' (a.v., p. 187)

243 [PDF]
INDIË ONTW AAKT

vagelijk gingen denken over gewelddadig optreden en dat zich anderzijds bij een groter deel van de aanhang moedeloosheid ging aftekenen. Het algemeen élan begon al in 'IS te verslappen, vooral in de dessa's - Tjokro kreeg het gevoel, dat hij bezig was, vast te lopen.

XCIn die omstandigheden nu werd aan de Sarekat Islam, althans aan haar leiding, een geheel nieuwe impuls gegeven door in Indië werkzame, sinds kort in de Indische Sociaal-Democratische Vereniging georganiseerde, Nederlandse socialisten die meenden dat er voor de Sarekat Islam slechts een toekomst was indien de beweging aan haar acties een meer revolutionair karakter gaf en deze concentreerde op de klasse van welke MarJÇ geleerd had dat zij een nieuwe samenleving zou scheppen: de loonarbeiders. De eerste gecombineerde vergadering van de Indische Sociaal-Democratische Vereniging en de Sarekat Islam vond in februari 'IÓ in Soerabaja plaats.

XCDe Indische Sociaal-Democratische Vereniging was in mei '14 opgericht en die oprichting was vooral het werk geweest van de socialistische agitator H. J. F. M. Sneevliet, een man die zich onderscheidde door (wij citeren een rapport uit '14 van de resident van Semarang) 'een buitengewone strijdvaardigheid, handigheid, welbespraaktheid en zeldzame demagogische overredingskracht ... Een dominerende persoonlijkheid met buitengewoon veel werk-, stuw- en overredingskracht." Toen dit werd geschreven, was Sneevliet een-en-dertig.

XCHij was in 1883 in Rotterdam geboren. Na een hbs doorlopen te hebben, werd hij employé van de Staatsspoorwegen. Hij trad toe tot de Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel. Daarvan werd hij, jong als hij was (acht-en-twintig), in 191 I voorzitter. Toen hij een jaar later lid werd van de linkse afsplitsing van de SOAP, de Sociaal-Democratische Partij, werd hij genoopt het voorzitterschap van zijn vakbond neer te leggen en 'koos hij', aldus zijn biograaf F. Tichelman, 'de weg van zovelen die vastgelopen waren in het moederland: naar Indië!" Wat hem daar vooral trof, was de passiviteit waarmee de inheem

I Aangehaald in Kwantes, dl.!, p. 36-37. 2 F. Tichelman: (1974), p. 22.

244 [PDF]
SNEEVLIET

sen de koloniale verhoudingen aanvaardden; dat een grote beweging als de Sarekat Islam op haar eongressen van loyaliteit jegens het gouvernement getuigde, was hem een gruwel. Hij zag het als zijn voornaamste taak, in Indië het revolutionair sentiment te wekken en wat daar aan organisaties zou ontstaan, in Marxistische richting te stuwen. In Semarang vond hij werk als secretaris van de Handelsvereniging, een soort Kamer van Koophandel, en de eerste organisatie waarop hij invloed ging uitoefenen, was de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, die hoofdzakelijk geschoolde Indische Nederlanders en inheemsen als leden had; een van de inheemsen die sterk onder Sneevliets invloed kwamen, was de twintigjarige Semaoen, voorzitter van de Sarekat Islam-afdeling te Semarang. In mei '14 richtte Sneevliet met enkele geestverwanten, onder wie J. A. Brandsteder en ir. A. Baars, de Indische Sociaal-Democratische Vereniging op. Brandsteder was voorzitter van de Indische afdeling van de (in Nederland gevestigde) Bond van Minder Marinepersoneel en beheerder van het bondsgebouw in de stad die de belangrijkste marinebasis had, Soerabaja, Baars was in 'r4 als gouvernementsingenieur in Indië aangekomen; hij was van de oprichters van de ISDV de enige die het Maleis goed meester was.

XCToen de ISDVontstond, was de Indische Partij reeds verdwenen, maar Sneevliet en Baars hadden nog contact gehad met haar voormannen Douwes Dekker, Tjipto en Soewardi. Na hun verwijdering uit de Indische samenleving werd verbinding opgenomen met de Vereniging Insulinde maar deze was als organisatie van hoofdzakelijk Indische Nederlanders voor Sneevliet weinig interessant - het kwam hem op de inheemse volksmassa's aan en hij beschouwde het dan ook als een succes dat hij in aanraking kwam met het Centraal Comité van de Sarekat Islam. Die verbinding kwam tot stand doordat Sneevliet in Soerabaja af en toe deelnam aan besprekingen welke Tjokro te zijnen huize belegde. Trouwens, de ISDV gaf zich in het algemeen veel moeite, contact te krijgen met inheemsen; zij gaf een orgaan in het Maleis uit en inheemsen konden als lid toetreden. Dat deden o.m. Semaoen, de jeugdige Raden Darsono en, na terugkeer uit zijn ballingschap in Nederland, Tjipto. Uitvloeisel van al deze contacten maar vooral van het contact met Tjokro was dat de ISDVen de Sarekat Islam in februari 'rö de al gememoreerde eerste gemeenschappelijke vergadering hielden. Wat Sneevliet daar betoogde is niet bekend maar zal wel niet wezenlijk hebben verschild van wat hij in die tijd elders naar voren bracht en waaromtrent in een gouvernementeel rapport het volgende werd opgemerkt:

245 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

XC'Bekend zijn de redevoeringen van de heer Sneevliet die 'spuwt' op oude slaafse vormen, die 'spuwt' op het 'ja, meester' der gedweeë inlandse knechten, die de inlander voorhoudt dat hij geen rechten heeft, alleen plichten. Wat heeft de Javaan? Is zijn huis niet gelijk aan de stal zijner geiten? Wordt hij niet geknecht door vreemdelingen die zijn bodem exploiteren en hem benutten als werkkracht, alleen geschikt om te arbeiden voor de mensen van overzee die ginds van verkregen rijkdommen leven, kruimkens achterlatende voor de nederige Javaan? Intellectuelen, roept hij, gij zijt de hoop des vaderlands. Op u rust de plicht om het domme volk, waaruit gij zijt voortgekomen, voor te lichten en het aan te voeren ter verovering van mensenrechten. Gij en uw volk worden geknecht. Schudt dan af de oude vormen die u tot slaafsheid doemen, maakt u los van de banden waarin de overheerser u gevangen houdt. Richt u op, staat overeind in het besef van uw rnenszijn!"

XCBetogen als deze hadden op Tjokro en de zijnen het effect dat zij, al keerden zij zich nog steeds niet tegen het gouvernement, toch scherper kritiek gingen uitoefenen op de koloniale suprematie. 'Men gevoelt hoe langer hoe meer', aldus Tjokro in zijn eerste toespraak op het congres van de Sarekat Islam dat in juni '16 in Bandoeng werd gehouden",

XC'dat het niet meer past dat Indië geregeerd wordt door Holland gelijk een landheer zijn percelen beheert. Het is niet betamelijk, Indië te beschouwen als een melkkoe die slechts eten krijgt ter wille van haar melk ... Thans is het ook niet passend meer dat de ingezetenen, voornamelijk inlanders, geen recht hebben van medezeggenschap in regeringsaangelegenheden die het lot van hen regelen ... Geenszins willen wij uitroepen 'Wèg met het gouvernement', integendeel onze leuze is: 'Mèt het gouvernement, samen met het gouvernement en tot steun van het gouvernement om een goede richting uit te sturen.' 'l

XCMen kan zich niet anders voorstellen dan dat Sneevliet jegens Tjokro betoogde dat het slot van zijn redevoering, als geciteerd, illusie-politiek was: wat was de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië anders dan zaakwaarnemer van Nederlandse kapitalistische belangen? Die argumentatie van Sneevliet en de zijnen bleef niet zonder effect op het Centraal Comité van de Sarekat Islam. Toen deze ruim een jaar later, nl. in oktober '17, op het volgend congres een nieuwe beginselverklaring vaststelde",J.gouverneur-generaal, in van der Wal: Opkomst, p. 171-72, 175. 4 Tekst in Kwantes, dl. I, p.

! Aangehaald in van der Wal: p. 465-66. 2 Kort tevoren had Idenburg rechtspersoonlijkheid verleend aan de als een heel Indië bestrijkende organisatie. l Aangehaald in de nota, 29 sept. 1916, van G. A. Hazeu aan de

246 [PDF]
SNEEVLIET EN DE 'SAREKAT ISLAM'

werd daarin niets gezegd over samenwerking met het gouvernement: er werd 'zelfbestuur' geëist, geen volk had, zo werd gesteld, het recht over een ander te heersen, de Sarekat Islam zou strijd gaan voeren tegen 'het zondig kapitalisme' (hiermee werd vooral het Westers kapitalisme bedoeld) en wel zag zij de Islam als 'de godsdienst bij uitnemendheid voor de zedelijke opvoeding van het volk', maar (en daarmee keerde de beweging zich tegen alle Islamieten die in Indië een louter op de Koran gebaseerde samenleving wilden opbouwen) 'de staat blijve buiten invloed van elke godsdienst-inmenging doch behandele alle godsdiensten op gelijke voet.'

XCIn maart '17 werd het tsaristisch regime in Rusland ten val gebracht. Sneevliet verheerlijkte dat gebeuren in een Semarangs dagblad en stelde het aan de inheemse volksmassa's ten voorbeeld. De plaatselijke Handelsvereniging ontsloeg hem - hij werd toen als secretaris en bezoldigd propagandist aangesteld door de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel. In wat hij verder over de ontwikkelingen in Rusland schreef, getuigde hij van grote instemming met het beleid van Lenin en de bolsjewiki die op een dictatuur van de communistische partij aanstuurden; dat leidde tot verdeeldheid binnen de ISDVen deze werd vervolgens in september '17 verlaten door een groep socialisten die de lijn van de Nederlandse sociaal-democratie wilden blijven volgen; als deel van de Nederlandse SDAP richtten zij de Indische Sociaal-Democratische Partij op. Hun vertrek deed de ISDV verder naar links opschuiven en na de Russische november-revolutie waarin Lenin en de zijnen de macht grepen, werd Sneevliets toon nogjuichender. Het gouvernement meende dat zijn invloed in de in wezen politieke organisaties welke in de inheemse wereld waren ontstaan, allerwege te bespeuren was. Eind oktober '18 sprak gouverneur-generaal van Limburg Stirum er zijn bezorgdheid over uit in een particuliere brief aan mr. Th. B. Pleyte, die minister van koloniën was geweest in het pas afgetreden kabinet-Cort van der Linden en die Indië, waar hij van 1892 tot 1908 als advocaat fortuin had gemaakt, goed had gekend:

XC'Wanneer gij hier terugkeert, mijn waarde, dan zult ge uw Indië ternauwernood herkennen. Uiterlijk is 't alleen ten goede veranderd, maar innerlijk? Het

247 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

is onrustbarend zoals de anarchistische leerstellingen van Sneevliet c.s. invreten, zelfs in Boedi Oelomo-kringen ... Toch acht ik ingrijpen met zgn. exorbitante maatregelen niet verantwoord zolang zij mij daartoe niet dwingen, en wel omdat er werkelijk nog zulke schromelijke misstanden bestaan ten plattelande en het groot-kapitaal zo goed als niets doet om daarin verbetering te brengen, 't geen ik minder aan de vertegenwoordigers [hier te lande] dan aan de machthebbers in Holland wijt."

XCDat waren gedachtengangen die volledig aansloten bij de visie van Idenburg die geweigerd had, de exorbitante rechten op de voormannen van de Sarekat Islam toe te passen omdat hij die beweging gezien had als 'vrucht' van de bestaande ontevredenheid, niet als de 'wortel', en die met instemming het woord van een planter had aangehaald dat de adrninistrateurs van de suikerondernemingen over het algemeen hart voor de bevolking hadden, maar niet' de suiker ... die heeft geen hart. Dat zijn de mensen in Nederland die alleen maar dividenden en procenten vragen.' Ook voor van Limburg Stirum was de 'zedelijke roeping' geen frase - eerder was hij geneigd, met de staatkundige verheffing van Indië haast te maken.

XCDat leidde in de bewogen novembermaand van 1918, nog geen vier weken nadat hij zijn particuliere brief aan Pleyte had geschreven, tot een vertrouwenscrisis tussen hem en de nieuwe minister van koloniën: Idenburg, zijn voorganger, aan wie voor de derde maal de portefeuille van koloniën was toevertrouwd.

De schok van 1918

XC

XCIn augustus '14 had het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in Indië grote- bezorgdheid gewekt: bezorgdheid bij de Nederlanders en alle anderen die zich met het moederland verbonden voelden, dat het oorlogsgeweld niet halt zou houden voor de Nederlandse grenzen, bezorgdheid ook in nog wijder kring dat Indië betrokken kon worden in een strijd waaraan in '14, op Italië na, alle grote Europese mogendheden alsook Japan waren gaan deelnemen. Er was vooral vrees dat laatstgenoemd land op den duur tot aggressie kon overgaan - duidelijk was dat de Nederlandse marine en het Knil niet bij machte waren, de moderne

XCI Brief, 26 okt. 1918,

248 [PDF]
GOUVERNEUR-GENERAAL VAN LIMBURG STIRUM

strijdkrachten van zulk een grote mogendheid te weerstaan. Van tal van kanten gingen dan ook, mede in de inheemse samenleving en daar in eerste instantie bij Boedi Oelama, stemmen op die betoogden dat Indië's defensie moest worden versterkt; daarbij werd vooral bepleit dat men naast het Knil een militieleger in het leven zou roepen, te bemannen uit het haast onuitputtelijk reservoir van de tientallen miljoenen inheemsen. Er was terzake nog geen enkele beslissing genomen toen Idenburg in maart 'I6 als gouverneur-generaal werd opgevolgd door de man die wij reeds enkele keren noemden: mr. J. P. graaf van Limburg Stirum.

XCPleyte, de minister die voor van Limburg Stirums benoeming verantwoordelijkheid droeg, was een overtuigd voorstander van Indië's ontvoogding. Begin ' r 8 verklaarde de memorie van toelichting bij een wetsontwerp tot hervorming van de grondslagen van het bestuursstelsel op Java (een wetsontwerp dat nadien werd ingetrokken, waarna het in '25 tot de al behandelde Wet op de Indische staatsinrichting kwam),

XC'dat het doel der Nederlandse staatkunde in Nederlands-Indië geen ander kan zijn dan Indië's hulpbronnen zoveel mogelijk door Indische volkskracht te ontsluiten, de bevolking geschikt te maken tot het behartigen van eigen belangen en het bestuur van eigen land, en daarmee de grondslagen te leggen voor zelfbestuur"

XCzelfbestuur als deel van het koninkrijk.

XCZo dacht ook van Limburg Stirum er over." Hij was, na in Leiden rechten gestudeerd te hebben, in r896 op drie-en-twintigjarige leeftijd verbonden geworden aan Buitenlandse Zaken en had zowel ten departemente als in de diplomatieke dienst verantwoordelijke functies bekleed. Turkije, China en Japan had hij goed leren kennen. In 'r4 werd hij gezant in Stockholm. Vermoedelijk was het vooral op grond van zijn kennis van de internationale verhoudingen dat deze ervaren diplomaat, al wist hij van Indië weinig af (hij had er in '13 als toerist rondgereisd), midden in de Eerste Wereldoorlog tot gouverneur-generaal benoemd werd.

XCWat zijn opvattingen aanging: bij van Limburg Stirum stond, als bij Idenburg, voorop dat de eenheid van het koninkrijk moest worden gehandhaafd; wie deze zou aantasten en, publiekelijk de onafbankelijk

, Aangehaald door W. H. van Helsdingen in p. 189. 2 In het nu volgende gebruiken wij enkele gegevens uit van Limburg Stirums levensschets door E. B. Locher-Scholten in het dl. I, pag. 336-39.

249 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

heid van Indië bepleitend, de wettelijke weg zou verlaten, zou, zei hij in '20, 'op ijzer bijten'. Hij nam dat deel van zijn taak ernstig.

XCTeneinde het bijeenbrengen van gegevens op grond waarvan hij tot ex- of internering kon besluiten te verbeteren en in het algemeen alle oppositionele stromingen beter te observeren, richtte hij in mei '16, twee maanden nadat hij zijn ambt had aanvaard, een Politieke Inlichtingendienst op' die onder leiding kwam te staan van een gewezen kapitein van het Knil, een gematigd man, die er met ernst naar ging streven, zo nauwkeurig mogelijk te weten te komen wat er in de inheemse samenleving leefde en die, conform de opvattingen van de gouverneur-generaal, afkerig was van al te fors ingrijpen - van Limburg Stirum werd dan ook spoedig in een van de in Indië verschijnende Europese dagbladen voor 'bolsjewiek' uitgemaakt,"

XCHier en daar werd het in de oorlogsjaren in Indië onrustig. In de tweede helft van '15 gingen de inheemse landbouwers die particuliere landerijen bij Soerabaja bewerkten, met klem protesteren toen hun bleek dat die landerijen ten behoeve van de stadsuitbreiding van Soerabaja waren verkocht waardoor zij zonder enige schadeloosstelling brodeloos zouden worden; die protesten, door de Sarekat Islam, de Vereniging Insulinde en Sneevliets ISDV ondersteund, brachten anderhalf jaar lang deining teweeg. Tot gelijke protesten kwam het bij Semarang. Ernstiger was wat op Zuid-Sumatra in het gebied van Djambi gebeurde. De bevolking had er zich na 1900 onder leiding van haar inheemse hoofden enkele jaren lang verzet tegen de consolidatie van het Nederlands gezag; die hoofden waren in 'I2 afgezet en door uit Java overgebrachte inheemse gezagdragers vervangen. Dat had al ontevredenheid gewekt; deze was sterker geworden toen de nieuwe hoofden hoge belastingen en zware herendiensten waren gaan opleggen en toen zich tot overmaat van ramp van '14 af misoogst had voorgedaan. Eind augustus '16 brak een gewapende opstand uit welke door de opstandelingen gezien werd als deel van de 'heilige oorlog' die, zo heette het, door Duitslands bondgenoot Turkije werd gevoerd. Het duurde meer dan twee maanden voordat het Knil de opstand had gedempt; hij werd in zijn laatste fase volgehouden door een kleine schare die beweerde namens de Sarekat Islam op te treden en welker leider zich 'vorst' noemde. Geschat werd dat de opstand aan vijfhonderd opstandelingen het leven had gekost; zij op hun beurt

1 Een tweede taak van de PID was, spionage door agenten van de oorlogvoerende mogendheden tegen te gaan. 2 D. M. G. Koch: p. 21.

250 [PDF]
ONRUST

hadden aan het Knil verliezen toegebracht en enkele tientallen inheemse gezagdragers gedood.

XCDie Djambi'se opstand wekte in heel Indië angst bij een deel van de Europeanen. In ' 13 was in enkele van hun bladen al op een verbod van de Sarekat Islam aangedrongen - dat geschiedde nu opnieuw, waarbij sommige kranten, aldus Hazeu, het gouvernement een 'misdadig-welwillende' houding jegens dat verbond verweten.'

XCWie zo over het gouvernement oordeelde, kon zich slechts nieuwe zorgen maken toen Indië als uitvloeisel van de ontvoogdingspolitiek een eerste centraal-vertegenwoordigend lichaam kreeg: de Volksraad.

XCTot de oprichting van die Volksraad was in december '16 door het Nederlandse parlement bij de wet besloten. Hij zou een adviesorgaan zijn met betrekking tot alle onderwerpen die bij ordonnantie vastgesteld moesten worden en hij zou medewetgevend worden op begrotingsgebied. Hij miste een aantal wezenlijke parlementaire bevoegdheden: het recht van initiatief, het recht van interpellatie, het recht van enquête. Wat kon hij wèl doen? 's Lands zaken in het openbaar bespreken (voor Indië iets volslagen nieuws); dat doende, zouden de leden immuniteit genieten. Het nieuwe lichaam, dat zijn beraadslagingen krachtens het bij koninklijk besluit goedgekeurde reglement van orde in het Nederlands diende te voeren, zou bestaan uit een door de Kroon benoemde voorzitter, tevens lid, en acht-en-dertig andere leden, van wie negentien door de gouverneur-generaal benoemd en negentien door de bestaande gewestelijke en gemeenteraden gekozen zouden worden.

XCOver de gemeenteraden (in het voetspoor van Idenburg had van Limburg Stirum hun aantal belangrijk uitgebreid) schreven wij in de aanhef van dit hoofdstuk. Wij herinneren er aan dat de eerste in 1905 waren opgericht en dat in '16 alle gemeenteen gewestelijke raden tezamen 682leden telden: 520 benoemden, 162 gekozenen. Die gekozenen waren allen Europeanen, want pas in '17 werd bepaald dat ook een deel van de inheemse leden en van de leden-Vreemde Oosterlingen gekozen kon worden. Het actief kiesrecht, slechts door mannen uit te oefenen, werd toen aan voorwaarden gebonden: kiezers moesten drie

XC1 Nota, 21 juli 1917, van G. A. J. Hazeu aan van Limburg Stirum in Kwantes, dl. I,

251 [PDF]
INDIIl ONTWAAKT

en-twintig zijn, Nederlands kunnen lezen en schrijven en een zuiver inkomen hebben van minstens f 600 per jaar' - die laatste twee bepalingen betekenden dat een deel van de Indische Nederlanders, een groot deel van de Chinezen en Arabieren en het overgrote deel van de inheemsen geen stemrecht hadden. Al dezulken konden dus ook op geen enkele wijze invloed uitoefenen op de samenstelling van de Volksraad, voorzover deze uit gekozen leden zou bestaan.

XCHet recht van de gouverneur-generaal om negentien leden te benoemen, gaf hem de gelegenheid tot het aanbrengen van correcties: bij de Europese leden van de raden zouden voormannen van de met de SDAP verbonden Indische Sociaal-Democratische Partij, bij de inheemse leden, die in overwegende mate inheemse gezagdragers waren, voormannen van nationalistische groeperingen maar weinig sympathie ontmoeten - achtte een gouverneur-generaal zulks van belang, dan kon hij enkelen van die voormannen onder de benoemden opnemen.

XCVan Limburg Stirum maakte van die correctie-mogelijkheid gebruik.

XCEr waren in '17 behalve de Indische Sociaal-Democratische Partij nog twee andere politieke groeperingen ontstaan: de Christelijk-Ethische Partij en de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond. Van beide groeperingen konden ook inheemsen lid worden - de associatie-politiek had een zekere aanhang gevonden onder de Europeanen, althans onder diegenen die zich voor politieke zaken interesseerden. Die interesse was verre van algemeen. Veruit de meeste Europeanen, ca. 80%, lieten zich aan de uitoefening van het stemrecht niets gelegen liggen, maar dat gold in de jaren' Ioniet voor diegenen die voor de associatie-politiek voelden. Juist zij waren in grote getale in de raden vertegenwoordigd, althans: onder de negen Europeanen en Vreemde Oosterlingen die in '18 tot Volksraadslid gekozen werden, waren zes candidaten van de Vrijzinnigen-Bond en onder de.tien inheemsen die gekozen werden, vijf die door diezelfde bond naar voren waren geschoven; van die vijf waren twee tevens lid van Boedi Oetomo en was één tevens lid van de Sarekat Islam.

XCGouverneur-generaal van Limburg Stirum mocht veertien Europeanen en vijf inheemsen benoemen. Onder de Europeanen nam hij twee voormannen van de Indische Sociaal-Democratische Partij op, ir. Ch. G. Cramer, een gouvernementsingenieur, en Z. Stokvis, inspecteur van het middelbaar onderwijs, en onder de inheemsen zowel Tjipto als Tjokro, voorzitter van het Centraal Comité van de Sarekat Islam - van Limburg Stirum had overigens in september '17 aan Pleyte geschreven dat het hem

XC1 Nederlandse kiezers: f

252 [PDF]
DE VOLKSRAAD GEÏNSTALLEERD

bleef 'benauwen' dat hij 'slechts zo weinig' inheemsen kon benoemen.' Zijn vrees was dat een lichaam van negen-en-dertig leden waarvan slechts vijftien zouden behoren tot de inheemsen die in de samenleving als geheel een overweldigende meerderheid vormden, de inheemse wereld niet in het minst zou aanspreken.

XCOp 18 mei '18 werd de Volksraad door van Limburg Stirum geïnstalleerd. 'Het nieuwe orgaan', aldus in '41 de Commissie-Visman, 'kwam uit Nederland als een geschenk waarvan men aanvankelijk in Europese en inheemse kringen' (over de reacties onder de Indische Chinezen zullen wij in het volgende hoofdstuk schrijven)

XC'de waarde niet goed schatten kon. Er was naast wreveligheid over dit 'parlementje spelen' vooral vriendelijke belangstelling, maar weinig geestdrift. De dag van 18 mei 1918 ... is voor de tijdgenoten vrijwelonopgemerkt voorbijgegaan. Volgens de ooggetuigenverslagen in de Batavia'se bladen woei er op de dag van installatie slechts één enkele vlag langs de route welke de landvoogdelijke stoet volgde ... Op het voorplein van de Volksraad begroette een groep Ambonnezen, dankbaar voor hun vertegenwoordiging in het nieuwe college", de landvoogd echter met hoera's. De enige warmte kwam dus van inheemse zijde"

XCja, maar van een zijde die zich goeddeels met Nederland had geïdentificeerd en in zoverre niet representatief was voor wat onder de inheemsen als geheelleefde.

XCVan Limburg Stirum hield een hooggestemde toespraak.' 'Er is een Volksraad', zo haalde hij de eerste woorden uit artikel I van de desbetreffende wet aan. 'In dit sobere wetgevend woord', zei hij, 'ligt de mogelijkheid ener gulden toekomst.' Dat lichtte hij o.m. als volgt toe:

XC'Door de bemoeiing van de Volksraad met de begroting zal zich een ongeschreven staatsrecht ontwikkelen dat verplaatsing van het zwaartepunt naar Indië medebrengt. De komende jaren zullen ons doen zien een door zoeken en tasten langzamerhand zich aftekenende grenslijn tussen de bemoeienis der StatenGeneraal en die van de Volksraad. Doch betreden om niet verlaten te worden is de weg naar het doel waarnaar gestreefd wordt. Dat is: een verantwoordelijke regering in Nederlands-Indië zelf, die in samenwerking met de Volksraad gerechtigd zij tot het nemen van eindbeslissingen over alle aangelegenheden die niet van algemeen rijksbelang zijn.

1 Brief, 12 sept. 1917, van van Limburg Stirum aan Pleyte in van der Wal: dl. I, p. 206. 2 Dat lid was door de gouverneur-generaal benoemd. dl. I, p. 78. 4 Tekst in van der Wal: dl. I, p. 599 e.v.

253 [PDF]
INDIË ONTW AAKT

XC... Het is vanzelfsprekend dat in die gedachtengang slechts past een Volksraad met een ledenaantal dat een veelvoud is van het tegenwoordige en welks meerderheid wordt gevormd door de inheemse bevolking, die dan op mannen zal moeten bogen in het bezit der kennis en ervaring die nodig zijn voor bekleding der hoogste ambten.'

XCDe wijze waarop van Limburg Stirum hier de 'gulden toekomst' invulde, gaf op de duidelijkste wijze en geheel in overeenstemming met Pleyte's gedachtengangen (deze had goedgekeurd wat van Limburg Stirum wilde betogen) de doelstellingen van de ontvoogdingspolitiek weer. Zeker, uit de inheemse samenleving moesten eerst 'mannen' voortkomen 'in het bezit der kennis en ervaring die nodig zijn voor bekleding der hoogste ambten', maar was dat eenmaal geschied, dan zou Indië binnen het koninkrijk autonoom worden onder een 'verantwoordelijke regering' (dat kon moeilijk iets anders betekenen dan: verantwoordelijk aan de Volksraad) en met een vergrote Volksraad waarin de inheemsen in·de meerderheid zouden zijn. Opzien baarde de toespraak van de landvoogd niet, noch in Indië, noch in Nederland. De aangegeven doelstellingen waren immers doelstellingen op lange termijn en in de nabije toekomst zou kennelijk niets veranderen.

XCHet eerste dat de nieuwe Volksraad deed, was de koningin verzoeken het reglement van orde in die zin te wijzigen dat zijn beraadslagingen ook in het Maleis mochten worden gevoerd. Van Limburg Stirum legde dat denkbeeld aan de Raad van Nederlands-Indië voor; deze was met hem van mening dat het bezwaarlijk kon worden afgewezen. Pleyte werd ingelicht en deed de landvoogd vervolgens telegrafisch weten (in het Engels: het was nog oorlog en de gedachtenwisseling tussen Batavia en Den Haag vond plaats via Engelse telegraafkabels die onder censuur stonden) dat hij bezwaar had tegen 'jul! legal equalization of Dutch and Malay languages', maar kon goedvinden dat het reglement van orde aldus zou worden gewijzigd, 'that members feeling themselves not speaking Dutch with fluency have freedom to use Malay stop can you agree?' 'Splendid I agree', antwoordde van Limburg Stirum.'

XCWat in de Volksraad in de eerste zittingsperiode verder te berde werd gebracht, vond de gouverneur-generaal minder 'splendid.' 'Het grote .bezwaar dat ik', schreef hij eind juni aan Pleyte,

1 Telegram, 4 juni 1918, van van Limburg Stirum aan Pleyte en 6 juni 1918 van Pleyte aan van Limburg Stirum in a.v., p. 2}9-30.

254 [PDF]
EERSTE VERGADERINGEN VAN DE VOLKSRAAD

'tegen de behandeling van zaken heb, is dat het college zich in't geheel niet bewust toont te zijn van zijn verantwoordelijkheid voor's Lands middelen en stemt voor overgrote uitgaven zonder zich één ogenblik bezig te houden met de vraag vanwaar het geld moet komen ... Er moet veel veranderen voor Indië voor zelfbestuur rijp is, dat staat nu wel vast, als de V[olks] R[aad] het voor 't zeggen had, waren wij weldra failliet."

XCNegatiever nog, ja met onverholen minachting oordeelden de hoofdambtenaren van de departementen die op de publieke tribune het beraad in de Volksraad volgden. De gouverneur-generaallichtte er de minister over in. "Ze moesten ze alle negen-en-dertig de zaal uittrappen'. 'De vent moet oneervolontslagen worden.' 'Hoe is 't mogelijk dat zoiets geduld wordt', ziedaar een drietal exclamaties van evenzovele hoofdambtenaren van goede naam." De reacties in het grootste deel van de Europese pers waren navenant en spoedig werd door die pers in het geheel geen aandacht meer besteed aan wat in de Volksraad werd verhandeld.

XCIn ' 14 was, na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, in Indië veel gesproken en geschreven over de vorming van een inheemse militie en daarop was, wij wezen er eerder op, ook in inheemse kring positief gereageerd. In de zomer van '16 werd met medewerking van Boedi Oetomo, de Sarekat Islam, de in 1909 opgerichte Regentenbond en de heersers van de Vorstenlanden een Comité Indië Weerbaar opgericht dat een delegatie naar Nederland zond - het delegatielid van de Sarekat Islam wekte daar enige weerstand toen hij er in een toespraak betoogde dat Indië zelfstandig moest worden. Meer weerstand kwam er, nu bij de Europeanen in Indië, toen het delegatielid van Boedi Oetomo, na zijn terugkeer, in oktober '17 in Djokjakarta een toepraak hield waarin hij de Nederlandse macht als de rechteren de inheemse als de linkerhand aanduidde, waarop hij liet volgen: 'Als er een inheemse militie is van een half miljoen man, zal de rechterhand de verlangens van de linker moeten respectercn.'" Sprak hieruit nog een zekere principiële bereidheid

1 Brief, 29 juni 1918, van van Limburg Stirum aan Pleyte in a.v., p. 235. 2 A.v., 22 juni 1918 in a.v., p. 233. 'Aangehaald in A. Nagazumi: p. 1 I 5.

255 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

tot medewerking aan de oprichting van een inheemse militie, een klein jaar later, zo lichtte Hazeu begin september '18 van Limburg Stirum in, was de stemming omgeslagen, zulks als gevolg van 'vooral de felle tegenactie van de ISDV', d.w.z. van Sneevliet en de zijnen. Zij hadden betoogd, 'dat een krachtig leger ook hier te lande slechts zou dienen ter verdediging van het kapitalistische uitbuitingssysteem', en die betogen hadden 'niet nagelaten in wijde kringen indruk te maken'! - trouwens, de Eerste Wereldoorlog liep ten einde.'

XCEind september kwam het derde nationale congres van de Sarekat Islam bijeen. Voorzitter Tjokro uitte zich scherper dan ooit tevoren: hij eiste zelfbestuur voor Indië. 'Ons lot': betoogde hij,

XC'wordt beslist in het verafgelegen Nederland. Indië wordt beschouwd als een bezitting daarvan en heeft in de bepaling van zijn bestemming geen zeggenschap. Wij willen eenzelfde stel van rechten als de burgers in Nederland, kortom volledig zelfbestuur ... Wij hebben als hiergeborenen recht op een aandeel in het bestuur; ook onze godsdienst eist medezeggenschap van elk volk: het bestuur over zijn land ... Het recht van zelfbestuur is een recht van de eerste rang ... Wij moeten binnen zeer korte tijd zelfbestuur hebben. (applaus) ... Op vrijgevigheid der regering mag niet worden gerekend: geen regering geeft uit eigen beweging rechten aan het volk. De regering kan weigeren aan de wensen van het volk te voldoen, maar een regering die niet rechtvaardig is, stort tenslotte ineen. Onze regering begrijpt en beseft dat. Zij heeft ons verschillende 'scholen' gegeven waar wij ons kunnen voorbereiden voor zelfbestuur (gemeenteraad, Volksraad), maar die 'scholen' zijn nog verre van volmaakt. Eén daarvan, de Volksraad, staat veel te ver van het volk af om dit de betekenis ervan voor onze politieke opvoeding te doen begrijpen.'

XCTjokro stelde aan het congres voor, de gouverneur-generaal, de Volksraad, de minister van koloniën en de Tweede Kamer een motie toe te zenden waarin aangedrongen werd op 'spoedige invoering van zelfbestuur', toekenning van het kiesrecht aan alle mannelijke ingezetenen van een-en-twintig jaar en ouder die konden schrijven (hetzij met Latijnse, hetzij met Arabische of Javaanse letters), toekenning van het recht van interpellatie en van enquête aan de Volksraad en evenredige vertegenwoordiging van de bevolkingsgroepen (hetgeen de inheemsen een overweldigende meerderheid zou hebben gegeven in alle vertegenwoordi

XC1 G. A J. Hazeu: Nota, 5 sept. 1918, aan van Limburg Stirum in Kwantes, dl. I, p. 95. 2 In gouvernementskringen werd het pro en contra van de vorming van een inheemse militie nog geruime tijd overwogen; in de zomer van '23 werd daar een punt achter gezet: men liet het project vallen.

256 [PDF]
DE 'SAREKAT ISLAM' WORDT RADICALER

gende colleges). 'Gejuich' en 'herhaalde fanfares' volgden en Tjokro's motie werd met algemene stemmen aangenomen.'

XCTerecht constateerde Hazeu in een nabeschouwing over het congres dat Sneevliets denkbeelden belangrijk aan invloed hadden gewonnen in de Sarekat Islam. Men wilde nu, schreef hij, 'macht ... vormen door de kracht van goede organisatie tegen de 'kapitalistische maatschappij'. En men zal trachten die organisatie in het leven te roepen doot de werknemers in industrie en bedrijf op te wekken tot aaneensluiting' (m.a.w. tot het vormen van vakbonden) 'en om voortaan het lot in eigen handen te nemen'" - precies waar Sneevliet op had aangedrongen. Trouwens, enkele leden van het Centraal Comité van de Sarekat Islam waren nu toegetreden tot Sneevliets organisatie, de ISDV - omgekeerd hadden drie van zijn jeugdige volgelingen belangrijke posities verworven in de Sarekat Islam: Semaoen en de redacteur van het Maleise orgaan van de ISDV waren in het Centraal Comité opgenomen en Darsono had een aanstelling gekregen als bezoldigd propagandist. Dit alles liet slechts de conclusie toe dat het gouvernement van de zijde van de Sarekat Islam onder sterker druk zou worden geplaatst.

XCJuist in dat perspectief moest van Limburg Stirum het bedenkelijk achten dat zich in '16 en in '18 bij de marine en het Knilonrust had gemanifesteerd.

XCIn mei '16 hadden opvarenden van het pantserschip 'De Zeven Provinciën' in Soerabaja dienst geweigerd en vervolgens met enkele honderden andere marinemannen gedemonstreerd tegen de wantoestanden in het militair hospitaal; bij die demonstratie waren door ingrijpen van de politie gewonden gevallen - nieuwe gevallen van dienstweigering maar nu ook van sabotage waren daar het gevolg van geweest.' Dan hadden in april '18 Knil-militairen een optocht in Semarang gehouden, rode vlaggen met zich voerend en roepend: 'Leve Sneevliet, leve de revolutie!' Twee maanden later, in juni, had een patrouille Ambonnezen een opstootj e moeten dempen dat zich in de kazerne der veldartillerie te Batavia had voorgedaan, en was in Soerabaja een comité gevormd ter voorbereiding van de oprichting van een soldatenbond. Wel kwam toen in Batavia op initiatief van de organisatie der onderofficieren spoedig een bond van gezagsgetrouwe Knil-soldaten tot stand, maar in Semarang,J.

1 G. A. Hazeu: Verslag, 9 nov. 1918, aan van Limburg Stirum in Kwantes, dl. I, p. 104-05. 2 A.v., nota a.v. in a.v., p. III. 3 Talrijke demonstranten, dienstweige raars en saboteurs waren gearresteerd en bijna vijftig hunner waren naar Nederland teruggezonden waar zij op vier na waren ontslagen.

257 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

waar Sneevliet de sterkste aanhang had, bleef het onder de militairen onrustig. Tenslotte had zich, ook in juni, op de rede van Ambon een geval van collectieve dienstweigering voorgedaan aan boord van het pantserschip 'Koningin-Regentes': omstreeks honderd matrozen en mariniers hadden daarmee willen protesteren tegen het feit dat hun herhaaldelijk z.g. rode (d.w.z. ongeslepen) rijst was voorgezet in plaats van witte - de meesten hunner waren gearresteerd.

XCAl deze verschijnselen die tezamen er aan deden denken hoe in '17 in Rusland de revolutie was ingeleid, gaven van Limburg Stirum de indruk dat de algemene situatie in Indië nogal instabiel was. Hoe haar stabieler te maken? Hij zag het als nuttig dat de positie van de Volksraad werd versterkt en dat daarvan mededeling zou worden gedaan. Midden september schreef hij aan Idenburg, minister van koloniën in het begin september gevormde eerste kabinet-Ruys de Beerenbrouck, dat het zijns inziens 'nodig (was), uit te spreken dat het aantal Volksraadsleden moet worden uitgebreid en het kiesstelsel gewijzigd: directe verkiezingen met een zo uitgebreid stemrecht als mogelijk." Het eerste stuk dat Idenburg hem vervolgens toestuurde, was een brief d.d. 5 oktober waaruit bleek dat hij van Limburg Stirums brief aan Pleyte had gelezen waarin de gouverneur-generaal geklaagd had over het lichtvaardig karakter van de beraadslagingen in de Volksraad. 'Tevoren', schreef Idenburg, 'heb ik wèl vermoed maar niet zo duidelijk als nu gezien, het nadeel voortvloeiende uit het feit dat de oppositie geen kans heeft ooit geroepen te worden tot het zelf-doen? - uit de Volksraad zou immers geen regering kunnen voortkomen. Een tweede, langere, meer programmatische brief volgde op 8 oktober'; daarin schreef Idenburg dat in Indië 'de scheiding tussen ... het autochtone gezag en de bestuursvoering van het vreemde, het leidende, het Nederlandse gezag' voorop moest blijven staan, maar dat hij het wenselijk vond dat zowel op Java als in de Buitengewesten 'aanstonds' een begin werd gemaakt met de vorming van provincies; op Java zouden die provincies zich moeten ontwikkelen uit de regentschappen en die regentschappen wilde hij plaatsen onder louter uit inheemsen bestaande regentschapsraden waaraan 'geleidelijk het bestuur over het gehele regentschap' zou worden opgedragen. Van deze brief (er stond niets in over uitbreiding van bevoegdheden van de Volksraad) deeddl, I, p. 247-48. 2 Brief, 5 okt. 1918, van ldenburg aan van Limburg Stirum, a.v., p. 248. 3

1 Brief, 14 sept. 1918,van van Limburg Stirum aan ldenburg, in van der Wal:

258 [PDF]
IDENBURG EN VAN LIMBURG STIRUM

ldenburg van Limburg Stirum in een telegram (no. 360) een samenvatting toekomen. Van Limburg Stirum seinde op 14 oktober terug (telegram nO·405):

XC'In order to dissipate misapprehensions of those who confuse self-government with independence and feeling of uneasiness as to future existing among Europeans, I think desirable statement in Volksraad placing in foreground indissolubility ties uniting Holland and India, further on lines your 360 adding that ultimate goal you sketched can only be attained when electorate sufficiently developed intellect and character to hold their represen tatives to account ... For whole archipelago central government in which native populations will gradually have greater share and which will be responsible to Indian peoples in manner to be determined later. Please telegraph before end month whether you concur'

XCmen ziet: met zijn voorstelover een 'central government' dat 'will be responsible to Indian peoples', sneed van Limburg Stirum een thema aan waarover ldenburg zich als minister nog niet had uitgelaten. Het was van Limburg Stirum evenwel bekend dat ldenburg zich als gouverneurgeneraal grote moeite had gegeven (vergeefs) om te bereiken dat de Volksraad mede-wetgevende bevoegdheid zou krijgen.

XCldenburg seinde op 16 oktober terug':

XC'Entirely concurring views expressed your 405. I would only add granting responsible Government must also depend on experience gained and skill acquired by elected represen tatives in managing public affairs in local bodies.'

XCZo ver was de gedachtenwisseIing tussen de gouverneur-generaal en de verantwoordelijke minister gevorderd, toen de gebeurtenissen in november door het einde van de Eerste Wereldoorlog, de revolutie in Duitsland en de gevolgen welke die ontwikkelingen in Nederland hadden, in een stroomversnelling geraakten.

XCIn Nederland (wij vatten kort samen wat wij terzake in deel I van ons werk, Voorspel, schreven) vernam men op vrijdag 8 november dat in Duitsland de republiek was uitgeroepen en dat arbeiders- en soldatenraden plaatselijk de macht in handen hadden genomen - daags daarna sprak Ruys in Den Haag met de liberale en vrijzinnig-democratische leiders,

XCI Tekst: a.v.

259 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

die, aldus Ruys drie dagen later aan een van zijn partijgenoten, 'de revolutie' als 'niet te keren' zagen.' Zo dacht ook Troelstra, de politieke leider van de SDAP, er over. Op maandagavond I I november sprekend in Rotterdam, riep hij zijn toehoorders toe: 'Verzuimt het ogenblik niet, grijpt de macht die u in de schoot wordt geworpen en doet wat gij moet en kunt doen . . . Wij maken een 'revolutie omdat het kan en moet' .._ dinsdagmiddag eiste hij in de Tweede Kamer dat 'de bourgeoisie' zou abdiceren. 'Zijn oproep', schreven wij in Voorspel,'was een slag in de lucht. Naar zijn parool hadden de meesten van zijn medebestuurders geen oren, laat staan zijn tegenstanders, en die laatsten waren actiever dan de eersten.' Het kabinet-Ruys gaf geen krimp, er werd met snelheid uit betrouwbare met groot verlof gezonden dienstplichtigen een Bijzondere Vrijwillige Landstorm gevormd en toen op maandag 18 november op het Malieveld in Den Haag een grote demonstratie werd gehouden ter huldiging van koningin Wilhelmina, stond vast dat er van revolutie in Nederland geen sprake zou zijn. Wat was in Batavia geschied? De perstelegrammen over de omwenteling in Duitsland wekten daar in Europese kringen waar men zich toch al afvroeg wat de toekomst zou brengen, grote beroering. Op maandag de I Ide deden geruchten de ronde dat in Nederland een opstand was uitgebroken: de koningin zou afstand hebben gedaan van de troon en de gouverneur-generaal zou zijn afgezet. Van Limburg Stirum hield ernstig rekening met de mogelijkheid dat die opstand succes zou hebben, wellicht al had gehad. 'Ik was', schreef hij enkele weken later aan Idenburg,

XC'tot het besluit gekomen dat bij omwerping van het wettig gezag in Nederland, de Indische regering zou hebben voort te gaan met haar arbeid, zich aan mogelijke telegrammen niet zou storen doch een revolutionaire regering beschouwen als voorlopig en wachten op mogelijke wetten of verordeningen die haar met de mail zouden bereiken. Echter zou dan een beroep gedaan moeten worden op de Volksraad om met de regering samen te werken en tijdelijk over te nemen de controle, thans door de minister van koloniën en de volksvertegenwoordiging uitgeoefend'

XCm.a.w.: hij zou dan het gouvernement onder de Volksraad plaatsen. 'De meest onrustbarende telegrammen,' der grote persagentschappen over

XC1 P. J. Gribling: P.]. M. Aa/berse 1871-1948 (1961), p. 316-17.

260 [PDF]
REVOLUTIE IN NEDERLAND?

hetgeen in Nederland zou zijn geschied, liet hij niet aan de dagbladen in Indië doorgeven, wèl echter, 'omdat niet alles te stoppen was', die over Troelstra's redevoering van de r rde in Rotterdam en die 'schenen velen onheilspellend'. Er 'woei een sterke rode wind over In1diëdie bijv. de procureur-generaal, naar hij mij zei, niet onberoerd liet', 'een der voortreffelijkste raadsheren in het hof' (het Hooggerechtshof, 's lands hoogste rechterlijke instantie) '(eiste) onmiddellijk een parlement voor Indië' en er kwamen berichten over komplotten - zo zou het Volksraadslid Cramer in een auto medestanders van Sneevliet, na overleg met deze en met Semaoen, uit Semarang naar Batavia hebben gehaald, samen met E. F. E. Douwes Dekker die pas naar Indië was teruggekeerd.

XCOp zaterdag 16 november hield Cramer in de Volksraad een toespraak waarin hij meedeelde dat de Volksraadsleden van de Indische SociaalDemocratische Partij voortaan met die van Boedi Oetomo, de Sarekat Islam en de Vereniging Insulinde (het restant van Douwes Dekkers Indische Partij) zouden samenwerken. Die toespraak gaf bij van Limburg Stirum de doorslag: niet wetend dat het tij in het moederland al was gekeerd en zonder zich de tijd te gunnen tot overleg met Idenburg, besloot hij dat de eerste gouvernementswoordvoerder in de Volksraad, de regeringsgemachtigde voor algemene zaken D. Talma, aldaar op maandag de r Sde een verklaring zou afleggen, 'waaruit zou blijken dat de regering niet blind was voor de tekenen des tijds.'!

XCOp zondag de 17de vernam van Limburg Stirum dat het hoofdbestuur van de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond die ochtend een urgentieprogram had opgesteld waarin er op werd aangedrongen dat de Volksraad wetgevende bevoegdheid zou krijgen en dat het gouvernement jegens de Volksraad verantwoordelijk zou worden - de gouverneurgeneraal meende nadien dat zijn eigen gedachtengangen parallel liepen aan wat althans door een deel van de gematigde Europese publieke opinie wenselijk werd geacht. Hij ontving diezelfde dag een telégram uit Den Haag waarin Idenburg hem berichtte dat op een verklaring van mi~isterpresident Ruys, inhoudend dat in Nederland geen ordeverstoringen zouden 'worden geduld en dat het grondwettig bestel niet zou worden gewijzigd maar dat de regering wèl langs wettige weg hervormingen wilde doorvoeren, gunstig was gereageerd - van Limburg Stirum gaf onmiddellijk het desbetreffend bericht door aan de pers. De volgende dag, maandag de r Sde, liet Talma aan de voorzitter van de Volksraad,

XCI Brief, 1 dec. 1918, van van Limburg Stirum aan Idenburg, in van der Wal: Volksraad, dl. I, p. 256-57.

261 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

.dr, J. C. Koningsberger, de verklaring lezen die van Limburg Stirum, zonder de. Raad van Nederlands-Indië te raadplegen, had opgesteld - Koningsberger ried met klem aan, de voorlezing achterwege te laten, Talma weigerde dat aan de gouverneur-generaal ter kennis te brengen en de voorlezing vond plaats. 'De ontvangen berichten', aldus de tekst die Talma deed horen I, 'stemmen tot dankbaarheid ... Verblijdend ook voor Indië is het dat de Nederlandse regering met volle kracht maatschappelijke hervormingen wil doorvoeren, langs wettelijke weg en met handhaving der orde. Ook voor het bestuur van deze kolonie zijn deze berichten van overgroot belang. De nieuwe koers, welke de jongste wereldgebeurtenissen voor Nederland hebben voorgeschreven, bepaalt tevens de richting welke ook hier zal moeten worden gevolgd. Het gaat trouwens hier minder om wijziging van de koers dan om versnelling van het tempo. Regering en Volksraad worden dientengevolge voor nieuwe verhoudingen, verschuivingen van bevoegdheden geplaatst welke op dit ogenblik nog niet volledig zijn te overzien. Vast staat echter dat beider taak aanzienlijk wordt verzwaard en nauwe samenwerking eist. De ernstige wil daartoe is bij de regering aanwezig en zij weet dat dit ook bij de Volksraad het geval is.'

XCDit was rijkelijk vaag, 'goed bedoeld àls olie op de opkomende golven', schreefKoningsberger twee maanden later, 'maar in werkelijkheid olie op het opvlammende vuur." Inderdaad, terwijl de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders met vreugde en opluchting vernamen wat zich in het moederland had afgespeeld (een adres van hulde aan de koningin. werd door tienduizenden hunner ondertekend), stelde de meerderheid van de Volksraad aan het gouvernement de vraag wat het onder de 'nieuwe verhoudingen' en de 'verschuiving van bevoegdheden' verstond: Het stellen van die vraag had de hartelijke instemming van de nationalisten onder de inheemse leden van de Volksraad; zij hadden geweigerd aan een adres van hulde aan de koningin hun adhesie te betuigen, "Ijipto', aldus van Limburg Stirum, 'bleek ... een echte straatjongen met wie niet verstandig te praten valt, Tjokro is onbetrouwbaar zoals altijd? - beiden had hi} benoemd! Hij trachtte zich uit de moeilijkheden te redden door, nog steeds zonder overleg met de Raad van Nederlands-Indië en met Idenburg, te besluiten tot het instellen van een commissie welke zou nagaan op welkeJ. c.

1 Tekst in a.v., p. 604. 2 Brief, IS jan. 1919, van Koningsberger aan A. C. D. de Graeff, a.v., P.278. 3 Brief, I dec. 1918, van van Limburg Stirum aan Idenburg, a.v., p.2S8.

262 [PDF]
VAN LIMBURG STIRUMS VERKLARING VAN 2 DECEMBER' I 8

punten de verhouding tussen Nederland en Indië en Indië's inwendig bestel konden worden hervormd, en liet van de instelling van die commissie op 2 december door Talma mededeling doen aan de Volksraad. 'Dit staat evenwel vast', zei Talma bij die gelegenheid,

XC'dat een enigszinsbeduidende hervorming niet denkbaaris zonder aanzienlijke uitbreiding van de bevoegdheid van de Volksraad,zonder principiëlewijziging van het karakter van dit college, hetwelk van zuiver adviserend lichaam zal moeten worden een integrerend deel van de regering, met daadwerkelijke medezeggenschapin en controle op het bestuur."

XCDeze uitspraak, uit persberichten in verkorte vorm in Nederland bekend geworden, deed daar in conservatieve kringen onmiddellijk een storm van protesten opsteken; tot diegenen die van Limburg Stirums beleid het scherpst veroordeelden, behoorden Colijn (wij komen in het volgend hoofdstuk op hem terug) en de liberale voorman mr. D. Fock, die in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw in Indië advocaat en procureur was geweest, nadien ruim twee jaar als minister van koloniën en een gelijke periode als gouverneur van Suriname had gefungeerd, na zijn terugkeer uit de West Tweede Kamer-lid was geworden en begin '17 benoemd was tot voorzitter van dat college. Idenburg kreeg van hen en anderen de wind van voren - er werd op de minister pressie uitgeoefend om van Limburg Stirum onmiddellijk terug te roepen. Dat weigerde hij, maar het leek hem nodig, onverwijld op de berichten uit Batavia te reageren. 'Wij zullen ons, als ik wèl zie', schreef hij op II december aan van Limburg Stirum, 'in Indië moeten wachten tegen het buigen voor de waan van de dag' - dat wèl te doen zou tot 'wantoestanden' leiden, 'verkeerde politiek' was het 'om thans reeds sterk aan te dringen op uitbreiding van Volksraadsbevoegdheden', en hij, de verantwoordelijke minister, was niet bereid daaraan mee te werken."

XCEen kleine twee maanden later, op 8 februari 1919, ging hij dieper op de twee verklaringen in welke van Limburg Stirum Talma had laten afleggen - verklaringen die hij pas kort tevoren in extenso had ontvangen. 'Zeer te betreuren' noemde hij het nu, dat de gouverneur-generaal in beide geen enkel uitdrukkelijk voorbehoud had opgenomen ten aanzien van de instemming van regering en Staten-Generaal.' Dat waren woor

XC, Tekst in de brief,febr.van ldenburg aan van Limburg Stirum, a.v., p.Brief,dec.van ldenburg aan van Limburg Stirum, a.v., p.'A.v.,febr.a.v.,p.

8 1919, 295. 2 II 1918, 261-62. 8 1919, 295.

263 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

den die kritiek inhielden - die kritiek had hij intussen scherper kunnen formuleren. In Den Haag ging hij binnenskamers verder dan hij aan van Limburg Stirum had doen blijken. Diens naar Nederland teruggekeerde naaste medewerker en goede vriend jhr. mr. A. C. D. de Graeff (deze was in zijn Indische carrière Algemeen Secretaris, lid van de Raad van Nederlands-Indië en tenslotte vice-president van die Raad geweest) kreeg op 17 februari van Idenburg te horen dat 'de stemming zich ... algemeen tegen de gouverneur-generaal had gekeerd, Amsterdam' (d.w.z. de effectenbeurs en de grote cultuurondernemingen) 'in de eerste plaats en in het algemeen het 'kapitaa!"; in de Tweede Kamer stonden slechts de sociaal-democraten aan van Limburg Stirums zijde. 'Woordelijk zei hij mij', aldus de Graeff in een brief aan van Limburg Stirum,

XC'dat er betrekkelijk maar zo weinig zaken waren waarover hij een zó vaststaande opinie had dat discussie eigenlijk overbodig was, en tot die weinige principiële punten behoort zijn overtuiging dat een parlement met een responsible government voor Indië nog in de eerste 25 à 30 jaar een ramp zou zijn, welke tot het algehele verlies der koloniën zou leiden ... Indië is politiek; nog volkomen onrijp, een Indisch volk dat in een parlement vertegenwoordiging zou vinden, bestaat niet.'

XCGrote verbazing bij de Graeff die in Indië een vooruitstrevende Idenburg had leren kennen! 'Ik moet u eerlijk zeggen', vervolgde hij in zijn brief aan van Limburg Stirum,

XC'dat ik versteld stond, 'mijn' Idenburg zo reactionair te horen spreken en ik deed opnieuw de ervaring op dat Idenburg met al zijn meer dan uitnemende eigenschappen spoedig onder de invloed van anderen komt ... Hier is niet Idenburg aan het woord die n.b. zelf als GG bij de minister er zo herhaaldelijk op heeft aangedrongen dat men de V[olks] R[aad] ten minste op het gebied van wetgeving medezeggenschap zou geven, maar hier spreken Colijn die over alles en iedereen heerst, Fock, de teleurgestelde eeuwige candidaat voor het GG-schap ... en zovele anderen .

XC. . . Veel zal er van afhangen hoe de discussies in de Kamer verlopen. Fock zal van zijn voorzittersstoel afdalen en het woord nemen'! inderdaad, dat deed Fock. Toen de Tweede Kamer begin april het in Indië gevoerde beleid besprak, droeg hij zijn voorzitterschap aan een der vice-voorzitters over om als Kamerlid de verklaringen welke van Limburg Stirum had laten afleggen, te karakteriseren als 'verwarring stich

XC! Brief, 20 febr. 1919, van A C. D. de Graeff aan van Limburg Stirum, a.v., P·298-300.

264 [PDF]
KRITIEK OP VAN LIMBURG STIRUM

tende fantasieën'.' De overgrote meerderheid van de Tweede Kamer beaamde dat oordeel. De landvoogd die die 'fantasieën' had laten afleggen, werd niet teruggeroepen (vermoedelijk werd gevreesd dat zulks in Indië nieuwe spanningen zou doen ontstaan) maar zijn positie in Nederland was fataalondermijnd. Zij werd nog verder verzwakt toen Idenburg, ontrouw geworden aan idealen die niemand vuriger had beleden dan hij, in de zomer van' I 9 physiek ineenstortte ; hij werd in de herfst als minister opgevolgd door S. de Graaff, een veel conservatiever denkende oud-BBambtenaar, met wie van Limburg Stirum spoedig een zeer gespannen verhouding kreeg.'

XCOndermijnd was van Limburg Stirums positie óók bij de Europese groep in Indië. Het grootste deel van de Europese pers had voor zijn beleid geen goed woord over. Een van de critici in de Volksraad, de bestuursambtenaar M. B. van der Jagt, hield daar nog in december '18 een toespraak waarin hij de activiteiten van de Sarekat Islam'misdadig' noemde; 'een klein aantal volksmenners, optredend met halve kennis van zaken, in grote oppervlakkigheid, in ijdelheid en machtsbegeerte en mateloze zelfoverschatting', was, zei hij, bezig, de eenvoudige inheemsen op een dwaalspoor te brengen.' Dat betoog viel bij de meeste Europese leden van de Volksraad die tegen een zekere versnelling van de ontvoogdingspolitiek geen bezwaar hadden, niet in goede aarde, maar van der Jagt 'werd', aldus de historicus P. J. Drooglever,

XC'toegejuicht in de grote bladen ... en overstelpt met adhesiebetuigingen van plantersverenigingen, en een tweetal volijverige BB'ers organiseerde, tegen de wens van hun directe superieuren in, een handtekeningenactie ter ondersteuning van van der Jagts aanval op de 'hyper-ethische' politiek. Dat leverde een album op met 4 000 handtekeningen','

XC'geheel gevuld', schreef van der Jagt later, 'met handtekeningen vanJ.J.

1 P. Oud: dl. I (1948), p. 231. 2 De Graaff is ook in het tweede en derde kabinet-Ruys de Beerenbrouck (resp. van september '22 tot augustus '25 en van augustus '29 tot mei '33) minister van koloniën geweest. 3 Aangehaald in P. Drooglever: 1929-1942. (1980), p. 19. 4 A.v.

265 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

merendeels leidende persoonlijkheden, niet-ambtenaren." Wat de ambtenaren betrof: van de BB'ers op Java en Madoera verklaarde 80% zich met van der Jagts betoog accoord.

XCDe stemming onder de Europeanen, met name onder de uit Nederland afkomstigen, was omgeslagen. Zij wensten zich te distantiëren van de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond, welks hoofdbestuur er op had aangedrongen dat de Volksraad wetgevende bevoegdheid zou krijgen - in januari '19 werd een nieuwe politieke organisatie opgericht, de Nederlands-Indische Politiek-Economische Bond, die weliswaar de doeleinden van de associatie-politiek onderschreef maar van oordeel was dat het gouvernement veel te tolerant was; blijkens de oprichtingscirculaire was de nieuwe bond vooral gericht tegen 'de steeds scherper wordende bedreiging van revolutionair streven en kwade democratic." Enkele leden van de Volksraad, onder wie van der Jagt, traden onmiddellijk toe tot de nieuwe groepering, 'bovendien kon zij', aldus Drooglever, 'rekenen op de steun van machtige organisaties als het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten in Nederlands-Indië en de Javasuiker Werkgeversbond."

XCDe opvatting dat van Limburg Stirum in zijn toezeggingen onverantwoordelijk ver was gegaan, won nog aan kracht toen in juni '19 op Zuid-Celebes een controleur, een inheemse machthebber en enkele lagere inheemse bestuursambtenaren werden overvallen en gedood, en toen een maand later uit de Preanger Regentschappen gerapporteerd werd dat een groot aantal inheemsen toegetreden was tot een geheime afdeling van de Sarekat Islam, de Sarekat Islam B; deze zou zich ten doel hebben gesteld, een Islamietische staat op te richten en zou ter voorbereiding daarvan op een nader aan te geven tijdstip een algemene actie ontketenen welke, aldus het desbetreffend, op grond van afgenomen processenverbaal opgesteld rapport van de resident, o.m. het volgende zou inhouden:

XC'Personen, aangewezen om autoriteiten te doden, hebben zich naar hun woningen te begeven als handelaar, koelie, huisbediende, en behoren zonder op nader bevel te wachten, op de juiste tijd hun werk te verrichten. Speciale daarvoor bestemde afdelingen moeten de wegen, naar de ondernemingen leidende, versperren, het verkeer stremmen door bomen om te hakken, telegraafpalen teJ.

I M.B. van der Jagt: p. 29. 2 Aangehaald in P. Drooglever: 1929-1942, p. 20. 3 A.v.

266 [PDF]
DE 'SAREKAT ISLAM B'

vernielen, telefoonen telegraaflijnen door te snijden, locomotieven onklaar maken, enz."

XCWat uit persberichten omtrent die voorgenomen actie bekend werd, wekte angst bij veel Europeanen, vooral bij diegenen die op de nogal eenzaam gelegen cultuurondernemingen werkzaam waren. De voorzitter van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten noemde de Sarekat Islam een groot gevaar. 'De reeds lang bestaande onrust', schreef hij aan van Limburg Stirum,

XC'gegrond zowel op de weinig welwillende houding der bevolking, de brutale wijze waarop zij zich meer dan voorheen aan het eigendom der ondernemingen vergrijpt, de hier en daar voorgekomen ernstige gewelddadigheden en vooral de beledigende wijze waarop de Inlandse pers zich over de Europese planters uitlaat die als misdadigers, struikrovers en bandieten worden gekwalificeerd, die neergesmeten en verdelgd moeten worden - die onrust is een feit.?

XCTot die onrust had, dat was duidelijk, de actie van de Sarekat Islam bijgedragen, maar had haar Centraal Comité iets te maken gehad met de vage, althans niet aan een bepaalde datum, zelfs niet aan een bepaalde maand of een bepaald jaar gebonden plannen van de Sarekat Islam B? Uit de afgenomen processen-verbaal bleek slechts dat Tjokro zich wel eens in algemene zin voorstander had genoemd van geheime, eventueel gewelddadige actie als het gouvernement alle wensen van de Sarekat Islam zou afwijzen, maar tot zodanige actie had hij niet opgeroepen.

XCDat deed hij evenmin toen hij eind oktober 1919 het vierde nationale congres van de Sarekat Islam toesprak, zij het dat hij op de weg die Sneevliet (deze was begin december '18 Indië uitgezet') hem had aangewezen, nu nog iets verder ging dan bij vorige gelegenheden. Het bestuurssysteem van de Nederlandse macht noemde hij 'feodaal en absoluut; zij regeert bij ons, over ons en zonder ons ... Het kapitalisme bracht

, Rapport, 17 sept. 1919, van de resident der Preanger Regentschappen aan van Limburg Stirum in Kwantes, dL I, p. 147. 2 "Bijlagebij de brief, 15 dec. 1919, van de voorzitter van het Alg. Syndicaat van Suikerfabrikanten aan van Limburg Stirum in a.v., p. 213. 3 Van Sneevliets mede-oprichters van de Indische Sociaal-Democrati sche Vereniging werd Brandsteder in september '19 genoopt Indië te verlaten en ir. Baars in mei '21. Acties van groeperingen als de ISDV waren bemoeilijkt doordat in '19 een gouvernementscirculaire was uitgegaan (de z.g. 'muilkorf-circulaire') die het allen die in dienst waren van het gouvernement, op straffe van ontslag verbood, deel te nemen of steun te verlenen aan een beweging die zich tegen het gouvernement keerde.

267 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

en brengt het volk in ellende en armoede, het maakt hier proletariërs' - daartegen moest de Sarekat Islam'met haar twee-en-een-kwart miljoen leden' de strijd aanbinden, evenwel 'langs ordelijke en wettelijke weg ... Maar als tenslotte niets te bereiken valt door overleg met de regeri:ng, dan zou haar een actie kunnen worden opgedrongen die wèl is gericht tegen de regering."

XCHet klonk dreigend maar er zat weinig kracht achter. Tjokro had met zijn 'twee-en-een-kwart miljoen leden' schromelijk overdreven, de ma""' gie van zijn leiderschap was verbleekt, er werd door de leden nog maar weinig contributie betaald en van het oprichten van vakbonden waartoe op het vorig congres was opgeroepen, was (behalve ten aanzien van de arbeiders op de suikerondernemingen) niet veel terechtgekomen. Desalniettemin bleef bij een aanzienlijk deel van de Europeanen beduchtheid bestaan voor wat zich in luttele jaren in de inheemse wereld aan krachten en stromingen was gaan aftekenen. Hazeu, die successievelijk de gouver-_ neurs-generaal van Heutsz, Idenburg en van Limburg Stirum had geadviseerd om aan die krachten en stromingen tegemoet te komen, was strijdensmoe" (hij keerde begin '20 naar Nederland terug"), de herzieningscommissie van welker instelling van Limburg Stirum op 2 december '18 mededeling had laten doen in de Volksraad, zag haar arbeid (daarover in het volgend hoofdstuk meer) door de Nederlanders met onverschilligheid gadegeslagen en onder die laatsten won de Nederlands-Indische Politiek-Economische Bond, de meest conservatieve van de z.g. associatie-partijen, gestadig aan invloed. Toen er in '21 verkiezingen werden gehouden voor een nieuwe Volksraad (dit college werd tot '27 telkens voor een periode van drie, nadien voor een van vier jaar samengesteld"), werd de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond vrijwel weggevaagd - bijna drie van elke vijf Europese kiezers gaven hun stem aan de candidaten van de Politiek-Economische Bond." Van Limburg Stirum

XC1 P. J. Gerke: Nota bij het verslag van het vierde nationale congres der Sarekat Islam, 26 okt.-2 nov. 1919, in a.v., p. 217-18. 2 'De heftige kritiek, zowel van binnen als van buiten, van de ambtenaren als van de pers', had hem, schreef hij in die tijd aan van Limburg Stirum, de vraag doen stellen of hij, 'die door een groot deel der Europeanen op zijn zachtst genomen als een goedige dwaas, als een dolle ethicus of, erger, als een gevaarlijke dweper beschouwd (werd)', wel in zijn functie gehandhaafd kon worden. (brief, 2 sept. 1919, van G. A. J. Hazeu aan van Limburg Stirum, a.v., p. 138) 3 In '21 werd hij benoemd tot hoogleraar in het Javaans aan de Leidse Universiteit. 4 Van '21 af telde de Volksraad acht-en-veertig leden, onder wie twintig inheemsen. 5 Voor deze bond werden zeven Europeanen en acht inheemsen in de Volksraad gekozen; hij kreeg daar ook de steun van één benoemd Chinees lid. Daarmee had de bond op slag de grootste fractie in de Volksraad.

268 [PDF]
VAN LIMBURG STIRUM GEDESAVOUEERD

kon daar slechts een desavouering in zien van het beleid dat hij had voorgestaan - kwetsender nog, ja als een klap in het gezicht diende hij de benoeming te beschouwen, door de regering, van zijn opvolger: Fock, die de verklaringen welke hij tijdens en vlak na de november-crisis in de Volksraad had laten afleggen, begin april' I 9 in de Tweede Kamer had gekarakteriseerd als 'verwarring stichtende fantasieën.'!

Slot

XC

XCHet leek ons zinvol, in het voorafgaande de eerste ontplooiing van het nationalisme in Nederlands-Indië met enige uitgebreidheid weer te geven en vooralook stil te staan bij de gebeurtenissen die zich onmiddellijk na het einde van de Eerste Wereldoorlog voordeden - gebeurtenissen die wij onder de titel 'De schok van 1918' beschreven. Ook het moederland kende in november '18 een schok. 'Gaat het te ver', schreven wij in Voorspel,'wanneer men Troelstra's mislukte revolutiepoging met een onverwerkt psychisch trauma vergelijkt? Men kwam het moeilijk te boven. De herinnering bleef nawerken, nawrokken, in de politieke ontwikkeling - enkele tientallen jaren lang, ja tot in de Duitse bezetting.' Dat laatste hebben wij in de delen die op Voorspel volgden, aangetoond. November '18 was in de bezettingsjaren niet vergeten - de bijzondere aandacht die de Nederlandse regering te Londen besteed heeft aan het opbouwen ,van het apparaat van het Militair Gezag, kan niet losgemaakt worden van de beduchtheid voor een staatsgreep van links die in november '18 was ontstaan, en diezelfde beduchtheid heeft in de jaren '42-'45 een deel van het beleid van de illegale organisatie de OD bepaald.

lOok anderen waren met Focks benoeming verre van ingenomen. 'Ik herinner me nog', aldus in '74 mr. L. Einthoven, 'de geweldige opschudding onder de raadsheren [van het Hooggerechtshof] ... De nieuwe landvoogd had destijds nota bene voor het hof disciplinair terecht gestaan wegens ongeoorloofde praktijken als advocaat. Nu kwam hij als GG terug. Bij de receptie in het paleis' (de receptie ter gelegenheid van Focks ambtsaanvaarding) 'weigerden de raadsheren dan ook hun opwachting te gaan maken. Alleen de president ging er heen en verzocht mij ook te geven' (Einthoven was in die tijd substituut-griffier bij het Hooggerechtshof en het Hoog Militair Gerechtshof). 'Dan hoorde de GG tenminste twee keer het Hoog gerechtshof afroepen.' (L. Einthoven: p. 14)

269 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

XCZo ook in Indië, met dien verstande dat de beduchtheid voor de stabiliteit van de samenleving dáár een andere inhoud had. Ze was er ook van veel ouder datum en ze was diffuser. Al in de negentiende eeuwen ook in de eerste decennia van de twintigste bekroop menige Nederlander in Indië af en toe de angst wat hem en de zijnen van de zijde der inheemsen te wachten kon staan. Was het koloniaal regime niet wezenlijk kwetsbaar? Mocht men er van uitgaan dat de dominerende rol van een eigenlijk miniem-kleine blanke minderheid steeds passief zou worden aanvaard door die overweldigende meerderheid van inheemsen? Boedi Oetomo en de kleine Indische Partij wekten geen bezorgdheid in brede kringen - de Sarekat Islam deed dat wèl. De angst voor algemene gewelddadigheden was in de lente van '12 op Java zo wijdverbreid dat de wapenhandelaren uitverkocht raakten en in augustus deed er zich een paniek voor toen het gerucht de ronde deed dat het in de nacht van de 24ste op de 25ste tot massamoorden en massale roofpartijen zou komen. Vermoedelijk werd dan verondersteld dat die georganiseerd zouden zijn op de wijze die zeven jaar later, in '19, werd aangegeven in de verhoren, afgenomen aan inheemsen die van de Sarekat Islam B deel uitmaakten: inheemsen zouden zich op een vastgestelde dag als handelaren, koelies ofhuisbedienden in de woningen van Nederlandse autoriteiten bevinden om dezen allen op een vastgesteld uur van het leven te beroven. Hoe? Dat was in het midden gelaten. Misschien werd ook wel aan vergiftiging gedacht. Van angst voor vergiftiging (zij had in Lebak al een rol gespeeld bij de bestuursambtenaar Douwes Dekker) was in de van magie en bezweringspraktijken doortrokken, steeds toch enigermate geheimzinnige tropische wereld bij Europeanen vooral in eenzame streken af en toe sprake.

XCWie voor die angst gevoelig was of, algemeen gesproken: wie het koloniaal regime als een kwetsbaar geheel zag, eiste een sterk gezag en wenste dat het gouvernement met kracht zou ingrijpen tegen elke inheemse beweging die zich tot een gevaar voor dat gezag zou kunnen ontwikkelen. Idenburg kwam, zoals bleek, onder sterke druk te.staan toen hij naliet de Sarekat Islam onmiddellijk te verbieden. Die druk ging overigens slechts van een deel van de in Indië aanwezige Nederlanders uit - anderen waren in die tijd oprechte aanhangers van de ethische politiek. Daarop wijst al het grote succes dat bij de eerste verkiezingen voor de Volksraad behaald werd door de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond die als typische associatie-partij vijf inheemsen in de Volksraad bracht, onder wie twee die lid waren van Boedi Oetomo en één die lid was van de

270 [PDF]
DOELSTELLING VAN HET NEDERLANDS BELEID

XCVerlening van zelfbestuur was het doel dat aan de vormgevers van het N ederlands beleid voor ogen stond. De weg daarheen werd misschien nergens duidelijker aangegeven dan in de door ons geciteerde passage uit Pleyte's, uit begin '18 daterende memorie van toelichting bij zijn wetsontwerp tot hervorming van de grondslagen van het bestuursstelsel op Java; daarin stelde hij, 'dat het doel der Nederlandse staatkunde in Nederlands-Indië geen ander kan zijn dan Indië's hulpbronnen zoveel mogelijk door Indische volkskracht te ontsluiten' (het 'zoveel mogelijk' liet ruimte voor ontsluiting door buitenlands kapitaal), 'de bevolking geschikt te maken tot het behartigen van eigen belangen en het bestuur van eigen land' ('geschikt te maken' vooral door het verstrekken van voldoend onderwijs) 'en daarmee de grondslagen te leggen voor zelfbestuur' - zelfbestuur als deel van het koninkrijk. Aan het denkbeeld, Indië's recht op onafhankelijkheid te erkennen, waren de vormgevers van het Nederlands beleid in '18 niet toe - zij waren dat trouwens in '45 ook niet. Die onafhankelijkheid zagen zij namelijk als schadelijk niet alleen voor de belangen van Nederland maar ook voor die van Indië; Indië moest er mee tevreden zijn dat het zich onder Nederlandse voogdij in de richting van zelfbestuur mocht ontwikkelen.

XCMaar moest dat zelfbestuur, had het eenmaal op heel Indië betrekking, niet als een stap op weg naar de onafhankelijkheid gezien worden? Als men een situatie schiep waarin het centrale bestuur geheel in handen zou zijn van inheemsen, zouden die inheemsen dan niet, los van Nederland, een geheel eigen beleid kunnen volgen? Was de ethische politiek dus niet in wezenin strijd met de wens, Indië tot in een verre toekomst als deel van het koninkrijk te behouden? In Indië leed dat voor de behoudende elementen onder de Nederlanders en voor het grootste deel van de Europese bladen al in de jaren '10 geen twijfel. Van een van die bladen kreeg, zoals men zag, Idenburg het verwijt te horen dat hij met de mate van vrijheid die hij de Sarekat Islam liet, het Nederlands gezag in gevaar bracht en dat hij de Jav:aan alleen maar zag 'in de belichting die de heren van de huilerige ethiek op-hem projecteren' - die conservatieve pers zag de Javaan kennelijk heel anders dan Idenburg deed: als een wezen dat potentieel gevaarlijk was en dus door een krachtig en streng gezag onder de duim moest worden gehouden.

XCMaar hoe dacht Idenburg er over die begin september Pleyte was opgevolgd?

XCIdenburg, die als gouverneur-generaal van harte de oprichting van de Volksraad had voorbereid, was na terugkeer in Nederland sterk onder de invloed gekomen van Colijn die deze oprichting als een misgreep beschouwde en die eigenlijk alleen de delen waaruit de archipel bestond, staatkundig verder wilde ontwikkelen. Het waren dan ook Colijns gedachtengangen die in Idenburgs lange programmatische brief aan van Limburg Stirum d.d. 8 oktober '18 werden weergegeven en in Idenburgs telegram van diezelfde datum samengevat. In zijn daarop volgend telegram van de 14de vroeg van Limburg Stirum verlof om een publieke verklaring af te leggen waarin sprake zou zijn van een' central government in which native population will gradually have greater share and which will be responsible to Indian peoples in manner to be determined later' - dat verlof werd hem verleend, met dien verstande dat Idenburg hem verzocht toe te voegen dat 'granting responsible government must also depend on experience

272 [PDF]
VAN LIMBURG STIRUMS VERKLARINGEN

local bodies.' Die toevoeging kwam in de verklaringen die van Limburg Stirum op 18 november en 2 december liet afleggen, niet voor - men zou evenwel kunnen zeggen dat hij al in mei op dat element had gewezen toen hij de uitbreiding van de Volksraad afhankelijk had genoemd van het feit dat er uit de inheemse bevolking mannen zouden zijn voortgekomen 'in het bezit der kennis en ervaring die nodig zijn voor bekleding der hoogste ambten.'

XCVan Limburg Stirum is, eigenlijk in strijd met zijn negatief oordeel over de eerste zittingen van de Volksraad ('er moet veel veranderen voor Indië voor zelfbestuur rijp is'), verder gegaan dan tevoren was vastgesteld, toen hij op 18 november in een poging om de in Indië ontstane onrust op te vangen, aan de Volksraad liet meedelen dat hij tot 'versnelling van het tempo' had besloten - nog verder ging hij toen hij op 2 december de toekomstige ontwikkeling op een punt van kardinaal belang expressis verbis met een duidelijkheid aangaf die in alle vorige uitspraken terzake had ontbroken: er zou sprake zijn van 'principiële wijziging van het karakter' van de Volksraad, die 'van zuiver adviserend lichaam zal moeten worden een integrerend deel van de regering, met daadwerkelijke medezeggenschap in en controle op het bestuur' - controle, wel te verstaan, door een Volksraad waarin de inheemsen in de meerderheid zouden zijn.

XCDoordat van Limburg Stirum deze twee verklaringen liet afleggen zonder overleg met de Raad van Nederlands-Indië, werd hij kwetsbaar; nog kwetsbaarder werd hij doordat hij ze liet afleggen zonder overleg met Idenburg, de verantwoordelijke minister (overleg, dat zeker met betrekking tot de verklaring van 2 december mogelijk was geweest), en doordat hij in de verklaringen niet duidelijk deed uitkomen dat wat hij aan toekomstdenkbeelden schetste, door de Nederlandse wetgever moest worden goedgekeurd.' Met dat al: de gouverneur-generaal had gesproken en dat spreken had een belangrijk effect, zowel in Nederland als in Indië.

XCIn Nederland liepen alle conservatieve krachten, met name de krachten uit kringen die grote kapitaalsbelangen in Indië hadden, te hoop tegen een mogelijke versnelling van het ontvoogdingsbeleid - de Nederlandse

I Daarbij tekenen wij aan dat aan van Limburg Stirum na zijn terugkeer naar Nederland opnieuw hoge functies zijn verleend; na eerst gezant in Cairo te zijn geweest, was hij tien jaar lang gezant in Berlijn waar hij zich als een principieel tegenstander van het Derde Rijk ontpopte, en ruim twee jaar, als voorganger van Michiels van Verduynen, gezant in Londen.

273 [PDF]
INDIË ONTWAAKT

politiek met betrekking tot Indië kreeg mede als reactie op van Limburg Stirums toezeggingen een stevige zet in een meer conservatieve richting. Diezelfde reactie tekende zich bij de Nederlandse bevolkingsgroep in Indië af; het succes van de Politiek-Economische Bond was er een duidelijk symptoom van.

XCAnders was de reactie bij de politiek-bewusten onder de inheemsen, vooral bij diegenen bij wie het ideaal van een onafhankelijk Indonesië voorop ging staan. Toen de gouverneur-generaal van een 'versnelling van het tempo' had gesproken en, meer nog, toen hij had aangekondigd dat de Volksraad, die een inheemse meerderheid zou kennen, 'daadwerkelijke medezeggenschap in en controle op het bestuur' zou krijgen, had, zo zagen de politiek-bewusten het, Nederland beloften geuit - toen bleek dat de Nederlandse regering en het overgrote deel van het Nederlandse parlement die denkbeelden verwierp, had, meenden zij, Nederland beloften geschonden. Dat wekte een diep wantrouwen en versterkte de overtuiging, die Sneevliet al getracht had ingang te doen vinden, dat N ederland, tot welke concessies het zich ook vroeg of laat bereid zou verklaren, als het er op aankwam niet bereid zou zijn, de uiteindelijke controle over de archipel prijs te geven.

274 [PDF]

Hoofdstuk 7: Twee bewogen decennia

XC

XCIIi de inleiding van het vorige hoofdstuk wezen wij er op dat al vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog de Britten resp. de Amerikanen in aanzienlijke mate tegemoet waren gekomen aan wensen die in BritsIndië resp. de Philippijnen door inheemse nationalisten waren geuit: de Britse regering had in 1917 de toezegging gedaan dat de kolonie BritsIndië te zijner tijd als deel van hef Empire een zichzelf besturend gebied zou worden welks regering verantwoordelijk zou zijn aan een eigen parlement, en de Amerikaanse regering had in 'IÓ bepaald dat de Amerikaanse gouverneur van de Philippijnen een Executive Council, een soort kabinet, naast zich zou krijgen waarin Philippino's in de meerderheid zouden zijn; zij had voorts verklaard dat het verlenen van onafhankelijkheid doel van haar politiek was.

XCNa afloop van de Eerste Wereldoorlog werden die lijnen doorgetrokken.

XCIn Brits-Indië werd van '19 af een groot deel van het binnenlands bestuur, met uitzondering van het militaire- en het veiligheid-aspect, aan Brits-Indiërs overgedragen; de parlementen van de delen waaruit BritsIndië, voorzover direct bestuurd, bestond 1, kregen een Brits-Indische meerderheid, zij het dat de Britse gouverneurs de bevoegdheid behielden, bepaalde wetten zelf af te kondigen; voorts werden drie BritsIndiërs opgenomen in de Executive Council die door de Britse Onderkoning, de Vice-Roy, werd gepresideerd en ook het centrale parlement, de Legislative Assembly, kreeg een Brits-Indische meerderheid. Met dat al bleefBrits-Indië een Britse kolonie - daartegen kwam de nationalistische leider Gandhi in verzet: de gedane concessies gingen hem niet ver genoeg, hij eiste onafhankelijkheid, drong er op aan dat jegens het koloniaal regime een politiek van non-coöperatie zou worden gevoerd, begon in '20 aan een campagne waarin hij tot burgerlijke ongehoorzaamheid opriep, en werd in '22 samen met anderen voor het eerst gearresteerd. Na enige tijd werd hij vrijgelaten maar het bleef, mede door zijn

XC1 Grote delen van het land, indirect bestuurd, bleven onder het gezag van de vorsten staan dat een volledig autocratisch karakter had.

275 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

geweldloze acties, onrustig. De onrust bracht de Britse regering er toe, in '27 een breed samengestelde commissie van onderzoek naar BritsIndië te zenden (Clement Attlee, in '45 premier van het eerste naoorlogse Labour-kabinet, was er lid van)! - zij adviseerde o.m., de direct-bestuurde delen van Brits-Indië volledige autonomie te geven en uit de deelbesturen te zijner tijd een autonoom centraal bestuur te vormen, evenwel met handhaving van bepaalde Britse rechten. Na veel overleg (in Londen werden drie ronde-tafel-conferenties gehouden, aan een waarvan ook Gandhi deelnam) besliste de Britse regering in '35 dat zij het verlenen van onafhankelijkheid afwees en niet verder wilde gaan dan aan de direct-bestuurde delen van Brits-Indië zelfbestuur te geven. De Congress-partij, die inmiddels haar non-coöperatie-standpunt had opgegeven, won de verkiezingen voor alle deelparlementen; overigens kreeg ook de All India Moslem League die voor de belangen van de Islamietische minderheid opkwam, een steeds breder aanhang.

XCAan Birma, toen nog deel van Brits-Indië, werd in '23 een zekere mate van zelfbestuur verleend. Het werd in '37 van Brits-Indië losgemaakt en kreeg toen een geheel uit verkiezingen resulterend Huis van Afgevaardigden. Ten aanzien van de verdediging en de politie behield de Britse Governor bepaalde rechten - het land werd overigens bestuurd door een uit Birmanen bestaand kabinet met een Birmaanse premier, eerst Ba Maw, in '40 U Saw, aan het hoofd.

XCWas het Britse beleid gericht op het verlenen van zelfbestuur als deel van het Empire, de Amerikanen, die zich in 1898 beschouwd hadden als diegenen die een Spaanse kolonie van het Spaanse juk hadden bevrijd, maakten ernst met hun voornemen, aan de Philippijnen onafhankelijkheid te verlenen. In januari '33 (de republikein Herbert Hoover was nog president) werd in Washington een wetsvoorstel aangenomen hetwelk inhield dat de Philippijnen, te rekenen van 4 juli '34 af, na twaalf jaar, dus op 4 juli' 46 (de 4de juli is de Amerikaanse Onafhankelijkheidsdag), onafhankelijk zouden worden, mits Amerika er militaire bases zou mogen handhaven zowel voor zijn vloot als voor zijn leger. Die regeling werd door de uitsluitend uit Philippino's bestaande Philippijnse Wetgevende Vergadering verworpen. In '34 werd tijdens de eerste ambtstermijn van de democraat Franklin D. Roosevelt een accoord getroffen krachtens hetwelk de Amerikanen na 4 juli' 44, d.w.z. na tien in plaats van na twaalf jaar, slechts hun marinebases op de Philippijnen zouden behouden - in

XC1 De Britse regering had in '19 toegezegd dat zij deze commissie binnen tien jaar zou

276 [PDF]
BRITS-INDIË / PHILIPPIJNEN

zake de legerbases zou dan nog onderhandeld moeten worden. In november '35 kregen de Philippijnen een volledig eigen regering met Manuel Quezon als hun eerste president; nadien waren de Verenigde Staten louter verantwoordelijk voor de buitenlandse betrekkingen en de defensie van de Philippijnse archipel. Daar was overigens inmiddels een oppositionele stroming ontstaan tegen de door Quezon geleide nationalisten die in de eerste plaats de bourgeoisie vertegenwoordigden; binnen die stroming deed vooral de in 1930 opgerichte Communistische Partij van de Philippijnen van zich spreken.

XCIn tegenstelling nu tot Groot-Brittannië en de Verenigde Staten waren er twee Europese koloniale mogendheden in Azië, Frankrijk en Nederland, die in de periode tussen de twee Wereldoorlogen een wezenlijk behoudender politiek voerden: anders dan de Amerikanen deden zij geen enkele toezegging ten aanzien van een eventuele onafhankelijkheid, anders dan de Britten weigerden zij een gesprek op gelijk niveau met inheemse voormannen die op onafhankelijkheid of zelfs maar op autonomie aandrongen. Frankrijk betoonde die starheid met betrekking tot Frans-Indo-China, Nederland met betrekking tot Nederlands-Indië. Het Nederlands beleid terzake komt in dit hoofdstuk ter sprake, inzake het Franse willen wij slechts vermelden dat het in Indo-China, waar de Fransen tegen het einde van de negentiende eeuw hun gezag erkend hadden gekregen en Laos, Cambodja en de gebieden van het latere Vietnam in één staatkundig verband, de Union lndochinoise, hadden samengebracht, in 1930 tot een grote, door Vietnamese burgerlijke nationalisten geleide opstand kwam, in '3 I gevolgd door een opstand van communisten; beide opstanden werden met geweld neergeslagen.

XCWat elders in Azië geschiedde, werd in Nederlands-Indië door de politiek-bewusten onder de inheemsen met aandacht gevolgd. In hun eigen dagbladen en tijdschriften werd er over geschreven - in de jaren '20 maakte vooral de non-coöperatie-tactiek welke door de Brits-Indische Congress-partij werd gevolgd, indruk, in de jaren '30 de regeling die de Verenigde Staten met de Philippijnen hadden getroffen. Quezon, de eerste Philippijnse president, werd niet tot Nederlands-Indië toegelaten, niet voor een officieel, evenmin voor een particulier bezoek; het gouvernement verwachtte niet anders dan dat hij er het centrum zou worden van enthousiaste demonstraties van inheemsen - die wenste het te voorkomen.

277 [PDF]

Verdere opbouw van het Indisch staatsbestel

XC

XCIdenburg die als gouverneur-generaal had trachten te bereiken dat de Volksraad mede-wetgevende bevoegdheid zou krijgen en dus een duidelijk accent wilde laten vallen op een heel Indië bestrijkend orgaan, was, zoals wij eerder schreven, na zijn terugkeer in Nederland sterk onder de invloed gekomen van de coming man van de Anti-Revolutionaire Partij, H. Colijn. Bij de persoon en de levensloop van deze in de jaren '20 en '30 bij uitstek invloedrijke staatsman (minister-president in '25-'26 en in '33-'39) stonden wij al stil in het eerste deel van ons werk, nl. in de aanhef van hoofdstuk 8; het heeft zin, hier enkele gegevens te herhalen en er enkele nieuwe aan toe te voegen. Colijn was achtjaar jonger dan Idenburg en was, gelijk deze, als officier naar Indië vertrokken. Idenburg, officier van de genie, nam er persoonlijk niet aan gevechten deel, Colijn wèl: hij verwierf in 1894, toen het Knil op Lombok ingreep, de Militaire Willemsorde en was van 1895 af actief in Atjeh. In 1901 werd hij adjudant van generaal van Heutsz en drie jaar later, toen deze tot gouverneur-generaal werd benoemd, een van diens naaste medewerkers, speciaal belast met het uitbrengen van adviezen inzake het bestuur van wat toen nog 'de Buitenbezittingen' heette: alle eilanden buiten Java. Hij reisde daar veel rond en die reizen versterkten zijn overtuiging dat de Indische archipel louter en alleen door het Nederlands gezag werd bijeengehouden. Hij kon trouwens onder de inheemsen met wie hij in aanraking kwam, niet de kwaliteiten ontdekken die hij voor het besturen van grotere staatkundige eenheden noodzakelijk achtte - leden van niet-blanke rassen waren, meende hij, daarvoor van nature niet geschikt. In '16, kort voordat de Amerikanen in beginsel aan de Philippijnen de onafhankelijkheid toezegden, verklaarde hij aan de - New York Times,'dat het bruine ras de vereiste karaktereigenschappen mist om zijn leden als op zichzelf staande regeringspersonen te laten optreden'! - optreden onder strikt toezicht van blanken achtte hij uiteraard wèl mogelijk. Hij was dus een tegenstander van de ethische politiek voorzover deze zich een in de eerste plaats door inheemsen bestuurd Indië als einddoel had gesteld. In 1909, veertigjaar oud, keerde hij uit Indië terug waar hij, met slechts één korte onderbreking, meer dan zestien jaar werkzaam was geweest. Kuyper droeg er zorg voor dat hij in de Tweede Kamer kwam. In '11

XC1 Aangehaald in C. Fasseur: 'Nederland en het Indonesisch nationalisme. De balans nog eens opgemaakt'

278 [PDF]
COLIJNS OPVATTINGEN

werd hij minister van oorlog in het kabinet-Heemskerk dat evenwel na twee jaar ten val kwam. Wat nu? Zijn Indisch pensioen en zijn ministerspensioen brachten slechts de helft op van het bedrag dat hij, gewend nu om op ruime voet te leven, nodig meende te hebben - hij nam een uitnodiging aan om directeur te worden van de Bataafse Petroleum Maatschappij, het o.m. in Indië werkzaam deel van het concern van de Koninklijke/Shell. Acht jaar lang bleef hij die functie vervullen; vooral de tantièmes die hij als directeur ontving, stelden hem in staat, een groot vermogen op te bouwen.

XCIn die acht jaar bleef hij (hij was in '14 lid van de Eerste Kamer geworden) de Nederlandse politiek, met name de politiek ten aanzien van Indië, met grote aandacht volgen. In de herfst van '18 publiceerde hij een brochure, Staatkundige hervormingen in Nederlands-Indië, waarin hij de Volksraad aanduidde als 'een geheel in de lucht zwevend orgaan ... , dat als orgaan van autonomie bedoeld is, doch dat in zijn tegenwoordige vorm nooit iets anders kan worden dan een spreekgestoelte van nietverantwoordelijke critici.' Onjuist achtte hij het dat de vormgevers van de Nederlandse politiek in Indië aan de top waren begonnen; trouwens, van de provincies waarin zij Indië wilden gaan indelen, verwachtte hij ook geen heilin plaats daarvan 'had men', schreef hij,

XC'moeten aansturen op een aantal krachtige Gouvernementen en zich daarbij reeds nu voor ogen moeten stellen dat op den duur het in zeer hoge mate zelfstandige eiland of de eilandengroep in de volwassen Indische staat de kernfactor van de staatsorganisatie behoren te zijn. Hieruit volgt dat de staatkundige ontwikkeling van Indië niet in de richting van een unitarische maar in die van eenfederalistische staat behoort te worden geleid'!

XCDe Volksraad was typisch een orgaan van een eenheidsstaat - zijn 'hele opzet' was dan ook, noteerde Colijn eind '18, 'door en door verkeerd." Zo blééf hij er over denken.

XCAls opvolger van Kuyper werd hij in '22 parlementair leider van de Anti-Revolutionaire Partij.

XCEr verscheen in dat jaar een brochure, Indië gisteren en heden, geschreven door van Vollenhoven, de grote adat-kenner, die mèt Snouck Hurgronje de bekendste hoogleraar was van de Leidse Indologen-opleiding. Hij bepleitte met klem dat de weg van Indië's verdere ontvoogding bewust zou worden ingeslagen: in plaats van Nederlands-Indië moest er een

XCI Aangehaald in van der Wal: Volksraad, dl. I, p. 250. 2 Aantekening van Colijn, eind I9I8, in: a.v., p. 263.

279 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

'Indisch-Indië' komen. Dan zou ook aan veelonrecht een einde worden gemaakt, want de inheemse bevolking, schreef hij,

XC'(heeft) ervaring van jarenlang verzet tegen het Nederlands spreken van Indonesiërs, als schadelijk voor het prestige; zij weet van jarenlang verzet tegen verdergaand onderwijs voor Indonesiërs; van slaafs eerbetoon dat gevorderd bleef ondanks herhaalde circulaires der regering'; van hoofden en vorsten die als wajang-poppen behandeld werden in een mate die hen hun ambt deed verfoeien."

XCEen jaar later verscheen ter gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina een officieel Gedenkboek waarin een aan Indië gewijd hoofdstuk voorkwam dat de loftrompet stak over allës wat Nederland en de Nederlanders er sinds 1898 zouden hebben gepresteerd.' Dat schoot Snouck Hurgronje in het verkeerde keelgat. In een artikel in het maandblad De Gids, dat hij de scherpe titel'Vergeten jubilé's' had gegeven, schreef hij:

XC'De onbevangen waarneming onzer bestuurspraktijk in Indië komt, wanneer men steeds ernstig let op de rechten der inheemse bevolking, tot het ontstellend resultaat dat de geschiedenis van ons bestuur een aaneenschakeling van gruwelijke misverstanden oplevert, niet alleen en vooral wat betreft de interneringen," maar letterlijk op elk gebied. Toch zijn de Nederlanders die daar in het leger, in de rechterlijke macht, bij het bestuur of in andere diensttakken werkzaam zijn, mensen van gelijke beweging als wij allen ... De meesten brengen het ook daar slechts tot routine, zonder het volle gevoel der verantwoordelijkheid voor

XC, Van Vollenhoven refereerde hiermee aan circulaires van het gouvernement te Batavia dat voorgeschreven had dat eenvoudige inheemsen zich zouden beperken in hun traditioneel eerbetoon aan Nederlandse en inheemse gezagdragers. 2 C. van Vollenhoven: Indiëgisteren en heden, herdrukt in zijn Verspreidegeschriften, dl. III (1935), p. 387. 3 Eén citaat dunkt ons voldoende. 'Met Atjeh', zo stond er in te lezen, 'worden in het gehele noorden van Sumatra geregelde toestanden geschapen.Al moet het worden betreurd dat in deze streken wel eens hardhandiger is opgetreden dan wellicht noodzakelijk was, toch valt het niet te ontkennen dat thans orde en welvaart heersen, waar voorheen onderlinge twisten en het ontbreken van een vaste besturende hand de verdere ontwikkeling der bevolking onmogelijk maakten.' (J. C. Koningsberger in Gedenkboek 1898-1923, p. 612) 4 Dit sloeg op de ruim negentig inheemsen die na de opstand in Bantam, 1888,'geïnterneerd' waren, d.W.z.naar afgelegen eilanden in het oosten van de archipel overgebracht. 'De voorstellen tot internering werden', aldus Snouck, 'voor een belangrijk deel geïnspireerd door een kleine vereniging van boeven ... die het lucratieve bedrijf van bestuursspion uitoefenden.'(De Gids, 1923, IV, p. 73) Van die ruim negentig gestraften overleden ruim vijftig in ballingschap, aan veertig had het gouvernement in de periode 1912-19 toegestaan, naar Bantam terug te keren.

280 [PDF]
DE 'OLIE-FAC UL TElT'

hetgeen zij ambtelijk verrichten. Een minderheid heeft wèl zulk besef, maar voelt het allengs afslijten onder de druk van een verderfelijk stelsel dat dagelijks ten hemel schreiend onrecht baart ... Zo werkt ... een bestuurssysteem dat op de wegcijfering van de wil der bevolking, op de lang verjaarde inbeelding der volstrekte superioriteit van het eigen ras berust ... De tijd is meer dan rijp voor een krachtige hervorming der staatsinrichting van Nederlands-Indië, waarbij in de kortst mogelijke tijd aan de inheemse bevolking de grootst mogelijke mate van autonomie verleend wordt."

XCUitlatingen als van van Vollenhoven en Snouck Hurgronj eversterkten de in behoudende kringen al gegroeide overtuiging dat de opleiding die de aanstaande BB-ambtenaren in Leiden kregen, veel te ethisch was; óók, dat hun in Leiden in onvoldoende mate het besef werd bijgebracht dat het Westers kapitaal Indië slechts tot zegen strekte. Er ontstond een onverkwikkelijke polemiek waarin de hoogleraren van de Leidse opleiding er o.m, van werden beticht dat zij bij examens, afgenomen aan uit Indië afkomstige inheemse studenten, lagere maatstaven aanlegden dan bij die welke zij aan Nederlandse studenten afnamen. De in '21 opgerichte Ondernemersraad voor Nederlands-Indië ging steun verlenen aan plannen om aan de Rijksuniversiteit te Utrecht een bijzondere faculteit toe te voegen grote ondernemingen, waaronder de Koninklijke/ Shell", brachten er de nodige gelden voor bijeen. De plannen leidden in Indië tot verdeeldheid: diegenen die meenden dat de 'huilerige ethiek' al veel te ver was gegaan, juichten ze toe - ze werden afgekeurd door allen die van oordeel waren dat bestuursambtenaren, gevormd aan een 'olie-faculteit', door de inheemsen gezien zouden worden als voorvechters van de belangen van het grote bedrijfsleven. De Vereniging van BB-ambtenaren stelde zich op het standpunt dat nieuwe leerstoelen, zo zij nodig werden geacht, aan de Leidse universiteit moesten worden toegevoegd, de Volksraad, steun verlenend aan een door de BB-ambtenaar J. W. Meyer Ranneft ingediende motie, sprak zich met 35 tegen 4 stemmen tegen de oprichting van de Utrechtse faculteit uit. Colijn, van harte voorstander van het plan, minister van financiën sinds augustus '23, bevorderde evenwel dat het tweede kabinet-Ruys de Beerenbrouck met de. oprichting accoord ging en in de herfst van '25 werd de nieuwe opleiding geopend.

XCDe geest van het Utrechtse onderwijs, gegeven door niet minder dan

XC, A.v., p. 79-81. 2 T.w. de Bataafse Petroleum Maatschappij - de BPM deed dit overigens niet zonder aarzeling; er was meer enthousiasme bij de grote suiker- en handelsondernemingen.

281 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

veertien bijzondere hoogleraren (het bedrijfsleven had de zaak breed opgezet), was conservatiever dan die van het Leidse - in Indië bleek overigens dat de aanpak van de Utrechtse afgestudeerden niet wezenlijk verschilde van die der Leidse. Over de grondslag van het Nederlands beleid: dat Indië voorlopig Nederlands leiding niet kon ontberen, waren alle afgestudeerden het eens en dit gemeenschappelijk uitgangspunt bleek belangrijker te zijn dan de verschillen in opleiding.

XCGelijk eerder vermeld, had van Limburg Stirum in december 'r8 een commissie in het leven geroepen die diende na te gaan op welke punten de verhouding tussen Nederland en Indië en Indië's inwendig bestel konden worden hervormd. Deze commissie, voorgezeten door mr. J. H. Carpentier AIting, lid van de Raad van Nederlands-Indië, en breed samengesteld (ze had zes-en-twintig leden, onder wie acht inheemsen), moest aan van Limburg Stirum advies uitbrengen. Zij viel in drie groepen uiteen: een kleine behoudende groep (daarvan maakte o.m. de latere minister Welter deel uit) die hervormingen van enige betekenis afwees, een grote middengroep die vrij ingrijpende hervormingen wenste, en een kleine radicale groep die nog verder wilde gaan; daartoe behoorden o.m. de sociaal-democraten Cramer en Koch en de voorman van de Sarekat Islam, hadji Agoes Salim. Blijkens haar in de zomer van '20 verschenen rapport gaf de meerderheid van de commissie in overweging, . 'Indië' (het adjectief 'Nederlands' wilde zij laten vervallen) naast Suriname en Curaçao een zoveel mogelijk zelfstandig deel van het koninkrijk te maken - die zelfstandigheid zou o.m. hieruit blijken dat de StatenGeneraal zich over geen voor Indië bestemd wetsvoorstel zouden mogen uitspreken voordat het Indische gouvernement en de Volksraad er schriftelijk advies over zouden hebben uitgebracht; ook zou de Volksraad afgevaardigden naar Den Haag kunnen zenden die toegang tot de StatenGeneraal zouden krijgen en daar een adviserende stem zouden uitbrengen. In navolging van wat in Brits-Indië gebeurde, wilde de meerderheid van de commissie voorts inheemsen opnemen in het apparaat van het Binnenlands Bestuur; zij wenste verder dat de Volksraad, door haar 'Landstaten' genoemd, voor het grootste deel door een veel groter kiezerskorps rechtstreeks zou worden gekozen, dat die Landstaten mede-. wetgevend zouden zijn, het recht van initiatief, amendement, interpel

282 [PDF]
VAN LIMBURG STIRUMS VOORSTELLEN

latie en enquête zouden bezitten en ook in zoverre invloed zouden uitoefenen op het gouvernement dat zij aanbevelingen zouden kunnen doen voor de benoeming, door de Kroon, van enkele leden van de Raad van Nederlands-Indië. De betekenis van die Raad tenslotte, wilde de meerderheid van de commissie vergroten door te bepalen dat de gouverneur-generaal samen met de Raad het bewind zou voeren, overigens met dien verstande dat, aangezien hij als enige jegens de Kroon verantwoordelijk zou blijven, in voorkomende gevallen, d.w.z. als er ernstig meningsverschil was, zijn stem zwaarder zou wegen dan die van alle overige Raadsleden tezamen.

XCIn Indië kregen deze voorstellen in het grootste deel van de Europese pers een slechte ontvangst - van Limburg Stirum nam daarentegen de meeste over! en legde ze voor aan Den Haag. Er werd in verscheidene opzichten rekening mee gehouden bij de Grondwetswijzigingen waartoe in '22 werd besloten, alsook bij de als uitvloeisel daarvan in '25 vastgestelde Wet op de staatsinrichting van Nederlands-Indië: het begrip 'koloniën' verdween uit de Grondwet, Indië kreeg in beginsel het recht de inwendige aangelegenheden zelf te regelen en de Volksraad werd méér dan alleen maar een adviesorgaan; doordat namelijk bepaald werd dat de gouverneur-generaal bij het vaststellen van ordonnanties (wetten) in beginsel moest streven naar overeenstemming met de Volksraad, kreeg dit lichaam een zekere mede-wetgevende bevoegdheid; het verwierf voorts het recht van initiatief, van amendement en van interpellatie (niet het recht van enquête); ook werd het ledental uitgebreid: van acht-enveertig tot zestig.'

XCOnder de acht-en-dertig leden van de eerste Volksraad waren slechts vijftien inheemsen geweest: tien die door de gemeenteen enkele regionale raden gekozen, vijf die door de gouverneur-generaal benoemd waren. De tweede Volksraad, t.w. die welke in '21 werdsamengesteld, was, hoewel minder vooruitstrevend dan de eerste, van mening dat de inheemsen in de Volksraad een meerderheid moesten krijgen. Dat werd geenszins riskant geacht; gebleken was namelijk dat de werkelijke politieke scheidslijn in de Volksraad niet liep tussen inheemsen en nietinheemsen maar tussen behoudenden en radicalen en dat behoudendehij in '18 zo duidelijk naar voren had gebracht, wilde uitstellen. 2 Daar moet men dan nog de voorzitter bijtellen die door de Kroon benoemd

1 Niet de voorstellen om Indië collegiaal te laten besturen door de gouverneur generaal en de Raad van Nederlands-Indië en om de bevoegdheden van de Volksraad uit te breiden. Dat laatste betekende dat hij de verwezenlijking van het denkbeeld dat

283 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

Nederlanders steeds voldoende steun ontvingen van behoudende inheemsen, zodat men van de Volksraad als geheel geen radicaaloptreden te verwachten had. Dat was ook het oordeel van gouverneur-generaal Fock en van de Nederlandse regering. De regering stelde derhalve in haar wetsvoorstel inzake de staatsinrichting van Nederlands-Indië voor, onder de zestig leden van de Volksraad, van wie voortaan twee-en-twintig benoemd en acht-en-dertig gekozen zouden worden, dertig inheemsen en vijf-en-twintig Nederlanders op te nemen, waarna vijf 'uitheemse onderdanen niet-Nederlanders' (daar vielen de Vreemde Oosterlingen onder) de zestig zouden completeren - de Tweede Kamer wees dat af: het moesten dertig Nederlanders en vijf-en-twintig inheemsen worden. Toen de Kamer stemde over het desbetreffend amendement (er was niet over gedebatteerd), waren van de honderd leden slechts zeven-en-vijftig aanwezig; tegen stemden de sociaal-democraten, de vrijzinnig-democraten en één lid van de Christelijk-Historische Unie.

XCDe beslissing van de Tweede Kamer wekte grote ontstemming onder politiek-bewuste inheemsen - Focks opvolger als gouverneur-generaal, jhr. mr. A. C. D. de Graeff (op beider beleid komen wij nog terug), achtte het wenselijk dat aan hun bezwaren tegemoetgekomen werd, en de regering nam zijn zienswijze over: in '29 stelde zij een wetswijziging voor om alsnog de Volksraad, afgezien van de voorzitter en de 'uitheemse onderdanen niet-Nederlanders', uit dertig inheemsen en vijf-en-twintig Nederlanders te doen bestaan - het voorstel ('droevig van onverstand', meende Welter') werd nu door de Tweede Kamer goedgekeurd met acht-en-zestig tegen tien stemmen (Colijn stemde tegen), door de Eerste met negen-en-twintig tegen vijftien. Bovendien werd de Wet op de staatsinrichting van Nederlands-Indië op nog een tweede punt gewijzigd dat eveneens op de Volksraad betrekking had. De raad placht tweemaal per jaar tezamen voor een periode van ongeveer vijf maanden bijeen te komen - die zittingsduur was te kort gebleken. Aangezien het nu voor vele leden onmogelijk was, vrijwel het gehele jaar in Batavia aanwezig te zijn, werd bepaald dat voortaan bij ontstentenis van de Volksraad een College van Gedelegeerden, uit twintig leden bestaand, namens de Raad zou optreden."

XC1 Brief, 21 mei 1929, van Welter aan Colijn in van der Wal: Volksraad, dl. II, p. 87. 2 Gedelegeerden kregen een vaste vergoeding van f 1200 per maand. Hun

284 [PDF]
HET INDISCHE KIESSTELSEL

Voorzover de Volksraad uit gekozen leden bestond, vond hun verkiezing, zoals eerder vermeld, in '18 plaats door de leden van de bestaande gemeente- en regionale raden. Nadien kwamen er ook andere raden die aan die verkiezingen deelnamen. De leden van die raden fungeerden in '18, '21 en '24 als één kiezerskorps maar van '25 af gold krachtens de Wet op de staatsinrichting van Nederlands-Indië een ander systeem hetwelk voorschreef dat er drie kiezerskorpsen zouden zijn: de Nederlanders, de inheemsen en de 'uitheemse onderdanen niet-Nederlanders'; die drie korpsen kozen elk hun 'eigen' Volksraadsleden.

XCAantal en soort van de raden namen in dejaren '20 en '30 toe. Er waren er in '39 meer dan honderd met tezamen ruim tweeduizendtweehonderd leden, onder wie zich ruim veertienhonderd inheemsen en ruim vijfhonderd Nederlanders bevonden. De ruim vijfhonderd Nederlanders kozen tezamen vijftien Volksraadsleden, de ruim veertienhonderd inheemsen negentien, aan wie dan nog een twintigste lid werd toegevoegd, gekozen door de vier heersers van de Vorstenlanden op Java samen met de gouverneur van Of Djokja- Of Soerakarta.

XCDit stelsel van getrapte verkiezingen kwam de belangstelling voor de Volksraad niet ten goede. Bovendien waren er onder de kiesmannen velen die, hetzij ambtshalve, hetzij na benoeming door een gouverneur of resident, lid waren geworden van een raad die aan de verkiezingen voor de Volksraad deelnam: in '39 ruim vijfhonderd van de ruim veertienhonderd inheemse kiesmannen en ruim driehonderd van de ruim vijfhonderd Nederlandse. Tellen wij er ook nog de cijfers van de kiesmannen uit de groep van de Vreemde Oosterlingen bij, dan blijkt dat zich in '39, om precies te zijn, op een totaal van tweeduizendhonderdnegentig kiesmannen éénduizenddrie bevonden die benoemd waren door het gouvernement; de gekozen leden van de Volksraad werden dus gekozen door kiezerskorpsen die voor bijna de helft uit door het gouvernement benoemden bestonden.

XCMen kan stellen dat in een samenleving welke zo gecompliceerd was als de N ederlands- Indische, moeilij k bezwaar kon worden gemaakt tegen het beginsel van de benoeming, en erkennen dat diegenen die door het gouvernement tot Volksraadslid benoemd dan wel door voor bijna de helft uit benoemden bestaande kiezerskorpsen gekozen werden, heel wel van een onafhankelijk, zelfs van een kritisch oordeel konden getuigen, maar dan blijft toch het feit bestaan dat het voor principiële tegenstanders van het Nederlands regime wel heel moeilijk was, met succes deel te nemen aan de hordenloop die tot een zetel in de Volksraad kon leiden.

XCTotdat in de loop van de jaren '30

285 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

jegens de Volksraad opstelden, zagen die tegenstanders en allen die vagelijk met hun opvattingen sympathiseerden, de Volksraad niet als 'hun' volksvertegenwoordiging, maar als een vertegenwoordiging van betrekkelijk kleine groepen; dat wàs de Volksraad ook, voorzover hij uit gekozenen bestond, en daar kwam dan nog bij dat, telt men de voorzitter mee, de overweldigende inheemse meerderheid van de bevolking tot het einde toe geen meerderheid in de Volksraad had.

XCSchrijven wij over de raden die aan de verkiezingen voor de Volksraad deelnamen, dan heeft het zin, er op te wijzen dat het in de jaren '20 en '30 een hoofdlijn werd van Nederlands beleid om in Indië, en dan vooral op Java, enerzijds aan het inheemse bestuur meer armslag te verlenen in locale aangelegenheden, anderzijds nieuwe administratieve eenheden te scheppen die alle een soort raad zouden hebben welke het Nederlandse c.q. inheemse bestuur terzijde zou staan. Het een zowel het ander werd gezien als een vorm van bestuurlijke scholing der inheemsen.

XCIn de loop van de jaren '20 werd het bestuur van Java en Madoera hervormd in dier voege dat in alle regentschappen regentschapsraden werden gevormd en dat Java en Madoera tezamen, afgezien van de Vorstenlanden, in drie provincies werden verdeeld, elk staande onder een gouverneur met gedeputeerden en elk voorzien van een provinciale raad. Het bestuur van de Buitengewesten werd hervormd in de jaren '30: daar werden drie gouvernementen gevormd (Sumatra, Borneo, de Grote Oost), ook elk onder een gouverneur maar zonder gedeputeerden of gouvernementsraad. Wèl waren in de jaren '20 in de Buitengewesten op Bali, op delen van Celebes en op Ambon locale raden met beperkte bevoegdheden gevormd en hierwerden in dejaren '30 op Sumatra enkele z.g. groepsgemeenschapsraden met meer bevoegdheden aan toegevoegd, o.a. bij de Minangkabauers, maar veel eigen geldmiddelen hadden al die nieuwe bestuurslichamen niet en bovendien bleef hun betekenis beperkt doordat de Batavia'se departementen in de jaren '20 en vooral in de jaren '30 (men denke aan de crisisregelingen) op tal van terreinen gingen ingrijpen. Op Java en Madoera kwamen vooral de drie nieuwe provincies nauwelijks van de grond - het waren, aldus in '41 te Londen een van Welters hoofdambtenaren, 'volkomen kunstmatig opgezette administra

286 [PDF]
PLAATSELIJKE EN REGIONALE RADEN

tieve eenheden, in wezen hemelsbreed verschillend van de provincies van Nederland en België.'!

XCHet zou ons te ver voeren om hier van alle raden die wij noemden, weer te geven hoe zij werd~n samengesteld - zinvollijkt het ons wèl, iets meer te schrijven over de regentschaps-, de provinciale en de gemeenteraden op het politiek belangrijkste eiland, Java.

XCDe regentschapsraden bestonden uit Nederlanders die benoemd en inheemsen die gekozen waren; die inheemsen waren gekozen door kiesmannen die op hun beurt gekozen waren door alle dessa-bewoners die gerechtigd waren deel te nemen aan de verkiezing van dessa-hoofden. Er was daarbij geen censuskiesrecht, er gold niet het voorschrift dat kiezers moesten kunnen lezen en schrijven. De regentschapsraden waren dan ook de enige vertegenwoordigende lichamen die althans voor een deel werden samengesteld door verkiezingen waarbij de kiesmannen door een zeer aanmerkelijk deel van de inheemse bevolking gekozen werden. Evenwel: de meeste gekozen leden waren lagere inheemse bestuursfunctionarissen die goeddeels van de regent afhankelijk waren. In de jaren '20, in het tijdperk van de non-coöperatie, weigerden de radicale inheemse nationalisten aan de regentschapsraden mee te werken en ook in de jaren '30 bleven velen hunner van die medewerking afkerig.

XCOp Java en Madoera waren de regentschaps- en de gemeenteraden de raden welker leden Volksraadsleden kozen -leden van provinciale raden hadden die functie niet; dat was een belangrijke reden waarom die laatste raden (de leden werden ten dele benoemd door de gouverneurs, ten dele gekozen door de leden van de regentschapsraden en van de belangrijkste gemeenteraden, t.W. de raden van Z.g.stadsgemeenten), van weinig betekenis werden geacht.'

XCAan de verkiezingen voor gemeenteraden kon van '17 af (toen kregen ook niet-Europeanen het actieve kiesrecht) slechts deelgenomen worden door mannelijke personen die drie-en-twintig jaar of ouder waren", het Nederlands beheersten en een zuiver jaarinkomen hadden van minstens f 900 als het Nederlanders en minstens f 600 als het inheemsen en Vreemde Oosterlingen betrof. In '26 werd de leeftijdsgrens tot een-entwintig jaar en de inkomensgrens (er kwam er nu slechts één) tot f 300ook nog enkele Vreemde Oosterlingen. Vrouwen konden van '38 af gekozen worden, pas in '41 konden

1 Notitie, 23 sept. 1941, van A. Mühlenfeld voor Welter (ARA, Min.Ko!., M 72, XI 7 A). 2 Er zaten in de provinciale raden evenveel Nederlanders als inheemsen en

287 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

teruggebracht en werd tevens bepaald dat kennis van het lezen en schrijven in het Maleis of in een ter plaatse gebezigde andere inheemse taal voldoende was om als kiezer ingeschreven te worden. Elke in een stadsgemeenteraad vertegenwoordigde groep (Nederlanders, inheemsen, Vreemde Oosterlingen) koos van '26 af haar 'eigen' raadsleden - per groep waren evenwel de aantallen van die raadsleden tevoren vastgesteld en in alle stadsgemeenteraden (Java. ging er vijftien tellen) waren de Nederlanders, al vormden zij slechts een minderheid van de betrokken stadsbevolking, in de meerderheid. Veruit de meeste inheemse mannen konden niet aan de gemeenteraadsverkiezingen deelnemen en hetzelfde gold voor talrijke Vreemde Oosterlingen. Het opkomst-percentage onder de Nederlanders was in de periode tot ca. I 930 heellaag, nl. ca. 20 nadien steeg het hier en daar tot 40. In Batavia woondenin '40 vijf-en-veertigduizend Nederlanders, vijf-en-vijftigduizend Vreemde Oosterlingen en bijna vierhonderdduizend inheemsen - er waren ruim vijf-en-tachtighonderd Nederlandse, ruim zevenhonderd Vreemd-Oosterse en bijna vijf-en-dertighonderd inheemse kiezers en die drie groepen kozen respectievelijk zeventien, vijf en elf gemeenteraadsleden; de Nederlanders waren dus in de meerderheid. In Padang, om een tweede voorbeeld te noemen, werden vijftigduizend inheemsen door vijf gemeenteraadsleden vertegenwoordigd, vijftienhonderd Nederlanders door tien.

XCMen kan waardering hebben voor de opvoedkundigedie bij regering en gouvernement leefde toen het tot de nieuwe administratieve indelingen en de nieuwe vertegenwoordigende lichamen kwam welke wij in het voorafgaande memoreerden, om dan toch tot de conclusie te komen dat al die leerscholen in het verantwoordelijk besturen slechts een beperkt effect hadden. Er ontstond in Indië een onoverzichtelijk geheel - Fasseur sprak invan 'een staatkundige doolhof, een lappendeken, van gemeenteraden, regentschapsraden, provinciale raden en groepsgemeenschapsraden' ; hun feitelijke macht was beperkt en in het werk in al die colleges '(vonden) de nationalistisch voelende Indonesiërs ... maar weinig bevrediging voor hun heel wat hoger reikende aspiraties.'

I983 1 1 C. Fasseur: 'Nederland en het Indonesisch nationalisme. De balans nog eens opge maakt', p. I5-I6.

288 [PDF]
'EEN STAATKUNDIGE DOOLHOF'

Inderdaad, die nationalistisch voelende Indonesiërs wensten zo al niet onafhankelijkheid, dan toch een vorm van volledig zelfbestuur waarbij zij' en niet de Nederlanders .op wezenlijke punten de macht zouden uitoefenen, Daar was geen sprake van. Met uitzondering wellicht van de stadsgemeenteraden op Java, hadden de locale raden maar een geringe armslag en voorzover zij uit inheemsen bestonden, waren dat veelal vertegenwoordigers van de gr.oep der inheemse bestuurders die door de nationalistisch voelende Indonesiërs gezien werden als een verlengstuk van het Nederlands bewind. Ambon en de Minahassa waren de enige delen van de archipel waarvan men zeggen kan dat een gr.o.ot deel van de inheemse bevolking de locale raad als een lichaam zag waarin zij zichzelf vertegenwoordigd wist - Ambon en de Minahassa, beide in aanzienlijke mate gekerstend, namen evenwel in de archipel een afzonderlijke plaats in.

XCBelangrijker dan de locale raden was de Volksraad. 'Ik heb', schreef Welter in zijn memoires,

XC'Indië gekend vóór de instelling van de Volksraad en daarna, en ik moet zeggen dat de openbare behandeling van de publieke zaak in de Volksraad in belangrijke mate daaraan ten goede is gekomen. Er is in Indië altijd betrekkelijk weinig corruptie geweest, dank zij het scherpe toezicht van het Europees bestuur. Na de instelling van de Volksraad is zij in feite onmogelijk geworden en ook machtsmisbruik door bestuur en politie, wat meer voorkwam dan corruptie, werd er in sterke mate door beperkt."

XCDaargelaten of die lof volledig verdiend was, een feit was het dat van de Volksraad invloed uitging .op het Binnenlands Bestuur en trouwens ook .op het algemeen beleid van het gouvernement: dat was een belangrijk pluspunt. Zeker, de gouverneur-generaal bleef bevoegd, dwars tegen het gevoelen van de raad in te handelen, maar in beginsel diende hij te streven naar overeenstemming en dééd hij dat; dat kwam de coördinatie in het gouvernementsbeleid ten g.oede. Het betekende óók dat de directeuren der departementen zich bij het ontwikkelen van hun voorstellen en bijvoorbeeld ook bij het opstellen van de jaarlijkse begroting moesten

XC, Welter: 'Memoires', p.

289 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

afvragen of zij in de Volksraad voldoende steun zouden vinden - zij moesten al deze stukken trouwens persoonlij k in de Volksraad toelichten. Mag men daarom schrijven, zoals in '61 in het gedeeltelijk door Indische oud-ambtenaren samengestelde boekwerk Balans van beleid geschiedde, dat de Volksraad 'onmiskenbaar het karakter van volksvertegenwoordiging (droeg) en als zodanig door de regering en in de samenleving (werd) erkend'?' Wij menen van niet. 'Volksvertegenwoordiging' was de Volksraad, zoals uit het voorafgaande bleek, slechts in beperkte mate en zo al van erkenning door het gouvernement sprake was, aan de erkenning door de samenleving ontbrak veel, zulks niet zozeer bij de Indische N ederlanders die via de Volksraad de gelegenheid kregen, hun belangen te bevorderen, maar wèl bij de andere groepen in de samenleving: in de groep van de Vreemde Oosterlingen zagen vooral veel Indische Chinezen het als riskant om zich in een land waar weerstanden bestonden tegen de Chinese groep als geheel, actief bezig te houden met omstreden politieke kwesties, bij de Nederlanders was sprake van onverschilligheid (de meeste van hun bladen besteedden nauwelijks aandacht aan wat in de Volksraad verhandeld werd"), voor de grote massa van de onontwikkelde inheemsen betekende de Volksraad niets (hij 'staat', aldus in '24 de regeringsgemachtigde voor algemene zaken, 'mijlenver af van de Inlandse bevolking") en van de ontwikkelde inheemsen koesterden in de jaren '20 alleen de behoudenden waardering voor de Volksraad; de meer radicale elementen hadden in de jaren '20 voor het college slechts hoon over - in de jaren '30 evenwel, toen partijen die de onafhankelijkheid van Indonesië in hun vaandel hadden geschreven, geen enkele openbare actie meer konden ontplooien, ging een groot deel van de nationalisten aan de Volksraad medewerking verlenen. Hij was dan ook in de jaren '30 een belangrijker orgaan dan in de jaren '20.

XCIn dit en in de volgende hoofdstukken zullen wij menigmaal op het verhandelde in de Volksraad terugkomen en ook zullen wij aandacht besteden aan de partijen en groeperingen die in de Volksraad vertegenwoordigd waren" - een geschiedenis van de Volksraad schrijven wij niet; zij zou ons te ver voeren en zij zou bovendien, behalve in de tweededl. II, p. 92. 4 Men vindt er een volledig overzicht van in van der Wal: De Volksraad, dl. II, p. 690-9

1 W. H. van Helsdingen in p. 200. 2 Daarin kwam pas wijziging in de jaren '30 en vooral na de bezetting van Nederland, na mei '40 dus. 'Raad van Nederlands-Indië: Notulen buitengewone vergadering, 31 jan. 1924, in Kwantes,

290 [PDF]
DE VOLKSRAAD

helft van de jaren '30, geheel voorbijgaan aan het belangrijkste thema uit de geschiedenis van Nederlands-Indië in de periode tussen de twee wereldoorlogen, in, zoals wij ze noemden, 'twee bewogen decennia'; bewogen waren die namelijk niet door wat in maar door wat buiten de Volksraad gebeurde, in de eerste plaats door de acties, lange tijd geheel buiten de Volksraad om, van diegenen die zich tegen het gouvernement keerden.

'Partai Komunis Indonesia'

XC

XCIn het vorige hoofdstuk beschreven wij hoe de oprichters van de Indische Sociaal-Democratische Vereniging, de ISDV, in de loop van de Eerste Wereldoorlog steeds meer invloed hadden gekregen op de leiding van de Sarekat Islam zij hadden die beweging trachten te stuwen in een tegelijk anti-kapitalistische en anti-gouvernementele richting en mochten het als een belangrijk succes zien dat in september '18 tweejeugdige inheemse volgelingen van Sneevliet belangrijke posities in de Sarekat Islam verwierven: Semaoen werd lid van het Centraal Comité der beweging, Darsono bezoldigd propagandist. Sneevliet zelf besefte dat de ISDV als zodanig weinig kracht kon ontwikkelen; zij moest inspireren: alle inheemsen die in loondienst waren, tot het oprichten van vakbonden die het wapen van de staking niet moesten schuwen, en de Sarekat Islam tot strijd tegen het koloniaal gezag.

XCBegin december '18 werd Sneevliet Indië uitgezet. Hij nam in Nederland onmiddellijk contact op met zijn vroegere partijgenoten van de in 1909 opgerichte Sociaal-Democratische Partij die in november '18 een nieuwe naam had aangenomen: de Communistische Partij in Holland, oftewel de CPH. In hun kring was hij de enige die in een koloniaal bestuurd land deelgenomen had aan de strijd tegen het koloniaal gezag en die door dat gezag het betrokken land was uitgezet; dat gafhem naam, buiten Nederland vooral in de kring van de Communistische Internationale, de Komintern. Deze had, toen zij in maart '19 haar oprichtingscongres hield, aan het koloniale vraagstuk nauwelijks aandacht besteed - dat verzuim werd een jaar later hersteld, zulks geheel conform de denkbeelden van Lenin die de verwachting koesterde dat de gehele Westerse kapitalistische wereld ten val kon worden gebracht door massale acties in zijn koloniën; 'de weg naar Londen', placht hij te zeggen, 'loopt via Singapore.'In juli '20 werd op het tweede congres van de Komintern

291 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

commissie benoemd die een strijdprogram voor de Aziatische wereld diende op te stellen; Lenin zelf werd er voorzitter van, Sneevliet secretaris. In die commissie trad verdeeldheid aan de dag. Lenin wenste dat de communisten in de Aziatische landen zouden samenwerken met niet-communistische, burgerlijke groeperingen (hij had in mei '13, toen hij in ballingschap in Zwitserland leefde, met veel waardering geschreven over de actie van de Sarekat Islam) dat standpunt, bestreden door de Brits-Indische afgevaardigde die een samengaan met de Congress-partij als zinloos had ervaren, werd door Sneevliet krachtig ondersteund. Hij wees op wat hij in Nederlands-Indië had bereikt en hij bepleitte dat het congres de samenwerking met burgerlijke nationalisten zou goedkeuren (het congres deed zulks); hij bepleitte óók dat de Komintern, rekening houdend met de gevoeligheden die bij alle Islamieten, mede bij die van de Sarekat Islam, leefden, zich op zijn minst neutraal zou opstellen jegens het Pan-Islamisme - dat werd door het congres, dat in het Pan-Islamisme een beweging van reactionaire heersende groepen zag, afgewezen.

XCNadien werd Sneevliet als afgezant van de Komintern naar China gezonden.'

XCWat was inmiddels in Nederlands-Indië gebeurd?

XCHet gehele jaar '19 en de eerste maanden van '20 was Sneevliet in contact gebleven met de voormannen van de ISDV. Het had zijn instemming dat de vereniging, in mei '20 in Semarang bijeenkomend, een nieuwe naam aannam: de Perserikatan Komunis di India ('Communistische Vereniging in Indië') oftewel de PKI, en dat de twee inheemsen die van het vijf leden tellend dagelijks bestuur deel uitmaakten (de andere drie waren Nederlànders, onder wie ir. Baars), de hoogste posities kregen: Semaoen werd voorzitter, Darsono ondervoorzitter. Deze laatste reisde naar Moskou en nam er deel aan het zojuist besproken tweede congres van de Komintern. Na zijn terugkeer in Indië hield de PKI in december '20 een buitengewoon congres, weer in Semarang (alle leden. van het dagelijks bestuur waren er woonachtig), en daar werd met' algemenedat de kleine communistische partij was gaan samenwerken met de veel grotere, burgerlijke

1 Hij is daar, met een onderbreking, tot eind '22 gebleven; hij had er toen bereikt

292 [PDF]
OPRICHTING VAN DE 'PKI'

stemmen besloten dat de partij zich bij de Komintern zou aansluiten - een besluit dat onmiddellijk weerstanden wekte in kringen van de Sarekat Islam: hoe kon men samenwerken met leiders die deel uitmaakten van een beweging die zich tegen het Pan-Islamisme had gekeerd, ja sterker nog: die alle godsdienst ('opium van het volk', aldus Marx en Engels) afwees?

XCDe PKI was in die begintijd miniem-klein (zij had in '21 slechts tweehonderdtien leden: tweehonderd Indonesiërs, tien Europeanen), maar zij had in de plaatsen waar zij haar actie ontplooide, een aanzienlijke invloed. Die invloed bezat zij doordat haar eigen actie als het ware ingeschoven was in die van de Sarekat Islam; misschien kan dat het duidelijkst aangetoond worden wanneer wij de lotgevallen in deze periode weergeven van de man die eind '21 (Baars was toen uit Indië verbannen en Darsono en Semaoen waren beiden in het geheim naar Moskou gereisd, resp. in mei en in oktober) voorzitter van de PKIwerd: Tan Malaka.'

XCIbrahim Tan Malaka was een Minangkabauer die vermoedelijk in 1897 werd geboren in een dorp bij Fort de Koek- (zie kaart VI op pag. 62). Hij bezocht er een Nederlandse kweekschool, trok met zijn begaafdheid de aandacht van een der Nederlandse docenten en werd door deze in de herfst van '13 mee naar Nederland genomen waar hij zijn opleiding voltooide. De Russische revolutie maakte diepe indruk op hem en toen hij in '19 naar Indië terugkeerde, beschouwde hij zichzelf als communist. In het gebied van Deli ging hij onderwijs geven aan de kinderen van Javaanse contract-koelies (in hoofdstuk 4 haalden wij zijn beschrijving aan van de situatie dier koelies in die tijd). Hij kwam in contaçt met volgelingen van Sneevliet en trok begin '21 naar Java waar hij in Semarang onderwijzer werd aan de Nederlandse afdeling van een door de Sarekat Islam opgerichte 'wilde school'. Een groot deel van de leerlingen maakte hij er tot jeugdige propagandisten voor het communisme: hij leerde hun 'de Internationale' en liet hen de dessa's intrekken waar zij, na dat strijdlied gezongen te hebben, geld gingen inzamelen voor het oprichten van nieuwe scholen. Toen de assistent-resident hier een stokje voor ging steken, werden in november in Semarang twee protestvergaderingen gehouden waaraan tezamen negenduizend inheemsen deelnamen. Een maand later werd Malaka voorzitter van de PKL Hij

I Wat wij over hem schrijven is ontleend aan het in 1976 verschenen proefschrift yan H. A. Poeze: 1897 1945. 2 Thans: Bukittingi.

293 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

ging toen elders op Java actie voeren voor het oprichten van Sarekat Islam-scholen: lagere scholen waaraan hij ambachtsscholen en kweekscholen wilde toevoegen. Bovendien ging hij, toen in januari '22 een staking uitbrak van het inheems personeel van d~ Gouvernementspandhuisdienst, het denkbeeld van een algemene staking propageren. In februari '22 werd hij in Bandoeng gearresteerd; hem werd aangezegd dat de nieuwe gouverneur-generaal, Fock, besloten had, hem naar het verre Timor te verbannen - toen hij verzocht Nederlands-Indië te mogen verlaten (hij zou in eerste instantie naar Nederland gaan), werd dat verzoek ingewilligd. Voor zijn vertrek mocht hij afscheid nemen van de kring die zich in Semarang om hem had gevormd. In een zaal vol rode vlaggen werd hij toegesproken - ook hij moest het woord voeren. 'Ik kon niet lang spreken', stelde hij later op schrift,

XC'omdat, toen ik gezegd had, dat ik het vertrouwen van het volk gewonnen had, de zaal een oceaan van geestdrift werd ... Toen zag ik dat bijna alle leerlingen huilden en hun ouders ook en toen was ik niet in staat mijn rede voort te zetten ... Niet lang daarna maakten twee partijgenoten links en rechts van mij plaats voor mij om naar buiten te gaan ... Tientallen SI-leden waren er die mijn linkeren rechterhand vastgrepen terwijl zij zeiden: 'Malaka, ik beloofje voort te werken tot je terugkeert naar Java. Broeder, goede reis!"

XCIn Nederland aangekomen, werd Malaka in Amsterdam hartstochtelijk toegejuicht op de I mei-vergadering van de CPH2 - enkele maanden later was hij in Moskou om er deel te nemen aan het vierde congres van de Komintern. Hij wees er met nadruk op dat anti-godsdienstige propaganda de communisten in Nederlands-Indië zou isoleren en verdedigde het Pan-Islamisme - ;eel steun kreeg hij niet. Hij bleef in Moskou, leed er bitter onder de kou, schreef er een boek over Indië en werd in december '23 als Komintern-vertegenwoordiger naar de grote havenstad Kanton in Zuid-China gestuurd om van daaruit directieven door te geven aan de PKI en de andere communistische partijen in Zuidoost-Azië.

XCIn Indië hadden zich inmiddels drie voor de PKI belangrijke ontwikkelingen voorgedaan: Semaoen was als een teleurgesteld man uit Rusland teruggekeerd, de Sarekat Islam had alle communisten uit haar rijen verwijderd en een grote, door de PKI geïnspireerde staking was mislukt.

XC, Aangehaald in H. A. Poeze: Tan Malaka, p. r63. 2 De partij plaatste hem als derde op de candidatenlijst voor de Tweede Kamer, maar hij werd geen lid doordat de CPH slechts twee zetels verwierf

294 [PDF]
TAN MALAKA SEMAOEN

XCIn oktober '21 was Semaoen, gelijk eerder vermeld, in het geheim naar Moskou gereisd. Toen hij in mei '22 weer in Indië kwam, hadden de twee maanden die hij in de Russische hoofdstad had doorgebracht (de overige tijd was hij in Nederland geweest), hem diep terneergeslagen. In een gesprek met de Nederlandse resident te Semarang kwam hij daar rond voor uit en deze haastte zich, Fock telegrafisch in te lichten:

XC'heeft fabrieken bezocht doch stond verbaasd over slecht beheer en slechte hoedanigheid fabrikaat was niet te spreken over huwelijkswetten of gangbare begrippen zedelijkheid zeer veel ambtenaren omkoopbaar en van slecht gehalte ... was blij Moskou kunnen verlaten wijl koud, ellendig en gedesillusioneerd."

XCAan deze indrukken had Semaoen belangrijke politieke conclusies verbonden; een revolutie, als in Rusland voltrokken, had in NederlandsIndië geen schijn van kans, de communistische beginselen konden er niet toegepast worden, de PKI moest stakingen uit de weg gaan en zij moest rekening houden met de adat. In die geest sprak hij begin j uni in Semarang op een vergadering van de Sarekat Islam.

XCZowel op de Sarekat Islam als op de PKI had dat betoog slechts een gering effect.

XCIn de Sarekat Islam had zich in '18 een groep gevormd, hoofdzakelijk bestaande uit Islamieten uit Djokjakarta, die zich tegen het drijven van de 'rode' groep uit Semarang was gaan verzetten. Een belangrijke figuur daarin was de man die wij reeds enkele keren noemden: hadji Agoes Salim. Evenals Malaka was hij een Minangkabauer - hij was in 1884 in Fort de Kock geboren, was er een tijdlang opgenomen geweest in het gezin van een Nederlands onderwijzer, had een Europese hbs kunnen doorlopen, was nadien verbonden geweest aan het Nederlands consulaat in Djeddah (consulaat dat met de uit Indië afkomstige harij-gangers bemoeienis had) en had in '15 de opdracht aanvaard om ten behoeve van de 'eerste' Politieke Inlichtingendienst gegevens over de Sarekat Islam te verzamelen". Hij was er een enthousiast lid van geworden, was spoedig in het Centraal Comité opgenomen en ontpopte zich daar als een geharnast tegenstander van het samengaan met Sneevliets ISDV, later met de

J Telegram, 8 juni 1922, van de resident van Semarang aan Fock, Kwantes, dl. I, P.473-74. 2 Alfian schrijft in zijn studie over de dat het Agoes Salims taak was, die formulering dunkt ons niet juist: de 'eerste' PID had geenszins tot taak, een bestrijding van organisaties als de voor te bereiden; hij was geen politionele of justitiële dienst.

295 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

PKL Hij kreeg veel invloed op voorzitter Tjokro; deze kon de tegenstellingen welke zich binnen de Sarekat Islam gingen openbaren, niet aan, zat ook nog een tijdlang gevangen op beschuldiging van meineed (hij werd vrijgesproken) en ging er tenslotte, nadat allerlei compromissen waren mislukt, eind '22 accoord mee, dat het Centraal Comité zou voorstellen, het lidmaatschap van de PKIonverenigbaar te verklaren met dat van de Sarekat Islam. februari '23 werd dat voorstel door het congres van de Sarekat Islam goedgekeurd.' Dat leidde tot een scheuring: een aantal afdelingen trad uit en sloot zich na enige tijd aan bij een door de PKI opgerichte 'brede organisatie, de Sarekat Rakjat (het Volksverbond), bedoeld als verzamelbekken van alle niet-communistische groeperingen die zich tegen het Nederlands gezag wilden keren. Wij voegen hieraan toe dat de gebleken verdeeldheid de Sarekat Islam schade deed: wat in , 1 3 en eerstvolgende jaren een massale beweging was geweest die haar kracht had ontleend aan het feit dat honderdduizenden inheemsen op haar en vooral op Tjokro hun Messiaanse verwachtingen hadden geconcentreerd, schrompelde ineen tot een kleine groepering naast andere.

XCZo had dus Semaoens koerswijziging de breuk met deniet kunnen voorkomen maar naar zijn betoog hadden, schijnt het, in deook maar weinigen oren gehad - het is trouwens de vraag of dat betoog overal doordrong. Men dient denamelijk niet te zien als een hechte organisatie die door het bestuur effectief werd geleid - eerder was zij een combinatie van plaatselijke afdelingen waarin strijdbare en nogal eigenzinnige figuren de toon aangaven. De onderlinge contacten waren beperkt. De afstanden waren groot en de financiële middelen waarover de partij beschikte, gering. De CPH was te arm om uit Nederland geld te sturen - mogelijk heeft deeenmaal een bedrag van fter beschikking gesteld. Het is trouwens denkbaar dat het betoog dat Semaoen in juniin Semarang had gehouden, door sommigeals camouflage werd beschouwd aangezien hij in een vergadering van dehet woord had gevoerd. Hoe dat alles zij, van de herfst vanaf ging Semaoen volgens de vroegere parolen actie voeren; van belang

12 000 '22 '22

XC1 Dit congres wijzigde de naam van de organisatie tot Partai Sarekat Islam, afgekort:

296 [PDF]
'SAREKAT ISLAM' EN 'PKI'

was daarbij dat hij voorzitter werd van de grootste vakbond, de meer dan tienduizend leden tellende Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel. Met de bij de Sarekat Islam levende bezwaren behoefden hij en anderen die namens de PKI op vergaderingen het woord voerden, na februari '23 niet meer rekening te houden - de breuk was een feit. Tot die anderen behoorde van die maand af ook weer Darsono die uit Europa was teruggekeerd.

XCVoerde Darsono of Semaoen ergens het woord, dan waren er steeds een of meer rechercheurs aanwezig die nauwkeurig aantekenden wat zij hadden gezegd. Gegevens van dien aard werden steeds toegezonden aan het parket van de procureur-generaal te Batavia en op grond van dergelijke gegevens werd, telkens wanneer overwogen werd, een bepaalde inheemse voorman hetzij te interneren (d.w.z. naar een plaats in de archipel te verbannen), hetzij te externeren (d.w.z. hem het verblijf in bepaalde plaatsen of streken te verbieden), een lange vragenlijst opgesteld: of hij erkende dat hij op die-en-die dagen op die-en-die plaatsen die-en-die uitlatingen had gedaan? Waren die vragen beantwoord (de ondervraagde kon er, zoals eerder opgemerkt, desgewenst een memorie te zijner verdediging aan toevoegen), dan werd het formele besluit tot toepassing van de exorbitante rechten genomen. Soms waren de rechercheurs die namens de procureur-generaaloptraden, inheemsen - Malaka, aan wie in '22 zulk een lange vragenlijst werd voorgelegd, noemde hen 'omgekochte uitvaagsels der Javaanse maatschappij.'!

XCNaarmate nu het gouvernement zich in de loop van de jaren '20 meer zorgen ging maken over de actie van groeperingen die zich tegen het koloniaal gezag richtten, groeide de behoefte niet alleen om meer gegevens te verzamelen maar ook om deze efficiënter te benutten. Binnen de dienst van de algemene recherche die onder het parket van de procureurgeneraal ressorteerde, werd daartoe een nieuwe Politieke Inlichtingendienst opgericht. Die 'tweede' PID verschilde wezenlijk van de 'eerste' die in '14 was opgericht en in april '19, enkele maanden dus na afloop van de Eerste Wereldoorlog, was opgeheven - de eerste was een hulporgaan geweest van de Adviseur voor inlandse zaken en van de instanties

XC1 Aangehaald in H. A. Poeze: Tan Malaka; p. 181.

297 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

die buitenlandse spionage tegengingen, de tweede werd volledig een hulporgaan van de justitie. Deze tweede PlO, zo schreef na de oorlog dr. P. J. A. Idenburg,

XC'zorgde niet alleen voor de verzameling van alle politiek belangrijke gegevens over personen, verenigingen, bewegingen, enz. enz., maar hield ook het dagelijks toezicht op het gedrag van politiek-actieve personen en organisaties alsmede op de vergaderingen en andere publieke uitingen.' Wanneer de grenzen van het wettelijk veroorloofde werden overschreden, moest deze politiedienst optreden, meestal waarschuwend maar eventueelook verdergaand. De meeste actieve Indonesische politici leerden de PID dan ook kennen als een dagelijks begeleider van hun politiek optreden: voor velen hunner was het vaak de enige persoonlijke aanraking met een Europeaan; zoals een Indonesisch nationalist het eens tegenover schrijver dezes uitdrukte: 'Na de onderwijzers, leraren en professoren heb ik de Nederlanders alleen nog maar als politie-ambtenaren ontmoet.' '2

XCDe nieuwe dienst werkte grondig, zulks met medewerking van aparte rechercheurs (die meestal aan de inheernsen, die in het oog gehouden werden, bekend waren) en van, aldus in '28 een gouvernementsrapport, 'een tot het uiterste opgevoerd spionagesysteern." Van elke inheemse politieke voorman, van elke inheemse politieke groepering werd een dossier aangelegd dat een grote omvang kon aannemen. Nieuwe gegevens werden eens per maand en, met meer toelichting nog, eens per drie maanden in geheime rapporten samengevat die in Batavia aan alle daarvoor in aanmerking komende instanties, elders in Indië aan de hoofden van het BB-apparaat werden toegezonden. Er gingen ook exemplaren naar het departement van koloniën in Den Haag en na enige tijd kwam de geheime regeringsinlichtingendienst in Nederland' (de Centrale Inlichtingsdienst die gecamoufleerd was ondergebracht bij GS III, de afdeling Inlichtingen van de Generale Staf), tot nauwe samenwerking met de nieuwe PlO - wat personen als Malaka, Semaoen en Oarsono tijdens hun verblijven in Nederland deden, werd aan Batavia gerapporteerd. Ook werden gegevens uitgewisseld met de Britse autoriteiten in Singapore. Wanneer die samenwerking begonnen is, weten wij niet - wèl dat bij het bezoek dat de Governor of the Straits Settlements in augustus '30 aan

XC, Was de PID overbelast, dan werd dit toezicht ook wel uitgeoefend door andere politie-functionarissen of door inheemse bestuursambtenaren, soms ook door BB'ers. 2 P. J. A. Idenburg in Balans van beleid, p. 143. 3 eh. O. van der Plas: 'Neutralisering en bestrijding van revolutionaire propaganda onder de inheemse bevolking, in het bijzonder van Java en Madoera' (maart 1928), Kwantes, dl. II,

298 [PDF]
DE POLITIEKE INLICHTINGENDIENST

Batavia bracht, besloten werd, haar een meer systematisch karakter te geven.'

XCHoeveel functionarissen de tweede PID heeft omvat, hebben wij niet kunnen achterhalen, evenmin trouwens op welke datum hij is begonnen te functioneren. Dat was in het jaar '27. De tweede PID bestond dus nog niet in de jaren waarin de PKI van zich deed spreken. Dat wil niet zegg<:n dat niet ook de PKI in die tijd nauwlettend werd geobserveerd.'

XCIn de eerste maanden van '23 werd geconstateerd (en gerapporteerd) dat Semaoen zich in zijn toespraken aggressiever ging uitlaten. Zelf ging hij er rekening mee houden dat hij zou worden gearresteerd - het PKI bestuur was het met hem eens dat op die arrestatie een duidelijk protest diende te volgen. In het bestuur van de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, waarvan Semaoen voorzitter was, werd de afspraak gemaakt dat, werd deze opgepakt, onmiddellijk een algemene spoor- en tramwegstaking zou uitbreken. Van die afspraak werden de afdelingen in kennis gesteld, en inderdaad: toen Semaoen in de ochtend van 8 mei '23 in hechtenis werd genomen, brak in de loop van de dag op grote delen van Java een staking uit die aanvankelijk de Staatsspoor- en -tramwegen lelijk ontregelde - bij de particuliere spoor- en tramwegen werd minder gestaakt.

XCHet was de eerste staking die zich direct en indirect op heel Java voelbaar maakte en die, anders dan de staking bij de Gouvernementspandhuisdienst. niet alleen het inheemse deel van de samenleving maar

1 Als uitvloeisel van dit besluit bracht de advocaat-generaal (de naaste medewerker van de procureur-generaal) in oktober '30 een bezoek aan Singapore. In zijn rapport prees hij de 'zeer bijzondere, welhaast hartelijke vertrouwelijkheid' bij zijn bespre kingen over samenwerking bij de bestrijding van 'communistischc en andere opstan dige actie.' (Rapport d.d. 18 okt. 1930, in Kwantes, dl. III, p. 487). 2 Bij dat observeren speelden veelalook de bedrijfspolities van grote cultuurondernemingen een zekere rol. Vooral was dat het geval in het gebied van Deli waar, aldus de Australische historicus Anthony Reid, de twee organisaties van planters op verzoek van het Binnenlands Bestuur een eigen geheime organisatie hadden opgericht (Anth. Reid: The p. 6 I)

299 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

de gehele samenleving raakte. Wat, als het ergens tot ernstige ongeregeldheden kwam? De eenheden van het Knil waren voor hun vervoer aangewezen op de spoorwegen en die lagen goeddeels stil.

XCGouverneur-generaal Fock greep met kracht in. Alle stakers werden ontslagen; aan het Wetboek van strafrecht werd onmiddellijk een artikel toegevoegd dat het aansporen tot stakingen welke de openbare orde zouden kunnen verstoren ofhet economisch leven ontwrichten, verbood en op overtreding van dat verbod gevangenisstraf stelde die tot vijf jaar kon oplopen; voor een groot aantal residenties werd een vergaderverbod afgekondigd; de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel mocht nergens meer bijeenkomen; aan stakers die dienstwoningen bewoonden, werd aangezegd dat zij die binnen tweemaal vier-en-twintig uur dienden te ontruimen en van de op de voorgrond tredende stakers werden velen gearresteerd (veertig tot vijftig hunner, allen leden van de PKI, werden spoedig tot gevangenisstraf veroordeeld). Er ging van dat alles een intimiderend effect uit, bovendien was noch de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel, noch de PKI in staat de stakers financieel te steunen.' De spoor- en tramwegstaking ging dan ook spoedig verlopen.

XCDe stakingen hadden, schijnt het, bij een deel van de Europeanen een stevige aggressiviteit gewekt. Toen een van hun dagbladen, de Indische Courant, er in een hoofdartikel op had gewezen dat de staking bij de spoor- en tramwegen wellicht ook te maken had met het feit dat het personeel van de staatsbedrijven lager bezoldigd werd dan dat van de particuliere en dat het wenselijk was, daaromtrent 'objectief materiaal' te verzamelen hetgeen tot 'verzoening' kon bijdragen, reageerde de hoofdredacteur van een ander dagblad, het Nieuws van de Dag, aldus:

XC'Ik ken ten deze maar één soort van 'objectief materiaal': een stevig stuk hout-met-knoesten. Om nu over 'verzoening' te spreken, nu waar de brutaliteit van het inlandse personeel alle perken te buiten gaat - goede God, wat zijn er toch een ellendige lammelingen onder onze landslui! En wat zou ik graag veertien dagen lang gouverneur-generaal zijn. Malabar werkt toch niet"; ik kon doen wat

I Zoals wij al in deel I van ons werk vermeldden, werd bij de heropbouw van de Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel hulp verleend door de Nederlandse communist A Langkemper die daartoe van de f 5000 had ontvan gen. 2 Op de uitgedoofde vulkaan Malabar stond de radiozender voor telegraafver keer met Nederland - die werkte blijkbaar niet in die dagen. Vermoedelijk was er sprake van een technische storing. De schrijver in het zag overigens over het hoofd dat tussen Batavia en Den Haag steeds telegraafverkeer mogelijk was via Britse kabels.

300 [PDF]
SPOOR EN TRAMWEGSTAKING

ik wou - en jullie mensen hier hadden in geen honderd jaar meer last van 'inheemse ontwaakten' en hun kuren. Daar sta ik voor in!'!

XCRuim twee weken later, eind mei, werd in Djokjakarta op Fock een bomaanslag gepleegd. Hij reed in de door de sultan ter beschikking gestelde staatsiekaros, toen opeens uit de dikke rijen van de inheemse toeschouwers een vrij primitieve bom geworpen werd - enig slachtoffer werd een vrouw die vertrapt werd door een op hol geslagen paard van het cavalerie-escorte. 'Het incident', aldus Welter, die als Algemeen Secretaris de gouverneur-generaal bij officiële reizen placht te vergezellen,

XC'maakte een pijnlijke indruk, omdat het voor Indië iets heelongewoons was. Dat uit deze gewillige, om niet te zeggen dociele massa een bom zou worden geworpen naar een vertegenwoordiger van het Nederlandse gezag, was dermate ondenkbaar, dat allen die daarvan getuige waren, diep onder de indruk waren. Bij volgende rijtachten van de GG ... reed hij dan ook door straten die op last van de resident, die geen risico wilde nemen, geheel waren schoongeveegd. Ook dit was buitengewoon onaangenaam en trof allen, die dit meemaakten, als iets zeer pijnlijks, bijna nog erger dan een bomaanslag."

XCWie hadden de aanslag gepleegd? Vermoedelijk extremisten van de Sarekat Hindia (de Nationaal-Indische Partij) die met het communisme sympathiseerden. Politie en justitie kregen geen zekerheid.

XCAannemelijk dunkt ons dat de aanslag bij sommige inheemsen het prestige van de communisten ten goede kwam: diegenen die gepoogd hadden, de 'Grote Heer uit Buitenzorg' van het leven te beroven en onontdekt waren gebleven, moesten weI over bijzondere krachten en een bijzondere bescherming beschikken! Het gebeurde droeg er toe bij dat zowel op Java als op Sumatra veel inheemsen die, zoals hun voorouders gedaan hadden, hunkerden naar de komst van een almachtig Bevrijder die zich als de voorzegde Ratoe Adil zou ontpoppen, hun verwachtingen gingen vastknopen aan de PKI - omstuwd en opgestuwdJ.

! II mei 1923, aangehaald in P. Oud: dl. III (1949), p. 234. 2 Welter: 'Memoires', p. 68.

301 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

werd zij nu door diezelfde Messiaanse verwachtingen welke zich tien jaar eerder op de Sarekat Islam hadden gericht. De denkbeelden van die PKI-aanhangers werden, aldus Poeze,

XC'een onontwarbaar mengsel van utopische ... verwachtingen, verheerlijking van de traditionele, pre-kapitalistische maatschappij, die na de nabij zijnde revolutie zou terugkeren als de klassenloze communistische maatschappij, de hoop op hulp van de Komintern en Rusland en de invloed van Islam-denkbeelden."

XCIn september '23 kreeg Semaoen een verbanningsoord in Indië aangewezen - hij ging op eigen verzoek naar Nederland. Na zijn vertrek viel het leiderschap van de PKI aan Darsono toe die evenwel formeel geen bestuurslid werd teneinde het gouvernement geen aanleiding te geven, ook op hem de exorbitante rechten toe te passen. De partij, ietwat ontredderd na de snel bedwongen spoor- en tramwegstaking, trachtte als het ware weer greep op zichzelf te krijgen. Zij telde, aldus Darsono, 'nog geen duizend leden' (vermoedelijk waren dat hoofdzakelijk stedelingen), toen zij in juni '24 in Batavia in congres bijeenkwam.' Darsono drong er op een betere organisatie en op meer scholing aan. De zetel van het hoofdbestuur werd van Semarang naar Batavia verplaatst - ook de naam werd veranderd: van Perserikatan Komunis di India naar Partai Komunis Indonesia -.'partij' dus in plaats van 'vereniging' en 'Indonesië' in plaats van 'Indië'. De partijleiding had inmiddels contact gekregen met Tan Malaka die als Komintern-afgevaardigde voor Zuidoost-Azië in Kanton een moeilijk bestaan leidde: zij had Alimin, eertijds Hazeu's pleegzoon, die nadien o.m. vice-voorzitter van de Pandhuisbond en lid van het Centraal Comité van de Sarekat Islam was geweest en zich in '23 bij de PKI had aangesloten, op een clandestiene reis naar Kanton gezonden - hij was vandaar teruggekeerd met een door Malaka opgesteld stuk waarvan de korte inhoud was dat de PKI, wilde zij tot revolutie overgaan, zich op de klasse van de inheemse stedelijke arbeiders moest baseren. Nu, die klasse was maar klein. Hield Malaka het desondanks voor mogelijk dat de communistische voorhoede mèt haar aanhang, t.w. het3

, H. A. Poeze: p. 237. 2 Verslag voor Fock van de wnd.-adviseur voor inlandse zaken inzake het 7-IO juni I924, Kwantes, dl. III, p. I54.

302 [PDF]
DE 'PKI' BEREIDT EEN OPSTAND VOOR

Volksverbond, de Sarekat Rakjat, op korte termijn met succes een greep naar de macht zou kunnen doen? Niets wijst daarop - hij had een open oog voor reële machtsverhoudingen en dacht in die tijd gelijk-op met Stalin die in Moskou (Lenin was er overleden) in een fel conflict was geraakt met de beroemdste militaire aanvoerder uit de Russische revolutie, Trotzki. Deze wilde blijven ijveren voor het forceren van revoluties buiten de grenzen van de Sowjet-Unie - Stalin zag dat als een voor de Sowjet-Unie riskante politiek; zijn mening was voorts dat de communistische partijen in de koloniaal bestuurde landen zich zouden isoleren als zij een revolutie-uit-eigen kracht zouden nastreven - vooreerst dienden zij een verbond met de organisaties van de inheemse bourgeoisie aan te gaan en binnen dat verbond moesten zij dan trachten, de dominerende factor te worden. Th. december '24 ging de PKI conform de lijn van Trotzki, niet die van Stalin handelen': een te Djokjakarta gehouden congres besloot in een geheime zitting dat de partij een opstand zou gaan voorbereiden; zij werd daartoe in cellen van tien leden ingedeeld. De voorbereidingen moesten geconcentreerd worden in de steden - de partij liet de hoofdzakelijk in de dessa's woonachtige aanhang van de Sarekat Rakjat schieten. Het bestuur van de Komintern keurde dat besluit af en betoogde in een naar Indië gesmokkeld stuk? dat de PKI de Sarekat Rakjat juist moest versterken door haar, terwijl zij in werkelijkheid door communisten werd geleid, naar buiten onafhankelijk te laten optreden - Malaka betoogde in gelijke geest, maar noch naar de Komintern, noch naar hem werd geluisterd.

XCIn de loop van '25 werd de positie van de PKI in Indië nog benarder dan zij tevoren al was. In Semarang en Soerabaja kwam het tot stakingen van resp. havenen fabrieksarbeiders - het feit dat zij vrij spoedig verliepen, toonde aan hoe zwak het stedelijk proletariaat nog maar was. Elders op Java slaagden hoge inheemse bestuursfunctionarissen er in om vrij grote organisaties te vormen die zich tegen alle anti-gouvernemenJ.

'Ons beeld van het beleid van de in deze periode is hoofdzakelijk gebaseerd op het in 1965 gepubliceerde werk van Ruth T. McVey: aangevuld met gegevens uit Russische bronnen, opgenomen in het in '82 verschenen werk van Morriën: 2 De gedachtenwisseling tussen Moskou en de vond in deze periode plaats in brieven die meegegeven werden aan vertrouwde Indonesische communisten die opvarenden waren van Nederlandse passagiersschepen - die gedach tenwisseling vergde dus veel tijd.

303 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

tele groeperingen keerden 1 en die, versterkt met inheemse criminele elementen, bijeenkomsten van de Sarekat Rakjat verstoorden (dat gebeurde ook wel door groepen van Mohammadij'ah-aanhangers) en terreur gingen uitoefenen op individuele leden - vooral in het gebied van Bandoeng, waar de regent volgens vele inheemsen het vermogen had, zieken te genezen, had die contra-actie succes. Daarnaast waren er maatregelen van het gouvernement die de PKI troffen: op het personenverkeer tussen de eilanden van de archipel werd, sinds '24 al, een scherpe controle uitgeoefend" en in de zomer van '25 werden drie van de belangrijkste PKI-Ieden, onder wie Darsono, gearresteerd - Alimin vluchtte naar Singapore waar hij een centrum vormde dat zo goed mogelijk met de PKI in contact bleef. In december besloot Fock, Darsono en de beide andere arrestanten binnen Indië te verbannen. Het kan zijn dat dit besluit de druppel is geweest die bij de resterende leden van het PKI-bestuur de emmer van hun ongeduld deed overlopen: op 25 december kwamen zij met enkele andere vooraanstaande communisten (er waren in totaal elf aanwezigen) in het geheim bijeen in het complex van de Prambanan-tempels bij Djokjakarta, een befaamd bedevaartsoord in de eeuwen van de Hindoese beschaving. Als uitwerking van het besluit dat de partij een jaar eerder had genomen, besloten zij nu dat het in de periode mei-juni '26 eerst tot een algemene staking zou komen; vervolgens zou een opstand worden ontketend in het gebied van Padang op West-Sumatra, en als dan een deel van het Knil uit Java naar dat gebied was overgebracht, zou het op heel Java tot een opstand moeten komen; er werd een nieuwe, geheime partijleiding gevormd en afgesproken werd dat de opstand van Soerabaja uit zou worden geleid.

XCBesluiten waren dit, genomen door mannen die de gevangenen warenJ.3 0

I In juli 1917 had een der regenten van Midden-Java een poging ondernomen, de leden van de Regentenbond te winnen voor het denkbeeld dat zij zich zouden opwerpen als leiders van de nationalistische beweging - hij had geen succes gehad. De meesten van zijn ambtgenoten waren van mening dat hun erfelijke positie zou worden ondermijnd als ooit de nationalistische beweging aan de macht zou komen. 'Is het niet treurig', kreeg de gouvernementsvertegenwoordiger te horen van een aanhanger van het opgeworpen denkbeeld, lid van 'dat deze mensen die niets weten of begrijpen van wat er onder het volk tegenwoordig omgaat, zo'n positie bekleden?' (B. O. Schrieke: 'Korte nota nopens mijn bevindingen ter ver gadering van de Regentenbond te Soerakarta', in van der Wal: dl. I, p. 204) 2 Er was in '18 een reisregeling ingevoerd die het mogelijk maakte, het bezoek aan bepaalde bestuursgebieden in de Buitengewesten te binden aan het bezit van een paspoort - nadien konden bestuursleden of agitatoren van radicale groepe ringen uit die gebieden geweerd worden; de regeling was in '24 aangescherpt.

304 [PDF]
TAN MALAKA WAARSCHUWT

geworden zowel van een simplistische ideologie als van de illusie, onoverwinnelijk te zijn, die bij alle onlusten in de archipel steeds een rol had gespeeld; besluiten evenwel die geen enkele rekening hielden met de reële machtsverhoudingen in en buiten Indië, evenmin met de machtsverhoudingen in de Sowjet-Unie waar Stalin er in de tweede helft van '25 in was geslaagd, de invloed van Trotzki uit te schakelen.

XCToen Tan Malaka, die zich nu in Manila bevond, omtrent de Prambanan-besluiten werd ingelicht, was hij ontzet. Hij beschouwde ze als een aanloop tot politieke zelfmoord en zond via handelaren en zeelieden waarschuwing op waarschuwing naar Java (een deel van zijn brieven die steeds in handelstermen gesteld waren, viel de recherche in handen); ook in de vorm van enkele brochures drong hij op matiging aan. Hij bereikte niet méér dan dat men er mee accoord ging dat de voor mei-juni afgesproken algemene staking zou worden uitgesteld en dat de Prambanan-besluiten in juni opnieuw zouden worden overwogen. Het hoofdkwartier van de opstand werd in mei naar Bandoeng verplaatst en in die maand werd tevens een vooraanstaande PKI'er, Moesso, naar Singapore gezonden om er zich bij Alimin te voegen; in diens centrum had zich toen een spion van het Indische gouvernement naar binnen weten te werken. Dat Alimin en Moesso naar Moskou vertrokken, werd aan het gouvernement doorgegeven.

XCEind juni werd in Bandoeng in een door verdeeldheid gekenmerkte conferentie besloten, de opstand enkele maanden uit te stellen en inmiddels de Sowjet-Unie om steun te vragen. Dat laatste moest geschieden door Alimin en Moesso die, toen zij eind juli in Moskou aankwamen, daar Semaoen en Darsono (die eveneens verlof had gekregen, Indië te verlaten) aantroffen. De Indonesische delegatie werd op 9 augustus ontvangen door drie bestuursleden van de Komintern, onder wie Stalin, en kreeg de kous op de kop: de Komintern was niet bereid, aan de PKI opstand steun te verlenen. Dat standpunt werd midden september herhaald in een bestuursvergadering van de Komintern waarin werd vastgesteld dat het. verkondigen van de leuze dat er eert Sowjet-staat in Indië moest komen, prematuur was - in eerste instantie moest men opkomen voor de vorming van een nationaal-democratische staat.Alimin en Moesso legden deze besluiten van de Komintern naast zich neer en vroegen opnieuw om steun voor de opstand. Die steun werd opnieuw geweigerd; toen zij tenslotte in de richting van de archipel reisden, hadden zij niet meer dan een paar duizend dollar bij zich. Eerder in '26 waren op Malakka wel enige kleine.rvermoedelijk uit België afkomstige wapenzendingen

305 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

ziende dat die slechts tot een bloedbad zouden bijdragen, had van Manila uit opdracht gegeven, niet te pogen ze Indië binnen te smokkelen.

XCVan de Prambanan-besluiten wist het gouvernement niets af. Het constateerde in de eerste maanden van '26 wel dat de PKlop tal van plaatsen actief was. Toen gouverneur-generaal Fock eind maart een conferentie hield met de BB-hoofden uit de Buitengewesten en een aantal andere hoge autoriteiten, hield de waarnemend-adviseur voor inlandse zaken dr. R A. Kern (een gematigd man die zijn werk verrichtte in de geest van zijn voorgangers Hazeu en Rinkes) een uiteenzetting waarin hij onderstreepte dat de communisten slechts uitdrukking gaven aan hetgeen in veel breder inheemse kringen leefde. 'Wat de algemene politieke toestand betreft, is, meent spreker' (aldus het verslag der conferentie"),

XC'wel gebleken dat de communisten zich overal roeren. In zekere zin brengen dezen onder woorden de stemming, het sentiment dat de bevolking koestert. In deze moet men wèl onderscheiden het element dat door vreemden, de Sowjets, er in is gebracht en daarnaast de grondtoon, het nationalistisch of patriottisch streven dat alom leeft en in de inlandse beweging tot uiting wil komen ... Verkeerd zou het zijn, zich blind te staren op de staatsgevaarlijke kant der inlandse beweging die ongetwijfeld bij het drijven der communistische elementen bestaat. Men vergete echter niet dat ook in de communistische beweging een grondtoon van nationalisme ligt ... De heer Kern zou willen dat aan de Inlandse beweging, voor zoveel deze zuiver patriottische sentimenten tot uiting brengt, of tracht te brengen, geen belemmering in de weg gelegd wordt.'

XCDat was een ruim standpunt - voor Fock veel te ruim. Zeker, gehoord de nogaloptimistische rapporten die door de hoofden van het BB in de Buitengewesten waren uitgebracht, was hij op de conferentie waar Kern had gesproken, van mening dat het gouvernement reden had tot zelfvertrouwen ('het bestuur', zei hij, 'beheerst de toestand; moge dit ook zo blijven!'), maar kort nadien, in mei, liet hij in het Wetboek van strafrecht een nieuwartikel opnemen dat nagenoeg alle politieke actie welke zich tegen het koloniaal gezag keerde, strafbaar stelde. Dat artikel (I53bis) luidde:

XC1 Verslag bestuursconferentie 22-23 maart 1926, in Kwantes, dl. II, p. 421-28.

306 [PDF]
ARTIKEL 153 BIS

XC'Wie opzettelijk in woord, geschrift of afbeelding, zij het ook slechts indirect, bij wijze van aanduiding of in bedekte termen, tot een verstoring van de openbare orde of tot omwenteling of aantasting van de in Nederland of Nederlands-Indië gevestigde regeringen oproept of daarvoor stemming maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf tot een maximum van zes jaar of met een geldboete tot een maximum van f 300.'

XCIn april 1926, kort voordat artikel 153bis werd afgekondigd, werd het centraal archief van de PKI in beslag genomen; uit de stukken bleek dat de partij meer dan vijfduizend leden telde, de Sarekat Rakjat veel meer: enkele tienduizenden. Het verlies van het centraal archief had op de PKI een desorganiserend effect - toen het in de zomermaanden zowel op Java als in de Buitengewesten (daar o.m. in Atjeh), tot locale gewelddadige acties kwam, lag het initiatief op plaatselijk niveau. Aan de nieuwe voorzitter, Sardjono, en de overige bestuursleden drong zich de overtuiging op dat zij de partij nauwelijks meer in de hand hadden - eind augustus deden zij aan het partijkader weten dat het uit moest zijn met alle onafhankelijke acties. Een deel van het kader, toch al teleurgesteld door het feit dat de opstand in de oorspronkelijk vastgestelde periode niet was doorgegaan, knoopte aan die mededeling de conclusie vast dat het partijbestuur het denkbeeld van de opstand conform Tan Malaka's vertogen wilde laten vallen. Dat werd als verraad aan de revolutie beschouwd - er werd in Batavia een Revolutionair Comité gevormd dat alsnog naar de opstand ging toewerken.

XCDat dat comité nu juist in Batavia tot stand kwam, had te maken met hetfeit dat zich van de Sarekat Rakjat op West-Java, vooral in het roerige Bantam en in Batavia, een nog grotere opwinding meester had gemaakt dan elders. In de hele archipel deden geruchten de ronde dat de grote ommekeer op handen was en dat diegenen die hem zouden bewerkstelligen, op militaire steun mochten rekenen van de Sowjet-Unie, China en Turkij e - leden van de Sarekat Rakjat boden rode kaarten ten verkoop aan die, zo werd gezegd, als de ommekeer zich had voltrokken, zouden aantonen dat de houders aan de goede kant hadden gestaan; in welke mate die kaarten elders verkocht zijn, is niet bekend, wèl echter dat op West-Sumatra en in Batavia talloze inheemse gezinnen zich zulk een

307 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

kwartj e konden oplopen tot enkele guldens; de bij eengebrachte gelden werden gebruikt voor de financiering van de activiteiten van de PKI, ook wel voor het kopen van wapens. Er werd door dat alles een nerveuze spanning geschapen die het Revolutionair Comité op de ingeslagen weg voortdreef. Inderdaad, de leden van het comité gingen in de loop van oktober op reis om er zich van te vergewissen of de PKI-kaders in de verschillende districten bereid waren, aan de opstand deel te nemen. Hun bevindingen vielen tegen: er waren vier districten waar de kaders positief reageerden: op Java Bantam, de Preanger en Tegal (dat op Midden-Java aan de noordkust ligt) (zie kaart V op pag. 47) en op Sumatra Padang - alle overige districten deden Of geen duidelijke uitspraak öf weigerden mee te doen; onder die weigeraars waren de in PKI-verband grote en belangrijkedistricten Semarang en Soerabaja.

XCDeze gemengde ontvangst ontmoedigde het Revolutionair Comité niet - eind oktober in Batavia bijeenkomend besloot het, in de nacht van 12 op 13 november tot actie over te gaan; het definitieve sein daartoe zou van Cheribon uit gegeven worden, Kennelijk werd verwacht dat de districten die lauw of volstrekt afwijzend hadden gereageerd, zouden gaan meedoen zodra de grote actie was ingezet en tot de eerste successen had geleid,

XCInmiddels had een nieuwe gouverneur-generaal zijn ambt aanvaard: Fock was begin septembervervangen door de Graeff - wij noemden deze al, maar het heeft zin, iets meer over hem mee te delen .

'26

XC.Jhr. mr.C D, de Graeff was inin Den Haag geboren, had daar een gymnasium doorlopen, had in Leiden Indisch recht gestudeerd en was innaar Indië vertrokken. Daar was hij bijna twintig jaar lang werkzaam geweest aan de Algemene Secretarie - hij was in '13 tot Algemeen Secretaris benoemd, Als hoofdambtenaar o.m. onder de gouverneurs-generaal van Heutsz en Idenburg was hij een overtuigd aanhanger geworden van de ethische politiek en de associatie-gedachte. Idenburg bevorderde indat hij tot lid van de Raad van NederlandsIndië, van Limburg Stirum indat hij tot vice-president benoemd werd. Hij was het van wie wij in het vorige hoofdstuk weergaven hoe diep hij geschokt werd door het feit dat hij begintoen hij was gerepatrieerd, in Den Haag minister Idenburg had aangetroffen als een 3 0

A. 1872 1895 '17 '19,

308 [PDF]
GOUVERNEUR-GENERAAL DE GRAEFF

man .op wie Colijn beslissende invloed had gekregen - hijzelf was volkomen gelijk-op blijven denken met van Limburg Stirum en maakte er zich ook op de nieuwe post die hij kreeg (hij werd in '21 gezant te Washington), zorgen over dat Fock, van Limburg Stirums opvolger, zo weinig tegemoet kwam aan de wensen der Indonesische nationalisten. Dat zou hij anders doen!

XCIn tegenstelling tot van Limburg Stirum had Fock het vertrouwen weten te winnen va_nhet overgrote deel van de Nederlanders in Indië wier denkbeelden als gevolg van wat wij 'de schok van '18' hebben genoemd, gelijk vermeld, naar rechts waren opgeschoven. Door die N ederlanders werd het bericht van de Graeffs benoeming met grote wrevelontvangen; in een van hun bladen werd hij beschreven als 'een pGrsoon, gewend zich te bukken en te buitelen, te draaien en te wringen, naar de diplornatie dat eist' - een persoon ook van wie men niet mocht aannemen dat hij jegens de nationalisten 'een fier neen' zou laten heren.' De wrevel nam toe door wat de Graeff in zijn installatierede betoogde: hij sprak met onverholen bewondering over van Limburg Stirutn en hij uitte scherpe kritiek op Fock door op te merken dat in de voorafgaande jaren het vertrouwen van de inheemse bevolking in de rechtvaardigheid van het gouvernement was verdwenen. Anders gezegd: hij wilde terug naar de ethische politiek.

XCOmtrent de heftige meningsverschillen die zich in de loop vanbinnen de PKI hadden voorgedaan, was het gouvernement redelijk goed ingelicht: van de brieven die Tan Malaka uit Manila naar het PKI-bestuur had gezonden, was een deelonderschept en bovendien had de spion die zich in het centrum te Singapore had weten in te dringen, het gouvern-ement op de hoogte kunnen houden van wat daar aan informatie binnenkwam. Het gouvernement wist aldus van het doen en laten van het bestuur van de PKI vrij veel af, maar het kreeg geen enkele informatie meer over de opstandsvoorbereidingen, zodra deze waren overgenomen door het zelfstandig optredend Revolutionair Comité.

'26

XCHet Comité zond enkele dagen vóórnovember telegrammen aan de PKI-Ieiders in de districten die zich tot medewerking aan de opstandJ.

12 t Aangehaald in P. Drooglever. 1929-1942, p. 26.

309 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

bereid hadden verklaard; die telegrammen waren, zoals gebruikelijk, gecamoufleerd als commerciële mededelingen. In sommige gevallen werden evenwel schriftelijke instructies overgebracht door koeriers of koeriersters. De koerierster nu die zich op 12 november in Tegal vervoegde bij het schuiladres van de leider van de opstand in heel MiddenJava, werd op die dag bij dat adres gearresteerd, waarmee de instructies voor Midden-Java aan de politie in handen vielen; er stond o.m. in: 'Alle kledingstukken' (daarmee waren de BB-ambtenaren bedoeld) 'moeten tot sambal worden fijngestampt." In alle residenties van dit deel van het eiland werden de aan het Nederlands bestuursapparaat bekende, vooraanstaande communisten onmiddellijk gearresteerd en de huizen van nogal geïsoleerd wonende BB'ers onder bewaking gesteld. De autoriteiten in Tegalhadden evenwel, schijnt het, niet de indruk gekregen dat er op Java een algemene opstand dreigde, althans: de eerste die op 12 november Batavia waarschuwde, des avonds pas, was de resident van het beoosten Tegal gelegen Pekalongan (zie kaart V op pag. 47), aan wie de 'gedecodeerde' tekst was voorgelegd van het naar die plaats gezonden z.g. commerciële telegram; die 'gedecodeerde' tekst luidde: 'De tijd is bepaald op november 12-13, 1926, tussen middernacht en twee uur 's nachts. Het volk moet overal in opstand komen. Alle gouvernementsfunctionarissen en politiemannen moeten gedood worden.'

XCHet bericht uit Pekalongan kwam in het paleis van gouverneurgeneraal de Graeff te Batavia binnen terwijl daar een gala-bal gaande was. Hoofdofficieren van het Knil begaven zich haastig naar hun stafkwartieren en alarmeerden de gekazerneerde eenheden. 's Nachts na twaalf uur werd het in en bij Batavia onrustig. Er trokken groepen van enkele honderden zwak-bewapende inheemsen door de straten - één groep maakte zich meester van de telefooncentrale (en werd spoedig daaruit verdreven), een andere poogde zonder succes een gevangenis binnen te komen. Hier en daar werden branden gesticht. In het begin van de ochtend waren evenwel alle ongeregeldheden bedwongen; er hadden toen omstreeks driehonderd arrestaties plaatsgevonden. Elders op Java waren er slechts geringe ongeregeldheden (in het gebied van Soerakarta pas op de 17de), met uitzondering evenwel van de Preanger en vooral van Bantam. In laatstgenoemd, bij uitstek Islamietisch gebied werd de 'heilige oorlog' gepredikt: telefoonverbindingen werden er onklaar gemaakt en wegen geblokkeerd (ook werden een Nederlands spoorwegambtenaar, een wedono, een assistent-wedono en acht inheemse politie

XC1 Brief, 18 aug. 1983, van KW. 1. Bezemer. 3

310 [PDF]
DE COMMUNISTISCHE OPSTAND

mannen gedood) maar de troepen van het Knil die onder commando van kapitein L. Th. Becking het gebied binnentrokken, stieten nauwelijks op weerstand.

XCHet was dat Knil dat, hetzij door in te grijpen, hetzij door zich te vertonen, de ongeregeldheden wist te bedwingen dan wel te voorkomen. 'Bij recente onlusten', zo seinde de Graeff begin december aan Den Haag, 'zijn troepen vrijwel tot uiterste capaciteit benut.' Hij liet een waarschuwing volgen: 'Indien overeenkomstig plan leiders, onlusten in ernstige mate ook buiten West-Java waren uitgebroken en vooral indien daarmede spoorstaking gepaard, zou leger niet in staat zijn geweest, daaraan 'hoofd te bieden."

XCHet was meegevallen: de opstand had niet veelom het lijf gehad - hij wekte evenwel bij de Europeanen een golf van angst op; die angst werd aangewakkerd door de maatregelen die de autoriteiten namen: geïsoleerde woningen of wijken waar Europeanen woonden, werden onder bewaking gesteld, ook werden verspreid wonende Europeanen wel in bewaakte complexen samengebracht. In een plaatsje in de bergen op Oost-Java waar een krankzinnigengesticht gevestigd was, 'was de angst', aldus later een Nederlander,

XC'zó groot dat alle Europeanen zich in de gebouwen van het krankzinnigengesticht ... verzamelden om zich aldus met behulp van de inheemse bestuursambtenaren en de Veldpolitie beter te kunnen verdedigen De wildste geruchten deden de ronde: alle Europeanen zouden door de communisten worden afgeslacht, waarbij de bestuursambtenaren op de eerste plaats stonden? ... Gelukkig gebeurde er niets, zodat wij enige dagen later rustig naar Soerabaja konden terugkeren."

XCIn de weken die op de opstand volgden, vonden overal op Java arrestaties plaats'; Alimin en Moesso werden in december door de Britse3

I Telegram, 7 dec. 1926, van de Graeff aan de min. van koloniën, Kwantes, dl. II, P.525. 2 Van der Jagt, resident te Magelang (Midden-Java), kreeg een bij huiszoe kingen in beslag genomen 'lijstje in codeschrift' te zien, 'aanwijzende de bestuurs ambtenaren, t.w. wij die uit de weg moesten worden geruimd. 'Karbouw', dat ben ik, de resident, 'Sapi-huid' zijn de assistent-residenten, 'Geitenvel' zijn de controleurs, 'Vlees' is de regent, enz.' (M.B. van der Jagt: p. 266) p. r82. 4 Het dagblad eerder al door ons geciteerd, was het met die arrestaties niet eens. 'Waarom niet tegen de muur?!!', aldus zijn commentaar. 'Vijftig galgen op het Koningsplein' (het grootste plein in Batavia) 'en enige dezelfde instrumenten op het dorpsplein in diverse Bantamse plaatsen, ten aanschouwe van de bevolking, hebben vijftigjaar lang een heilzaam effect.' (aangehaald in Oud: dl. Ill, p. 316)

311 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

autoriteiten opgepakt toen zij op Malakka aankwamen; zij werden na enige tijd uitgewezen en keerden naar Moskou terug.

XCZoals eerder weergegeven, hadden de Prambanan-besluiten voorzien in een opstand in twee fasen: eerst een in het gebied van Padang (WestSumatra), daarna een op Java. De PKI in Padaug had zich in oktober '26 accoord verklaard met het opstandsplan van het Revolutionair Comité - onbekend is, waarom het in de nacht van 12 op 13 november op West-Sumatra rustig bleef. Ook daar vonden nadien arrestaties plaats maar sommige leidende communisten wisten zich schuil te houden onder de Minangkabauers. De belangrijkste hunner, een aanhanger van Tan Malaka, ried met klem af alsnog, tot actie over te gaan, maar enkele anderen meenden dat West-Sumatra niet bij Java mocht achterblijven - de PKI had trouwens op West-Sumatra naar verhouding meer wapens bijeengebracht dan haar op Java was gelukt en er was een sterke ontevredenheid jegens de inheemse hoofden die door het gouvernement werden gesteund. Op I januari '27 brak een opstand uit in Siloengkang, in de bergen ten noordoosten van Padang (zie kaart VI op pag. 62), en die opstand welke zich snel uitbreidde, leidde tot zwaardere gevechten dan zich op Java hadden voorgedaan. Een deel van de PKI-aanhangers was hierbij in rode hemden gekleed - zo zouden zij, was hun verzekerd, onkwetsbaar zijn.' Hoeveel slachtoffers er aan inheemse zijde vielen, is niet bekend, aan de zijde van het gouvernement werden een spoorwegbeambte en enkele inheemse politiefunctionarissen gedood en sneuvelde een Knil-officier.

XCOp 12 januari was het overal weer rustig maar enkele maanden later traden enkele marechaussee-brigades opnieuw op tegen communistische opstandelingen in het gebied tussen Padang en Siloengkang, zulks onder bev€! van een majoor van het Knil, W. V. Rhemrev, drager van de Militaire Willemsorde (die had hij in Atjeh verworven). Dat optreden ging, aldus de Europese pers op Java in oktober '28, gepaard met 'gemene martelingen door sadistische beulen', zelfs met 'lijkenschennis'" - vermoedelijk sloeg dat laatste op het feit dat marechaussees het hoofd van3

1 In Bantam waren plaatselijk witte hemden gebruikt. 2 24 okt. 1928.

312 [PDF]
DE COMMUNISTISCHE OPSTAND

de leider van de opstand, die gesneuveld was, afgehouwen hadden en het, op een stok geschoven, door de kampongs hadden Ïaten dragen. Toen deze zaak in de openbaarheid kwam, was aan majoor Rhemrev wegens volbrachte diensttijd op eigen verzoek eervolontslag verleend. Gouverneur-generaal de Graeff kon niet bereiken dat tegen de majoor een strafvervolging werd ingesteld, wèl "ontvingen deze en de overige officieren die voor het gebeurde verantwoordelijk waren, van de legercommandant een schriftelijke betuiging van ernstige ontevredenheid. Wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat de majoor daar met verbittering kennis van nam - notabene: voordat de pers aan de onder zijn verantwoordelijkheid gepleegde misdragingen aandacht had besteed, was hij wegens zijn doortastend optreden benoemd tot officier in de orde van Oranje-Nassau met de zwaarden.

XCDe repressie waartoe het gouvernement overging, was zwaar. Van Sumatra wisten ongeveer honderd communisten of met de opstand anderszins sympathiserenden (daaronder vele Islamieten die gehoopt hadden, de kafirs te kunnen verdrijven) naar Malakka of Singapore te ontkomen, maar overigens werden op Sumatra en op de Molukken massale arrestaties verricht en op Java, waar zij al eerder waren begonnen, werden zij voortgezet. Het BB-apparaat kreeg instructie, alle inheemsen en Chinezen te arresteren van wie, daargelaten of zij iets met de twee opstanden te maken hadden gehad, bekend was of vermoed werd dat zij lid waren geweest van de PKI of daar met sympathie tegenover hadden gestaan. Van diegenen die bij gewelddadigheden betrokken waren geweest welke aan Europeanen of inheemsen het leven hadden gekost, werd een aantal ter dood veroordeeld - in de meeste gevallen verleende de Graeff gratie, drie doodvonnissen werden voltrokken.totaal werden ca. dertienduizend personen gearresteerd. Van hen werden ca. vierduizendvijfhonderd. die aan de onlusten hadden deelgenomen, tot gevangenisstraffen veroordeeld maar aan de resterende ca. achtduizendvijfhonderd kon in dat opzicht niets ten laste worden gelegd. Een kleine zevenduizendzevenhonderd arrestanten werd na enige tijd vrijgelaten maar ruim achthonderd hield men vast. Onder hen bevonden zich overtuigde communisten zoals de laatste partijvoorzitter, Sardjono, maar ook personen die met de PKI maar een zwak contact hadden gehad of van wie door anderen die 3 1

313 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

zij zich tot vijand hadden gemaakt, beweerd was dat zij communist waren. Inheemse bestuursfunctionarissen die van bepaalde lastposten af wilden zijn, konden het zich gemakkelijk maken: een bericht naar het BB-apparaat dat de betrokkenen communist waren, was voldoende om hen te doen arresteren. Al die arrestaties en ook de dreiging van nieuwe arrestaties legden in '27 (het jaar waarin, gelijk eerder vermeld, de politieke recherche werd versterkt in de vorm van de oprichting van de 'tweede' PID) een zware druk op het inheemse, hier en daar ook op het Chinese deel van de samenleving. Sommige inheemsen trachtten zich aan arrestatie te onttrekken door schuil te gaan in de scharen van de ha4J'-gangers' - trouwens; ook onder diegenen die naar Malakka of Singapore ontkomen waren, bevonden zich verscheidenen (de met de opstand sympathiserende Islamieten) die Of naar Egypte Of naar Mekka togen. Wie aldus in Mekka aankwam, was geenszins veilig - het Nederlands consulaat in Djeddah, de voornaamste havenplaats in Saoedi-Arabië, kwam er meestal wel achter wie onder de pelgrims Indië verlaten hadden met de bedoeling, arrestatie te ontgaan, of wie in Mekka contacten legden die voor nieuwe politieke activiteit van belang konden zijn; dan werd koning Ibn Saoed ingelicht en 'het was', aldus later de toenmalige Nederlandse consul in Djeddah, 'voldoende, hem de lijst te overhandigen met de namen der nationalistische vluchtelingen ... Dan werden ze gevangen genomen en aan ons uitgeleverd, zodat wij hen naar Indië konden terugzenden'; spoedig 'kwamen de eerste convooien, met kettingen gebonden, uit Mekka naar Djeddah wandelen' (een afstand van ca. tachtig kilometer). 'In de politiekazerne van Djeddah zag ik hen voor het eerst: uitgeputte, verzwakte, verslagen mensen."

XCVóórhadden de gouverneurs-generaal hun exorbitante rechten steedsO.J. niet? Begin van het einde der Nederlandse gezagvoering in Indië. Een persoonlijke terugblik (1977), p. nD-I

'27 1 Gemiddeld waren er volgens de gouvernementsgegevens in de jaren 1925-30 per jaar ca. negentigduizend hatij-gangers uit Nederlands-Indië F. Haccoû in p. 26r) - H. Benda daarentegen, een van de deskundigen op het gebied van de Islam in Indië, vermeldt dat het er in die periode nooit meer dan ruim vijftigdui zend waren. (H. J..'Benda: The 1942-1945 (1958), p. 220) 2 D. van der Meulen:

314 [PDF]
MASSALE DEPORTATIES

in zoverre met behoedzaamheid uitgeoefend dat geval na geval diepgaand was onderzocht of er aanleiding was om, na accoordbevinding door de Raad van Nederlands-Indië, de zware straf op te leggen waarmee geen rechterlijke instantie te maken had en waartegen geen appèl mogelijk was: een verblijfsverbod in bepaalde streken of verbanning binnen de archipel. In het eerste geval had de gestrafte vaak, in het tweede steeds een nieuw bestaan moeten opbouwen; was hij verbannen, dan was hij namelijk meestal naar een eiland in het oostelijk deel van de archipel' overgebracht - daar had hij zes maanden lang voor zijn levensonderhoud en eventueel dat van het hem vergezellende gezin een gering bedrag uitbetaald gekregen, nl. flo per maand; de bedoeling was dat hij er in die zes maanden in zou slagen, een bescheiden positie op te bouwen, veelal als handwerker. Was hem dat gelukt, dan was hij van de ergste materiële zorgen bevrijd. Banneling bleef hij: gescheiden van zijn verwanten en vrienden, gescheiden van zijn geboortegrond of van het gebied waar hij later had gewoond, feitelijk gevangene op een afgelegen eiland dat bewoond werd door een primitievere bevolking met een andere cultuur en een andere taal. Briefwisseling met personen in de gebieden waaruit hij was verwijderd, was toegestaan - die brieven werden gecensureerd; zij vormden 'bovendien slechts een mager substituut voor het levende contact. Zo was ballingschap ook onder de gunstigste omstandigheden een kwelling.

XCTen aanzien van de ca. achtduizendvijfhonderd na de PKI-opstanden gearresteerden, aan wie geen deelneming aan die opstanden ten laste kon worden gelegd, week het gouvernement in twee opzichten van de vroegere praktijk af: het Binnenlands Bestuur, veelal voorgelicht door de inheemse bestuurders, diende op te geven wie als gevaarlijke cornmunisten beschouwd moesten worden en die lijsten werden en bloc aan de gouverneur-generaal en de Raad van Nederlands-Indië voorgelegd; aan verificatie van de summiere gegevens kwamen die instanties niet toe. De exorbitante rechten werden daarmee niet alleen op een veel groter schaal dan tevoren toegepast maar ook op een veelonzorgvuldiger wijze. Bovendien werd als collectief verbanningsoord een gebied uitgekozen dat zich in het primitiefste deel van de archipel bevond: de bovenloop van de Digcel-rivier in Nederlands Nieuw-Guinea (zie kaart VII op pag. jzo),

XCBegin '28, vele maanden, soms meer dan een jaar na de arrestaties, vonden de eerste deportaties naar Boven-Digeel plaats. Er werden ruim achthonderd inheemsen en tien Chinezen naar toe gebracht, bijna allen mannen (vijftien gedeporteerden werden door hun vrouw vergezeld).

315 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

Bijna zevenhonderd van deze ballingen waren afkomstig van Java, de overigen van Sumatra en de Molukken. Bijna vierhonderd van de mannelijke ballingen hadden een functie gehad in gouvernementsdienst, ruim driehonderdvijftig hadden een vrij beroep uitgeoefend, slechts negen-en-zeventig waren landbouwer geweest: een aanwijzing dat slechts weinigen van de dorpelingen, die de overweldigende meerderheid van de bevolking vormden, tot de PKI waren toegetreden. Een tweede aanwijzing daarvoor was het feit dat zich onder de gedeporteerden een minderheid aan analfabeten bevond: 28 % de PKI had haar kracht gevonden in de rijen der ontwikkelden.

XCMoest men nu al die gedeporteerden als personen zien van wier voortgezette aanwezigheid in de streek waar zij gearresteerd waren, onrust te verwachten was? Er is reden tot twijfel. Er stak in de ontwikkeling van de PKI in de periode '20-'27 het element van overspanning dat telkens in de verzetsbewegingen tegen het koloniaal gezag aan de dag was getreden - juist doordat de PKI een zo beslissende nederlaag. had geleden, had men kunnen aannemen dat van haar aanhangers velen, misschien wel zeer velen, die een allerminst orthodox maar eerder sterk-Indonesisch getint en bij uitstek vaag Marxisme hadden aangehangen, na die nederlaag tot inkeer zouden komen. Zulk een gematigde visie sprak evenwel het gouvernement niet aan. Zijn reactie werd in hoge mate door angst bepaald. Schrijvend over hetgeen eind '26 op Java en begin '27 op West-Sumatra gebeurd was, bekende Welter later: 'Nooit heb ik het precaire van onze positie als leiders van een miljoenenvolk zo sterk gevoeld als in die dagen. Even een rimpeling in het anders roerloze vlak van de inheemse maatschappij en de grondslagen van het Nederlandse gezag trilden in delen van Java en West-Sumatra.'!

XCZo was het, en vandaar de excessieve reactie. Zij bleef lang nawerken. Bovendien: toen het kamp Boven-Digeel eenmaal bestond, konden in de jaren die volgden, allen die zich, zonder enige binding met de PKI, tegen het gouvernement gekeerd hadden, daarheen gedeporteerd worden.

XCDe opstand op West-Java leidde er toe dat de Komintern, die hem als een fatale fout had gezien en er alle hulp aan had geweigerd, een oproep deed

I Welter: 'Memoires', p. 90.

316 [PDF]
DE 'PKI' VERLOOPT

verschijnen die op 24 november '26 in het dagblad van de CPH, De Tribune, werd opgenom~n. 'De Communistische Internationale', zo heette het aan het slot, 'begroet van ganser harte de revolutionaire strijd van de Indonesiërs en onderst~unt deze volledig.' Enkele dagen eerder had in Moskou een zitting plaatsgevonden van het dagelijks bestuur van de Komintern waar Semaoen met 'de Internationale' was begroet; 'de huidige opstand', had hij gezegd, 'betekent het begin van het einde van het Hollandse imperialisme.' Hij was nadien naar Nederland gereis.d en werd daar op 29 november in Amsterdam uitbundig gehuldigd op een demonstratieve vergadering van de communistische partij. In werkelijkheid was het, na het onderdrukken van de PKI-opstand op West-Sumatra, in Indië met alle massale communistische activiteit gedaan. Wel bleven in '27 losse groepen actief die, soms gecamoufleerd als kunst- en begrafenisverenigingen, de inheemse bevolking tot verzet trachtten aan te sporen - ook werd injuli '27 door Menadonese militairen van het Knil een poging ondernomen om delen van de pyrotechnische werkplaats van het Knil te Bandoeng te vernielen (Tjipto Mangeenkoesoemo, een van de oprichters van Boedi Oetomo en de Indische Partij, had hoewel hij geen communist was, met hen een gesprek gevoerd en hun flo gegeven en werd nu naar het eiland Banda in de Molukken verbannen'); voorts werden in '28 twee in Moskou opgeleide inheemse propagandisten ontdekt (zij verdwenen naar Boven-Digoel) en ook in later jaren werden hier en daar wel communisten opgepakt (en verbannen), maar vergeleken met wat zich van '20 tot '27 had afgespeeld, had dit alles weinig om het lijf. Na een vergeefse poging om van Nederland uit met . communistische zeelieden een nieuwe organisatie op te richten, begon de heropbouw van de PKI pas in de lente van' 35, toen Moesso (Alimin was in Moskou gebleven"), vermoedelijk via China en de Philippijnen, onontdekt in Soerabaja aankwam. Ook die nieuwe PKI werd door talrijke arrestaties getroffen - Moesso moest Indië in '36 verlaten; hij begaf zich opnieuw naar de Russische hoofdstad.

XCI Tegen Tjipto waren al eerder maatregelen genomen. Eind '20, toen hij voorzitter was van de Sarekat Hindia, de Nationaal-Indische Partij (de voortzetting van de Indische Partij), was hem het verblijf in de Vorstenlanden ontzegd - het gouvernement had toen de indruk gehad dat het genoemde verbond allerlei onrust in de Vorstenlanden ontketend had. Er waren daar toen met het communisme sympathiserende nationalisten actief gebleven en vermoedelijk waren, gelijk reeds vermeld, uit hun rijen in '23 de plegers van de aanslag op Fock voortgekomen. 2 Hij begaf zich vandaar in 1940 naar China, waar hij zich aansloot bij de communisten die zich in de provincie Jenan hadden teruggetrokken. 3 1

317 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCEn Tan Malaka?

XCHij was het eens geweest met de Komintern die steun aan de Prambanari-besluiten had geweigerd - anderzijds had hij de overtuiging gekregen dat de Sowjet-Unie de communistische bewegingen elders slechts gebruikte voor haar eigen nationale belangen. Hij richtte in '27 in Bangkok, de hoofdstad van Thailand, een nieuwe Indonesische partij op, de Partai Republik Indonesia, oftewel de Pari, die een door de Komintern te geven leiding principieel afwees. Opnieuw ging hij moeilijke jaren tegemoet waarin hij nu eens in het ene, dan weer in het andere Aziatische land leefde, vaak zich schuilhoudend, steeds met moeite in zijn levensonderhoud voorziend. Tenslotte belandde hij in '41 in Singapore waar hij leraar in het Engels werd aan enkele Chinese scholen.

XCZijn Pari werd geen succes. De verbindingen met Nederlands-Indië waren moeilijk. Mede als uitvloeisel van de samenwerking tussen de recherche in Nederlands-Indië en die in Singapore werden groepen van zijn aanhangers in '33, '36 en '37 gearresteerd. De meesten hunner werden naar Boven-Digoel gedeporteerd - aan het einde van de jaren '30 was nog slechts een kleine kern actief; op Java werd deze vermoedelijk geleid door de jeugdige Adam Malik. Dat de onafhankelijk denkende Tan Malaka zich van Moskou had losgemaakt, had men hem intussen trachten in te peperen: door Moesso was hij van '35 afvoor afvallige, verrader en Trotzkist uitgemaakt (notabene: in de kritieke jaren '25-'26 had Moesso in de geest .van Trotzki gehandeld en had Tan Malaka zich tegen Trotzki gekeerd) - Moesso had ook beweerd dat Tan Malaka in het geheim met Japan samenwerkte. Ook die bewering was van alle grond ontbloot.

XCHad die venijnige campagne tegen Tan Malaka succes? Nauwelijks. Niet zijn naam had 'door de gebeurtenissen van '26-'27 schade geleden maar die van de PKI die naar het oordeel van talrijke politiek-bewuste Indonesiërs onberaden was opgetreden. In die kringen was bekend dat niemand zich meer moeite had gegeven dan Tan Malaka om het avontuur van de opstanden te voorkomen. Zijn persoonlijkheid had, hoe jong hij toen ook was, in de jaren '21 en '22 op Java indruk gemaakt - in maart '22 had hij Indië verlaten. Ingewijden wisten dat de adviezen die hij als vertegenwoordiger van de Komintern gegeven had, gekenmerkt waren door behoedzaamheid - zij wisten óók (en dat wist men tevens in de veel bredere kringen die met aanhangers van de Pari in contact stonden), dat hij, buiten Indië rondzwervend, grote offers bracht voor de antikoloniale zaak. Hij werd niet vergeten - evenmin werden dat trouwens zij die binnen Indië verbannen waren en van hun verbanningsoord uit briefwisseling, zij het gecensureerd, met familieleden, vrienden en ge

318 [PDF]
TAN MALAKA EN DE 'PARI'

lijkgezinden konden onderhouden. Wellicht droeg juist de afwezigheid van die inheemsen die zich tegen het koloniaal regime hadden gekeerd, er toe bij dat de denkbeelden waarvoor zij zich hadden ingezet, levend bleven - niet op hun specifieke politieke richting kwam het dan aan maar op het gemeenschappelijk doel: een staat waar de leiding niet in handen van Nederlanders maar van Indonesiërs zou liggen.

Boven-Digeel

XC

XCUit het voorafgaande bleek dat weliswaar Indonesische communisten en personen die van sympathie met het communisme verdacht of beticht waren, als eersten het deportatiekamp Boven-Digeel bevolkten maar dat daar na hen ook anderen werden binnengevoerd. Op dat deportatiekamp willen wij nu dieper ingaan, waarbij wij veel van onze algemene gegevens ontlenen aan de herinneringen van een jongere broer van hadji Agoes Salim, 1. F. M. Salim, die vijftien jaar lang gevangene was van Boveu-Digoel.'

XCHet kamp lag aan de bovenloop van de Digoel-rivier op een afstand van 450 km van de kust - dat was voor de gouvernementsstomer die er eenmaal per maand heenvoer, op zijn minst drie dagen varen; die boot lag's nachts voor anker. Op de uitgezochte plaats was een terrein vrijgekapt en daar was een steiger gebouwd. De gedeporteerden werden er eerst in barakken gehuisvest, later, toen velen hun vrouwen kinderen hadden laten overkomen, kwamen er ook kleine huisjes. Bij het kamp verrezen, afgezien van de bestuurspost en de behuizing van ca. honderd militairen van het Knil, een ziekenhuisje, een moskee, een gouvernementsschooltje en een ontspanningsruimte - óók een protestants en een katholiek kerkje en een missieschooltje. Een generator droeg zorg voor electriciteit.

XCEigenlijk waren er twee kampen. Toen namelijk in het oorspronkelijke3 1

1 Die herinneringen zijn opgenomen in zijn in 1973 gepubliceerd werk Salim werd in oktober '27, negen maanden na het einde van de opstand op West-Sumatra, gearresteerd in Medan waar hij als journalist werkzaam was. Hij was tot juni '43 in Boven-Digoel opgesloten en werd toen uit dat gebied, dat niet door de Japanners was bezet, met de overige gevangenen door de Nederlandse autóriteiten naar Australië overgebracht. In december '42 was hij tot de katholieke kerk toegetre den. In Australië ging hij werken bij de de

319 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

VII. Nederlands-Nieuw-Guinea

XCkamp, Tanak Merah (Rode Grond), bleek dat een deel van de gedeporteerden, allen communisten, een volstrekt recalcitrante houding innam, werd dat deel ca.km verder stroomopwaarts in een tweede, kleiner kamp ondergebracht, Tanah Tinggi (Hoge Grond). Dat tweede kamp begon met honderdvijf-en-twintig bewoners, vrouwen en kinderen inbegrepen.

40

XCMen kon de gedeporteerden in vijf groepen indelen: in Tanah Tinggi de z.g. onverzoenlijken; zij kregen van het gouvernement bescheiden maandrantsoenen die zij met eigengekweekte groente en fruit en door visvangst aanvulden - zij kregen geen materiaal voor verlichting en ook

320 [PDF]
BOVEN-DIGOEL

geen kleding. InTanah. Merah was een groep die, hoewel niet als onverzoenlijk beschouwd, toch weigerde te werken - die groep ontving dezelfde rantsoenen als de onverzoenlijken en moest deze ook zelf trachten aan te vullen. Tanah Merah kende voorts een groep gedeporteerden die werkzaam waren als politie-agent, telefonist, onderwijzer, ziekenverpleger enz.; dezen kregen een vast maandgeld. Dan was er de groep van de dagloners (loon: veertig cent per dag) die eveneens voor het gouvernement, d.w.z. voor het kamp, werkzaam wareri, hoofdzakelijk als landbouwers. Voorts waren er gedeporteerden die als schoenmakers, kleermakers enz. een 'vrij' beroep uitoefenden en aldus enig geld verdienden. Tenslotte was er een groepje invaliden dat een bescheiden bedrag aan onderstand kreeg. Maandgelders, dagloners, handwerkers en invaliden kochten zelf hun voedsel. Enkele gedeporteerden dreven een winkeltje en er was ook een Chinese toko de eerste toko-houder was volgens Salim 'een onverbeterlijke afzetter' I, de tweede vroeg redelijke pnJzen.

XCBoven-Digoel begon, gelijk vermeld, met ruim achthonderdtien gedeporteerden, van wie vijftien door hun vrouw vergezeld werden. Twee jaren later, in '30, waren er ca. elfhonderdvijftig gedeporteerden, bij wie zich een kleine duizend vrouwen en kinderen bevonden. Het gouvernement was toen tot de conclusie gekomen dat overwogen diende te worden, een deel van de gedeporteerden naar hun oorspronkelijke woonplaats terug te voeren. Een van de leden van de Raad van Indië begaf zich naar Boven-Digoel, verbleef zeven weken in Tanah Merah, sprak er met ruim zeshonderd gedeporteerden en rapporteerde na terugkeer aan de gouverneur-generaal dat zijns inziens ruim vierhonderd hunner in vrijheid gesteld konden worden. Een van zijn bevindingen was óók dat in Boven-Digoel zoveel malaria heerste dat het gebied eigenlijk ongeschikt was als locatie van een interneringskamp; hij stelde voor, het gehele kamp naar een gezondere streek te verplaatsen. Vervolgens werd overwogen, die verplaatsing te doen geschieden naar een van de Molukken-eilanden - het slot van het lied was dat het kamp bleef waar het was.

XCVan begin '3 I af werden verscheidene honderden gedeporteerden vrijgelaten - kleinere aantallen daarentegen, de meesten nationalisten, anderen aanhangers van Malaka's Pari-partij of bestuursleden van daarmee verbonden vakbonden, maar ook wel communisten die hun in '27 opgelegde gevangenisstraf uitgezeten hadden, werden als nieuwelingen Boven-Digoel binnengevoerd. Begin '36 waren er vierhonderdnegentien

XCI A.v., p. 126. 32

321 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

gedeporteerden (van wie een-en-zeventig onverzoenlijken in Tanah Tinggi woonden), eind '39 driehonderdvijf-en-vijftig (zeven-en-twintig in Tanah Tinggi) behalve de onverzoenlijken werd de laatst overgebleven groep, tweehonderdvijf-en-negentig gedeporteerden en tweehonderdtwaalf gezinsleden tellend, in juni '43 door de zorgen van de Nederlandse autoriteiten in Australië naar dat land overgebracht; daarop komen wij terug in ons volgende deel.

XCHoeveel personen in totaal korte of lange tijd als gedeporteerden in Boven-Digoel hebben vertoefd, is niet precies bekend (wij schatten: ca. veertienhonderd) - evenmin, hoevelen er zijn overleden (wij schatten: enkele tientallen). De gedeporteerden werden, aldus Salim, 'niet getreiterd of mishandeld", beide kampen waren, schrijft hij, 'een redelijk bewoonbare nederzetting." Desniettemin was het bestaan in BovenDigoel, al werden er ook lessen gegeven en was er gelegenheid tot velerlei verstrooiing, voor de gedeporteerden een kwelling. Dat was het door de onbegrensde duur van de opgelegde verbanning, door het buitensporig heet en buitensporig vochtig klimaat, door de dreiging van de malaria, maar vooral door het heimwee waar nagenoeg alle gedeporteerden aan leden, en door, aldus Salim, 'de verschrikkelijke eenzaamheid'." Eenzaamheid niet doordat men alléén was (er waren medegedeporteerden, vrouwen, kinderen, Nederlandse bestuursfunctionarissen en militairen" aan het eind van de jaren '30 een jaar of twee lang ook ruim tweehonderd ernployé's van een maatschappij die, vergeefs overigens, naar goud zocht), neen, eenzaamheid doordat men gedwongen samen was met steeds dezelfde mensen en zich midden in het vrijwel ondoordringbare tropische oerwoud bevond. Jaar in, jaar uit moest die eenzaamheid verdragen worden. 'Het is bijna ongelofelijk maar het is een feit', schreef in augustus '35 de Indonesische nationalistische voorman Sjahrir, die in december '34 naar Boven-Digoel was gedeporteerd,

XC'dat al die mensen ... gemarteld worden zonder dat degenen die hen kwellen en martelen het zich bewust zijn, omdat ze zich van het geestelijk lijden van de bannelingen niets maar dan ook niets aantrekken en er meestal zelfs geen notie van hebben."

XCVele gedeporteerden vervielen tenslotte tot volstrekte apathie.32

1 A.V., p. I45. 2 A.V., p. 89. 3 A.v., p. I45. 4 Het Knil-detachement werd in december '4I naar Ambon verplaatst en vervangen door een detachement Veldpoli tie. 5 Sjahrazad (ps. van Sjahrir): (I950), p. I20.

322 [PDF]
BOVEN-DIGOEL

XCZestien maal vormden zich kleine groepjes die een vluchtpoging ondernamen; daarbij waren in totaal ca. zestig gedeporteerden betrokken (ca. veertig uit de groep der onverzoenlijken) - bij elf van die pogingen werd de vlucht na enige tijd opgegeven, bij vijf slaagden de betrokkenen er in, de kust en vandaar met scheepjes Australië te bereiken. Daar werden zij allen door de Australische autoriteiten opgepakt en aan de N ederlandsIndische uitgeleverd, die hen weer naar Boven-Digoellieten overbrengen.

XCIn 1936 toonde een in opdracht van de procureur-generaal ingesteld onderzoek aan, dat nagenoeg allen van de ruim achthonderd naar Digoel gedeporteerden die vrijgelaten waren, door hun gedrag sindsdien geen enkele aanleiding hadden gegeven tot klachten - slechts van vijf-enveertig werd aangenomen dat zij nog vatbaar waren voor communistische opvattingen. In het licht van dat gegeven dient men te constateren dat een overvoorzichtig gouvernement traag is geweest op het punt van de vrij latingen.

XCDat was ook het oordeel van Sjahrir die in februari '36 op Banda geïnterneerd werd. 'Zeker 80 tot 90 % van de bewoners van Tanah Merah kan', schreefhij in september '37,

XC'volgens de kriteria van de regering-zelf naar Java terug. Dat ze nog op Digoel zijn, komt doordat zowel de gezaghebber van Boven-Digeel als de resident der Molukken deze kriteria meestal weer oorspronkelijk gaan .interpreteren, en vaak ook doordat de hoofden van de gewesten, waar de bannelingen behoren en waarheen ze teruggestuurd moeten worden, het meestal het veiligste vinden om in het geheel geen risico te lopen en dus bezwaar te maken tegen het toelaten van ex-bannelingen."

XCVele gedeporteerden hadden zelf het gevoel dat zij nodeloos lang werden vastgehouden. Dat namen zij het gouvernement kwalijk. Een deel van de zuidkust van Nederlands Nieuw-Guinea werd in de lente van '42 door Japan bezet, maar niet (zie kaart VII op pag. 320) Merauke en het gebied van Boven-Digoel. Eens evenwel vlogen Japanse vliegtuigen over Tanah Merah en lieten een paar bommetjes vallen. Die vlieg

XC, A.v., P: 164.

323 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

tuigen werden, aldus Salim, 'luid door ons, bannelingen, begro.et en toegejuicht in de naïeve veronderstelling dat zij onze bevrijders zouden zijn'! - zij werden gezien als voorboden van Japanse parachutisten, Die kwamen evenwel riiet opdagen, waarmee de hoop op een spoedige terugkeer' naar Java en de andere. gebieden waaruit de gedeporteerden afkomstig waren, in rook vervloog.

De 'Perhimpoenan Indonesia'

XC

XCDe impuls tot oprichting van de Indische Sociaal-Democratische Vereniging waaruit tenslotte de Partai Komunis Indonesia ontstond, was in de persoon van Sneevliet uit Nederland gekomen - welnu, in de periode waarin die PKI als gevolg van de door haar ontketende opstanden zichzelf" min of meer vernietigde, kreeg de protestbeweging tegen het Nederlands koloniaalgezag een nieuwe impuls uit Nederland; deze ging van inheemse studenten uit, gegroepeerd in de organisatie die wij al enk~le keren noemden: de Perhimpoenan Indonesia (de Indonesische Vereniging),"

XCOmstreeks de eeuwwisseling waren de eerste inheemse jongeren naar Nederland gekomen die daar een academische opleiding wilden volgen. In 1908 w.aren er omstreeks dertig; die richtten een gezelligheidsvereniging op, de Indische Vereniging, waarin de politiek aanvankelijk geen rol speelde, Daarin kwam wijziging toen in 1913 de drie uit Indië verbannen oprichters van de Indische Partij: Douwes Dekker, Tjipto Mangoenkoesoemo en Soewardi Soerianingrat, in Nederland aankwamen; Soewardi, lid geworden van de SDAP, werd redacteur van een bescheiden orgaan van de Indische Vereniging, Hindia Poetra ('Zonen van Indië'). Naast die Indische Vereniging kwam "in 1918 een organisatie tot stand van Nederlandse, inheemse en Indisch-Chinese jongeren die Zich, hetzij op universitair, hetzij op ander niveau, in Nederland voorbereidden op hun uitzending of terugkeer naar Indië: een typische associatievereniging dus, het Indonesisch Verbond van Studerenden. Een jurist die in Utrecht de meesterstitel had behaald en nadien in Leiden Indisch recht was gaan studeren, mr. J. A. Jonkman (begin '42, zoals uit hoofdstuk I bleek, voorzitter van de Volksraad), werd er voorzitter van. Deze ver

I I. F. M. Salim, p. 49. 2 Veel van onze algemene gegevens ontlenen wij aan het in 1975 gepubliceerde werk van de Australische historicus John Ingleson:

324 [PDF]
E'EN VQO~HÖED'E VAN STUDENTEN

emgmg was de 'eerste die het begrip 'Indonesisch' in haar naam had opgenomen, 'hetgeen', aldus later Jonkmans opvolger als verbondsvoorzitter, mr, L. Einthoven, 'revolutionair was voor die tijden.'! Of het dat, was, latèn wij in het midden; in elk geval nam niemand er aanstoot aan.

XCIn het begin van de jaren '20 kwamen veel méér inheemse jongeren in Nederland studeren, velen met beurzen van het gouvernement _. in '24 wanen er, gelijk eerder vermeld, in Nederland bijna Zevenhonderd. De meesten hunner hadden niet de behoefte, regen het Nederlands gezag in Indië te opponeren, maar e'en kleine groep' die in het begin van de jaren '20 in contact kwam met de nationalist Soetomo, die als pupil van de dokter Djawa-school te Batavia in 1908 een van de oprichters van Boedi Oetomo was geweest en nadien als Indisch arts .(dokter-Djawa) in Nederla~d medicijnen was gaan studeren, alsmede met de communisren Darsorro, Sernaoen en Tan Malaka, kreeg, die behoefte wèi. Deze groep Was het di~ aan de Indische Vereniging een uitgesproken politiek karakter gaf: zij wijzigde de naam eerst in '22 tot Indonesische Vereniging, vervolgens begin '24 tot Perhimpoenan Indonesia (in Nederland sprak men nadien meestal van 'de Perhimpoënàn) en gaf toen ook het blad Hindia Poetra een veelzeggende nieuwe naam: Indonesia Merdeka,'Vrij Indonesië'. Met de nieuwe naam van de vereniging was, aldus Po' J. Drcoglever", 'de naam Indonesië . , , V'oor hei: eerst gebezigd als symbool van de nieuwe natie", de toevoeging merdeka sprak voor zichzelf. Dat het au juist in Nederland studerende inh~~mse jongeren waren die als, eersten het begrip Indonesia een politieke' 'lading gaven, was allerminst vreemd: bij al hui). verschillen in ethnische afkomst vormden zij in N ederland één groep, waardoor'de gemeenschappelijke factor, nl. dat zij in één koloniaal rijk waren geboren, ging prevaleren boven het feit dat zij óók ' Javanen, Soendanezen, Minangkabauers enz. waren,

XCAan die politieke profilering van d'e Indische Vereniging namen maar weinig inheemse studenten qed: de Perhimpoenan telde in '24 slechts acht-en-dertig leden (in '29, toen honderdnegen inheemse jongeren in Nederland studeerden, twintig). Tot die politieke profilering had, afgezien: van Soetomo, Darsono, Semaoen .en Tan Malaka, niemand meer bij gedragen dart eel). van de j eugdige leden der Irtdisch~ Vereniging, de Minangkabauer Hatta.

XCMohammed Hatta, in 1902 geboren in Fort de Koek in een familieJ.P' 21. 'f'let begrip Indonesia werd, gelijk vermeld, pas injuni '24 in de naam van de PKlopgenomen. . ,'.

1 L. Einthoven: p. 9. 2 P: Drooglever.

325 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

van Minangkabause Islamietische voorgangers en handelaren (zijn pleegvader was een hadji), had in zijn geboorteplaats Europees lager onderwijs gevolgd en vervolgens in Padang de hbs doorlopen - hij was er ook secretaris-penningmeester geworden van de plaatselijke afdeling van een organisatie van jeugdige Sumatranen die zich de culturele verheffing van Sumatra ten doel had gesteld. In '22 ging hij de Z.g. Koloniale Studierichting volgen aan de Handelshogeschool te Rotterdam. In '25 slaagde hij voor het candidaatsexamen maar hij was toen zozeer door zijn politieke werk in beslag genomen (van '23 af zat hij in het bestuur van de Indonesische Vereniging, resp. de Perhimpoenan) dat hij zijn studie onderbrak, allereerst voor een reis naar Denemarken waar hij wilde nagaan of een vrij Indonesië iets kon leren van het Deense coöperatiewezen. In januari '26 werd hij voorzitter van de Perhimpoenan.

XCHatta had een nuchtere kijk op de Nederlands-Indische werkelijkheid. Hij besefte dat er veel te weinig ontwikkelde inheemsen waren en dat de politiek-bewusten onder hen er te vaak toe neigden om te vluchten in romantisch-revolutionaire fraseologie. Gedegen politieke scholing achtte hij nodig: eerst moest door die scholing een breed politiek kader gevormd worden en pas wanneer men aldus een beweging bestand had gemaakt tegen de arrestatie van de voornaamste leiders, diende men zich tot de inheemse massa te wenden. Dat waren de denkbeelden die hij, een goed en helder schrijver (beter schrijver dan spreker), ging verkondigen in Indonesia Merdeka; het blad kwam zes- of zevenmaal per jaar uit, meestal in het Nederlands, soms in het Maleis. Alleen al op grond van de titel kon het niet openlijk naar Indië worden verzonden - het zou daar bij aankomst door de justitie in beslag worden genomen. Verzonden werd het toch, veelal verborgen in nummers van het vrij dikke weekblad De Haagse Post. Trouwens, Hatta en andere voormannen van de Perhim poenan stonden via inheemse opvarenden van Nederlandse passagiersschepen ook in elandestien briefcontact met gelijkgezinden in Indië.

XCWat daar gebeurde, werd door Hatta in grote spanning gevolgd. Grote zorgen maakte hij zich over de richting die de PKI insloeg. Hij wees de communistische ideologie af, zulks al als gelovig Islamiet - hij kon overigens in de Indonesische communisten nauwelijks 'echte' communisten zien; zij 'beogen', schreefhij medio '26 in een briefaan een relatie op Java, 'in de eerste instantie hetzelfde als wij, nl. Indonesia merdeka', en waren dus 'slechts verkapte nationalisten."

XC, Brief, 2 juni 1926, van M. Hatta aan M. Soedjadi (te Weltevreden) (ARA, archief parket proc. gen. Batavia, 593).

326 [PDF]
MOHAMMED HATTA

XCIn november '26 werd de communistische opstand op Java een deerlijk fiasco, Hatta was van oordeel dat zulk een onberaden avontuur niet mocht worden herhaald. Met Semaoen, die toen uit Moskou naar Nederland was overgekomen, pleegde hij overleg over de vraag welke vorm de anti-koloniale beweging in Indië het best kon aannemen - beiden stelden er een program voor op. Zij waren het er over eens dat een nieuwe nationalistische beweging tot stand moest komen; Semaoen meende, dat zij zich moest concentreren op ondergrondse actie en de voorbereiding van een in het gehele gebied tegelijk uitbrekende revolutie (hij werkte er in een onondertekend stuk een heel plan voor uit), Hatta's opinie was dat zij haar kracht moest zoeken in scholing en onderwijs en alleen geleidelijk in de openbaarheid moest treden. In de discussies hierover kreeg Hatta een zodanig overwicht op Semaoen dat deze laatste op 5 december '26 in Den Haag een schriftelijke overeenkomst met Hatta aanging welke inhield dat de Perhimpoenan de leiding zou hebben van wat 'de volksbeweging in Indonesië' genoemd werd en dat de PKI in geen enkelopzicht tegen die leiding zou opponeren. \

XCEnkele maanden later, in februari '27, nam Hatta in Brussel deel aan een door de agitatoren van de Komintern voorbereid congres tot oprichting van een Anti-koloniale Liga (voluit: de Liga tegen imperialisme en koloniale onderdrukking) - een congres dat ook belangstellenden uit niet-communistische kringen aantrok; hij leerde er Jawaharlal Nehroe, de grote voorman van de Brits-Indische Congress-partij, kennen.

XCEind '27 wachtte hem een teleurstelling: de Komintern had de overeenkomst die hij met Semaoen had gesloten, afgekeurd en deze maakte in december bekend dat er van onderschikking van de PKI aan de Perhimpoenan geen sprake zou zijn.

XCDe actie van de Perhimpoenan werd door het gouvernement te Batavia met bezorgdheid gevolgd, zulks ondanks het feit dat, nu sommige studierichtingen in Indië mogelijk waren geworden, minder inheemse studenten naar Nederland trokken. Voor alle zekerheid ging het gouvernement het aantal verleende beurzen voor studie in Nederland drastisch beperken. Op ouders van studenten van wie bekend was dat zij lid waren van de Perhimpoenan, werd voorts pressie uitgeoefend opdat zij hun zoons

327 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

er toe zouden brengen, hun politieke activiteit te. staken.' In Nederland trachtte de Centrale Inlichtingsdierrst 2;0 goed mogelijk te weten te komen wat zich op de vergaderingen van de Perhimpoenan afspeelde; dat Jukte niet erg goed: de rechercheurs die voor de CID optraden, waren Nederlanders en-vielen daardoor op; zij konden trouwens de gezichten der inheemsen niet goed onthouden.' Een tijdlang werd overwogen, rechercheurs uit Indië aan te trekken, maar dat bleek bezwaarlijk' Het gevolg was dat de. autoriteiten in Den Haag en Batavia de actie van de Perhimpoenan in hoofdzaak via haar blad moesten volgen.

XCIn de lente van '27 besl~ot de minister van justitie, de anti-revolutionair mr. dr, J. Dormer, stappen tegen de Perhimpoenan te nemen. In juni werd bij Hatta en twee andere studenten huiszoeking verricht waarbij het gehele archief van de Perhimpoenan en ook Semaoerrs onondertekend plan voor ondergrondse actie in beslag werden genomen, eind september werden Hatta en drie Indonesische studenten gearresteerd. In rnaart '28 verschenen zij voor de Haagse rechtbank op beschuldiging dat zij in enkele artikelen en toespraken opgeroepen zouden hebben tot gewelddadig verzet in Indië. Hatta verdedigde zich in een lange redevoering die als brochure verscheen - exemplaren daarvan bereikten Indië .. De rechtbank sprak -de,vier beklaagden vrij: in de geïncrimineerde artikelen had Zj_jgeen aansporing tot gewelddadig verzet kunnen lezen en zou dat wèl het geval zijn geweest, dan zou ook-dat, aldus de rechtbank, niet tot een veroordeling hebhen geleid" want het Nederlandse Wetboek van strafrecht bevatte geen bepalingen inzake het prediken van geweld met betrekking tot Nederlands-Indië,

XCNa zijn vrijlating moest Hatta veel aandacht besteden aan de relaties tussen de Perhimpoenan. en de Anti-koloniale Liga die na enige tijd volledig een instrument van de Komintern was geworden. Tegen samenwerking met communisren had hij geen bezwaar, onderschikking aan hèn wees hij af

XCIn februari ;29 beëindigde hij het voorzitterschap van de Perhimpoenan . • ! _;;zes jaar lang was hij er bestuurslid, meer dan drie jaar voorzitter van geweest: Hij vond dat het tijd werd om zijn studie te voltooien, Inderdaad, in '32legde hij in Rotterda~ het doctoraal examen in de economie af; nadien keerde hij naar Indië terug waar hij een van de voormannen werd van een (later in dit hoofdstuk-te behandelen) groepering die opvergaderingen van de .Perhimpoenan deel te nemen; wie dat verbod overtrad, verloor

1 Begin werd aan alle inheemse studenten die .een beurs hadden, verboden aan I Toen het orgaan van de in '36 weer begon te verschijnen, bleek de titel van haar blad te zijn gewijzigd tot men had het begrip ('vrij') dus laten vallen. Dit was conform de richtlijnen van de die op haar congres in '35 had aangedrongen op het vormen van 'Volksfronten', d.w.z. op samenwerking met burgerlijke en socialistische partijen. Wat Nederlands-Indië betrof, betekende dit dat niet langer op de onmiddellijke verbreking van de band met Nederland moest worden aangedrongen - in Moskou werd gevreesd dat zulk een verbreking er slechts toe zou leiden dat Japan zich van Indië meester zou maken. De kwam toen in Indië vooral in contact met een nieuwe politieke groe pering, de waarop wij later in dit hoofdstuk terugkomen. Zij werd van '37 af geleid door de in 1907 geboren Javaan van adellijke afkornstSetyadjit. Deze was in '27 in Nederland aangekomen, had tot']2 in Berlijn gewerkt (vermoedelijk op het daar gevestigd bureau van de Anti-koloniale Liga) en had vervolgens enkele jaren in Moskou vertoefd waar hij op een communistische kaderschool werd opgeleid. Tijdens de Duitse bezetting zou hij in Nederland de blijven leiden. De gaftoeri verscheidene illegale bladen uit en Setyadjit was begin '45 lid van een

328 [PDF]
SJAHRIR TWEE BEWOGEN DECENNIA

zijn opvattingen gebaseerd was en die hij van Nederland uit had helpen oprichten .. Nog in Nederland had Hatta voor zijn opvattingen een bondgenoot gevonden in de persoon van een tweede Minangkabauer, Sjahrir, die in '29 op twintigjarige leeftijd rechten was gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam .. Op impuls van Hatta had de Perhimpoenan toen de banden met de Anti-koloniale Liga verbroken, hetgeen de instemming had van Sjahrir die in Amsterdam in contact was gekomen met het links-socialistische, anti-communistische milieu, waarin in maart '32 de Onafhankelijk Socialistische Partij zou ontstaan, Trouwens, ook Sneevliet die in het midden van de jaren '20 met Moskou en de Komintern had gebroken, had op Hatta en Sjahrir invloed uitgeoefend. Die twee hadden evenwel de Perhimpoenan niet in de hand weten te houden: onder de leden die aan het eind van de jaren '20 toegetreden waren, bevonden zich verscheidenen die Of openlijk Of in het geheim communist waren en een van die laatsten, Roestam Effendi, in 1903 in Padang geboren (ook een Minangkabauer dus), kreeg tenslotte zoveel invloed dat de Perhim poenan zich opnieuw bij dè Anti-koloniale Liga aansloot. Ham. en Sjahrir hielden de eer aan zich en bedankten in november' 3 I als lid; een week later werden zij officieel geroyeerd. In december ging Sjahrir naar Indië terug waar hij in augustus '32 zijn mentor en geestverwant Hatta naast zich kreeg. De Perhimpoenan raakte in een crisis (haar orgaan Indonesia Merdeka kwam twee jaar lang niet uit) waarvan zij zich pas zou herstellen in de tweede helft van de jaren '30, toen zij met Indië Weer verbindingen kreeg van politiek belang.'

329 [PDF]

XCHet is onbetwistbaar dat de Perhimpoenan Indonesia in het midden van de jaren '20 een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het Indonesisch nationalisme; zij is de eerste organisatie geweest die het politieke begrip 'Indonesië' in haar vaandel voerde, de eerste ook die aan haar orgaan een titel gaf die een duidelijk politiek program inhield: Indonesia Merdeka,'Vrij Indonesië'. Die paar woorden drukten precies 'het nationalistisch of patriottisch streven' uit, waarvan dr. Kern in maart '27 in de vergadering bij gouverneur-generaal Fock had opgemerkt dat het 'alom leeft en in de inlandse beweging tot uiting wil komen.' Die inlandse beweging nam onmiddellijk de leuze Indonesia Merdeka over - in Indië wisten de politiek-bewuste Indonesiërs heel wel wat een kleine schare Indonesische studenten in Nederland deed en publiceerde, en vooral Hatta werd als gevolg van het mede tegen hem gevoerde proces een figuur wiens naam in brede kringen in de archipel bekend raakte. Hij had evenwel zijn eigen positie en die van de Perhimpoenan overschat toen hij in december '26 met Semaoen de overeenkomst sloot welke aan de Perhimpoenan de leiding gaf van 'de volksbeweging in Indonesië'. Zulk een leiding kon onmogelijk in Nederland worden uitgeoefend, maar slechts ter plaatse. Trouwens, zeven maanden na die in Den Haag gesloten overeenkomst werd in Bandeeng een nieuwe nationalistische organisatie opgericht, de Perserikatan Nasional Indonesia (het Indonesisch Nationalistisch Verbond) oftewel de PNI, en diende zich ook een nieuwe leider voor 'de volksbeweging in Indonesië' aan: Soekarno.

Soekarno en de 'PNI'

XC

XCHet is de lezer misschien opgevallen dat verscheidenen van de voormannen die een rol gingen spelen in de groeperingen welke zich duidelijk33

door de Contact-Commissie der Illegaliteit ingestelde commissie die een soort beginselverklaring voor de na de oorlog met betrekking tot Indië te voeren politiek opstelde, welke in april '45 in de illegale pers werd gepubliceerd. In die verklaring (wij schreven er over in deel 10 b van ons werk, nl. in de paragraaf 'De naoorlogse taak der illegaliteit' van hoofdstuk II) werd het vertrouwen geuit, 'dat de band tussen Nederland en Indonesië' (niet: 'Nederlands-Indië'!) 'in een vernieuwd Gemenebest' bestendigd zou worden.

330 [PDF]
SOEKARNO

tegen het koloniaal gezag keerden, Minangkabauers waren 1 men kan denken aan Tan Malaka, Hatta, Sjahrir en Roestam Effendi. Dat zij aanvaard werden door de veruit grootste volksgroep in de archipel, de Javanen, lijdt geen twijfel, maar op zichzelf konden die Javanen zich gemakkelijker identificeren met personen die geheel of gedeeltelijk van Javaanse afkomst waren en op Java waren opgegroeid in de typisch Javaanse cultuur waarin elementen uit het animisme, het Hindoeïsme en de Islam tot één geheel waren versmolten.

XCSoekarno, wiens naam als eerste zou prijken onder de Onafhankelijkheidsverklaring van 17 augustus '45, had een Javaanse vader en een Balinese moeder. Zijn vader, Raden Soekemi, een man van laag-adellijke afkomst dus, had op Oost-Java een kweekschool kunnen bezoeken, was onderwijzer op Bali geworden, was daar, ondanks weerstanden uit Balinees-Hindoese kringen, met een Balinees meisje uit een familie van aanzienlijken getrouwd en was omstreeks de eeuwwisseling naar Soerabaja overgeplaatst waar het tweede kind uit het huwelijk, een zoon, op 6 juni 1901 werd geboren. Zijn naam werd Koesno, enige tijd later (naar een heldenfiguur uit de in het wajang-spel uitgebeelde Hindoese epen) Karno en daar werd toen het begrip soe (jong) aan toegevoegd: Soekarno dus.

XCAls eerste president van Indonesië zou Soekarno het later graag doen voorkomen alsofhij een zoon was van arme ouders. Dat was een onjuiste voorstelling van zaken. Zijn vader had zich als onderwijzer op Bali en in Soerabaja, later als hoofdonderwijzer in Modjokerto (iets ten zuidwesten van Soerabaja) verheven boven het niveau van de brede massa der Javanen. In Modjokerto kreeg Soekarno zijn eerste onderwijs -laat, nl. op dertienjarige leeftijd, begon hij er, teneinde Nederlands te leren, de hoogste klassen van een Nederlandse lagere school te doorlopen; hij bleek een goede leerling. Middelbaar ofvoorbereidend hoger onderwijs werd in Modjokerto niet gegeven, wèl in Soerabaja waar zich een vijfjarige hbs bevond. Soekarno was vijftien toen hij er als leerling werd ingeschreven, twintig toen hij met succes eindexamen deed.

XCDe hbs telde enkele honderden leerlingen: driehonderd Europeanen, twintig inheemsen en een onbekend aantal Vreemde Oosterlingen. Die Europese leerlingen namen de andere nauwelijks in hun midden op - er was sprake van een z~kere discriminatie welke Soekarno, die twee, drie33

1 Van belang Washierbij dat de Minangkabause mannen van wie velen als handelaren in de archipel hadden rondgereisd, over het algemeen een goede kennis hadden van het Maleis.

331 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

jaar ouder was dan de medeleerlingen van zijn klas (toch al een moeilijke situatiel), diep kwetste. Hij was voor die di~criminatie misschien extra gevoelig omdat hij in Soerabaja opgroeide in wat i~ die tijd wel het meest inspirerende nationalistische milieu was dat Indië kende: hij was nl. een van de omstreeks vijf-en-twintig inheemse jongeren die opgenomen wàren in het kosthuis dat gedreven werd door de vrouw van Tjokroaminoto, en hij deed daar zijn intrede in de jaren waarin de Sarekat Islam een massabeweging was en Tjokro de aanbeden voorzitter, Wat zulk een beweging betekende en hoe Tjokro als spreker een grote vergadering wist te bezielen, sloeg Soekarno van nabij gade. Hij werd actief in de afdeling-Soerabaja van de in '14 opgerichte jongeren-organisatie Jong-Java (en wekte daar tumult door te eisen dat het orgaan van de organisatie niet alleen in het Nederlands maar ook in het Maleis zou verschijnen), en schreef artikelen in het blad van de Sarekat 'slam. Hij las rijp en groen, vooralook boeken over Europese geschiedenis - Alimin bracht hem als eerste in aanraking met Marxistische gedachtengangen.

XCToen hij in de vierde klas van de hbs zat, trouwde hij met een vijftienjarige dochter van Tjokro; zelfbeweerde hij later: om Tjokro een dienst te bewijzen. Dat is mogelijk - het huwelijksplantje schoot in elk geval geen diepe wortels,

XCIn '21 werd de twintigjarige Soekamo een van de zes inheemse studenten die aan de Technische Hogeschool te Bandoeng in het eerste jaar vim haar bestaan voor civiel ingenieur gingen studeren. Nauwelijks ingeschreven, keerde hij naar Soerabaja terug om er Tjokre's vrouw financieel terzijde te staan (Tjokro was, gelijk eerder vermeld; gearresteerd op beschuldiging van meineed) - hij werd er spoorwegbeambte. Toen Tjokro in april '22 was vrijgelaten, ging hij weer naar Bandoeng. Hij scheidde er van zijn jeugdige vrouwen huwde met een tweede: de ex-echtgenote van de man bij wie hij in huis was; zij was dertien jaar ouder dan hijzelf. Hij. studeerde in een normaal tempo - belangrijker voor zijn làtere ontwikkeling was dat hij in én vanuit Bandeeng in nauwe aanraking kwam met de drie oprichters van de Indische Partij: Douwes Dekker, Tjipto en Soewardi, nu als Dewantoro leider van de Taman Siswo-scholen. Het was vooral de principieel en zuiver denkende Tjipto die hem won voor het denkbeeld van de non-coöperatie: politiek-actieve inheemsen dienden zich verre te houden van elke vorm van deelneming aan de vertegenwoordigende organen welke het koloniaal gezag in het leven had geroepen, en ook verder in geen enkelopzicht aan dat gezag steun te verlenen. In '26 ontving Soekarno zijn diploma als civiel-ingenieur. Hij wilde 33

332 [PDF]
SOEKARNO

uit beginsel niet bij het go.uvernement. in dienst treden, werd leraar op een van de scholen die Douwes Dekker had opgericht en trachtte vervolgens door middel van een particuliere praktijk enig geld te verdienen. Hij had toen al in Bandoeng een nieuw type inheemse organisatie helpen oprichten: een studieclub.

XCVele politiek-bewuste inheemsen, die het cornmunisme afwezen, zagen in de eerste helft van de jaren '20. niet duidelijk voor zich, welke politieke vormen het protest tegen het koloniaal gezag het best kon aannemen: Boedi Oetomo was een organisatie van een Javaanse elite geworden, de Sarekat Islam was ineengeschrompeld, de Taman Siswo beweging was louter o.p onderwijsgebied actief, de Mohammadijah hield zich van de politiek verre - hoe kon men een nieuw begin maken?

XCDe eerste die die vraag o.p Java aan de orde stelde, was Soetorno die, als arts in Indië teruggekeerd; in '23 do.cent geworden was aan de Nederlands-Indische Artsenschool te Soerabaja: hij richtte er een jaar later een Algemene Studieclub o.p teneinde zich te bezinnen o.p de sociaal-culturele verheffing der inheemsen. Dat voorbeeld werd in Batavia en in Bandeeng gevolgd - de Algemene Studieclub Bandoeng werd mede door Soekarno opgericht en hij werd er secretaris van; hij werd bovendien redacteur van het maandblad Indonesia Moeda ('Jo.ng Indonesië') dat de studieclubs tezamen gingen uitgeven. Hij was veel onstuirniger dan Soetorno: niet o.p sociaal-culturele verheffing maar op politieke actie kwam het aan ~ actie in de vormen van de vroege Sarekat Islam die hij van nabij had gadegeslagen, en in de geest van de Perhimpoenan Indonesia welker publicaties in Bandeeng ijverig werden gelezen.

XCHet nieuwe element nu dat naar voren kwam in de betogen die Soekarno in Bandeeng hield, was dat een volksbeweging tegen het koloniaal gezag een synthetische ideologie moest hebben: zij moest tegelijk nationalistisch, Islamietisch en marxistisch zijn. Een vreemde versmelting van onderling afwijkende ideologieën ê Het was precies de versmelting die in Soekarno's geest leefde (later zei hij eens in een gesprek met. een Amerikaanse journalist dat hij tegelijk Christen, Islamiet en Hindoe was) - trouwens, de gehele Javaanse cultuur was een versmelting van onderling afwijkende elementen.

XCBij de oprichting van de nieuwe groepering: de Perserikatan Nasional Indonesia oftewel de PNI, hield Soekarno, die voorzitter werd en van meet af aan in de groepering domineerde, ·kennelijk rekening met het Amerikaanse beleid ten aanzien van de Philippijnen; impliciet deed hij een beroep op Amerikaanse steun to.en hij, samen met anderen, onder wie Tjipto, bijna acht maanden na het mislukken van de cornmunistische

333 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

opstand op Java, de PNIoprichtte op de 4de juli 1927, de Amerikaanse Onafbankelijkheidsdag.

XCWat men 'het versmeltings-karakter' van Soekarno's opvattingen kan noemen, zien wij als een van de factoren die zijn succes als Indonesisch politicus bepaald hebben. Er waren ook andere. Op basis van een sterke nationalistische overtuiging, die gepaard ging met een mengsel van afkeer en bewondering jegens Nederland (in tegenstelling tot Tjipto, Soetomo, SoewardifDewantoro, Hatta en Sjahrir kende hij Nederland persoonlijk niet), was hij een opportunist; ook evenwel een man waar een charismatische invloed van uitging. Om zijn geduchte krachten ten volle te ontplooien had hij aanbidding nodig - aanbidding door vrouwen, aanbidding vooral door de volksmassa.

XCHij was een geboren volksredenaar; stond hij met zijn stevige gestalte voor zijn gehoor, dan liet hij het stil worden - hij kon die stilte geruime tijd laten voortduren totdat de op hem geconcentreerdeaandacht als het ware een geheimzinnige communicatie had doen ontstaan tussen zijn toehoorders en hem, de man op het spreekgestoelte. Dan pas verhief hij zijn stem, langzaam en nadrukkelijk eerst, sneller en meer bewogen later. Hij koos woorden die ook de eenvoudigsten konden begrijpen en vlocht in zijn betoog bij voorkeur gemakkelijk aansprekende beelden in, ontleend aan de wajang-verhalen die aan zijn gehoor van jongsaf bekend waren. Wie dan, als hij, het waagde om, ondanks de aanwezigheid van de rechercheurs en spionnen van de PID, het koloniaal bestel te hekelen (deed hij dat te openlijk, dan werd hem door die rechercheurs onmiddellijk het woord ontnomen), werd gezien als een strijder, een moedig voorvechter, een jeugdige held, en in de geest van velen van zijn toehoorders onmiddellijk gelijkgesteld aan de heldenfiguren uit de wa jang-verhalen en uit de Javaanse geschiedenis. Zo wilde Soekarno het ook: hij wilde de inheemse massa in beweging brengen. Tien jaar eerder had de Sarekat Islam dat al gedaan, maar zij had de leuze 'Indonesië vrij' nimmer verkondigd en er niet eens op gezinspeeld - in Soekarno's visie mocht de volksbeweging in Nederlands-Indië niet achterblijven bij de Congress-partij in Brits-Indië. Inderdaad een beweging moest het worden, die in eerste instantie de aandacht van de inheemsen moest trekken door middel van grote bijeenkomsten in de openlucht, zoals de Sarekat Islam

334 [PDF]
SOEKARNO

ze in de begintijd had gehouden, en met demonstratieve optochten. 'Dat grote misbaar van openlucht-meetings en lawaaierige optochten is', schreef hij in '28 aan Tjipto (die naar Banda verbannen was),

XC'voor de politieke opvoeding van de massa nodig als rijst. De massa is geen denkend hoofd; de massa is een temperamentvol hart. Door de massa op deze manier in beweging te brengen, is het aan Gandhi, aan Lenin, aan Garibaldi ... gelukt, de massa-wil met geweldig élan te organiseren."

XCHad hij die massa eenmaal in beweging gebracht, dan zou, zo verwachtte hij, het gouvernement concessies gaan doen. Welke en in welk tempo? Daar liet hij zich niet over uit. En als het niet tot concessies zou komen, integendeel: als zijn PNI getroffen zou worden door de dwangmaatregelen die in '27 de PKI vrijwel vernietigd hadden, wat dan? Hij vroeg het zich, lijkt het, nauwelijks af. Niet op de door Hatta bepleite kadervorming, niet op de geleidelijke inwendige opbouw van een krachtige politieke beweging was zijn actie gericht, maar op het opwekken en versterken van de wil tot onafhankelijkheid. Zijn actie was die van een (wij nemen de karakterisering van de Australische historicus John Ingleson over) romantische revolutionair."

XCAanvankelijk vond die actie niet veel weerklank. Van belang was daarbij vooral dat de dorpsvoorgangers. dedie devan harte hadden gesteund.wantrouwend stonden jegens dedie de Islám niet als exclusieve geestelijke basis had aanvaard - in dedrong dedan ook niet door; zij werd en bleef een stedelijke beweging en deed in den beginne slechts in Bandoeng, Batavia en Soerabaja van zich spreken. In Batavia vond de eerste openbare vergadering van de 'afdeling Djakarta' (dewas de eerste groepering die de oude naam weer ging gebruiken) in decemberplaats, Soekarno voerde er het woord - wij citeren enkele passages uit het verslag dat ten behoeve van Kerns opvolger als waarnemend-adviseur voor inlandse zaken, E. Gobée, werd opgesteld ' :

'27 I Brief, 5 okt. 1928, van Soekarno aan Tjipto Mangoenkoesoerno in Kwantes, dl. II, P.392. 2 John Ingleson: p. 200. 3 Verslag d.d. 16 dec. 1927 in Kwantes, dl. II, p. 69 I -96.

335 [PDF]
TWEE BEWOGEN DEC,ENNIA

XC'Moeten wij altijd onder de heerschappij der Hollanders blijven? (hardgeroep: Neen!). Nudan, die vrijheidsverkrijging ligt in onze eigen handen. Over de gehele wereld heeft men steeds naar vrijheid gestreefd (Frankrijk, Engeland, Amerika) en zal men voortourend de vrijheid trachten te veroveren. 09k in Azië, o.a. Egypte en Indië, dus ook wij! (Appla,us) Zelfs wurmen begeren hun vrijheid, hoeveel te meer mensen! (Luide bY·valsbetuigingen) .

XC. , . Ookhet onderwijs in de koloniën is abnormaal. Het is er geheel op gericht, een stand van loonarbeiders te vormen .

XC. . . Op de vraag, waarom de Europese staten er koloniën op na houden, geven die staten zelf nimmer een bevredigend antwoord, tenzij, ze willen erkennen dat het alleen is om hun rammelende buik te vullen.

XCEerst als onze leden gerecruteerd zullen zijn uit alle standen, van ijsverkoper tot professor, dan eerst zalonze vereniging een nationale vereniging zijn geworden! (Luid applaus).' .

XCIn mei '28 hield Soekamo's PNI in Soerabaja haar eerste nationale congres; daar had ook het eerst~ congres van de Sarekat Islam plaatsgevonden. Een kleine groepering kwam er bijeen (ze telde op heel Java slechts vijfhonderdvijftig leden 1 en had op dat moment maar f 72 in kas), maar ze deed van zich spreken! Er werden drie openbare vergaderingen gehouden die gemiddeld door ruim twaalfhonderd inheemsen werden bezocht en, aldus de chef van de PID te Soerabaja,

XC'ziel van het gehele congres was ir. Soekarno die met zijl) heldere, op het gemoed werkende taal onmiddellijk het contact met de aanwezigen wist te krijgen. Ten congresse heerste een geest zoals sinds lang' op ,de daar ter stede gehouden bijeenkomsten niet tot uiting was gekomen .... Ir. Soekarno w~es er herhaaldelijk op dat de nationale geest zou moeten groeien tof de, nationale wil om tenslotte te culmineren in de nationale daad'2

XCde plaatselijke che! van de PID had van een onderwijzer aan een Mo hammadijah-sciiocï te horen gekregen dat hij zich na het bijwonen van de slotvergadering 'al driekwart vrij' had gevoeld en in een inheems blad dat in Soerabaja uitkwam, schreef een tweede inheemse, 'dat hij zo in de ban kwam van de toespraak van de heer Sóekarno dat hij op dat moment al geloofde vrij te zijn en geen zorgen of moeilijkheden voelde, hoewel hij geen cent op zak had."

XC1 Tweehonderdvijftig in Batavia, tweehonderd in Bandoeng, zestig in Soerabaja veertig in Djokjakarta, 2 Aangehaald in de brief, 3 juli 1928, van de procureurgeneraal aan de Graeff, in Kwantes, dl. III, p. 76. ~ Aangehaald in John Ingleson: Road to exile, p. S8. '

336 [PDF]
EEll-STE ACTIE V AN DE 'PNI'

De PNI breidde zich gestadig uit. Eind '28 had zij, nu ook al met afdelingen buiten Java, nl. in Palembang, Makassar en Menado, bijna drieduizend leden. In Batavia en in elke plaats van enige betekenis op Java had zij openbare vergaderingen gehouden; op al die vergaderingen had Soekarno het woord gevoerd, steeds met veel succes. Telkens on

XCderstrepend dat Nederland nimmer uit vrije wil Nederlands-Indië zou . loslaten (op grond van de desbetreffende. passage in. zijn toespraak was hem in oktober in Semarang door d~ politie het woord ontnomen), had hij zijn gehoor in feite opgeroepen, Nederland ~ot het loslaten van Indië te dwingen; dat was 'de nationale daad' waarvan hij in het publiek had gerept. Binnenskamers ging hij verder - zo betoogde hij blijkens een rapport van de PID-Bandoeng in december in een bijeenkomst van de Algemerte Studieclub Bandeeng (een bijeenkomst waar zich, voorzover aan de PID bekend, onder de ca, tachtig aanwezigen slechts één arbeider

XCen één landbouwer bevonden) dat et in beginsel geen verschil was tussen

XCzijn groepering en de cornmunistische, 'De PNI', zei hij,

XC'ontstond omdat de 'PKI door het ingrijpen van het gouvernement ophield te bestaan. Ook de PI(I deed haar best om Indonesië te bevrijden. Wij betuigen

XCdank aan de PKlomdat de PNI in beginsel niet van haar verschilt. Wij weten

XCdat er veel goeds stak in de organisatie van de PKI en daarom moeten wij haar Zien als een voorbeeld ter navolging. Wij moeten het werk van de PKlvoort zetten. WIj zijn er van overtuigd dat leiders als Moesso, Alimin, Semaoen en anderen mannen zijn die er hoge beginselen op na houden."

XCKennelijk was de PID in de bijeenkomst waar Soekarrio dit betoog hield, doo'r spionnen en niet door rechercheurs vertegenwoordigd - hij zou anders de PKI niet zo duidelijk geprezen hebben. Met die lof wilde hij tevens duidelijk maken dat elke inheemse groepering, op welke ideologische grondslag zij ook stond, hem welkom was als bondgenoot in de strijd voor de nationale bevrijding, Inderdaad,

XChem was iets gelukt wat tevoren aan geen Indonesische voorman gelukt was: hij had weten te bereiken dat alle inheemse groeperingen die een

XCpolitiek of mede een politiek karakter droegen, in december '27 een eerste federatiefverbond hadden gevormd: de Perserikatan Partai Partai Kebang

XCsaän Indonesia (de Federatie van de partijen der Indonesische volkeren): I zelfs Boedi Oetomo was toegetreden. Innerlijke kracht had die federatie

XCoverigens nauwelijks - daarvoor waren de onderlinge tegenstellingen te groot.

XC1 Aangehaald a.v., p. 60.

337 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCEr werden in de loop van '28 door de PNI niet alleen talrijke vergaderingen belegd maar de nieuwe groepering richtte ook enige eigen scholen op, 'wilde scholen' dus, en enkele volksuniversiteiten, stimuleerde de inheemse arbeiders om nieuwe vakbonden te vormen en riep de inheemse jongeren op om toe te treden tot jeugdorganisaties.

XCDe eerste van die jeugdorganisaties waren in de jaren '10 ontstaan - wij noemden al de in ~I4 opgerichte organisatie Jong-Java. Daarnaast ontstonden in latere jaren de Jong-Sumatranenbond, Jong-Minahassa, Jong-Ambon en Jong-Batak. Al die organisaties droegen Nederlandse namen en moeten dus gezien worden als groeperingen van inheemse jongeren die Europees onderwijs hadden gevolgd. Hoofdzakelijk wilden zij de cultuur bevorderen van het volksdeel waaruit zij waren voortgekomen. Als eerste algemene, in beginsel de hele archipelomvattende jeugdorganisatie werd in '25 door hadji Agoes Salim de Jong-Islamietenbond opgericht - wéér een organisatie met een Nederlandse naam; de bedoeling van die bond was, de Islam op een moderne, voor N ederlandse lezers toegankelijke wijze te verdedigen; dat geschiedde o.m. in een in het Nederlands verschijnend tijdschrift.

XCDe toenmaals bestaande jeugdorganisaties hadden in '24 in Batavia voor het eerst een nationaal congres gehouden; het droeg een cultureel karakter. Een tweede congres dat eind oktober '28 op initiatief van een inmiddels gevormde groepering van inheemse studenten plaatsvond, weer in Batavia, had duidelijk een politiek karakter; er werd daar een 'Eed van de Jeugd' afgelegd die drie geloften inhield: er moesten één vaderland komen, nl. Indonesië, één natie, nl. de Indonesische, en één taal, nl. de bahasa Indonesia (het Maleis). Als symbool van dit alles werd op de slotzitting (met verlof van de chef van de centrale recherche die persoonlijk aanwezig was) door de journalist Soepratman eerst op de viool, begeleid door een guitaar, de melodie gespeeld van een door hem gecomponeerd lied, Indonesia Raya ('Groot-Indonesië'), en werden vervolgens, terwijl de rood-witte vlag gehesen werd, met guitaarbegeleiding de woorden gezongen die een verheerlijking van land en volk van de Indische archipel inhielden. Die woorden kreeg de politie pas na het congres te zien; haar conclusie was dat zij een politieke strekking hadden.

XCDe PNI, die ook al de kleuren rood-wit gebezigd had, nam het nieuwe lied spoedig over - meer en meer van haar vergaderingen werden

338 [PDF]
'INDONESIA RA Y A'

XCKon dat zingen door het gouvernement gepermitteerd worden? De gouverneur van de provincie Oost-Java berichtte aan gouverneur-generaal de Graeff dat op het lied naar de inhoud niets aan te merken viel, maar zijn 'nationaal-symbolisch karakter' was 'niet te miskennen." De Graeff besliste dat het zingen van het lied diende te worden toegelaten. 'Naar het oordeel van de Landvoogd valt voorop te stellen', aldus een rondschrijven van de Algemene Secretarie aan alle hoofden van gewestelijk bestuur, 'dat het lied Indonesia Raya niet als een volkslied (van een immers niet bestaande Indonesische natie) kan worden beschouwd, doch als een club- of verenigingslied moet worden aangemerkt."

XCInderdaad, het Indonesia Raya was in '28-'29 'een club- of verenigingslied', maar het was óók een nationaal strijdlied: lied van cultureel en historisch van elkaar verschillende volkeren die evenwel begonnen waren, zich juist in en door de strijd tegen het koloniaal gezag tot één volk te constitueren. Had de Graeff dat begrepen, dan zou hij het lied wellicht verboden hebben, zij het dan niet zonder aarzeling, want hij hield niet van verboden. Elke repressiemaatregel waartoe hij zich genoopt achtte, ging namelijk dwars tegen het beleid in dat hij eigenlijk wilde voeren.

XCSoekarno's actie plaatste de Graeff voor een dilemma: aan de ene kant wenste hij, geheel in de lijn van van Limburg Stirum en alle anderen die de associatie-gedachte hadden voorgestaan, dat de inheemse nationale beweging zich in redelijke vrijheid zou kunnen ontplooien, aan de andere kant kon hij niet dulden dat in het publiek actie werd gevoerd ten gunste van een onafhankelijk Indonesië - zulk een actie was trouwens strafbaar krachtens artikel 153 bis dat zijn voorganger Fock in mei '26 aan het Wetboek van strafrecht had doen toevoegen.

XCVervolging van de PNI werd door hem al in de zomer van '28, korte tijd dus na het eerste congres van de nieuwe groepering, overwogen. Toen evenwel de procureur-generaal hem had bericht dat de PNI-Ieiding zich niet, althans nog niet, aan strafbare feiten schuldig had gemaakt, legde hij in augustus zijn beleidsbeslissing neer in een brief aan de gouverneur van de provincie Midden-Java, waaruit bleek dat hij in elk geval niets voelde voor nieuwe interneringen. 'Elke plaats in de PNI

1 Brief, 9 aug. 1929, van de gouverneur van Oost-Java aan de Graeff in Kwantes, dJ. III, p. 245. 2 Rondschrijven d.d. 18 okt. 1929, a.v., p. 25I.

339 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

leiding toch, welke door internering mocht openvallen, zou', aldus het stuk waarin de Algemene Secretatie de beslissing van de gouverneurgeneraal kenbaar maakte,

XC'aanstonds door .een ander worden ingenomen. Tientallen van jeugdige intellec• welen van niet minder gehalte dan de huidige leiders staan daarvoor klaar; de hartstochtelijke en onzelfzuchtige vurigheid, waarmee zij zich bij de beweging hebben aangesloten, maakt dit voor de Landvoogd tot een zekerheid. Wellicht dat men voor korte tijd door eeri interneringsmaatregel enigszins zou zijn ontsteld, als men van de schrik bekomen is, zal men zich moreel verplicht achten en zich haasten de door de internering van enkelen afgebroken draad weder o.p te vatten. Door zulk een internering zou men derhalve nodeloos en nutteloos martelaren maken en, wat erger is, door zulk een internering van enkelen zou de regering gedwongen zijn daarmee ten aanzien van anderen voort te gaan totdat . een tweede Digoel-kolonie zou zijn ontstaan, M.en kan hier niet halverwege blijven staan.'

XCDe Graeff erkende dat dit alles 'speculatief" was, maar hij meende al te zien dat de PNI-actie geleidelijk aan felheid inboette. Bovendien:

XC'Gegeven de allerwege levende nationalistische sentimenten, gegeven dat er tal van inheemsen zijn die wel menen dat Soekarno c.s. te ver gaan en voor het ogenblik onbereikbare idealen nastreven, maar in hun hart to.ch sympathisere'n met de gevoelens waaraan hij (zij het ook huns inziens o.pverkeerde wijze) uiting geeft, daar staat het voor Zijne Excellentie vast dat o.pdit ogenblik een internering van Soekarno c.s. alle nationalistische elementen, ook de bezadigde en loyale elementen, o.p een hoop zou drijven."

XCDat aan Soekarno in oktober '28, twee maanden nadat deze brief was uitgegaan, in Serriarang het woord ontnomen werd, keurde de Graeff af. De nationalistische beweging, 'in het bijzonder de PNI', werd, kreeg de gouverneur van Midden-Java van de Algemene Secretarie te horen, door de regering aanvaard 'als een feit'; zij, de regering,

XC'kart niet voor haar verantwoording nemen dat een beweging welke o.p zichzelf natuurlijk is en door ons eigen in de laatste decennia gevolgd koloniaal beleid is mogelijk gemaakt en bevorderd, door overheidsmaatregelen in een revolutionaire richting wordt gedreven, zolang nog kans bestaat dat de gro.te meerderheid tenslotte de evolutionaire richting zal verkiezen."

XCt Brief, 20 aug. 1928, van de Alg. Secretarie aan de go.uverneur van Midden-Java, a.v., p. 105-06. 2 Brief a.v" 5 jan. 1929, a.v., p. 154. 34

340 [PDF]
DE GRAEFF EN DE 'PNI'

XCI Wij plaatsen het begrip 'meerderheid' tussen aanhalingstekens omdat, gelijk eerder weergegeven, van de een-en-zestig stemmen slechts dertig door inheemsen zouden worden uitgebracht - wèl zouden die inheemsen de grootste groep gaan vormen.

341 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

van de Javase Bank, mr. L. J. A. Trip (de latere president van de Nederlandsche Bank), stelde een adres op waarin het denkbeeld van een inheemse 'meerderheid' in de Volksraad 'prematuur en onder de huidige omstandigheden ongewenst' werd genoemd; het stuk werd door ruim twintigduizend personen ondertekend, 'nog nooit', aldus Drooglever, 'was het Indische publiek' (d.w.z. het Nederlandse en vermoedelijk ook het Indisch-Nederlandse deel daarvan) 'het over iets zó van harte eens geweest."

XCEind oktober '27 (de PNI bestond nog geen vier maanden) stortte de Graeff in een brief aan van Limburg Stirum zijn hart uit. 'Ik ben', schreef hij,

XC'diep en diep teleurgesteld in de redelijkheid, het gezond verstand en de ideële zin van de mensheid om mij heen. Ik sta vrijwel alléén; mijn enkele medestanders kunnen niet op tegen het machtgeschreeuw van het gehele Europese publiek en vrijwel de gehele Europese pers (zelfs De Locomotief heeft zijn draai genomen') .

XC. . . Ik ben hier gekomen, wars van alle 'politiek' en met de zuiverste bedoelingen om rond de regering te scheppen een atmosfeer van onderling vertrouwen en hartelijke samenwerking, en het resultaat is dat ik van de ene zijde voor landverrader word uitgekreten en dat aan de andere zijde' steeds meer de overtuiging veld wint dat, al bedoelt de regering het nog zo goed, het geen mit heeft achter haar te gaan staan omdat de Europeaan nu wel heel duidelijk kleur heeft bekend en heeft doen blijken dat denkende Inlanders niet bestaan, dat allen inferieure wezens zijn tegenover wie het grootste wantrouwen geboden is, en dat 'hen er onder houden' (woorden van Trip) het wachtwoord moet zijn.'

XC'Inexcusabel' noemde hij het dat Trip het initiatief had genomen tot het zojuist genoemde adres, hetwelk mede aan 'alle depart. chefs, dienstchefs, hoofden van gewest. best. e.d.' was toegezonden (dat kwam neer op een poging tot politieke mobilisatie van het gehele Nederlandse bestuursapparaat tegen de gouverneur-generaal), 'inexcusabel' óók, dat diezelfde Trip midden oktober aan het afscheidsmaal van de commandant-Zeemacht de Graeffs beleid had aangevallen in een toespraak waarin op 'de onverzwakte handhaving van het Nederlandse gezag' was aangedrongen - het persbureau Aneta had dat afscheidsmaal gekarakteriseerd als 'een eenparig getuigenis van wat momenteel, politiek gesproken, in handelskringen leeft.'

XC'Ik heb te strijden', schreef de Graeff verder,

XC1 P. J. Drooglever: De Vaderlandse Club 1929-1942, p. 29. De hoofdredacteur van dit blad, overtuigd voorstander van de associatie-gedachte, was door de ondernemers die De Locomotief financierden, ontslagen. 'D.W.Z. bij de inheemse nationalisten.

342 [PDF]
ACTIE TEGEN DE GRAEFF

'tegen sentimenten en dat is een volslagen hopeloze strijd ... Maar maak u niet ongerust. Ik zal op mijn post blijven totdat het voor mij praktisch onmogelijk wordt gemaakt om de op mij rustende verantwoordelijkheid te dragen of totdat ik physiek of moreel er onder door ga."

XCTwee maanden later, eind december '27, werd het wetsontwerp tot invoering van een inheemse 'meerderheid' in de Volksraad, hetwelk de gouverneur-generaalongeacht het afwijzend advies van de meerderheid van de Raad van Nederlands-Indië aan de Volksraad had voorgelegd, door het college goedgekeurd met vier-en-dertig tegen achttien stemmen; van de vijf-en-twintig inheemse leden waren twee verhinderd aan de stemming deel te nemen, alle overigen stemden vóór.

XCNovember '18 had de meeste Nederlanders in Indië naar rechts doen opschuiven - de communistische opstanden van november '26 en januari '27 hadden hetzelfde effect. November '18 had de doodsteek toegebracht aan de Nederlands-Indische Vrijzinnigen Bond die het grootste deel van zijn aanhang aan de meer conservatieve, door het grote bedrijfsleven gesteunde Nederlands-Indische Politiek-Economische Bond verloren had. Ook die tweede bond stond evenwel op de grondslag van de associatie-politiek, Politieke arbeid op die grondslag was moeilijker geworden doordat in '25, gelijk vermeld, bepaald was dat de Europese, c.q. Vreemd-Oosterse, c.q. inheemse leden van vertegenwoordigende lichamen louter door Europese, c.q. Vreemd-Oosterse, c.q. inheemse kiesmannen gekozen zouden worden, maar bovendien werd nu de Politiek-Economische Bond op zijn beurt niet conservatief genoeg geacht. In de in '27 samengestelde Volksraad was de Bond (herdoopt tot Nederlands-Indische Associatie-Partij Politiek-Economische Bond), vertegenwoordigd door acht Nederlanders, twee Indische Chinezen en acht inheemsen - de inheemsen hadden alle acht vóór de inheemse 'meerderheid' in de Volksraad gestemd en van de acht Nederlandse leden hadden dat vier gedaan." Wat de Bond onder de associatie-politiek

, Brief, 26 okt. I927, van de Graeff aan van Limburg Stirum, in van der Wal: dl. II, p. 28-3 I. 2 Hoe de vertegenwoordigers van het Indo-Europees Verbond en hoe de Chinese Volksraadsleden stemden, zal later in dit hoofdstuk weergegeven worden.

343 [PDF]
TW'EE B~WOGEN DECENNIA

verstond, werd enige tijd later het duidelijkst uitgedrukt door een van haar voormannen die in de Volksraad zei:

XC'Nederlands-Indië, zoals het thans staatsrechtelijk, maatschappelijk en cultureel is geworden na een jco-jarige samenen wisselwerking van Nèderlandse en Indische facto ten, kan beschouwd worden als een vennootschap, bestaande uit drie personen: een Nederlander, een Inlander en een Chinees. Die samenwerking is sterk en brengt mooi werk te voorschijn. Zij is als drieëenheid zodanig ineengegroeid, dat het uittreden van een der drie deelnemers, gesteld zulks was mogelijk, vrijwel tot ineenstorting van het geheel zou leiden. De vennootschap wordt geleid door een Nederlander als president, de beide andere vennoten zijn thans nog comrnissarissen; in de toekomst zullen de drie deelnemers allen directeur worden, waarvan de Nederlander voorshands nog president-directeur blijft"

XCanders gezegd: na de Nederlander zou eenInlander 'president-directeur' kunnen word.en.

XCDe wrevel jegens de Graeff èn jegens de Politiek-Economische Bond nam in de loop van de jaren '28 en '29 toe en in de tweede helft van '29 werd de plaats van de Bond als meest conservatieve van de Nederlandse groeperingen ingenomen door een nieuwe organisatie, de Vaderlandse Club; die naam alleen-al was een program, want het daarin bedoelde 'vaderland' was nlet Nederlands-Indië maar het land dat volgens de oprichters van de Vaderlandse Club binnen de vennootschap enig directeur moest blijven: Nederland.

XCEen van de impulsen tot oprichting van de Vaderlandse Club kwam uit het deel van Indië waar het W~sters bedrijfsleven het duidelijkste (en hardste) stempel had gedrukt op de gehele samenleving: het gebied van Deli. In de loop van '29 pleegden koelies daar enkele aanslagen op Nederlanders en begin juli werd bij zulk een aanslag de vrouw van een planter (deze zou zich aan de vrouw van de aanslagpleger vergrepen hebben) gedood. Grote opwinding ontstond. Men ging zich wapenen en er wetden telegrammen aan de gouverneur-generaal en de koningin

1 eh. H. M. H. Kiès in de Volksraad, II juli 1930, aapgehaald in de dl. VIII, p. 1495-96.

344 [PDF]
DE VADERLANDSE CLUB

gezonden waarin op effectieve bescherming werd aangedrongen. Medio juli Kwamen meer dan tweeduizend verontwaardigde Nederlanders in Medan bijeen - uit hun midden werd in augustus 'een organisatie gevormd die zich 'de Vaderlandse Club' noemde. Die naam viel in goede aarde bij een aantalontevredenen uit de groothandel en de vrije beroepen die elkaar al enige tijd wekelijks ontmoetten in de voornaamste sociëteit van Soerabaja - de actiefsten in dit gezelschap waren de secrètaris van de javasuiker Werkgeversbónd, mr. P. M. C. J. Hamer (tijdens de bezetting van Nederland lid van de NSB en hoofdcommissa~is van politie in Den Haag) en de hoofdredacteur van het Soerabaiaas Handelsblad, H. C. Zentgraaff, onderofficier In de Atjeh-oorlog, sindsdien journalist", een .door velen bewonderde, door anderen verafschuwde koloniale diehard, fel tegenstander van wat hij de 'delle eisen van Oosters nationalisme' noemde(en, zoals nog blijken zal, korte tijd later actief syrnpathisant met de Indische NSB)., Zij en anderen stelden voor een alsnog op te richten groepering een beginselprogramma op, dat o.m, inhield dat over de eenheid van het koninkrijk der Nederlanden niet te discussiëren viel, dat er geen Indonesisch volk bestond ('het Nederlandse gezag is het cement dat de archipel bijeenhoudt'), dat de welvaart van allen die in Indië woonden, alleen maar bevorderd klim worden door het Nederlands belang te behartigen en dat 'destructieve invloeden aanstonds onschadelijk gemaakt' moesten worden.' Hamer en Zentgraaff gingen, nadat zij van het Medanse initiatief vernomen hadden, van augustus af op Java rondreizen om de oprichting" van een heel Indië bestrijkende Vaderlandse Club voor te bereiden. Die oprichting vond plaats op 20 oktober '29, 'De Vaderlandse Club', àldus artikel I van de statuten,

XC'zich stellende op de grondslag der onverbreekbaarheid van de band welke de verschillende delen van het koninkrijk der Nederlauden tezamen houdt, zoals uitgedrukt in artikel I van de Grondwet, heeft ten doel te ageren tegen alle' invloeden welke dit beginsel aantasten; daarnevens stelt zij zich ten doel de behartiging van de belangen der Nederlandse bevolking in deze gewesten."J.J.

1 In het begin van zijn journalistieke loopbaan had hij de aandacht getrokken door met kracht opte komen voor de belangen van de minderen van het Knil en door de slechte behandeling van de bij de tinwinning ingeschakelde Chinese koelies te hekel~n. 2 Aangehaald door M, Pluvier: p, 37, ) Aangehaald in P, Drooglever. 1929-1942, P: 39, 4 Aangehaald in a.v., P: 32.

345 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCAlleen Nederlanders konden lid worden. Dat deden binnen een jaar ca. negenduizend: veel meer dan enig Nederlands politiek genootschap in Indië ooit als leden had geteld, en toen in '3 I een nieuwe Volksraad werd samengesteld, behield de Politiek-Economische Bond slechts één van zijn zes door gekozen Nederlanders bezette zetels en de Vaderlandse Club verwierf er op slag vijf.

XCGouverneur-generaal de Graeff had voor de Vaderlandse Club geen goed woord over. Hij zag haar, schreefhij in de zomer van '30 aan van Limburg Stirum, als

XC'in wezen al even extreem als de PNI! Ik beschouw die VC, omdat zij alleen een negatief programma heeft, als een doodgeboren kind ... maar voor het moment is het kwaad van de verscherping der verhoudingen toch gesticht. Het is alsof er een vloek op de Europese gemeente hier te lande rust, welke door kortzichtigheid en domheid zich steeds kenmerkt en altijd zich door sentimenten laat leiden om op de meest ongelukkige momenten in de meest ongunstige zin te manifesteren. Ik heb allang opgegeven tegen die domheidsmacht te strijden."

XCHet was erger: wat de Graeff als 'domheidsmacht' zag: was eind '29, korte tijd dus nadat de Vaderlandse Club was opgericht, zijn beleid ten aanzien van de PNI gaan beïnvloeden.

XCDat beleid was, wij deden dat al uitkomen, aanvankelijk tolerant geweest, ook jegens Soekarno, dat laatste in overeenstemming met wat het latere lid van de Raad van Nederlands-Indië Ch. O. van der Plas, toenmaals verbonden aan het bureau van de adviseur voor inlandse zaken, in april '28 op schrift had gesteld na een onderzoek op Java en Madoera dat een half jaar had geduurd. 'Ik acht hem' (d.w.z. Soekarno), had van der Plas gerapporteerd,

XC'een volkomen gave figuur, ongetwijfeld (hij zegt het zelf) revolutionair van temperament ... , maar door zijn belangeloosheid, zijn gevoeligheid en zonnige openheid een diergenen van wie in de toekomst wanneer zij wat ouder geworden zullen zijn ... , gehoopt mag worden dat zij tot vruchtbare samenwerking bereid zullen zijn."

XC, Brief 20 aug. 1930, van de Graeff aan van Limburg Stirum, in van der Wal: Volksraad, dl. II, p. 95. 2 Ch. O. van der Plas: 'Neutralisering en bestrijding van revolutionaire propaganda onder de inheemse bevolking, in het bijzonder van Java en Madoera', in Kwantes, dl. II, p. 715.

346 [PDF]
'MET MACHTSDADEN KOMT MEN ER NIET'

XCOp die samenwerking bleef de Graeffs beleid gericht. W éér stortte hij bij van Limburg Stirum zijn hart uit. Begin mei '28 stuurde hij deze een brief die blijk gaf van een bij uitstek nuchtere en realistische kijk op de Indische samenleving. 'Allejongeren die een Westerse opleiding hebben gehad', schreef hij,

XC'zijn zonder uitzondering vurige nationalisten en hun aantal neemt jaar voor jaar toe. Er zijn zekere kringen, in het bijzonder het Inlands bestuur, waarin men zich nog niet veel durft uiten, niet omdat men op het Nederlands gezag zo gesteld is, maar omdat men inziet dat men de Neder!. leiding nog niet missen kan ... en vooral, dat eigen positie met dat gezag staat en valt. Maar mocht de situatie eens acuut worden, dan behoeven wij ons over de werkelijke loyaliteit van de hierbedoelden geen illusies te maken en evenmin ten aanzien van de houding van de massa die nu nog onberoerd is maar als het er op aankomt, de leiding van háár mensen en niet van ons zal volgen ... Met machtsdaden zoals internering, komt men er niet ... Redeneringen als van Colijn, dat het hier gaat om een paar duizend individuen op een bevolking van vijftig miljoen, spreken voor mij niet. Denk nu niet dat ik mij voorstel dat wij het nog zullen beleven dat de Hollanders hier verdreven zullen worden. Zó 'n vaart zal het niet lopen, maar wel staan wij voor een eindeloze, steeds heftiger wordende strijd waarin wij het op den duur zullen moeten afleggen."

XCOp 15 mei sprekend bij de opening van het nieuwe zittingsjaar van de Volksraad, drong de Graeff op handhaving van rust en orde aan; dán alleen, zei hij,

XC'wordt de regering gelegenheid gegeven om metterdaad de overtuiging te vestigen en te bevestigen dat de Nederlandse leiding, welke hier te lande nog voor een onafzienbare toekomst niet kan worden gemist, de hoge taak vervult om ... de bevolking ... geleidelijk op te heffen tot een zodanig peil dat de effectieve Nederlandse leiding kan worden ontbeerd."

XCDrie dagen later,meiwerd in Batavia het tweede nationale congres van de PNI geopend. Het duurde drie dagen. Op de eerste dag gaven afgevaardigden van niet minder dan vijftig inheemse organisaties blijk

18 '28, , Brief, 5 mei I928, van de Graeff aan van Limburg Stirum, in van der Wal: dl. II, p. 49-50. 2 Aangehaald in Kwantes, dl. III, p. 99.

347 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

van hun sympathie met het streven van de PNL Het was weer Soekàrno wiens toespraak de grootste indruk maakte en met volle overgave werd nu onder het zwaaien van rood-witte vlaggen door alle congres-deelnemers het Indonesia Raya gezongen: de PNI, hoe betrekkelijk klein ook (ze telde nog geen vierduizend leden), ging, dat was duidelijk, wrikken aan de pijlers van het koloniaal bestel.

XCVan maand tot maand kwam de Graeff onder groter pressie te staan om met machtsmiddelen in te grijpen. Hij weigerde. Die pressie werd nog sterker toen zich aan de PNI eenzelfde proces ging voltrekken als zich in de tweede helft van '26 rond de PKI had afgespeeld: Soekarno zelf werd meer en meer gezien als de Ratoe Adi!, zijn PNI als de beweging die met steun van buiten de Nederlanders zouverjagen. Soekarno ging in de toespraken die hij bleef houden, zinspelen op een grote oorlog in de Stille Oceaan; hij had er een jaar eerder, in de zomer van '28, alover geschreven toen hij er op had gewezen dat Amerika, 'gelijk het tienkoppig monster Dasamoeka dat zijn talrijke muilen heeft opengesperd om zijn vijand te verorberen", Japan had omsingeld en dat Engeland besloten had, in Singapore een grote marineb~sis aan te leggen - nu deed hij vaker uitlatingen van dien aard. Zou, als het tot oorlog kwam, Japan zich van Indië meester kunnen maken en zou die Japanse heerschappij conform de voorspelling van Djojobojo leiden tot de spoedige vorming van een onafhankelijk Indonesië? Geruchten deden de ronde dat er in 1930 op Java ongeregeldheden zouden uitbreken, gezegd werd dat wie aan de goede kant wilde staan, er verstandig aan deed, daarvan nu reeds blijk te geven. Steeds meer inheemsen gingen de bijeenkomsten van de PNI bezoeken, het ledental steeg van nog geen vierduizend in mei tot ca. tienduizend in december - vooral in Bandoeng en omgeving alsmede in Bantam kwam een sfeer van nerveus afwachten tot ontwikkeling. Zulks leidde er toe dat in de periodieke overzichten van de PID van spionnen afkomstige berichten opgenomen werden, inhoudend dat de PNI, naar gezegd werd, op I januari '30 naar de macht zou grijpen.

XCEind december ging de Graeff overstag: hij ging er accoord mee dat de politie op heel Java op zondag 29 december des ochtends om zes uur huiszoeking zou verrichten in de kantoren en bij alle leiders en propagandisten 'van de PNI teneinde de partij-correspondentie in beslag te nemen en, zo seinde hij aan de minister van koloniën, 'personen (te) verhoren enzovoorts." Die blanco-volmacht was de meeste hoofden van

XC1 Aangehaald in B. Dahrn: Sukarnos Kampf, p. 119. 2 Telegram, 25 dec. 1929, van de Graeff aan de min. van ko!., in Kwantes,

348 [PDF]
DE GRAEFF GRIJPT IN TEGEN DE 'PNI'

gewestelijk bestuur op Java van harte welkom: eindelijk konden zij tegen de PIVIoptreden.' Zij lieten honderden arrestaties verrichten (dat zou er de schrik in brengenl) - bijna al die arrestanten (nergens waren wapens gevonden) werden spoedig vrijgelaten maar zeven leidende figuren, onder wie Soekarno, werden bij rechterlijk besluit in voorlopige hechtenis gesteld. Voor drie van die zeven werd die hechtenis na korte tij d beëindigd, voor de andere vier, onder wie Soekarno, werd zij verlengd - verlengd, ook toen uit de bestudering van alle in beslag genomen stukken alsmede uit de verhoren van meer dan honderd inheemsen die openbare of besloten vergaderingen van de PNI hadden bezocht, gebleken was dat men tegen de vier arrestanten slechts een vrij vage beschuldiging zou kunnen formuleren. 'Voorlopige indruk onderzoek (is)', deed de Graeff eind januari '30 aan de minister van koloniën weten,

XC'dat althans Soekarno en enkele leiders zoal niet rechtstreeks op onlusten aansturend dan toch desbewust stemming hebben aangekweekt waaruit zij zelfkonden begrijpen dat vroeg of laat onlusten moesten voortvloeien."

XCWat met de arrestanten te doen? Maakte men het zich, vooral nu er zo weinig bezwarende gegevens waren, niet het gemakkelijkst door hen eenvoudig naar Boven-Digoel te deporteren? Dàt weigerde de Graeff. Na lang beraad besliste hij dat Soekarno en de drie andere arrestanten voor de Landraad te Bandoeng, hun woonplaats, gedaagd zouden worden.

XCHet strafproces begon midden augustus. Tot eind september werden de getuigen verhoord, tezamen meer dan honderd, de meesten inheemsen die vergaderingen of cursusbijeenkomsten van de PNI hadden bij

1 De stemming die van der Plas tijdens zijn rondreis op Java en Madoera in de periode september '27-maart '28 bij het BB-apparaat had aangetroffen, werd door hem als volgt weergegeven: 'Een groot gedeelte van het Europees bestuur staat wantrouwend tegenover de regering. Het acht de regering blind voor de praktijk van het besturen; het meent dat de regering weifelt, geen beslissingen durft nemen, de ogen voor de feiten sluit ... Het moet met geringe middelen het overheidsgezag handhaven en meent dat de houding, welke het de regering toeschrijft, van al/ertegenover de volksleiders van ... [de] die datzelfde gezag ondergraven ... , de uitoefening van zijn taak bemoeilijkt, zo niet onmogelijk maakt.' (eh. O. van der Plas: 'Neutralisering eh bestrijding van revolutionaire propaganda onder de inheemse bevolking, in het bijzonder van Java en Madoera', a.v., dl. II, p. 709) Het lijdt voor ons geen twijfel dat de wens om de met één klap uit te schakelen eind '29 bij het BB-apparaat nog sterker leefde dan in de periode waarin van der Plas zijn onderzoek instelde. 2 Telegram, 24 jan. I930, ,van de Graeff aan de min. van kol., a.v., dl. III, p. 332.

349 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

gewoond. Over die partij sprekend refereerden meer dan dertig hunner aan de OJ oj oboj o-voorspelling en veertien getuigen verklaarden dat door PNI-sprekers, ook door Soekarno zelf, gezegd was dat in 1930 een grote oorlog in de Stille Oceaan zou uitbreken en dat Indonesië in dat jaar vrij zou worden als de volksbeweging, van die oorlog gebruik makend, er in zou slagen, het koloniaal gezag tot abdicatie te forceren. Door de officier van justitie werd ook nog aandacht besteed aan een op het oog zeer bezwarend document dat zich in het dossier bevond: een onondertekend plan tot voorbereiding van ondergrondse actie die moest uitlopen op een gewelddadige omverwerping van het Nederlands gezag. De PlO had dit stuk uit Den Haag ontvangen - het was het door Semaoen opgestelde, door Hatta verworpen plan dat de politie in juni '27 bij Hatta in beslag had genomen. De officier van justitie kon evenwel op geen enkele wijze duidelijk maken dat de PNI iets met het stuk te maken had gehad.

XCBegin december sprak Soekarno een lange, twee volle dagen in beslag nemende verdedigingsrede uit die hij in zijn cel grondig had kunnen voorbereiden. Hoewel hij het Nederlands uitstekend beheerste, sprak hij in het Maleis! - hij richtte zich immers tot de Bandoengse Landraad die uit een Nederlandse voorzitter en twee inheemse leden bestond, en hij wilde bovendien over hun hoofden heen zijn eigenlijke publiek bereiken: de inheemsen; wat hij betoogde, bevatte dan ook menige bloemrijke passage en veel aan de wajang-verhalen ontleende beeldspraak.

XCHet proces vond in hoofdzaak plaats op grond van artikel 153bis dat met gevangenisstraf tot een maximum van zes jaar een ieder bedreigd had, die 'opzettelijk, zij het ook slechts indirect, bij wijze van aanduiding of in bedekte termen, ... tot aantasting van de in Nederland of Nederlands-Indië gevestigde regeringen oproept of daarvoor stemming maakt.'

XCHet in dat artikel gebezigd begrip 'aantasting' was voor velerlei uitleg vatbaar. Verstond men er onder: het aanzetten tot gewelddadige actie, dan gingen Soekarno en de PNI vrijuit, want dat hadden zij nagelaten; verstond men er onder: het bevorderen van het ontstaan van een volksbeweging die met kracht zou opkomen voor Indonesië's onafhankelijkheid, dan waren zij schuldig, want juist dàt hadden zij gedaan en in zoverre was de vraag of Soekarno persoonlijk had gerept van een oorlog in de Stille Oceaan waarvan de volksbeweging in '30 met hulp van Japan gebruik zou kunnen maken, nauwelijks relevant - hij zei overigens in35

I Onder de titel publiceerde de Arbeiderspers in '3 I een Neder landse vertaling.

350 [PDF]
HET PROCES-SOEKARNO

zijn verdediging dat de getuigenberichten terzake onbetrouwbaar waren en voorts o.m. dat hij Japan als een kapitalistische en imperialistische mogendheid zag; 'er is', zei hij, 'misschien geen Indonesiër die meer gekant is tegen Japan dan ik.'!

XCPrincipiëler en sterker was zijn rede in alle passages waarin hij, getuigenis afleggend van een brede belezenheid, aan de hand van geschriften van socialistische theoretici en van socialistische en niet-socialistische critici van koloniale stelsels of van bepaalde aspecten daarvan (onder wie de Nederlanders Troelstra, Albarda, van Kol, J. E. Stokvis, Henriëtte Roland Holst, Kraemer, Snouck Hurgronje en een groot aantal liberale schrijvers over het Cultuurstelsel) diep inging op wat Nederlanders in vroeger eeuwen in de archipel hadden aangericht en op de gevolgen die het moderne kapitalisme en het moderne imperialisme voor Indië hadden gehad. In zijn gehele betoog terzake gaf hij het inheemse publiek dat hij wilde bereiken, als het ware college in de geschiedenis van hun eigen land. 'Zucht naar winst' was 'het wezen' geweest van de Oost-Indische Compagnie", van het Cultuurstelsel zei hij 'dat het als een zweep neerstriemde op de hoofden en ruggen van ons volk", Indië was met zijn bodemschatten, zijn overige natuurlijke rijkdommen en zijn extreemlage lonen 'een paradijs voor de imperialisten dat zijn gelijke niet vindt in de gehele wereld" - hij wees op het analfabetisme, de beperking van het stakingsrecht en het ontbreken van de normale politieke vrijheden, hij hekelde artikel 153 bis, de exorbitante rechten en de Europese pers ('die geen andere moraal kent dan de geldrnoraal, geen andere ethiek dan de geldethiek'5), hij sprak zich uit tegen de voogdij-gedachte en de associatie-politiek, hij wees op 'het bedrog van 1918'·, hij had het over Indië's 'groots verleden"; hij schilderde de bloei waartoe Indonesië zou komen als het eenmaal vrij en onafhankelijk was. Dàt wilden de mannen van de PNI bereiken - 'revolutionairen' waren zij, 'geen opstandmakers."Hoe die revolutie zich zou voltrekken, konden zij niet voorzien, maar dat zij zou komen, stond voor hen vast: geen volk ter wereld had zich ooit in een toestand van blijvende onvrijheid geschikt en ook voor het Indonesische volk zou eens de vrijheid dagen. Dat volk 'wacht', zei hij aan het slot van zijn toespraak,

XC'met kloppend hart het moment af waarop het het opkomen van deze zon mag verwelkomen. Mèt dat volk van Indonesië wensen wij te lijden en mèt dat volk35

I Soekarno: p. 106. 2 A.v., p. IS. 3 A.v., p. 20. 4 A.v., p. 28. 5 A.v., p. 50. 6 A.v., p. 52. 7 A.v., p. 64. 8 A.v., p. 86.

351 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECIlN~HA

wensen wij de vreugde te delen. Mèt dat volk beiden wij uw uitspraak, edelachtbare heren rechters.

XCWant ... wij staan hier als delen van het in ellende kreunend volk, als zonen van Moeder Indonesië die haar trouw zijn. Onze stem ... blijft niet slechts binnen deze vier muren, onze stem wordt gehoord door het volk waaraan wij ons gegeven hebbel1 ... Het Indonesische volk, dat onze stem hoort, trilt, als hoort het zij n eigen stem.

XCUw oordeelover ons streven, edelachtbare heren rechters, is een oordeelover het streven van het volk van Indonesië zelf.

XC... Wij bieden u dit alles ter overweging aan. En nu, onze harten vereend met dat van het volk, in deemoed trouw zwerend, geknield voor onze geliefde Moeder Indonesië, met het geloof dat het Indonesische volk en Moeder Indonesië voort zullen schrijden op de weg naar grootheid, bereiden wij ons, welk lot ons ook ten deel moge vallen, voor om uw uitspraak te horen.'

XCDe drie andere voormannen van de PNi kregen gevangenisstraffen, variërend van één jaar en drie maanden tot twee jaar, Soekarno hoorde tot zijn verrassing en ontsteltenis vier jaar gevangenisstraf tegen zich uitspreken. Van die termijnen zou de periode van voorlopige hechtenis afgetrokken worden - hij zou dus tot 28 december' 34 opgesloten blijven. Zijn verdedigers vroegen bij de Raad van Justitie te Batavia revisie van het vonnis aan - hun verzoek werd in april' 3 I afgewezen en Soekarno bleef gevangen in de Soekamiskin-gevangenis, iets ten westen van Bandoeng. Boeken met een politieke strekking mocht hij daar niet lezen, hij verdiepte zich in de Bijbel en vooral in de Koran; zelf zei hij later dat hij toen voor het eerst de Islam had ontdekt.

XCWij kunnen ons niet voorstellen dat góuverneur-generaal de Graeff het proces tegen Soekarno c.s. met ingenomenheid heeft gevolgd - eerder moet hij het gevoel hebben gehad dat het ideaal dat hem in '26 bij zijn ambtsaanvaarding voor ogen had gestaan, nu eerst recht in duigen lag. Zijn verwachting dat het nemen van harde maatregelen tegen Soekarnó en de zijnen 'alle nationalistische elementen, ook de bezadigde en loyale elementen, op een hoop zou drijven', was overigens niet bewaarheid - de massale huiszoekingen en arrestaties van zondag 29 december hadden er,35

t A.v., p. II 1.

352 [PDF]
DE 'PAIÜINDÓ' / DE 'PNI-BAROE'

al waren bijna alle arrestanten spoedig vrijgelaten, de schrik ingebracht en het feit dat voorzitter Soekarno was uitgeschakeld, wekte in kringen van de PNI aarzeling en onzekerheid. Vele leden bedankten, in sommige districten. wel de helft, het bestuur legde nog in januari het gehele werk stil, liet de PNI uit de federatie treden die Soekarno had opgericht, en ging in april, toen het vonnis van de Bandoengse Landraad door de Bataviase Raad van Justitie was bevestigd, tot opheffing van de PNIover; weliswaar geschiedde dat om formele redenen (het bestuur wilde voorkomen dat tegen de PNI nieuwe maatregelen werden genomen) en werd prompt na de opheffing een nieuwe groepering opgericht, de Partai Indonesia oftewel de Partindo, maar door dat alles werd in de rijen van de politiek-bewuste inheemsen grote onzekerheid geschapen. En ook verdeeldheid! Velen keurden het af dat men, door de PNI te laten verdwijnen, voorzitter Soekarno als het ware in de steek had gelaten. Bovendien was de PNI in luttele jaren een begrip geworden, een program, een symbool - dat men die PNI had opgeheven en het begrip Nasional had laten v~llen, werd met name door Hatta en Sjahrir, die beiden nog in Nederland vertoefden, in hun correspondentie met gelijkgezinden in Indië, als een buigen voor het gouvernement en dus al~ een politieke blunder beschouwd. Zij vooral drongen er op aan dat men een nieuwe PNI Zou oprichten. Inderdaad, deze kwam in december '3 I tot stand: de PNI-Baroe('de Nieuwe PH!')! - Sjahrir, pas uit Nederland teruggekeerd, werd er voorzitter van.

XCIn de zomer van' 3liep de Craeffs gouverneur-generaalschap ten einde. Hij was een diep teleurgesteld man: Geheel tegen zijn oorspronkelijke wensen was hij gaan handelen in de geest van de repressie-politiek ~ een politiek die bij de Nederlanders in Indië (het sucCeSvan de Vaderlandse Club toonde het aan) de wind in de zeilen had en trouweris ook in het moederland. Hij was ingouvemeur-generaal benoemd krachtens een beslissing van het eerste kabinet-de Geer - de beslissing ten aanzien van zijn opvolger werd genomen door het derde kabïnet-Ruys de Beerenbrouck waarin de conservatieve oud-Bfl-arnbtenaar S. de Graaff, mi

I '2.6 tot I De officiële naam was (het Nationaal Indonesisch Vormingsverbond).

353 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

nister van koloniën zowel in het eerste als in het tweede kabinet-Ruys, voor de derde maal de portefeuille van koloniën beheerde. De Graaffs keuze was gevallen op een man die uit het behoudzuchtige zakenmilieu kwam waarin Colijn fortuin had gemaakt: de oud-minister van oorlog jhr. mr. B. C. de Jonge, lid van de raad van commissarissen van de Koninklijke/ Shell en van de raad van bestuur van de Bataafse Petroleum Maatschappij; hij zou op I2 september '3 I in Batavia als gouverneurgeneraal geïnstalleerd worden. De laatste dagen nu van de Graeffs ambtsuitoefening werden gekarakteriseerd door twee politieke gebeurtenissen die haaks op elkaar stonden: op 4 september' kwam bericht dat de gouverneur-generaal de aan de, vier voormannen van de PNlopgelegde gevangenisstraffen had bekort, die van Soekarno tot twee jaar, en op 8 september ondertekende hij een ordonnantie die aan de gouverneurgeneraal, in eerste instantie dus aan de Jonge, het recht gaf, de toch al beperkte vrijheid van drukpers drastisch verder te beperken.

XCEerst iets over die Z.g.persbreidel-ordonnantie.

XCWij schreven over een beperkte vrijheid van drukpers - ook vóór de afkondiging van de persbreidel-ordonnantie was de in Indië verschijnende pers immers geenszins vrij om voor haar overtuiging uit te komen: scherpe, principiële kritiek op het koloniaal bestel was steeds hachelijk geweest en zij was in '26 op grond van artikel I 53 bis zelfs strafbaar geworden. Die strafmaatregelen richtten zich dan tegen diegenen die voor het schrijven en verspreiden van zodanige kritiek verantwoordelijk waren: de auteur van de kritiek alsmede de hoofdredacteur en de drukker van het blad waarin zij was verschenen - de publicatie van het blad zelf kon evenwel worden voortgezet. De persbreidel-ordonnantie nu, goedgekeurd door de Volksraad met twee-en-dertig tegen drie-en-twintig stemmen (de meerderheid bestond uit een coalitie van behoudende Nederlanders, behoudende inheemsen en behoudende Chinezen) gaf de gouverneur-generaal de bevoegdheid om periodiek verschijnende drukwerken als dag-, week- en maandbladen tijdelijk te verbieden. Diegenen die met die drukwerken te maken hadden, behoefden niet eens te worden gehoord en zij hadden geen beroep op welke rechterlijke instantie ook.

XCNu de aan Soekarno toegekende strafvermindering.

XCZij werd door de Graeff al in het begin van de zomer van '3 I overwogen. Op die vermindering werd toen bij hem aangedrongen door een delegatie van het (met de SDAP verbonden) Nederlands Verbond van Vakverenigingen die een bezoek aan Indië bracht. Hij voelde er voor en legde een desbetreffend ontwerp-gouvernementsbesluit aan de Raad van Nederlands-Indië voor die er zich, constaterend dat er geen wezen

354 [PDF]
SOEKARNO VRIJGELATEN

lijke politieke beroering meer was, mee kon verenigen. De Graeff vergewiste zich niet van de opinie van minister de Graaff (en evenmin van die van zijn opvolger de Jonge die voor een voldongen feit zou worden geplaatst) - op 3 september ondertekende hij het besluit hetwelk inhield dat Soekarno op 31 december in vrijheid zou worden gesteld, op 4 september liet hij dat besluit publiceren en pas op die dag lichtte hij de minister in met een telegram dat in feite kritiek op de Landraad en de Raad van Justitie bevatte, aangezien naar de Graeffs mening bij de aan Soekarno opgelegde straf, aldus zijn telegram, 'niet voldoende rekening is gehouden met het feit dat, hoe laakbaar en onwettig zijn optreden, hoe onbezonnen en onbesuisd zijn handelwijze ook moge zijn geweest, de veroordeelde zich door ideële motieven heeft laten leiden." Het besluit werd door de minister afgekeurd: deze vond dat hij geraadpleegd had moeten worden en betreurde het dat de Graeff de zaak niet aan de Jonge had overgelaten.

XCToen het gouvernementsbesluit op 4 september wereldkundig werd gemaakt", reageerde de Europese pers fel afwijzend, de Indonesische met grote vreugde; enkele in Batavia verschijnende inheemse dagbladen gaven speciale bulletins uit; toen inheemse personeelsleden van de KPM en van het hoofdpostkantoor te Batavia de volgende ochtend voor het eerst het grote nieuws vernamen, begonnen zij te juichen - in menig inheems gezin werd, zoals bij heugelijke gebeurtenissen gebruikelijk was, een feestmaaltijd gehouden.

XCToen Soekarno in de ochtend van 3 I december '3 I de poort van de Soekamiskin-gevangenis uitging, werd hij opgewacht door áfgevaardigden van alle grote politieke en niet-politieke inheemse organisaties en in triomf naar zijn woning gevoerd. Daags daarna vertrok hij per trein .naar Soerabaja waar op initiatief van de door hem opgerichte Federatie van de partijen der Indonesische volkeren een Indonesia Raya (GrootIndonesië)-congres werd gehouden. Overal waar de trein op het lange traject van Bandoeng naar Djokjakarta langs kwam, stonden inheemsen

1 Telegram, 4 sept. 1931, van de Graeff aan de min. van kol. in Kwantes, dl. p. 58r. 2 De nu volgende passages zijn hoofdzakelijk gebaseerd op het al eerder genoemde werk van John Ingleson: The 1927-1934, p. 156 en 159-60.

355 [PDF]
TW.EE BEW'OGEN DECENNIA

te juichen en op de stations waar de treil) stopte, was het zwart van de jnheèrnsen die Soekarno wilden huldigen (een hunner zei, 'dat de StaatssppGTwegen Soekarno wel dankbaar mochten zijn vanwege de vele perronkaartjes die de mensen gekocht hadden"), 11) Djokjakarta waar Soekarnö zijn reis onderbrak, werd hij door een grote menigte vergezeld naar de woning. van Dewantoro, de inspirator van het Taman Siswo onderwijs, jegens wie hij van verbondenheid wilde getuigen. Op 2 januari zette Soekarno zijn treinreis voort. Langs de gehele route herhaalden zich de tonelen die zich daags tevoren hadden afgespeeld en aan het Staatsspoorwegstation te Soerabaja stonden uren voor zijn aa1).komst al duizenden inheemsen op hem te wachten. Rode en witte bloemen werden er druk verkocht, taxi's reden er af en aan met roodwitte vlaggetjes. Toen Soekarno verscheen, werd door een grote menigte het Indonesia Raya gezongen, gevolgd door een speelale 'Soekamo-rnars'. In een hotelkamer ontving hij vervolgens een stroom van vooraanstaanden uit de inheemse beweging - -,savonds om half negen zou hij het. Indonesia Rayti-Gongtes toespreken in een zaal die plaats bood aan Zestienhonderd personen. Drieduizend hädden er om zes uur at binnen weten te komen en honderden anderen, voor wie geen plaats was, stonden buiten. In en huitea de zaal werden liederen gezongen, Toen Soekarno arriveerde, hees .men hërn op de schouders - zó werd hij naar het spreekgestoelte gedragen. De hem gebrachte eer en hulde zag hij, zei nil, als niet voor hem persoonlijk bedoeld,

XC'doch voor: Soekarno als uw leider met hoge 'idealen en vol van de vurige wil om zichzelt ten dien~te te stellen van het volk en van Moeder Indonesië, als uw leider die de toorts vasthoudt, nodig Om u allen op de donken; weg bij te lichten en die, -zolang het lichaam van Soekarno nog leven heeft, zal voortschrijden om eert vrij Indonesië te bereiken'

XCzeer zelfbewuste woorden waten; dat van de pas dertigjarige Soekàmo, 'uw leider die de toorts vasthoudt, nodig om u allen op de donkere wèg bij te Iichtèn' - hij zag zich dus als de grote voorvechter- van de:nationale . onafhankelijkheid zoals zo. menig volk er in zijn strijd tegen vreemde overheersing een had gekend. Als zodanig achtte hij zich ook gerechtigd, zijn teleurstelling uit te spreken over de verdeeldheid die zich in de

XC'. De Stuw, aangehaald door). M. Pluvier:·Overzicht, P: 50. 2 Tekst van zijn toespraak (in Nederlandse vertaling) in Kwantes, dl. III, .p.

356 [PDF]
'SOEKARNO, UW LEIDER'

nationalistische beweging had geopenbaard. 'Een volk', zei hij,

XC'dat niet één kan zijn, is gelijk los zand dat gemakkelijk door de wind uit elkaar kan worden geblazen. Wanneer echter dit zand bij elkaar blijft, bijeengestampt wordt tot cement, namelijk het cement van de. geest, dan kan het sterk beten worden, en wel het beton van de nationale wil waaruit tenslotte de nationale daden voortkomen.

XCBroeders, helpt, draagt mijn stem uit tot in Atjeh en Fakfak', door de hele wereld, van streek tot streek, van dorp tot dorp, van gehucht tot gehucht, van berg tot berg, ja tot zelfs in het rijk der geesten en feeën. Voor deze eenheid, broeders, ben ik toh pati - toh pati betekent dat ik, wanneer de eenheid een offer nodig heeft, gaarne mijn leven voor haar opoffer. Zo is het broeders, geeft mij uw steun en zegen!'

XCOorverdovende toejuichingen volgden.

XCDe ex-voorzitter van de opgeheven PNI, vrijgelaten uit gevangenschap, was bezig uit te groeien tot de figuur die vooral voor de eenvoudigen, onontwikkelden onder de politiek-bewuste inheemsen symbool was van de wil tot nationale onafhankelijkheid.

Crisisjaren

XC

XCDe Graeffs opvolger jhr. mr. B. C. de jonge", in 1875 in Den Haag geboren, was, na in Utrecht rechten gestudeerd te hebben, in 19.01 adjunct-commies bij het departement van koloniën geworden, onder minister Idenburg tot referendaris opgeklommen en in '10 benoemd tot hoofd van de afdeling juridische zaken van het departement van oorlog. Minister van oorlog werd hij in juli '17 in het kabinet-Cort van der Linden. Hij was in '18 in een scherp conflict verwikkeld geraakt met koningin Wilhelmina die de door haar bewonderde opperbevelhebber van land- en zeemacht, generaal Snijders, in bescherming had genomen - de Jonge had er in moeten berusten dat Cort de zaak niet op de spits wilde drijven el) dat de generaal dus in functie bleef. Hij had in dat conflict" getoond, uit een harde houtsoort gesneden te zijn. Tot diegenen die hem waren gaan waarderen, behoorde Colijn en door diens toedoenJ.

, Een plaats op Westelijk Nieuw-Guinea (zie kaart VII op pag. ]20). 2 Wij volgen zijn levensschets door F. M. Otten in het deel pag. 275-76. 3 Wij beschreven het in deel II van ons werk in de aanhef van hoofdstuk I ('Koningin Wilhelmina').

357 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

ging de Jonge na het aftreden van het kabinet-Cort in de dienst van de Bataafse Petroleum Maatschappij over. Voor deze BPM maakte hij in '19 een oriëntatiereis o.m. naar Nederlands-Indië, in '21 werd hij een van de directeuren van de Koninklijke/ Shell. Veel kansen om zich te ontplooien kreeg hij niet van de directeur-generaal, Sir Henry Deterding - dat hem zo weinig initiatief gelaten werd, ging hem irriteren en na anderhalf jaar legde hij zijn directeurschap neer; hij werd toen in de raad van commissarissen opgenomen, negenjaar later, in '30, tevens in de raad van bestuur van de BPM.

XCWas het nu verstandig een man uit de wereld van 'de olie' tot gouverneur-generaal te benoemen? Er kwam in Nederland scherpe kritiek van de linkerzijde - in Indië aanvankelijk kritiek van de Europese pers die vreesde dat de Jonge te weinig van Indië afwist. Die pers wijzigde evenwel spoedig haar houding toen bleek dat de nieuwe gouverneurgeneraal een man was van autoritaire gezindheid, van wie verwacht mocht worden dat hij, gelijk door veel Europeanen gewenst, 'de Inlanders er onder zou houden.' Hij had daar ruime mogelijkheden toe: aan agitatoren kon het vrij reizen in de Buitengewesten onmogelijk worden gemaakt, het oproepen tot stakingen die tot ordeverstoringen of ontwrichting van het economisch leven konden leiden, was verboden, elke actie, gericht op aantasting van het koloniaal gezag, was strafbaar, de persbreidel-ordonnantie was van kracht en de gouverneur-generaal kon, als hij voldoende steun vond bij de Raad van Nederlands-Indië, elke opponent tegen het koloniaal gezag binnen Indië verbannen, desgewenst naar het deportatiekamp Boven-Digoel.

XCDe Jonge zou niet aarzelen om van al deze mogelijkheden het gebruik te maken dat hem noodzakelijk dunkte. Anders dan Idenburg, van Limburg Stirum en de Graeff, anders ook dan Fock die bepleit had dat de Volksraad een inheemse 'meerderheid' zou krijgen, was hij, evenals trouwens Colijn, van alle begrip voor het ontwakend Indonesië verstoken. Dat figuren als Soekarno, Hatta en Sjahrir slechts uitdrukking gaven aan wat, scherpbewust bij sommigen, vaag bij vele anderen, in de wereld der inheemsen was gaan leven, vermocht hij niet te zien. Hij beschouwde de gehele nationalistische beweging als een beweging van jeugdige heethoofden die stekeblind waren voor de immense voordelen welke, meende hij, Nederlands leiding en het Westers bedrijfsleven aan Indië hadden bezorgd - dat maakte hij al duidelijk in zijn intreerede op 12 september' 3 I waarin hij dat bedrijfsleven een uitbundige lof toezwaaide en de nationalistische beweging afdeed door te spreken over de 'fantas

358 [PDF]
GOUVERNEUR-GENERAAL DE JONGE

volk te dienen door eisen te stellen waarvan zij vooruit weten dat ze voor de regering onaanvaardbaar zijn." De Wet op de Indische staatsinrichting schreef hem voor dat hij naar samenwerking met de Volksraad diende te streven - hij deed het, maar aarzelde niet om, als hij dat nodig vond, dwars tegen de wensen van dat college in te handelen. Als de ware vertegenwoordigers van de inheemsen zag hij de regenten en andere volkshoofden-, van wie zijn voorganger de Graeff, een op dit punt aanzienlijk reëler man dan hij, beseft had dat bij de meesten hunner van werkelijke loyaliteit jegens Nederland geen sprake was - dat het inheems bestuur niet óók zijn stem verhief tegen het Nederlands gezag, kwam slechts, aldus de Graeff in mei '28, 'omdat men inziet dat men de Nederlandse leiding nog niet missen kan, en vooral, dat eigen positie met dat gezag staat en valt.' '(Wij) staan', had de Graeff toen ook geschreven, 'voor een eindeloze, steeds heftiger wordende strijd waarin wij het op den duur zullen moeten afleggen.' Nodeloos en schadelijk defaitisme vond de Jonge dat. Zo dacht hij er in '3 I, zo dacht hij er in '36 over. In laatstgenoemd jaar verklaarde hij in een afscheidsinterview aan de redacties van De Deli Courant en De Sumatra Post: 'Ik meen dat nu wij driehonderd jaar in Indië hebben gearbeid, er nog wel driehonderd jaar bij moeten komen, aléér Indië misschien voor een vorm van zelfstandigheid rijp zou zijn? - kort tevoren had hij zich jegens een Engels bezoeker nog pregnanter uitgedrukt, deze meedelend dat hij elk gesprek met nationalistisch gezinden placht in te leiden met, aldus die Engelsman, te zeggen: 'We Dutch have been here for three hundred years; we shall remain here for another three hundred. After that we can taik,"

XCDe crisis had ernstige gevolgen voor de gouvernementsfinanciën.

XCIn het begin van de jaren 'zo was de gouvernementsschuld hoog opgelopen. De Eerste Wèreldoorlog had aanzienlijke defensie-uitgaven met zich gebracht, aan het einde van die Oorlog en vlak daarna had het gouvernement, teneinde hongersnood te voorkomen, grote bedragen uitgegeven voor het aankopen van rijst in het buitenland en voor de organisatie van de rijstdistributie - ook had het in die tijd, een tijd van hoogconjunctuur voor het Westers bedrijfsleven, veel gedaan aan de medemisering van het verkeerswezen en tenslotte waren in het midden van de jaren '20, toen de prijzen op hun hoogst waren, alle overheidssalarissen belangrijk opgetrokken. In die jaren van hoogconjunctuur werden door het Westers bedrijfsleven in Indië exorbitante winsten gemaakt

I Aan het einde van de jaren '30 waren er meer dan tienduizend Mekkagangers.

360 [PDF]
INDIË IN DE !'>IEPE CRISIS

- daarvan kwam slechts een miniem deel in de kas van het gouvernement terecht. De tarieven van de inkomstenbelasting waren laag, een vermogensbelasting ontbrak. Het gevolg was dat hét gouvernement jaar op jaar grote bedragen moest lenen. De gotivernementsschuld liep van ca. f 170 mln eind '14 op tot f 1,3 miljard eind '23, daalde aan het eind van de jaren '20 tot f 1 miljard en steeg vervolgens tot f 1 '12 miljard in '34Over die bedragen moest rente worden betaald en periodiek moesten leningen worden afgelost: een hoge vaste post. Een tweede zodanige post werd gevormd door de Indische pensioenen. In '30 vergden die twee vaste posten samen f 149 mln op een gouvernernentsbegroting van f 525 mln, in '34 f 178 mln op éen begroting van f 411 mln. Dat betekende dat, terwijl het gouvernement in '30 voor al zijn overige uitgaven f 376 mln kon uittrekken, dat bedrag vier jaar later tot f 233 mln Was gedaald - een daling met bijna 40 %. Vooral de schuldenlast hing als een molensteen om de nek van het gouvernement én verschillende malen werden in die tijd door Batavia voorstellen aan Den Haag gedaan om hetzij de last te verlichten, bijvoorbeeld door het afkondigen van een schuldenmoratorium of doer devaluering van de schuld, hetzij de Indische uitvoer te vergemakkelijken door een devaluatie van de Indische gulden (die aan de N ederlandse gekoppeld was). Telkenmaie wetden die voorstellen door Den Haag, d.w.z. door het van mei '33 af optredend tweede kabinetColijn, verworpen.

XCBehalve minister-president was Colijn in dat kabinet minister van koloniën; hij werd dat opnieuw in zijn derde kabinet dat zich tot juni '37 wist staande te houden. Hij was het dus die ruim vier jaar lang de parlementaire verantwoordeiijkheid droeg voor het beleid van het. gouvernement te Batavia. Er van uitgaande dat de diepe economische crisis een permanent karakter droeg en dat de staten in het geïndustrialiseerde Westen zich moesten instell~n op een blijvende vermindering van hun inkomsten, oefende hij vooral in '33 en '34 krachtige pressie op de Jonge uit om de Indische begroting nog verder te vetlagen dan al was geschied. De Jonge was voor die pressie niet gevoelig: enerzijds wees hij nieuwe verlagingen af, anderzijds trachtte hij vooral in de latere jaren van zijn bewind de gouvernementsirrkomsten uit het Europese bedrijfsleven te verhogen. Hij getuigde daarbij van onafhankelijkheid toen hij, dié meer dan tien jaar betrokken was geweest bij de leiding van de Koninklijke/ Shell, in '35 vergde dat de aardoliepri j zen in Indië aan een limiet zouden worden gebonden en dat de door de BPM en de overige maatschappijen te betalen accijns zou worden verhoogd. Het was Colijn die hem bij die gelegenheid in de steèk liet, in Den Haag was nu eenmaal, merkte de

361 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

Jonge in zijn Herinneringen op, 'het kantoor van de BPM dichtbij het Plein' - daar zetelde de minister van koloniën.

XCWij vermeldden zojuist dat in de crisisjaren in Indië van de vijftigduizend Europeanen die in de particuliere sector werkzaam waren, ca. tienduizend werkloos werden. 'Europeaan', de lezer weet het, was in Indië een juridisch begrip. Allen die Nederlandse staatsburgers waren, waren Europeanen. Nederlands staatsburger waren de uit Nederland gekomenen, de totoks, en hun in Indië geboren kinderen, maar ook de veel talrijker Indische Nederlanders of Indo-Europeanen: de Nederlanders van gemengde afkomst. Hoewel nadere gegevens terzake ontbreken, durven wij veronderstellen dat die Indische Nederlanders als groep nog zwaarder door de crisis werden getroffen dan de totoks. Ontslagen totoks konden, soms met steun van de maatschappijen die hen naar Indië hadden uitgezonden, naar Nederland terugkeren waar de gevolgen van de crisis, hoewel ernstig, toch minder ernstig waren dan in Indië en waar de gerepatrieerden bovendien opgevangen werden door hun families die over het algemeen niet tot het volstrekt onbemiddelde deel van de samenleving behoorden - ontslagen Indische Nederlanders daarentegen kwamen in omstandigheden te verkeren waarin zij aanvankelijk slechts steun konden vinden binnen hun eigen verarmende groep; voor velen hunner werd het een schrikbeeld dat zij met hun gezinnen zouden afzakken naar het peil van de inheemsen waarboven zij zich juist hadden trachten te verheffen: Kon het gouvernement geen hulp verlenen?

XCDaarvoor ging de organisatie zich inzetten die wij reeds enkele malen noemden en waar wij thans dieper op in willen gaan: het Indo-Europees Verbond oftewel het lEV.

XCHet lEV was niet de eerste organisatie geweest die voor de IndoEuropeanen was opgekomen - eerder noemden wij al de Indische Bond, de Vereniging Insulinde en de Indische Partij, die respectievelijk in I898, I907 en I9I2 waren opgericht. Van die drie had de Indische Partij van E. F. E. Douwes Dekker, die voor Indië's volledige autonomie was opgekomen, het meest van zich doen spreken. Toen die Indische Partij, die aanvankelijk bij veel Indo-Europeanen groot enthousiasme had gewekt, na Douwes Dekkers verbanning (I9I3) was verlopen, had een deel van zijn aanhang zich meester gemaakt van de Vereniging Insulinde die

362 [PDF]
HET INDO-EUROPEES VERBOND

aansluiting ging zoeken bij de eerste min of meer anti-gouvernementele organisaties der inheemsen. Samenwerking met die inheemsen werd evenwel door de meeste Indische Nederlanders afgewezen. Trots op hun Nederlanderschap wilden zij zich juist van de inheemsen onderscheiden, trouwens: in een samenleving die meer en meer behoefte kreeg aan Westers-opgeleide krachten, waren de Westers-opgeleiden onder de inheemsen de directe concurrenten van de Indische Nederlanders en naarmate de inheemsen duidelijker afstand gingen nemen van Nederland, groeide bij de Indische Nederlanders de wens om van verbondenheid met Nederland, en dus met het gouvernement, te getuigen.

XCTegen die achtergrond werd in juli '19, vier weken nadat de Vereniging Insulinde haar naam had gewijzigd tot Nationaal-Indische Partij (in het Maleis noemde zij zich de Sarekat Hindia, het Indisch Verbond'), het Indo-Europees Verbond opgericht. Zijn latere, door de leden warm gewaardeerde, ja vereerde voorzitter, F. K ('Dick') de Hoog, noemde zijn organisatie eens 'de meest Indisch-georiënteerde onder de Europese en de meest Nederlands-georiënteerde onder de Indonesische" - het begrip 'Indonesische' was daarin evenwel in geografische, niet in politieke zin gebruikt. Geen van de in politieke zin Indonesische organisaties was uit volle overtuiging gezagsgetrouwen het IEV was dat juist wèl. Het was een belangenorganisatie en het interpreteerde de belangen van de IndoEuropese bevolkingsgroep aldus dat het in de regel geen steun gaf aan denkbeelden waarvan de verwezenlijking kon worden gezien als een stap in de richting van een politiek overwicht der inheemsen; de grote meerderheid der Indo-Europeanen was er zeker van dat zij, kregen ooit de inheemsen het in de archipel voor het zeggen, in de klem zouden geraken. Het IEV wees de associatie-gedachte dan ook af en bij de stemming, december '27, over de door gouverneur-generaal de Graeff voorgestelde inheemse 'meerderheid' in de Volksraad, stemden alle vijf afgevaardigden van het IEV in de Volksraad tegen.

XCIn die Volksraad had het lEVeen steeds sterkere fractie: in '21 voor het eerst twee leden (van wie één gekozen was), in '24 vier (allen gekozen), in '27 en '31 zes (allen gekozen), in '35 en '39 acht (van wie in '39 één tot de door het gouvernement benoemden behoorde). Daarmee was de IEV-fractie van' 31 af de grootste van alle Nederlandse fracties. Die stevige vertegenwoordiging in de Volksraad toonde aan dat het IEV

1 Aan de die nauwe banden had met de communisten, werd in '23 door het gouvernement alle activiteit verboden. 2 Aangehaald door P. W. van der Veur in p. 96.

363 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

ook sterke fracties had in de kiescolleges .. Het verbond had bij de oprichting in '19 ca:tweeduizend leden geteld - dat waren er twintig jaar later ca. twaalfduizend: voor Indië een zeer aanzienlijk aantal.

XCÉvenals inheemse organisaties als de Sarakat Islam en de Mohammadijah ging het lEV zich al kort na zijn oprichting beijveren op het gebied van het onderwijs. Omdat veel gezinnen van Indische Nederlanders in nogal behoeftige omstandigheden verkeerden, werd in '20, toen bekend werd dat spoedig in Bandoeng een Technische Hogeschool zou worden gevestigd, een lEV-studiefonds opgericht om begaafde kinderen uit die gezinnen het studeren mogelijk te maken. Het lEV had voorts verscheidene eigen Mulo-scholen, een school voor technisch onderwijs; een vakschool voor meisjes en een vroedvrouwenschool. Vooral evenwel gaf het lEV zich moeite om ten behoeve van Indische Nederlanders landbouwgronden te verwerven - verwerving van woeste gronden in eigendom Was.krachtens de uit 1870 daterende Agrarische wet voor anderen dan inheernsen niet mogelijk, wèl verwerving in erfpacht. In '26 begon het lEV landbouwers óp te leiden en de belangstelling voor landbouwkolonisatie nam in de voor veel Indische Nederlanders moeilijke crisisjaren toe. Ge.ëxperimenteerd werd in drie gebieden: in het district Kesilir op de uiterste zuidoostpunt van Java, in de Lampong-districten op ZuidSumatra en op enkele punten aan de noordkust van Nederlands NieuwGuinea.

XCIn Kesilir vond de kolonisatie plaats op een gebied van ca. 2500 ha dat in vijftig percelen van 50 ha was verdeeld, Op die percelen moesten de pachters eerst met een voorschot van het lEVeen huis bouwen, vervolgens dienden zij delen van het perceel die daarvoor in aanmerking kwamen, tot sau/ahs te maken. Zwaar en voor Indische Nederlanders ongewoon werk! Trouwens, de bewerking van die saurahs was ook zwaar. Zij trokken vooral die arbeid Javanen aan die als beloning een derde van de oogst mochten behouden.

XCOok in de Lampeng-districten boekte het lEVenig succes: het had hier een veel groter gebied in erfpacht gekregen, nl. 36000 ha. Onbekend is, hoeveel gezinnen vanIndische Nederlanders er gekoloniseerd werden, maar eeri Indische Nederlander diè later Indonesisch staarsburger werd, vermeldt dat deze kolonisatie, krachtig gesteund door het lEV dat

364 [PDF]
HET INDO-EUROPEES VERBOND

de landbouwproducten hielp verkopen, 'tot enige bloei (kwam)."

XCDe kolonisatie op Nieuw-Guinea werd een fiasco. Ze begon in '28-'30 - in '34 was er bij Manokwari een kolonie van ca. tweehonderdvijftig zielen en was hier ca. 80 ha beplant, bij de tweede plaats, Hollandia (zie kaart VII op pag. 320), was er een kolonie van ca. honderd zielen, maar hier was na al die tijd slechts 5 ha beplant. Die mislukking bij Hollandia was, aldus een ambtelijke nota, 'toe te schrijven aan de slechte organisatie, slechte bodem en aan de mensen-zelf: mensen van een geringe inzet, onervaren met de landbouwen geteisterd door malaria en zwartwaterkoorts."In '38 waren er bij Hollandia nog maar vier kolonisten over, bij Manokwari waren het bijna tweehonderdzeventig geworderi.

XCImposant kon men de resultaten van de landbouwkolonisatie niet noemen. Dat was, toen de diepe crisis in de tweede helft van de jaren '30 begon te luwen, al duidelijk. Duidelijk was óók dat de maatschappelijke positie van veel Indische Nederlarrders, gewend als zij waren hun welvaartspeil met het hogere van de totoks te vergelijken, moeilijk bleef. Eind ' 38 schreef de directeur van Economische Zaken, H. J. van Mook, er voor gouverneur-generaal van Starkenborgh een nota over" waarin hij er op wees dat de lEV-leden 'een feitelijk privilege' verlangden, 'dat hen in maatschappelijke stand op het niveau van de import-Hollanders houdt.' Maatregelen in die richting werdenin Den Haag door een der hoofdambtenaren van het departement van koloniën, rnr. G. H. C. Hart (voordien in Indië van Mooks voorganger), wenselijk geacht: 'Wij kunnen', schreef deze naar aanleiding van van Mooks nota aan Welter, minister van koloniën in het vierde kabinet-Colijn, 'het lEV in de Volksraad nu eenmaal niet missen, wil men niet overwegend met de conflicten-regeling regeren." Inderdaad, er waren toen onder de inheemse leden van de Volksraad zoveel nationalistisch-gezinden gekomen, dat het voor het gouvernement hoogst wenselijk was dat het bij politiekgevoelige onderwerpen de steun kreeg van alle in de Volksraad zitting hebbende Nederlanders en Indische Nederlanders.

XCVan die steun konden de gouverneurs-generaal de Jonge en van Star

XC1 Agoes Daroech: De nationalistische beweging onder de Indo-Europeanen (1957), p, 55; 2 Aangehaald in P. J. Dtooglever: De V-aderlandse Club 1929-1942, p. 203. , Tekst in Creutzberg, dl. III, p. 743 e.v. • Nota, 22 dec. 1938, val'! G. H. C. Hart voor Welter,

365 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

kenborgh zeker zijn van de zijde van wat, na de oprichting in '29, de meest conservatieve van de Nederlandse groeperingen werd, de Vaderlandse Club. I Eerder gaven wij artikel I uit de statuten van deze organisatie weer waarmee Hamer, secretaris van de Javasuiker Werkgeversbond, en Zentgraaff, hoofdredacteur van het Soerabaiaas Handelsblad, met succes op Java hadden rondgereisd - er kwam in voor, dat de Vaderlandse Club zich o.m. 'de behartiging van de belangen der Nederlandse bevolking in deze gewesten' ten doel stelde. Dat was even eerlijk als aanstootgevend. De formulering werd gewijzigd tot: 'de behartiging der landsbelangen in de eerste plaats en voorts de belangen van alle in Nederlands-Indië gevestigde bevolkingsgroepen met bijzondere inachtneming evenwel van die der Nederlandse bevolkingsgroep.' Wat de veruit grootste bevolkingsgroep betrof, de inheemse, was de Vaderlandse Club overtuigd voorstander van een politiek van krachtige repressie van alle nationalistische stromingen. Een in '32 verschenen ontwerp-urgentieprogram bevestigde zulks - in de aan het onderwijs gewijde paragraaf in dat program werd er bij het gouvernement op aangedrongen, de uitbreiding van het onderwijs aan inheemsen te staken, de subsidiëring van dat onderwijs te beperken, geen gouvernementsbeurzen meer te verlenen en de in de jaren '20 opgerichte hogescholen te sluiten.

XCWij vermeldden reeds dat de Vaderlandse Club binnen een jaar na de oprichting ca. negenduizend leden telde. Twee jaar later, eind' 32, waren het nog maar ruim vierduizend, medio '34 ca. drieduizend- - de daling was veroorzaakt doordat er totoks naar Nederland waren teruggekeerd, doordat voor menigeen van diegenen die bleven, het betalen van de maandelijkse contributie, één gulden, bezwaarlijk was geworden, maar vooral doordat er na de vervanging van de Graeff door de Jonge onder de Nederlanders veel minder behoefte was om tegen het beleid van de gouverneur-generaal te opponeren. Die behoefte was er ook onder van Starkenborgh niet - in '39 was het ledental nog maar weinig boven de drieduizend gekomen.J.

I Ons beeld van deze groepering is hoofdzakelijk gebaseerd op het in 1980 verschenen proefschrift van P. Drooglever: 1929-1942. 2 Ter vergelijking diene dat de Nederlands-Indische Vrijzinnigen-Bond in ,34 ca. vijfhonderd leden telde, de Indische Katholieke Partij ruim drieduizend, de Christelijke Staatkundige (eerder: Christelijk-Ethische) Partij (verbonden met de Anti-Revolutionaire Partij in Nederland) ca. duizend en de Indische Sociaal-Demo cratische Partij ca. tweehonderdvijftig; van al die groeperingen konden ook inheemsen en Vreemde Oosterlingen lid worden.

366 [PDF]
INVLOED VAN DE VADERLANDSE CLUB

XCDe daling deed maar geringe afbreuk aan de omvang van de vertegenwoordiging van de Vaderlandse Club in de Volksraad; zij kreeg er in '31 vijf, in '35 en '39 telkens vier gekozen leden, hetgeen betekende rlat de Vaderlandse Club en het Indo-Europees Verbond tezamen van de vijftien Nederlanders die als gekozenen lid van de Volksraad waren, in ,3 I elf, in '35 twaalf en in '39 opnieuwelf leverden. De fractie van het lEV bleef beduidend groter dan die van de Vaderlandse Club (er waren onder de kiesmannen nu eenmaal meer Indische Nederlanders dan totoks), maar de Vaderlandse Club had zeker niet minder, eerder wellicht meer invloed doordat een groot deel van de Europese pers in wezen de parolen van de Vaderlandse Club onderschreef.

XCVan de lente van ljz afhad de Vaderlandse Club een Vertegenwoordigend Comité in Nederland. Dat werkte samen met het in november '32 opgericht Verbond voor Nationaal Herstel; dat dat Verbond in april '33 bij de Tweede Kamerverkiezingen slechts één zetel verwierf, werd door de meeste leden van de Vaderlandse Club als zeer teleurstellend ervaren - het wekte bij velen belangstelling voor de NSB.

XCWat de activiteiten van de Vaderlandse Club betreft, willen wij nog vermelden dat zij in de crisisjaren een groot aantal plaatselijke steuncomité's oprichtte die door een Centraal Steuncomité werden overkoepeld. Op de bij particulieren en bij het bedrijfsleven ingezamelde gelden gaf het gouvernement een toeslag van 50 %. Evenals het Indo-Europees Verbond getroostte de Vaderlandse Club zich tenslotte moeite om Europese landbouwkolonies te vormen - het bleef bij papieren plannen.

XCAls symptoom van de 'verrechtsing' van het Nederlandse deel van de samenleving wekte de oprichting van de Vaderlandse Club in de tweede helft van '29 bezorgdheid bij een aantal Nederlanders die de behoefte gevoelden om de ethische politiek een nieuwe impuls te geven. Dertien hunner richtten begin '30 een vereniging op, de Vereniging tot bevordering van de maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië, die van maart '30 af een veertiendaags blad ging uitgeven, De Stuw geheten - de vereniging werd toen en later 'de Stuw-groep' genoemd.'verwerkt heeft in haar artikel 'De Stu IV, tijdstekening en teken des tijds', o.m. opgenomen in de bundel Geld en geweten, dl. I, pag. I I2

1 De groep beschrijvend, gebruiken wij de gegevens die E. B. Locher-Scholten

367 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCTot de oprichters behoorden twee benoemde leden van de Volksraa:d, van wie mr. Jonkman er een was, twee buitengewone hoogleraren van de Rechtshogeschool te Batavia die hun hoofdfunctie vonden bij het gouvernement, en een aantal hoofdambtenaren. Typerend genoeg was evenwel slechts één van die oprichters uit de kringen ván het BB-apparaat afkomstig: H. J. van Mook, in '30 werkzaam als assistent-resident voor politie-aangelegenheden te Batavia en tevens als referendaris op het bureau voor bestuurshervorming. Alle oprichters hadden de invloed van Snouck Hurgronje ondergaan. "--.

XCBlijkens haar beginselverklaring wilde de Stuw-groep

XC"beproeven aaneensluiting en samenwerking tot stand te brengen tussen Nederlanders hier te lande, die. overtuigd zijn dat hun plicht als Nederlauder is mede te werken aan de verdere uitvoering van Nederlands koloniale taak, welke voltooid zal zijn wanneer een Indisch Gemenebest in de rij der zelfstandige volken een eigen plaats inneemt'

XCmen ziet: deze doelstelling lag geheel in de lijn van de ethische politiek.

XCEr werd in die doelstelling gesproken van een 'Indisch', niet van een 'Indortesisch' Gemenebest - daarmee werd aangegeven dat Indië als het vaderland gezien werd niet alleen van de Indonesiërs maar ook van de andere er wonende volksgroepen. 'De Nederlander-blijver, de IndoEuropeaan, de Indo-Chinees en de Indonesiër zullen', zo stond in november '30 in De Stuw te lezen, 'moeten leren inzien dat zij het met elkaar moeten leren vinden op straffe Vim veel nodeloze vertraging.' Had dat Gemenebest (De Stuw liet zich over zijn structuur niet uit) het recht op onafhankelijkheid? Op die vraag, al in april '30 door een inheems jurist gesteld, gaf de redactie een bevestigend antwoord, hetwelk ruim twee jaar latei: door prof. mr. J. H. A. Logemann, hoogleraar aan de Rechtshogeschool te Batavia en sinds '32 voorzitter van de Stuw-groep, nog eens werd herhaald.

XCDergelijke opvattingen spraken de in Indië werkzame Nederlanders nauwelijks meer aan. De Stuw, waar van Mook de meeste bijdragen in schreef, kreeg slechts ca. tweehonderdzeventig abonné's en gezien het feit dat ook inheemsen en Vreemde Oosterlingen zich konden abonneren, was het aantalleden van de groep vermoedelijk nog geringer; actief was zij slechts in Batavia waar zich de Rechtshogeschool bevond waarvan vijf hoogleraren bestuurslid of lid van de groep waren; een leraar klassieke talen, tevens buitengewoon lector aan de Rechtshogeschoöl, dr. P. J. Koets, trad als secretaris-penningmeester

368 [PDF]
'DE STUW'

Groep en blad wekten in conservatieve kringen felle tegenstand. Vooral de Vaderlandse Club liet zich niet onbetuigd. Haar blad publiceerde in de zomer van '30 een gedicht, waarin met betrekking tot De Stuw die de uit het Indonesia Raya blijkende 'eenheidsconstellatie' zou onderschrijven, onder meer te lezen stond: 'Jouw constellatie, apekool! een aberratie, larie, een ami-Nederlands dwangparool en PNl-bombarie. Want Indonesië is een land van Nederlands creatie! Het Nederlands gezag de band van heel de populatie.'

XCHoewel van de Stuw-groep uit kritiek werd uitgeoefend op het vonnis "tegen Soekarno c.s., vertrouwden de meeste inheemse nationalisten de groep niet recht. Bij de Indische Nederlanders wekte zij g~ote weerstand toen zij ging bepleiten dat dezen wel grondeigendomsrechten moesten krijgen maar op voorwaarde dat zij juridisch geheel aan de inheemsen zouden worden gelijkgesteld. Gouverneur-generaal de Graeff stond met sympathie tegenover de groep; hij achtte het van belang dat haar stem in de Volksraad zou worden gehoord - in '3 I was van Maak een van de negen Nederlanders die hij voor vier jaar tot Volksraadslid benoemde. Het. spreekt vanzelf dat de Graeffs opvolger de Jonge voor de in De Stuw verkondigde denkbeelden geen goed woord over had. Terecht zag hij van Maak als de drijvende kracht achter het blad - hij weigerde hem tot opvolger van Logemann te benoemen die hoogleraar in Leiden zou worden " en maakte eind ~33 duidelijk dat van Mook een leidende functie zou krijgen aan het pas ingesteld departement van economische zaken, hetwelk als gevolg van de vele maatregelen die ter opvanging van de diepe crisis genomen moesten worden, met werk overstelpt was. 'Van Mook', schreef de Jonge later, 'was een man die men vier-en-twintig uur van de vier-en-twintig uur moest laten werken; zo iemand is goed als men hem een taak geeft waarin hij zich kan uitleven."

XCI De Jonge kon er als zakelijk argument op wijzen dat Logemann staatsrecht had gedoceerd en dat van Mook geen jurist was, maar zijn werkelijke bezwaren tegen van Mook lagen in het politieke vlak - deze had hem extra geïrriteerd door als Volksraadslid mèt een meerderheid van andere leden de onderwijsbegroting voor '33 te verwerpen. 2 B. C. de Jonge: Herinneringen, p.

369 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCHet was een slimme zet. Eind' 33 besloten de leden van de Stuw-groep, de uitgave van hun blad te beëindigen - de in Indië werkzame Nederlanders waren toen nog minder ontvankelijk geworden voor hun denkbeelden dan zij begin '30 al waren geweest; dat was gevolg van een gebeuren dat de Europeanen in Indië diep had geschokt: de geheel onverwachte muiterij op het pantserschip 'De Zeven Provinciën'.

XCDie muiterij 1 was in hoofdzaak, zij het niet uitsluitend (wij komen daarop nog terug), een sociaal protest: protest van bij de marine in dienst zijnde minderen, inheemsen zowel als Europeanen, tegen de bezuinigingsmaatregelen van het gouvernement.

XCIn de eerste twee decennia van deze eeuw hadden die minderen enkele bonden opgericht, eerst alleen van Europeanen, later ook van inheemsen. Van 1905 af was de marine namelijk inheemsen op de schepen in dienst gaan nemen en voor hen was in 'IÓ in Makassar de Kweekschool voor inlandse schepelingen opgericht. Tenslotte waren er vijfEuropese en drie Inlandse personeelsbonden - de (Europese) Bond van Marine-schepelingen was de grootste.

XCEerder gaven wij weer dat zich in de Eerste Wereldoorlog af en toe onrust bij de marine voordeed: in 'IÓ op 'De Zeven Provinciën', in '18 op de 'Koningin Regentes'. Bij de Bond van Marine-schepelingen werd in die tijd een lied populair dat zich onverholen op basis van de klassenstrij d stelde: 'Werkers, waar g' ook zwoegt en lijdt, zijn wij niet van enen bloede? Striemt ons niet dezelfde roede welker scherpte gij ook lijdt?J. c.

1 Wij hebben haar in hoofdstuk 7 van het in '69 verschenen deel I van ons werk, al met enige uitgebreidheid beschreven - veel daarvan willen wij nu herhalen, zulks alomdat, naar wij veronderstellen, dit aan Nederlands-Indië gewijde deel lezers zal trekken die niet bezitten. Wij hebben nu bovendien rekening kunnen houden met het in '75 verschenen proefschrift van H. Blom: (herdrukt en met een nieuwe inleiding uitgebracht in '83) en met de in '78 verschenen herinneringen van een van de muiters, de korporaal-machinist M. Boshart:

370 [PDF]
DE MUITERI] OP 'DE ZEVEN PROVINCIËN'

Hebben wij soms ruimer recht, minder plichten, groter vrijheid? 't Zonnelicht van levensblijheid is 't niet ons, als u ontzegd? Janmaat voelt het en verstaat: één is 't juk dat w' allen dragen, één de strijd die heeft te wagen 't ganse proletariaat!" "t ganse proletariaat': het Nederlandse èn het inheemse. Dat was de gedachtengang die in de kringen van het marinepersoneel vooral werd uitgedragen door Sneevliets medestander Brandsteder.

XCIn '3 I werden alle Indische overheidssalarissen alsook de tractementen bij de marine in Indische wateren tweemaal met 5 % verlaagd. Toen per I januari '33 een derde verlaging, nu met 7 %, werd ingevoerd, kwam het bij het Knil tot ongeregeldheden. Het marinepersoneel verkeerde de gehele decembermaand van '32 in spanning of die derde korting ook voor de marine zou gelden - op Tweede Kerstdag werd aan boord van 'De Zeven Provinciën', die met andere marineschepen in Soerabaja voor anker lag, het geciteerde bondslied aangeheven, drie dagen later hielden zevenhonderd korporaals en manschappen een demonstratieve optocht naar een vergadering waar verschillende sprekers wezen op het succes dat Engelse marineschepelingen in de zomer van '3 I, ook al protesterend tegen salariskorting, met gezamenlijke dienstweigering behaald hadden.

XCOp 3 I december kreeg de marinecommandant te Soerabaja bericht dat de korting van 10% 'in afwachting van een nadere regeling gehandhaafd' was; van dat bericht werd nog diezelfde dag door de commandanten van alle eenheden kennis gegeven aan de bij eengeroepen bemanningen - de meesten interpreteerden het als een officiële mededeling dat de derde korting niet zou doorgaan.

XCOp 2 januari '33 verliet 'De Zeven Provinciën' Soerabaja - het schip, in gebruik als oefenschip voor de leerlingen van de Makassaarse Kweekschool, zou een reis rond Sumatra maken. Het had honderdeen-enveertig Europeanen en tweehonderdzes-en-vij ftig inheemsen, onder wie tachtig kwekelingen, aan boord; onder de Europeanen bevonden zich dertig officieren.

XCNog geen vier weken later, eind januari, kwam bericht dat de derde salariskorting toch zou doorgaan: zij zou 4 % voor de meeste Europea

XC, Aangehaald door J. C. Mollema: Rondom de muiterij op 'De Zeven Provinciën' (1934), p.63· 37

371 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

nen ', 7% voor de inheemsen bedragen. In Soerabaja kwam het tot betogingen en op 30 januari en 3 februari tot dienstweigering door grote aantallen opvarenden van de marine; bijna vijfhonderd hunner, onder wie ca. vierhonderdvijftig inheemse schepelingen, werden gearresteerd .

XC.Het protest nam aan boord van 'De Zeven Provinciën', die op de rede van de kleine Atjehse haven Olehleh (de haven van Koetaradja) voor anker was gegaan, een ernstiger vorm aan. In de middag van zaterdag 4 februari besloot een kern van ontevreden inheemse minderen zich 's avonds om tien uur, wanneer de commandant en een aantalofficieren zich in de officiersclub aan de wal zouden bevinden, van het schip meester te maken. Dat lukte. De zeventien nog aanwezige officieren werden op het achterdék teruggedrongen, Om twee uur in de nacht van zaterdag op zondag voer 'De Zeven Provinciën' van Olehleh weg, spoedig gevolgd door een schip van de gouvernementsmarine, de 'Aldebaran', dat de commandant van 'De Zeven Provinciën' aan boord had. Zondagmorgen seinden de muitende telegrafisten in het Nederlands en in het Engels:

XC"De Zeven Provinciën' tijdelijk in handen genomen door bemanning, alles gaat gewoon zijn gang, stomen op naar Soerabaja, geen geweld in de zin, doch protest onrechtvaardige salariskorting en gevangenneming marinemannen Soerabaja, alles wel aan boord'

XClater werd daar nog aan toegevoegd: 'Absoluut geen com~unistische neiging.'

XCTerwijl 'De Zeven Provinciën', door de onbewapende 'Aldebaran', later door een ander schip van de gouvernementsmarine gevolgd, langs de westkust van Sumatra voer, keurde de gouverneur-generaal (die tevens opperbevelhebber was) een besluit van de commandant-Zeemacht goed om het muitende schip voor Straat Soenda op te vangen en het, als het zich niet overgaf, aan te vallen uit de lucht en met schepen van het eskader dat, nadat de meeste inheemse minderen in allerijl door Europeanen waren vervangen, inmiddels uit Soerabaja was aangetrokken: de kruiser 'Java', twee torpedobootjagers, twee onderzeeboten.

XCOp vrijdagochtend 10 februari naderde het muitende pantserschip Straat Soenda. De commandant van de eerste Dornier-vliegboot van de Marineluchtvaartdienst die het schip naderde, telegrafeerde dat men zich moest overgeven. Geantwoord werd:37

1 Marine-officieren die meer dan tien jaar in dienst waren en gouvernementsfunc tionarissen in de hogere rangen kregen 7 % korting.

372 [PDF]
DE MUlTER I] OP 'DE ZEVEN PROVINCIËN'

XC'Absoluut geen communistische neiging, geen geweld in de zin, doch alleen protesten tegen salariskorting en gevangenneming protesterend marinepersoneel. Ons niet hinderen. Alles wel aan boord, geen gewonden, dienst gewoon zijn gang'

XC(inderdaad: dagelijks was de gebruikelijke vlaggenparade gehouden en op het achterschip hadden de officieren, alsof er niets aan de hand was, hun maaltijden steeds door minderen opgediend gekregen).

XC'Verder hevelsovergave aan commandant één dag vóór aankomst Soerabaja.'

XCDe vliegboot had instructie, eerst een waarschuwingsbom te gooien, maar die bom, vermoedelijk onzorgvuldig gericht, werd een voltreffer. Van de inheemse schepelingen werden zestien gedood en acht zwaar gewond (van wie nog vier overleden), van de Europese drie gedood en drie zwaar gewond. Een matroos hees onmiddellijk de witte vlag, anderen spanden een wit doek. De muiterij was ten einde,

XCInhebben wij aan de hand van de inverschenen memoires van deRichard Krebs vermeld, dat bij de muiterij een cel van Nederlandse en inheemse communisten een rol zou hebben gespeeld en dat de muiterij conform een instructie van hetbureau te Singapore zou zijn uitgevoerd; dat bureau zou de hoop hebben gekoesterd dat de muiterij tot een algemene opstand in Nederlands-Indië zou leiden. Krebs' mededelingen, 'plausibel op zichzelf, kunnen', zo schreven wij, 'eerst bevestigd worden wanneer in Moskou de archieven van devoor historisch onderzoek geopend worden.' Die archieven zijn nog steeds potdicht. Wij voegen hieraan toe dat J. c.Blom bij het uitgebreide, al het Nederlandse bronnenmateriaal omvattende onderzoek dat aan zijn inverschenen proefschrift ten grondslag lag, geen enkele aanwijzing heeft gevonden die in de lijn ligt van wat Krebs heeft gepubliceerd en het eerder plausibel heeft gemaakt dat noch denoch enige ándere communistische instantie iets met de muiterij te maken heeft gehad.

I957 H. '75

XCHadden inheemsen onder de muiters verbindingen met inheemse politieke organisaties? Geen verbindingen, schijnt het, via welke opdracht tot muiterij werd gegeven, maar er zijn aanwijzingen dat verschei

373 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

denen hunner toch wel meenden te handelen in de geest van de nationalistische groeperingen. Er is in '73 te Djakarta bij de veertigjarige herdenking van de muiterij op gewezen dat de nationalistische denkbeelden van Soetomo, de oprichter van de Algemene Studieclub te Soerabaja, via het orgaan van de Inlandse Matrozenbond waren verspreid; voorts stond een van de hoofdmuiters in vaste verbinding met nationalistische organisaties. 'Een, zij het kennelijk weinig gearticuleerd nationaal besef zal', aldus P. J. Drooglever', 'mee een rol hebben gespeeld." Was dat wel zo 'weinig gearticuleerd'? Men moet in het oog houden dat het proces tegen Soekarno c.s. in de laatste maanden van '30 door veel inheemsen met grote aandacht was gevolgd, dat het bericht van zijn spoedige vrijlating begin september '3 I tot vreugde had geleid in inheemse kringen, dat hij in januari '32 in Soerabaja in triomf was ontvangen en, tenslotte, dat er van september '32 af in een aanzienlijk deel van de inheemse wereld grote beroering heerste als gevolg van de strijd tegen de 'wilde scholen' -ordonnantie - op Java en Sumatra waren toen, gelijk in het vorige hoofdstuk vermeld, duizenden demonstratieve protestvergaderingen gehouden.

XCHoe dit alles zij, van het moment af dat de eerste berichten over de muiterij in de pers verschenen, stond voor de meeste Europeanen in Indië vast dat zij louter het werk was van opstandige inheemsen. Zij zagen de muiterij als politieke rebellie, vroegen zich af tot welke verdere ongeregeldheden die rebellie nog zou leiden, waren verontrust dat inheemsen in staat waren gebleken een oorlogsschip te navigeren en hadden de behoefte, steun te betuigen aan het gouvernement. Met uitzondering van de Indische Sociaal-Democratische Partij riepen alle Nederlandse politieke groeperingen, benevens de Europese officiersvereniging en (als enige inheemse groepering) het Moluks Politiek Verbond tot een demonstratie van loyaliteit op die op dinsdagavond 7 februari in Batavia zou plaatsvinden. Vele duizenden Nederlanders, Chinezen en inheemsen namen er aan deel; er klonken kreten als 'weg met het rooie tuig!"

XCInderdaad, het gouvernement greep in. In de maanden die volgden werden tegen de gearresteerde en na hun arrestatie hard aangepakte opvarenden van 'De Zeven Provinciën' processen voorbereid - honderdJ.J.

1 P. Drooglever: p. 82. 2 Dr. R. de Bruin heeft ons er op gewezen dat in 1973 op Timor een publikatie is verschenen waarin gesteld werd dat enkele hoofdmuiters geheim lid waren van de nationalistische organisatie die zich onder de inheemsen op Nederlands-Timor had gevormd. 'P. Drooglever: p. 79.

374 [PDF]
DE MUITERIJ OP 'DE ZEVEN PROVINCIËN'

vijf-en-zestig minderen alsook de officieren die zich hadden laten verrassen, werden gestraft, zes officieren werden bovendien ontslagen en de commandant werd in de gelegenheid gesteld zelf ontslag te vragen; bovendien vond een zuivering van het gehele marinepersoneel plaats. Van een inkrimping van het Knil, dat om bezuinigingsredenen van bijna zeven-en-dertigtot bijna twee-en-dertigduizend man werd gereduceerd, werd voorts gebruik gemaakt om allen die niet volledig vertrouwd werden, te ontslaan. Voorts bepaalde gouverneur-generaal de Jonge in juni '33 dat inheemsen die in dienst waren bij het gouvernement, geen lid mochten zijn van de twee groeperingen waarin Soekarno's PNI zich had gesplitst: de Partindo en de PNI-Baroe. Het politietoezicht op vergaderingen van die twee groeperingen werd verscherpt en verscheidene redacteuren van inheemse dagbladen werden gearresteerd en tot gevangenisstraffen veroordeeld.

XCDie -lijn werd doorgetrokken.

XCOp I augustus '33 werd Soekarno, die na lange aarzeling (straks meer hierover) voorzitter van de Partindo geworden was, opnieuw gearresteerd, werden op delen van Sumatra enkele Islamietische politieke organisaties, onder welke de regionale groeperingen van de Partai Sarekat Islam Indo nesia (voortzetting van de Partai Sarekat Islam), aan banden gelegd 1 en werd in geheel Indië het vergaderrecht van de Partindo en de PNI-Baroe beperkt; dat recht werd in oktober feitelijk opgeheven. In februari '34 werden vijf voormannen van de PNI-Baroe, onder wie Hatta en Sjahrir, gearresteerd als inleiding tot hun deportatie naar Boven-Digoel en later in '34legde de Jonge aan de Volksraad twee ontwerp-ordonnanties voor die inhielden dat het gouvernement bevoegdheden kreeg die tevoren aan de justitie voorbehouden waren geweest: de bevoegdheid tot het uitoefenen van toezicht op de vervoers- en PTT-diensten (nadien kon het bestuursapparaat elke zending, elke brief, elk telegram onderscheppen en elk telefoongesprek afluisteren) en de bevoegdheid tot het verbieden van verenigingen - zodanig verbod moest voordien door het Hooggerechtshof uitgesproken worden, nu kon de gouverneur-generaal het doen. Ook

1 Die twee groeperingen, beide Islamietisch, bleken bij onderzoek op West-Sumatra vijftienduizend leden te tellen en een nog veel grotere kring van sympathisanten te hebben. Zij hadden alleen al in maart en april ca. duizend bijeenkomsten gehouden; 'de vrouwen', aldus een ambtelijk rapport, 'bleken geenszins minder fel in haar optreden te zij n dan de mannen Het bestuur was ... tot in de kleinste plaats op de hoogte van de beweging' - kennelijk door het inzetten van talrijke spionnen. (Nota, aug. 1933, van de Algemene Secretarie, in Kwantes, dl. IV, p. II-I3)

375 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

kreeg de politie het recht, besloten vergaderingen bij te wonen en daar desgewenst in te grijpen.

XCBeide ontwerp-ordonnanties werden door de Volksraad met grote meerderheid van stemmen goedgekeurd;.slechts vijfvan de zestig leden (de voorzitter niet meegerekend) stemden tegen: vier nationalisten en de ISDP'er die in '3 I door de Graeff was benoemd; herbenoeming achtte de Jonge in '35 niet nodig.

XCHet kwam er alles tezamen op neer dat in de Nederlands-Indische samenleving, waar het denken van veel Europeanen toch al werd beheerst door tegen het autoritaire aanleunende superioriteitsbegrippen, door de overheid met steeds talrijker autoritaire middelen tegen tegenstanders werd opgetreden; aannemelijk dunkt ons dat die ontwikkeling bevorderde dat menige Europeaan in Indië zich ging afvragen of het. niet wenselijk was dat ook het moederland autoritair, zo niet fascistisch, zou worden bestuurd.

De Indische NSB

XC

XCEvenals met de NSB in Nederland het geval was geweest, had de Indische NSB enkele voorlopers: miniem-kleine fascistische groeperingen die wij niet met name willen noemen. Fascistische denkbeelden sloegen pas meer aan toen Hitler eind januari '33 in Duitsland aan de macht kwam - ook de muiterij op 'De Zeven Provinciën' versterkte het verlangen naar een sterk gezag. Ruim twee maanden na die muiterij, april '33, richtte in Batavia een ambtenaar van de Algemene Rekenkamer, J. A. A. de Bree, de Nederlands-Indische Fascisten Organisatie op, oftewel de Nifo. De Bree, die als leider optrad, was een onbekende - een veel bekender figuur werd eerst 'sub-leider' en nam vervolgens na enkele weken de Bree's plaats in: de uit de militaire dienst gepensioneerde oud-majoor Rhemrev die begin '27 de communistische opstand op West-Sumatra had bedwongen. Onder zijn leiding (hij sloot zich later bij de Indische NSB aan) werd de Nifo, aldus Drooglever, 'een soort V[aderlandse] C[lub] van wel heel onnozele allure, versierd met wat fascistische folklore. Zwarte hemden (met oranje das), de oranje-blanje-bleu vlag en de fascistengroet hoorden daar bij, evenals het leidersbeginsel en het ontwijken van alle discussie.'! Een grote aanhang kreeg de Nifo niet - naast de Vaderlandse

XCI P.]. Drooglever: De Vaderlandse Club, p. roç.

376 [PDF]
BEGIN VAN DE INDISCHE NSB

Club was er binnen het Nederlandse deel van de Indische samenleving eigenlijk geen plaats voor haar.

XCWas er dan wèl plaats VOOF een Indische NSB?

XCJa, omdat zij' als deel van de Nederlandse NSB steun kon gaan verlenen aan een beweging die beloofde, een ander Nederland te doen ontstaan: ontheven aan alle verdeeldheid, bevrijd van partijtwisten, antisocialistisch, autoritair bestuurd, militair sterker. Zulk een Nederland zou aan de verlangens van veel in Indië werkzame Nederlanders tegemoet komen. In hun deel van de samenleving kwam de voor Nederland zo karakteristieke 'verzuiling' met haar sterke levens- en wereldbeschouwelijke bindingen nauwelijks voor; de groeperingen die als filialen van de in Nederland invloedrijkste politieke partijen gezien konden worden, waren klein, in het Indisch staatsbestel speelde de demoeratie een ondergeschikte rol en uit de koloniale verhoudingen vloeide de behoefte voort aan het 'sterke gezag' (welkom ook aan veel Indische Nederlanders!) dat Mussert voor Nederland in het uitzicht stelde. Hitler die dat 'sterke gezag' in Duitsland ging verwezenlijken, kreeg in '33 en eerstvolgende jaren in Indië in de Europese bladen een uitgesproken goede pers en de Indische NSB die van eind '33 af aanhangers ging werven voor Musserts denkbeelden, mocht zich van meet af aan verheugen in de steun van verscheidene van die bladen, o.m. van Het Nieuws van de Dag, De Locomotief en het Algemeen Indisch Dagblad en vooralook van De Java-Bode, die sinds ,3 I ond~r hoofdredactie stond van Zentgraaff, een van de oprichters van de Vaderlandse Club - deze had, eveneens in '3 I, geweigerd als journalist de leiding van het bestuur van die groepering te aanvaarden en had als lid bedankt.

XCVoor wat Nederlanders in Indië hadden opgebouwd, koesterde Mussert grote bewondering. Persoonlijk kende hij Indië niet - hij had behoefte aan een raadsman. Die vond hij in een Indische Nederlander, de oud-overste van het Knil J. Hogewind, in de beginjaren van de NSB hoofd van de organisatie-afdeling van het hoofdkwartier. Het was Hogewind die ten behoeve van Mussert in Nederland een Indische Raad vormde; hij nam daar in hoofdzaak andere Indische Nederlanders in op.

XCEind '33, gelijk gezegd, begon de Indische NSB zich te ontplooien. Zij ging een weekblad uitgeven, Indië-Houree (later Het Nationale Week blad geheten) en op Java en in de Buitengewestèn afdelingen oprichten, Spoedig ontstond grote verdeeldheid: verdeeldheid tussen Nederlanders en Indische Nederlanders die elkaar de bestuursposten in de nieuwe organisatie gingen betwisten. Er waren er onder die Nederlanders die de

377 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA MUSSERT IN INDIË

Indische Nederlanders als een groep zagen welke een door hen beheerst Indië eigenlijk van Nederland los wilde maken - zij ergerden zich, toen de Indische NSB in '34 met goedvinden van Hogewind ging verklaren dat men tegelijkertijd lid kon zijn van de NSB en van het Indo-Europees Verbond (daaruit kon voortvloeien dat het aantal Indische Nederlanders die lid waren van de NSB, belangrijk zou stijgen). Protesten leidden er toe dat Mussert begin '35 deed weten dat niet alleen IEV'ers maar ook leden van de confessionele partijen in Indië en van de Vaderlandse Club . (dat waren in hoofdzaak Nederlanders) lid van de Indische NSB konden worden. Haar actie moest zich namelijk, meende hij, op Nederland en niet op Indië richten - hij had dan ook bepaald dat de Indische NSB niet aan de verkiezingen voor de gemeenteraden mocht deelnemen. Daarbij was een van zijn overwegingen dat het Nederlandse volksdeel in Indië jegens de inheemsen steeds als een gesloten eenheid moest optreden. Van belang voor de Nederlandse NSB was vooral dat de Indische van een vroeg stadium af gelden aan haar ter beschikking kon stellen. In '35 was dat overigens nog maar een vrij laag bedrag: f 8000 het eerste deel daarvan werd gebruikt voor de actie ten behoeve van de eerste verkiezingen waar de NSB aan deelnam: die voor de Provinciale Staten in april '35. Daarbij verwierf de partij op slag bijna 8 % van de stemmen, hetgeen als een bemoedigend succes werd beschouwd. Hoe nu verder te komen? Mussert zag een bezoek aan Indië (een land waaraan nimmer een N ederlandse politicus in zijn functie van partijleider een bezoek 'had gebracht) als een middel om nieuwe aandacht voor zijn persoon en zijn denkbeelden te wekken. Het geld voor zijn reis (een reis per vliegtuig, hetgeen in die tijd nog ongebruikelijk was) werd voor de helft door enkele vermogende NSB'ers in Nederland, voor de helft door de Indische NSB ter beschikking gesteld. Ongeveer een maand lang, van midden juli tot midden augustus '35, verbleef de leider van de NSB in Indië. Hij werd er tweemaal door de gouverneur-generaalontvangen: onmiddellijk na zijn aankomst en kort voor zijn vertrek. Wat bewoog de Jonge? In de eerste plaats de wens om te verhoeden dat de Indische NSB zich tegenover het gouvernement zou opstellen. Mussert kreeg in de eerste audiëntie te horen dat de gouverneur-generaal wenste dat de Indische NSB steun zou verlenen aan het gouvernement en de Jonge voegde er/aan toe dat hij niet zou aarzelen, Mussert Indië uit te zetten als deze zich misdroeg. In de tweede plaats kon de Jonge, autocratisch als hij was, zich heel wel vinden in veel van wat Mussert in

378 [PDF]

schreef hij later, 'maar niet uit het hout gesneden om een leidersrol te vervullen'!) had hij tegen, dat deze, door Colijn te bestrijden, bemoeilijkte dat de anti-revolutionaire staatsman in autoritaire richting opschoof. De Jonge's bezwaren tegen de NSB lagen dus in het tactische, niet in het principiële vlak en de houding die men in Nederland jegens de NSB innam (een verbod aan ambtenaren om lid van de NSB te zijn, 'dat', aldus de Jonge, 'toenmaals hoogstaande en onverdacht goede Nederlanders trof ... en verder pesterij, treiteren en provocatie'") keurde hij af - hij had een voorstel van de procureur-generaal om de NSB ook in Indië voor ambtenaren te verbieden naast zich neergelegd.

XCBij de tweede -, de afscheidsaudiëntie speelde bij de Jonge mede, zo schreef hij later, 'een zekere geprikkeldheid over de houding van Holland' een rol': de gouverneur-generaal was van mening dat de publieke opinie in Nederland, die de eerste audiëntie scherp had afgekeurd, zich met zijn beleid niet te bemoeien had. Een groot deel van de Europese pers in Indië viel hem bij. 'De landvoogd', aldus midden augustus het Soerabaiaas Handelsblad,'heeft het geschreeuw op waardige wijze beantwoord door de heer Mussert een tweede audiëntie toe te staan."

XCNiet ten onrechte zagen de in Indië gevestigde Nederlanders al de eerste aan Mussert toegestane audiëntie als een aanwijzing dat de gouverneur-generaal zekere sympathie voor de NSB koesterde.' De Jonge's houding kwam de belangstelling voor Musserts rondreis ten goede. De onder Den Haag ressorterende officieren van de Koninklijke Marine mochten de vergaderingen waar Mussert sprak, niet bezoeken, de officieren van het Knil wèl en menigeen hunner ging naar Mussert luisteren. Overal waar de leider van de NSB sprak, trok hij volle zalen. Onder het gehoor bevonden zich dan vaak Nederlandse bestuursambtenaren - zo in Palembang, waar de assistent-resident, aldus zijn herinneringen, 'met innerlijke tegenzin' Musserts betoog volgde, maar 'niet alzo de resident en de burgemeester en vele anderen', door wie 'gejuicht' werd."J.

I De Jonge: p. 323. 2 A.v. p. 313. 'A.v., p. 323. 4 14 aug. 1935, aangehaald a.v., p. 320. 5 Kort voor Musserts aankomst deden zelfs geruchten de ronde dat de Jonge's echtgenote tegen een journalist had gezegd dat haar man lid was van de NSB en het zou toejuichen indien deze het in Indië voor het zeggen zou krijgen. 'Het komt mij voor', schreefKerstens, de voorzitter van de Indische Katholieke Partij, aan een Tweede Kamer-lid van de RKSP, 'dat deze mededelingen juist zijn' (vast staat dat de Jonge nooit lid van de NSB is geweest), 'omdat dit strookt met alles wat wij van de GG weten.' (brief, 16 juli 1935, van P. A. Kerstens aan L. M. Feber, ARA, archief Kerstens, 20) 6 D. van der Meulen: p. 138.

379 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCTijdens zijn bezoek sprak Mussert met Zentgraaff. Lid van de NSB was deze niet, wèl had hij in Bandoeng kort voor Musserts komst het Centraal Secretariaat van de Indische NSB met een toespraak geopend en niet onaannemelijk is (D. M. G. Koch maakt er melding van') dat hij aan Mussert voorstelde dat de NSB hem een plaats zou geven op haar lijst van candidaten voor de in '37 te houden Tweede Kamer-verkiezingen - het voorstel werd niet aanvaard.

XCOok met de binnen de Indische NSB uitgebroken twisten tussen de Nederlanders en de Indische Nederlanders kreeg Mussert te maken. Hij trof een compromis: hij bevestigde dat van een exclusieve binding met het Indo-Europees Verbond geen sprake mocht zijn en hij benoemde een Indische Nederlander, ir. A. L. van der Laaken, tot Algemeen Organisatieleider in Indië; hij was tot de benoeming van deze nogal eigenzinnige man overgegaan op advies van een oud-BB-ambtenaar, laatstelijk (nI. in '22-'23) lid van de raad van Nederlands-Indië, A. J. W. Harloff, die hij inmiddels in Nederland tot zijn gemachtigde voor Indische zaken had benoemd.'

XCNa Musserts bezoek groeide het aantal NSB'ers in Indië vrij snel. Er waren vóór zijn komst naar schatting ca. vijf-en-twintighonderd leden en begunstigers geweest - daar kwamen nu ca. tweeduizend bij, hetwelk betekende dat de Indische NSB eind '35 meer leden had dan de Vaderlandse Club. De grootste groepen bevonden zich in Batavia, Bandoeng en Medan.

XCIn '3Ó kregen Musserts volgelingen in Indië een nieuwe impuls doordat in augustus twee vooraanstaande NSB'ers uit Nederland propagandatoespraken kwamen houden: Hogewind en de meest begaafde spreker die de NSB rijk was, ds. G. van Duyl. 'Hogewind', aldus ruim een jaar later de gewestelijk commissaris van de NSB op Sumatra, 'was de man naar het hart van de planter, van Duyl de man van ... de bezieling." In alle vijftien bijeenkomsten waar zij spraken, waren rechercheurs van de PID aanwezig (in die waar Mussert had gesproken, was het niet anders geweest) - zij rapporteerden aan de procureur-generaal dat zich onder de aanwezigen tweehonderdvijf-en-twintig Knil-militairen hadden bevonden, onder wie meer dan honderdtien officieren.Notulen, I9 maart I923, in Kwantes, dl. I, p. 351) 3 Brief, 26 okt. I937, van de gewest.

1 D. M. G. Koch: p. I82. 2 Harloff was in '23 gerepatrieerd met de overtuiging dat, zo had hij het toen uitgedrukt, Indië Nederlands leiding 'eerst over honderd of honderdvijftig jaar' zou kunnen ontberen. (Raad van Nederlands-Indië:

380 [PDF]
DE INDISCHE STEUNT DE NEDERLANDSE

XCHogewind en van Duyl wezen er in hun contacten vooral op dat de in mei '37 te houden Tweede Kamer-verkiezingen voor de NSB van eminent belang waren: dàn moest de partij de grote sprong maken die in '30 aan de NSDAP in Duitsland was gelukt. Hun betogen hadden in zoverre succes dat de bedragen welke de Indische NSB naar Utrecht overmaakte, zeer aanzienlijk stegen: van f 8 000 in '35 en bijna f 16000 in '36 tot bijna f 55000 in '37.' Die stijging hielp niet: in mei '37 (in Indië had van Starkenborgh inmiddels de Jonge's plaats ingenomen) werd het stemmenpercentage van de NSB bijna gehalveerd en de partij verwierf slechts vier van de honderd Kamerzetels.

XCIn Indië wekte die nederlaag grote teleurstelling bij de NSB'ers, zulks vooralomdat, gelijk vermeld, de actie van de Indische NSB gericht was op machtsvorming niet in Indië maar in Nederland. Nu, dáár was de NSB kennelijk op haar retour - wat voor zin had het dan, zich in Indië voor haar in te zetten? De aanhang groeide niet langer (volgens de gegevens van het Utrechtse hoofdkwartier had de Indische NSB eind '36 4564 leden en begunstigers, eind '37 4619) en die aanhang had in financieel opzicht minder voor de beweging over: het naar Utrecht overgemaakte bedrag daalde van bij na f 55 000 in ' 3 7 tot bij na f 24 000 in ' 38.2 Bovendien werd de Indische NSB in de tweede helft van' 37 door twee zware slagen getroffen: het bericht dat Hogewind de NSB vaarwel had gezegd en dat van Duyl, beschuldigd van samen te zweren tegen Mussert, was geroyeerd, wekte bij veel NSB'ers verbazing en deed sommigen uittreden - ook deed zich eind '37 een ernstige crisis in de leiding van de Indische NSB voor.

XCDie crisis vloeide voort uit het feit dat mr. M. M. Rost van Tormingen en anderen van '36 af binnen de NSB en in haar organen met kracht de rassen-beginselen waren gaan verkondigen - maar wat werd, als men 'de zuiverheid van het bloed' vooropstelde, de plaats van de gemengdbloedigen, in dit geval de Indische Nederlanders? Beschouwingen die in het weekblad van de NSB, Volk en Vaderland, en in maandbladen als Ontwa kend Volk verschenen, lokten in Indië protesten uit; de beste propagandist die de NSB in Indië had, een met een inheemse vrouw gehuwde Nederlander, zond van der Laaken in november tj-z een briefwaarin hij schreef dat hem 'het moment gekomen (leek) om de strijd in de BeweBandoeng in beslag nam, zou in '37 bijna f 90000 naar Utrecht zijn overgemaakt. 2 Volgens de gegevens van de recherche: ruim f

1 Onze cijfers zijn gebaseerd op de financiële administratie van het hoofdkwartier der NSB - volgens de gegevens die de recherche in '40 in het archief van de NSB te

381 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

ging tegen de ariër-idioten aan te binden' - hij zou voortaan, 'telkens wanneer een dergelijke imbeciel de beweging blameert door zijn strontkleurige gedachten te publiceren, even luid' zijn eigen opinie 'de wereld inbrullen." Ook anderen .protesteerden, sommigen dreigden hun lidmaatschap te beëindigen. Van der Laaken drong er radiotelefonisch bij Harloff op aan dat Mussert met een duidelijke uitspraak de onrust zou bezweren - Mussert legde die uitspraak op I december '37 in een brief aan van der Laaken neer, waarin het volgende te lezen stond:

XC'Niet ik maak uit wie Nederlander is, maar ieder doet dat voor zich. GrootNederlanders zijn zij die het Nederlands imperium dragen; niet de huidskleur is beslissend, maar de geest. De Indo dus, die bewust Groot-Nederlander is, is dat mede door zijn rasverbondenheid; hij maakt zonder enig voorbehoud als volwaardig medelid deel uit van de Nederlandse volksgemeenschap. Hij is voor deze gemeenschap van groter waarde dan de vele klein-Nederlanders wier geest van ons is vervreemd."

XCWas van der Laaken met die verklaring tevreden? Wij weten het niet. Vast staat dat hij, de bevoogding van Utrecht uit moede, op 18 december op een Landdag te Batavia, waaraan door ca. twaalfhonderd NSB'ers werd deelgenomen, zonder overleg met Harloff of Mussert een koers insloeg die dwars tegen Musserts richtlijnen inging: hij oefende scherpe kritiek uit op het beleid van het gouvernement en kondigde als uitvloeisel daarvan aan dat de Indische NSB voortaan zou deelnemen aan de verkiezingen.

XCVoordat het bericht daaromtrent Nederland bereikte, besloot Harloff, die van mening was dat Indisch-Nederlandse functionarissen van de NSB overgevoelig hadden gereageerd, van der Laaken een vertrouwelijke boodschap te zenden: een advies dat hij voortaan bij de keuze van zijn functionarissen voorzichtiger moest zijn. De boodschapper bracht dat advies op 17 januari '38 aan van der Laaken over. Daags daarna ontving deze een telegram van Mussert, inhoudend dat hij op grond van zijn Landdagrede met onmiddellijke ingang uit zijn functie als Algemeen Organisatieleider was ontheven. Van der Laaken gaf dat bericht aan de hoogste NSB-functionarissen op Java door in de vorm dat hij, naar hij zei, 'uit de beweging was gegooid." Een groot deel van die functionarissen legde mèt hem prompt het lidmaatschap neer. Van der Laaken liet

XCI Brief, 27 nov. 1937, van P. B. aan A. L. van der Laaken (NSB, ro a). 2 Brief, I dec. 1937, van Mussert aan A. L. van der Laaken (a.v., 8 d). 3 Brief, 18 jan. 1938, van de NSB-kringleider te Batavia aan Mussert (a.v., IQ

382 [PDF]
CRISIS IN DE INDISCHE NSB

het daar niet bij zitten: toen hem begin juli een strafproces werd aangedaan wegens de kritiek op het gouvernement die hij zich op de Landdag had gepermitteerd, zei hij in zijn verdediging dat hij in emotie had gesproken omdat hij van de NSB-leiding in Nederland opdracht had gekregen, zich te ontdoen van alle medewerkers en functionarissen die met Indisch-Nederlandse of inheemse vrouwen gehuwd waren. 'De onthulling van ir. van der Laaken zal', aldus het Soerabaiaas Handelsblad,'het effect hebben, de Indische gemeenschap te genezen van de overtuiging dat de NSB de Indo-Europeanen welgezind zou zijn."

XCDe nieuwe gewestelijk commissaris van de NSB op Java, de oudkapitein van het Knil L. Th. Becking (de man die eind '26 de PKI-opstand in Bantam had beëindigd), overwoog vervolgens, zo schreef hij aan Mussert, 'alle leugens van v.d. L. recht te zetten middels het uitgeven van een brochure' - hij liet dat plan varen op advies van Zentgraaff die, aldus Becking in een brief aan Mussert, 'geen nationaal-socialist' was, maar 'ons toch zeer goed gezind. Hoe hij in zijn hart u eert, daarvoor is wel het bewijs dat het enige portret dat in zijn studeerkamer hangt, uw portret was.'2

XCIn november '38 werd Becking die niet voldaan had, genoopt zijn leidende functie neer te leggen. Zijn opvolger bracht het er niet beter af. De plaatsvervangend leider van de NSB, C. van Geelkerken, en het NSB-Tweede Kamerlid M. V. E. ]. H. M. graaf de Marchant et d' Ansembourg, die in de zomer een rondreis door Indië hadden gemaakt (gouverneut-generaal van Starkenborgh had geweigerd hen te ontvangen), waren er niet in geslaagd, de Indische NSB'ers nieuwe bezieling te schenken. De aantallen leden en sympathisanten liepen terug. Ook de internationale verhoudingen speelden daarbij een rol. De meeste Europeanen in Indië voelden zich verbonden met Engeland, welks hulp van essentieel belang werd geacht als Indië ooit zou worden aangevallen, en koesterden wantrouwen jegens Duitsland, dat er van verdacht werd aspiraties te hebben naar Nederlands Nieuw-Guinea, enjegens Japan dat meer en meer Duitslands bondgenoot werd. Het gevolg was dat, naarmate Mussert zich duidelijker naast Duitsland schaarde, de Indische NSB achteruitging. Vooral de wijze waarop in maart ljç Hiders greep naar het Tsjechische deel van Tsjechoslowakije door de NSB werd goedgepraat, deed velen in Indië voor het lidmaatschap bedanken. 'Wij hebben', schreef enkele maanden later een NSB'er uit Medan aan Mussert,?

XCt Soerabaiaas Handelsblad, 8 juli 1938 (a.v., 10 c). 2 Brief, 22 juli 1938, van 1. Th. Beeking aan Mussert (a.v.). Brief, 2 juni 1939, van H. G. aan Mussert

383 [PDF]
TW'EE BEWOGEN DECENNIA

'hier in maart in één dag meer verloren dan door de gezamenlijke tot dusverre door ons gemaakte blunders, namelijk: 1. het gehele ons welgezinde of neutrale deel der Indische pers; 2. de goodwill van de brede laag der Europese gemeenschap; 3. het enthousiasme en de ijver van het grootste deel onzer leden."

XCEind '39 waren er nogmaar I708 leden en I 016 begunstigers over? en was sterker nog dan vroeger de atmosfeer in de groep vergiftigd door onderlinge verdachtmakingen en ruzies.

XCHet in die omstandigheden voortgezet lidmaatschap zou voor vele leden tragische gevolgen hebben.

XCJegens de inheemse nationalistische beweging stond Mussert fel afwijzend. Hij beschouwde zichzelf als een 'Groot-Nederlander' en dat betekende dat Nederlands gezag over Indië onverkort moest worden gehandhaafd. 'Groot-Nederlanders', had Mussert op 1 december '37 aan van der Laaken geschreven, 'zijn zij die het Nederlands imperium dragen; niet de huidskleur is beslissend maar d~ geest.' Die uitspraak had toen betrekking op de Indische Nederlanders, maar Mussert wilde ook wel Indische Chinezen, ja zelfs inheemsen als nationaal-socialisten aanvaarden. Tijdens zijn bezoek in ' 35 zei hij in een interview met een inheems dagbladnog f 29000 aan Utrecht overgemaakt (volgens de gegevens van de Indische recherche ruim f 20

, Mussert beantwoordde deze brief o.m. met te"schrijven: '(Wij) weigeren mee te doen aan het zo verraderlijk spel van Nederland vazalstaat te doen zijn van Engeland ... Ik behoef u niet te vertellen dat wij evenmin een vazalstaat willen worden van Duitsland; op dat punt zie ik mijn taak als volgt: doen wat in mijn vermogen is om de Duitse machthebbers bij te brengen dat het ook voor een Duitsland dat zeer sterk zou zijn, beter en verstandiger is om een Nederlands imperium te hebben als een goede vriend en nabuur, dan een Nederland zonder koloniën. Ik vlei mij met de hoop dat men daarvan iets begint te begrijpen. Natuurlijk begrijpt men dat in Indië in het algemeen niet en vaart men daar in het kielsop van Engeland nog erger dan hier te lande en, naar ik vrees, met noodlottige gevolgen op den duur. Wat mij zo ergert is dit: in Indië leeft men op een vulkaan die iedere dag tot uitbarsting kan komen en in plaats dat men zich daar concentreert op bijstand aan de enige die Indië versterken wil, nl. de NSB, kletst en zwetst men over Tsjechoslowakije waarmee wij niets en niemendal te maken hebben dan alleen dit: een nieuw wapen tegen de Beweging.' (brief, 16 juni 1939 van Mussert aan H.G., a.v.) 2 In '39 was

384 [PDF]
MUSSERT EN DE INHEEMSEN

dat Indië een gelijkwaardige plaats in het Nederlands imperium moest krijgen en dat de inheemsen als 'Indische Nederlanders' zich gelijkwaardig naast de 'echte Nederlanders' moesten kunnen opstellen.' In juli '38 werd hij iets duidelijker: aan Becking die hem gevraagd had hoe gehandeld moest worden ten aanzien van een Menadonees die zich nationaalsocialist voelde, schreef hij dat alle volkeren van de archipel zoals de Javanen, de Menadonezen en 'de bewoners van de Padangse Bovenlanden' elk 'hun eigen gebied zullen krijgen met de mogelijkheid tot uitbreiding. Zij zullen zoveel mogelijk door eigen hoofden worden geregeerd.' Welnu: 'als een cement dat al deze volkeren bijeenhoudt, zullen de Groot-Nederlanders werken' - dat zouden ook de in een Menadonese NSB verenigde Menadonezen kunnen zijn en van die Menadonese NSB zou de man die zich tot Becking had gewend, lid kunnen worden - maar die Menadonese NSB was er nog niet. Arme sollicitant! 'Als Menadonees', aldus Mussert,

XC'kan hij van de Nederlandse NSB geen lid worden." Maar hij is een goed imperiumbouwer en dus staat hij bij ons in hoog aanzien. Hoe moeten wij dit aanzien tot uiting brengen? Donateur is daartoe volkomen ongeschikt. Wij kunnen hem toch ook moeilijk beschermheer maken! Wat kan dan wèl voor de niet-Nederlandse imperiumbouwers die onze grote sympathie en achting hebben? Wilt u daarover eens nadenken ?'3

XCDat Musserts abstracte overpeinzingen volstrekt naast de Indische werkelijkheid stonden waarin aan de zijde der inheemsen de tegen een Nederlands 'imperium' gerichte nationalistische denkbeelden steeds dieper wortel schoten, behoeft nauwelijks betoog. Men kan de leider van de NSB evenwel niet verwijten, dat hij in dat opzicht irreëler dacht dan Colijn, de Jonge en zovele anderen.(verslag z.d., gevoegd bij de brief, 28 sept. 1938, van L. Th. Becking aan A. J. W. Harloff, NSB, 10 d) 3 Brief, 7 juli 1938, van Mussert aan L. Th. Becking (a.v., 10

I Aangehaald door S. L. van der Wal: 'De NSB in Nederlands-Indië', 1968, p. 55. 2 Er waren afdelingen van de jeugdorganisatie van de Indische NSB, de Nationale ]eugdstorm, die ook Indisch Chinese en inheemse jongeren als lid toelieten en d' Ansembourg zei in de zomer van ,38 in een bespreking met hogere kaderleden van de Indische NSB dat 'loyale Inlanders en Nederlands denkende Chinezen' 'bij hoge uitzondering' lid konden worden.

385 [PDF]

Scherper repressie

XC

XCWij keren terug naar het Indonesisch nationalisme dat wij in de paragraaf 'Soekarno en de PNI' volgden tot de dag, 2 januari '32, waarop aan Soekarno, pas vrijgelaten uit gevangenschap, een jubelende ontvangst werd bereid op het Indonesia Raya-congres te Soerabaja. In de toespraak die hij er 's avonds hield, had hij als 'uw leider die de toorts vasthoudt', er zijn teleurstelling over uitgesproken dat zich binnen de nationalistische beweging, voorzover deze op de grondslag stond van de non-coöperatie, verdeeldheid had voorgedaan: naast de op I mei '3 I opgerichte Partai Indonesia, de Partindo, die als een voortzetting gezien mocht worden van de PNI waarvan hij de inspirerende voorzitter was geweest, was eind' 3 I onder voorzitterschap van de pas uit Nederland teruggekeerde Sjahrir de PNI-Baroe (de Nieuwe PNI) ontstaan. Met klem had Soekarno op herstel van de eenheid aangedrongen, hij was, had hij gezegd, bereid er zijn leven voor op te offeren.

XCMen had hem toegejuicht, extatischer wellicht dan ooit, omdat hij voor zijn overtuiging had geleden: twee jaar eenzame opsluiting had hij achter de rug.

XCWat was het verschil tussen de Partin do en de PNI-Baroe? De twee groeperingen waren het eens over het te bereiken einddoel: een onafhankelijk Indonesië - zij verschilden van mening over de taak die zij als aanloop daartoe ter hand wilden nemen. De Partindo wilde van meet af aan de weg volgen van de agitatie, de PNI-Baroe eerst die van de scholing.' Sjahrir en vooral diens (begin '32 nog in Nederland vertoevende) politieke leermeester Hatta waren van mening dat voortgezette agitatie er slechts toe zou leiden dat de voormannen zouden worden gearresteerd en verbannen, waarna hun beweging even ontredderd zou achterblijven als met de PNI na de arrestatie van Soekarno c.s. het geval was geweest; hun opinie was dat de nationalistische beweging de eerste jaren haar krachten moest concentreren op de vorming van een breed, goedgeschoold kader - was dat kader er eenmaal, dan zouden de plaatsen van uitgeschakelde voormannen onmiddellijk door andere voormannen ingenomen kunnen worden. Ook wilden zij die scholing een socialistische inhoud geven: het onafhankelijke Indonesië moest een socialistischin Indië veelal van de 'PNI-Pendidikan' of van de 'PNI-Baroe' - wij zullen die laatste

1 Dat kwam, gelijk vermeld, al in de naam tot uitdrukking: was de afkorting van Nationaal Indonesisch Vormingsverbond. Men sprak

386 [PDF]
SOEKARNO WEER IN ACTIE

Indonesië worden. De Partindo daarentegen was niet een groepering van socialisten maar van nationalisten die, wijzend op de euvels van de koloniale samenleving, grote inheemse volksmassa's in beweging wilde brengen, precies zoals de PNI had gedaan.

XCDit verschil tussen de Partindo en de PNI-Baroe viel samen met (en was tegelijk de uitdrukking van) een verschil in persoonlijkheden: Seekarno, de 'romantische revolutionair', was flamboyant, een in wezen in de Javaanse mystiek gewortelde agitator met groot begrip voor de kracht van de Islam - Hatta en Sjahrir waren meer gereserveerde, Westersgevormde intellectuelen, afkerig van demagogie, en Sjahrir was bovendien van de Islam vervreemd. Juist het demagogisch element in Soekarno's persoon en optreden werd door de twee voormannen die in Nederland gestudeerd hadden (Sjahrir had er zijn studie in de rechten niet afgemaakt), als een gevaar beschouwd - Soekarno van zijn kant zag Hatta en Sjahrir als studeerkamer-geleerden die niet beseften dat in de politiek niets te bereiken valt zonder contact met de brede massa.

XCNa zijn toespraak in Soerabaja,januari' 32, zocht Soekarno onmiddellijk contact met Sjahrir. 'Soekarno is vrij', schreef deze op 4 januari aan een relatie in Nederland in een brief die door dein Indië (of door de Centrale Inlichtingsdienst in Nederland) werd onderschept,

2 'en gaat een nieuwe partij oprichten, met de bedoeling om de bestaande twee groepen der oude weer tot elkaar te brengen. Ik heb hem gesproken en hij heeft Ik heb hem desondanks zakelijk kunnen beantwoorden, hem aangeraden om onze positie, ons standpunt te bestuderen. Het wordt nu heel erg moeilijk voor ons, omdat het overgrote deel van de bij ons aangeslotenen fanatieke aanhangers van Soekarno zijn en zo gauw mogelijk weer met hem vereend willen zijn, met het gevaar zelfs, dat zij van de door ons zo moeizaam opgebouwde principes weglopen. Men spreekt nu onder ons al van de Soekarno- en de Hatta-stroming .... Ik verwacht dat Soekarno gewoon de oude lijn zal volgen ... Toch kunnen wij hem niet zonder meer laten gaan. Hij heeft het volk een paar jaar lang gefascineerd en zal dat ook nu weer doen, hij blijft vooralsnog een overheersende politieke factor."

XCI Brief, 4 jan. 1932, van Sjahrir aan M. Tas-Duchateau, aangehaald in de brief, 19 aug. 1933, van de proc. gen. aan de Jonge, in Kwantes, dl. III, p.

387 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCEnkele maanden lang hield Soekamo zijn pogingen vol om van de Partindoen de PNI-Baroe,één nieuwe partij te maken. Hij had geen succes: Sjahrir wist een deel van zijn aanhang bijeen te houden en Soekarno moest dus kiezen bij welke partij hij zich zou aansluiten. Hij koos de Partindo, hield zich eerst korte tijd ietwat op de achtergrond maar werd in april '32 tijdens het tweede congres van de Partindo dat in Soerabaja plaatsvond, tot voorzitter van het hoofdbestuur gekozen. Onder zijn invloed werd een nieuw program van eisen opgesteld dat o.m. behelsde dat alle democratische grondrechten in volle omvang zouden worden ingevoerd, de exorbitante rechten, het passenstelsel en de ongelijkheid in de rechtsbedeling opgeheven, het Indonesia Raya als volkslied erkend, de resterende particuliere landerijen aangekocht, de belastingen hervormd, de herendiensten volledig afgeschaft, de inheemse vakbonden erkend - ook moesten het onderwijs en de geneeskundige hulp kosteloos worden en dienden de fabrieken voor opium en alcoholische dranken te worden gesloten.

XCIn de tweede helft van '32 ontplooide de Partindo niet veel activiteit maar in de eerste maanden van '33 (de partij had toen ca. veertienduizend leden) werden in tal van plaatsen op Java vergaderingen belegd waarin gepoogd werd de in het program gestelde eisen in het publiek te verkondigen. In februari-maart maakte Soekarno een tournee door MiddenJava waar hij op zeventien vergaderingen het woord wilde voeren; twee daarvan mochten niet doorgaan en op zeven andere werd door de aanwezige rechercheurs voortzetting van de bijeenkomst verboden - het uiten van de woorden 'imperialisme' of 'kapitalisme' was daar al voldoende voor geweest. In de eerste helft van juli hield de Partindo drie openbare vergaderingen in Soerabaja waar zij toen omstreeks tweeduizend leden had (het totale ledental was tot ca. twintigduizend gegroeid). Alle drie werden door de politie die inmiddels het toezicht op bijeenkomsten van de Partindo en PNI-Bóroe verscherpt had, ontbonden, 'hetgeen', zo rapporteerde de gouverneur van Oost-Java aan gouverneurgeneraal de Jonge,

XC'slechts met veel moeite en onder gejoel en gehoon der menigte kon geschieden. Een climax in het morrend verzet tegen de politie is duidelijk te bespeuren: bij het uiteendrijven van de laatste vergadering moest zelfs van de gummistok worden gebruik gemaakt."

XC, Brief. 22 juli 1933. van de gouverneur van Oost-Java aan de Jonge in a.v.. p.

388 [PDF]
SOEKARNO OPNIEUW GEARRESTEERD

XCEind juli werd in een in Bandoeng gehouden bestuursvergadering van de Par/indo besloten, een z.g. stootbrigade van jongeren I te belasten met contraspionage-werkzaamheden 'door', aldus de procureur-generaal (kennelijk hadden hem van PlO-spionnen afkomstige berichten bereikt) 'de huizen van politie- en bestuursambtenaren te schaduwen, teneinde de personen te leren kennen die diensten voor die ambtenaren verrichten'"; leden van de stootbrigade zouden die personen dan moeten volgen teneinde hun identiteit vast te stellen.

XCMidden augustus kwam de procureur-generaal tot de conclusie dat, zo stelde hij op schrift, Soekarno's 'demagogische kracht nog allerminst was afgenomen, want van heinde en ver kwamen de lieden, vaak in groten getale, om de leider te horen', en bovendien begon hij in zijn propaganda 'meer en meer naar links over te hellen'.' Voor een tweede procesSoekarno voelde de procureur-generaal niets, zijn overtuiging was, 'dat thans (na de voorgeschiedenis van de jaren 1929 t.m. 1931) nog slechts één middel overblijft om zowel de bevolking als de overheid afdoende tegen deze voor de openbare rust en orde hoogst gevaarlijke en onverbeterlijk gebleken volksmenner te beschermen': internering ergens in Indië.'

XCDe Jonge en de Raad van Nederlands-Indië verenigden zich met dat voorstel, Soekarno's gangen werden door spionnen van de PlO gevolgd en toen hij in de vroege ochtend van I augustus '33 het huis verliet van Mohammed Hoesni Thamrin, die sinds '27 als lid van de Volksraad van grote sympathie voor de nationalisten had getuigd, werd hij gearresteerd en opnieuw naar de Soekamiskin-gevangenis overgebracht - nog diezelfde dag werd namens het gouvernement in de Volksraad verklaard dat zijn internering 'in overweging (was) genomen."

XCTegelijkertijd werd, gelijk reeds vermeld, voor de Par/indo en de PNI-Baroe het vergaderrecht beperkt - van oktober af konden zij in het geheel niet meer vergaderen; ook was in de eerste negen maanden van '33 het toezicht op de inheemse pers verscherpt en waren talrijke redacteuren van inheemse bladen tot gevangenisstraf veroordeeld. Het was duidelijk: oppositie tegen het gouvernement die een agitatorisch karakter had, werd niet langer geduld.gemaakt. 2 Brief, 19 aug. 1933, van de proc. gen. aan de Jonge, a.v., p. 879. 3 A.v., p.875-76. 4 A.v., p. 882-83. 5

I Met de vorming van dergelijke brigades die, als ze geen vertrouwelijke opdracht hadden, een uniform droegen, was in juni op voorstel van Soekarno een begin

389 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCHet bericht van zijn mogelijke internering drong spoedig tot Soekarno door. Internering waar? Wellicht in Boven-Digoel? Daar zou hij, naar hij vreesde, verkommeren. De eerste twee jaar gevangenschap in Soekamiskin waren hem een boze droom geworden, maar deportatie naar het verlaten oord midden in het oerwoud van Nieuw-Guinea leek hem nog erger. Hij had sinds zijn vrijlating het riskant bedrijf van agitator hervat - twijfel aan de zin van wat hij had ondernomen, ging hem nu kwellen: hij had de verdeeldheid in het kamp der non-coöperatoren niet kunnen bezweren, zijn actie had in de inheemse samenleving minder weerklank gevonden dan in de PNI-periode en van grote inheemse protestbewegingen tegen het harde bewind van gouverneur-generaal de Jonge was geen sprake geweest. Na zijn eerste arrestatie had hij naar een proces kunnen toeleven waar hij, het gouvernement aanklagend, een heldenrol zou spelen en met zijn woord de brede massa bereiken - nu moest hij verwachten dat hij binnenkort als gevangene naar een schip zou worden gebracht dat hem voor onbepaalde tijd scheiden zou van zijn geliefd Java, van zijn ouders, wellicht ook van vrouwen kind, en in elk geval van de massa der inheemsen wier betuigingen van aanhankelijkheid, wier toejuichingen de bron van zijn politieke energie waren geworden.

XCZijn weerstandskracht verliet hem - hij die zo vaak had uitgeroepen, zijn leven veil te hebben voor de nationalistische beweging, besloot die beweging de rug toe te keren, hopend dat het gouvernement hem dan in staat zou stellen, als architect in de samenleving terug te keren. Dat vroeg hij als gunst in een brief d.d. 30 augustus aan de procureur-generaal. 'Ik beloof', schreef hij o.m.'

XC'om verder mij terug te trekken uit het politieke leven ... Als garantie diene deze brief: zo ik ooit woordbreuk mocht plegen, publiceer dàn deze regelen en laat mij onmiddellijk interneren ... Woordbreuk kan mij slechts schaden; deze brief, gepubliceerd, betekent immers mijn maatschappelijke dood ... De hele Indonesische beweging van alle schakering zomede de hele Indonesische maatschappij zal mij met hoon overladen en op mij spuwen.'

XCEr kwam geen antwoord.

XCAcht dagen later, 7 september, schreef hij een tweede brief.' Nu ging hij er accoord mee dat het gouvernement desgewenst een verklaring zou39

I Tekst in a.v., dl. IV, p. 37-39. 2 Tekst in a.v., p. 39-41.

390 [PDF]
SOEKARNO SMEEKT OM VRIJLATING

publiceren waaruit zou blijken dat het initiatief inzake een mogelijke vrijlating bij hèm lag; die verklaring zou, schreef hij, kunnen luiden:

XC'Bij de regering is een verzoek binnengekomen van ir. Soekarno om op vrije voeten te worden gesteld, met de belofte om zich verder te onthouden van alle politieke actie.'

XCWeer geen antwoord.

XCTwee weken later, 21 september, schreef hij een derde brieft waarbij twee andere brieven waren gevoegd: een aan het hoofdbestuur van de Partindo, een aan zijn vrouw; het hoofdbestuur zou lezen dat hij als voorzitter en lid uit de partij trad, zijn vrouw dat zij 'de deuren van ons huis (moest) sluiten voor alle politiek.' 'Ik snik voor u en de regering de bede uit, laat mij terug naar mijn vrouwen kind en moeder', stond in zijn eigen brief

XCNog steeds geen antwoord.

XC'In wanhoop en smart' richtte hij op 28 september zijn vierde brief tot de procureur-generaal." Hij gaf het gouvernement verlof, bekend te maken dat hij het lidmaatschap van de Partindo had neergelegd

XC'ik ben zelfs bereid om reeds nu, vanuit mijn smartelijke gevangenschap, ... een artikel te schrijven voor publikatie in Maleise bladen, behelzende een afkeuring van verkeerde beginselen of tendenzen in de huidige volksbeweging en een aanwijzing naar constructieve banen ... Ik heb misdreven, maar ik heb berouw; schenk mij vergiffenis en laat genade voor recht gaan. Ik werp me voor u en de regering neder om verlossing uit mijn lijden.'

XCDe twee brieven die Soekarno bij zijn derde brief had gevoegd, werden eind oktober aan de geadresseerden doorgezonden. Het gouvernement maakte bekend dat hij uit de partij was getreden, zijn spijt had betuigd over zijn vroegere activiteit en zich bereid had verklaard, voortaan met het gouvernement samen te werken; die bekendmaking werd door het bestuur van de Partindo in een eigen bekendmaking bevestigd.

XCDe reactie in de inheemse pers was zoals Soekarno had voorzien: geen enkel blad had een goed woord voor zijn verbijsterende omzwaai over.

XCInmiddels had de Raad van Nederlands-Indië, aan welk college Soekarno's vier brieven waren voorgelegd, zich op verzoek van de Jonge bezig gehouden met de vraag hoe ten aanzien van Soekarno gehandeld

1 Tekst in a.v., p. 41-42. 2 Tekst in a.V.,p. 42-43.

391 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

moest worden. De Raad had op 13 oktober een unaniem advies uitgebracht': het was ongewenst, Soekarno op vrije voeten te stellen; de Raad nam aan dat hij wellicht toch weer aan politieke actie zou gaan meedoen en hield het bovendien voor mogelijk dat zijn invrijheidstelling bij 'een deel der linkse massa' de indruk zou vestigen, 'dat ir. Soekarno de regering om de tuin heeft geleid of dat hij min of meer onkwetsbaar is, althans dat de regering hem niet aandurft'; de Raad gaf in overweging, Soekarno te interneren in Endeh, de hoofdplaats 'van het eiland Flores, waar 'door de arbeid der Rooms-Katholieke missie en bouw van huizen en bruggen wel enig werk voor (hem) te vinden is.'

XCDe Jonge ging met dat advies accoord - eind december maakte het gouvernement bekend dat Soekarno op Flores zou worden geïnterneerd.

XCDie bekendmaking had het effect van een rehabilitatie.

XCSommigen van zijn aanhangers hadden het bericht dat hun aanbeden leider zijn overtuiging verloochend en zijn beloften, aan de beweging gedaan, niet gehouden had, als een teken van tijdelijke zwakte gezien en concludeerden nu uit het feit dat hij niet in vrijheid gesteld maar geïnterneerd werd, dat, hij zijn weerstandskracht had herwonnen - anderen hadden van meet af aan geweigerd aan het bericht geloof te hechten; zij hadden het, schreef een inheems dagblad begin januari '34, beschouwd als 'uit de duim gezogen, [als] een middel om zijn naam te bekladden opdat het volk hem zal haten en wantrouwen."

XCVan haat en wantrouwen was, schijnt het, begin '34 geen sprake meer en na haar eerste reactie, eind oktober '33, onthield de inheemse pers zich van aanvallen op Soekarno. Het feit van zijn ballingschap kwam zijn naam ten goede, zij het dat de herinnering aan zijn knieval voor het gouvernement bij Hatta en Sjahrir en wellicht ook bij sommige anderen de overtuiging versterkte dat zijn persoonlijkheid minder stabiel was dan velen gemeend hadden en waren blijven menen.

XCHatta was in augustus '32 naar Indië teruggekeerd en had van Sjahrir het voorzitterschap van de PNI-Baroe overgenomen. Het verging hun beiden niet beter dan Soekarno.

XCDe aanhang van de PNI-Baroe bleefklein: ca.duizend inheemsen, allen stedelingen, werden er lid van. De groep maakte ernst met haar doelstel39

1 Tekst in a.v., p. 44-46. 2 Aangehaald a.v., p. 48.

392 [PDF]
· HATTA EN SJAHRIR GEARRESTEERD

ling en poogde inderdaad, uitgaande van het beginsel der non-coöperatiel, om haar kader te scholen dat in een later stadium leiding moest geven aan pogingen om zich van het Nederlands gezag te ontdoen. Nog geen zeven maanden na de arrestatie van Soekarno sloeg het gouvernement toe: in de vroege ochtend van 25 februari '34 werden op meer dan veertig adressen van de PNI-Baroe invallen gedaan en zes leidende figuren, onder wie Hatta, Sjahrir en een derde, die in ons volgende deel nog ter sprake komt: Boerhanoeddin, werden gearresteerd. Sjahrir stond toen op het punt om naar Nederland terug te keren teneinde zijn studie in de rechten af te maken - hij was in die tijd ondergedoken maar de PID had hem kunnen schaduwen nadat hij op 23 februari een telegrafische postwissel uit Nederland had ontvangen, bedoeld om zijn overtocht te financieren, De zes gearresteerden werden eind '34 naar Boven-Digeel gedeporteerd - van belang was daarbij dat de Jonge en de procureurgeneraal Hatta en Sjahrir min of meer als communisten beschouwden (de betekenis van hun breuk met de Perhimpoenan en met de Moskou'se Anti-koloniale Liga was tot de Nederlandse autoriteiten niet doorgedrongen) en dus als nog gevaarlijker figuren dan Soekarno,

XCHatta en Sjahrir bleven ruim eenjaar in Boven-Digeel geïnterneerd maar werden in februari '36 bij besluit van de Jonge naar een ander, minder kwalijk interneringsoord overgebracht: het eiland Banda in de Molukken, waar Tjipto Mangoenkoesoemo toen al meer dan acht jaar in ballingschap le~fde. Zij hadden onderling veel contact en volgden vooral de internationale politiek met grote aandacht. Meer en meer gingen zij zich zorgen maken over het zuidwaarts oprukken van Japan dat in een oorlog met China gewikkeld was, alsook over de versterking, in Europa, van de positie van het fascistische Italië en het nationaal-socialistische Duitsland. Zij voorzagen een wereldoorlog waarin Japan zou trachten, zich van Nederlands-Indië meester te maken. Eind maart '38 (de Spaanse burgeroorlog was ruim anderhalf jaar gaande en Hitler had zojuist Oostenrijk geannexeerd) schreef Sjahrir:

1 Toen Hatta zich in november ']2 bereid verklaarde, een uitnodiglng van de OSP te aanvaarden om een van haar candidaten te zijn bij de in april '33 te houden Tweede Kamer-verkiezingen, werd zijn besluit door de alsook in kringen van de scherp afgekeurd; hij trok zijn bereidverklaring toen in.

393 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

'In een afzonderlijke oplossing van de Spaanse of Pacific-crisis geloof ik nu al lang niet meer ... De situatie is nu zó dat het krankzinnig zou zijn, te denken en te doen alsof er niets veranderd is, zolang wij maar een kolonie van Nederland blijven ... De nationalistische propaganda in antithese tot de Nederlandse overheersing (kan) niet meer de voornaamste taak van onze beweging zijn. Er (is) een groter, directer en dankbaarder taak ... gekomen waardoor de noncoöperatie opgeborgen kan worden, tijdelijk of voorgoed, dat weten wij nu nog niet. Er gaat immers een reële basis van samenwerking ontstaan tussen Nederland . en Indonesia, want de verhoudingen in de wereld van nu vormen niet alleen een bedreiging van het Nederlandse rijk maar ook van elk toekomstig zelfstandig Indonesia ... Duidelijk (is) dat wij ondubbelzinnig in hetzelfde kamp moeten gaan staan als Holland, omdat er nu grotere antithesen zijn ontstaan die de antithese tussen Holland en Indonesia overschaduwen en minder belangrijk maken . . . . Wij zijn nu weerloos, weerlozer nog dan Nederland zelfs zonder diens bondgenoot Engeland. Wij zijn dus genoodzaakt bondgenoten te vinden of te maken. : . Als dat inzicht baanbreekt, dan is ook de mogelijkheid tot samenwerking er, want dan zullen beide leden van dit bondgenootschap elkaar vrijwillig en bewust nodig hebben."

XCMen ziet: hij gaf het ideaal van een 'zelfstandig Indonesia' niet prijs wèl hield hij voor dat land nauwe samenwerking met Nederland geboden en ter voorbereiding daarvan wilde hij het beginsel van de non-coöperatie loslaten, 'tijdelijk of voorgoed, dat weten wij nu nog niet.' Uit een op grond van Sjahrirs opvattingen geschreven artikel werden deze gedachtengangen in april '39 bekend aan het Haagse departement van koloniën, hetwelk de Algemene Secretarie te Buitenzorg inlichtte. Sjahrir ontving geen enkele reactie.

XCIn tegenstelling tot Hatta, Sjahrir en Tjipto leefde Soekarno op Flores in intellectuele eenzaamheid. Zijn tweede vrouw was een sterke persoonlijkheid maar weinig ontwikkeld en hij kon op Flores ook verder geen gesprekspartners vinden die van zijn niveau waren. Vaak verveelde hij zich. Ter afleiding vertaalde hij een biografie van Koning Ibn Saoed van

XC, Sjahrir: Indonesische overpeinzingen, p. 177-80.

394 [PDF]
SOEKARNO IN BALLINGSCHAP

Saoedi-Arabië en schreef hij een dozijn amateurtoneelstukken die ook werden opgevoerd. Opnieuw verdiepte hij zich in de Islam waarbij hij tot de conclusie kwam dat deze grondig gemoderniseerd moest worden. In de loop van '37 kreeg hij in toenemende mate last van malaria - gouverneur-generaal van Starkenborgh kon toen in februari '38 goedvinden dat hij overgeplaatst werd naar Benkoelen (Zuid-Sumatra). De reisroute daarheen werd geheim gehouden. 'Indien', aldus in mei '38 een te Soerakarta verschijnend inheems weekblad,

XC'het bestuur de menigte zou hebben toegestaan hem te verwelkomen of indien ir. Soekarno per nachttrein van Soerabaja naar Batavia zou zijn vervoerd, is het zeker dat, al was het te middernacht gebeurd, de mensen van alle kanten naar elk station zouden zijn toegestroomd."

XCNiet anders ging het op Zuid-Sumatra waar Soekarno, die in Benkoelen het vroegere paleis van Governor Raffles bewoonde (hij ontving er een ruime gouvernementstoelage van f ISO per maand), af en toe reizen in de omgeving mocht maken. 'Zijn charisma', aldus de controleur van Benkoelen, dr. L. G. M. Jaquet,

XC'was zodanig dat een overigens volkomen loyale bevolking bij de stations van de Zuid-Sumatra Spoorweg waar Soekarno op doorreis naar Benkoelen langskwam, op de knieën lag te sembah'en (het brengen van een zeer beleefde Indonesische groet)."

XCWat Soekarno's opvattingen betreft: hij zette zich in de afdelingBenkoelen van de Mohammadijah actief voor de gelijkstelling van de vrouw in (en wekte daarmee aanstoot bij meer orthodoxe Islamieten) en ook hij ging meer en meer vrees koesteren voor het Japanse imperialisme. In de tweede helft van '38 kon Jaquet hem regelmatig bezoeken - deze beschreef Soekarno later als' een charmant man, artistiek begaafd, belezen en intelligent', 'in de eerste plaats een political animal en een mengeling van marxist, mysticus, modernisator en Islamiet'." Bij het eerste bezoek kwam Jaquets dissertatie over de industrialisatie van Japan ter sprake. 'Hij heeft mij', aldus Jaquet,

XC'met wetenschappelijke argumenten zijn grote terughoudendheid jegens Japanmeiaangehaaldin de brief,junivan de adviseurvoor inlandse zaken aan van Starkenborghin Kwantes,dl.p.Jaquet:

21 1938, 8 1938, IV, 517. 2 L. G. M. p. 23. 3 A.v., p. 22.

395 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

aangetoond. Japan als arm land zou bij overname van bestuur over NederlandsIndië hetzelfde moeten doen als Nederland in een vroegere periode had gedaan, namelijk eerst voldoende winst maken uit goedkope grondstoffen en arbeidskrachten, voordat men aan investeringen die Indonesië zelf ten goede zouden komen, zou kunnen toekomen. Met andere woorden: de klok zou worden teruggedraaid."

XCSoekarno sprak zich voorts tegen handhaving van het adat-gezag uit

XC]aquet achtte die handhaving noodzakelijk. 'Ik ben', schreef deze verder,

XC'toen wèl onder de indruk gekomen van de woorden die hij die eerste avond bij het afscheid zei: hij dacht wel dat wij het politiek oneens zouden zijn, doch hij had het bijzonder op prijs gesteld dat ik hem toch als volwaardig mens tegemoet trad. Op mijn reactie dat politiek meningsverschil een volwaardig menszijn niet aantastte, antwoordde hij dat hij het juist zo op prijs stelde dat het voor mij blijkbaar vanzelfsprekend was, maar dat hetzelfde zeker niet voor vele van mijn landgenoten gold."

XCBegin '39 verbood een nieuwe resident aan ]aquet het voeren van gesprekken met Soekarno die verder gingen dan het zuiver-zakelijke.

XCNa de uitschakeling van Soekarno, resp. Hatta en Sjahrir, leidden deresp. deslechts een kommervol bestaan. De fut was er uit. Bovendien werd politieke actie van maand tot maand moeilijker. Artikel bis hing als een zwaard van Damocles boven elke radicale voorman die zich in woord of geschrift wilde uiten. Niet alleen gouvernementsdienaren mochten geen lid meer zijn van de twee genoemde organisaties (èn van de twee Islamietische die op West-Sumatra actief waren geweest), maar het grote bedrijfsleven volgde het door het gouvernement gegeven voorbeeld: iedere inheemse van wie bekend werd dat hij aan de zijde stond van nationalistische groeperingen die het beginsel der non-coöperatie huldigden, werd zonder pardon ontslagen en daarmee brodeloos gemaakt. Van eind '34 afbezat het gouvernement voorts de bevoegdheid om alle brieven, telegrammen en pakketten te

153 1 A.v., p. 21. 2 Av., p. 22.

396 [PDF]
VERVOLGING VAN DE 'PARTINDO' EN DE 'PNI-BAROE'

openen en alle telefoongesprekken af te luisteren en bezat de politie het· recht om besloten vergaderingen bij te wonen. Die politie 'arresteerde', aldus J. M. Pluvier,

XC'leden van de Par/indo en de PNI-Baroe als zij met meer dan twee bijeen waren; zij joeg vergaderingen van j eugd- en vrouwenverenigingen uiteen op vermoeden dat een dier partijen er achter zat; zij deed huiszoekingen; kortom: een normaal verenigingsleven was niet meer mogelijk."

XCOndergronds trachtte de kleine PNI-Baroe haar activiteit voort te zetten - nog in de herfst van '37 en in die van '39 (tijdens van Starken-. borghs bewind dus) werden bestuursleden gearresteerd en naar BovenDigoel gedeporteerd. De zoveel grotere Par/indo gaf eind '34 het beginsel van de non-coöperatie op maar kon zich op die nieuwe grondslag niet opnieuwontplooien - in november' 36 besloot zij zichzelf te ontbinden.

XCDe jarentot '34 zijn de jaren geweest waarin, ziet men naar Indië als geheel, in het inheemse politieke leven de toon werd aangegeven door de drie groeperingen die op de basis van de non-coöperatie stonden: eerst devervolgens deen deAan alle drie werd door het gouvernement het voortbestaan onmogelijk gemaakt. Een Pyrrhusoverwinning!schrijft de Australische historicus John Ingleson, ofof The(de rood-witte vlag en het ofof , J.

'27 1927 1928 M. Pluvier: p. 62.

397 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

'merdekd and the concept of Indonesia was spread through word of mouth by the party-faithful in towns and villages" - trouwens (en gelijk eerder opgemerkt), ook de Taman Siswo-, de Mohammadijah en de overige 'wilde scholen' speelden in dat opzicht een belangrijke rol: er begon een nationalistisch-gezinde jeugd op te groeien welker opvattingen en dadendrang een toenemende druk gingen uitoefenen op de ouderen.

XCEn er moet nog een belangrijk gevolg worden vermeld dat uit de gebeurtenissen van '27 tot '34 was voortgevloeid: de Indonesische nationalistische beweging ('beweging' in de ruimste zin des woords genomen)' had een leidersfiguur gekregen, een kristallisatiepunt voor alle Messiaanse aspiraties: Soekarno. Niet met de inheemse bestuurders, niet met de regenten en andere volkshoofden werd door velen de toekomst geassocieerd, maar met hèm, de banneling eerst op Flores en vervolgens in Benkoelen.

XCMidden augustus '36 kwam de Jonge in conferentie bijeen met de hoofden van het Nederlands en van het inheems bestuur op Java: drie gouverneurs, alle residenten en alle regenten. 'Over de politieke toestand heeft de Landvoogd', aldus het verslag der conferentie",

'weinig te zeggen. In het algemeen is er reden tot tevredenheid. Al is een kleine opleving van onrust hier en daar te verwachten ... , waakzaamheid en zo nodig beraden en rustig ingrijpen zullen dit zonder twijfel kunnen beheersen. Als hij terugziet op de afgelopen vijf jaar, is Zijne Excellentie eigenlijk verbaasd over het weinige dat nodig is geweest om orde en rust te handhaven. Maar wanneer hij Zich dan bepaalt tot het heden en Zich realiseert dat hij Zich temidden van het gehele regentencorps bevindt, verdwijnt deze verbazing. Im mers, dit goede, rustige, geduldige volk, bestuurd door mannen van positie en aanzien als die der regenten, moet in vrede kunnen leven, als men de weinige kwaadwillende elementen slechts weet te beheersen.'

XCEnkele regenten die vervolgens aan het woord kwamen, trokken, elk voor hun ressort, de bodem onder dit optimistisch en zelfingenomen betoog weg. De regent van Bandoeng (West-Java) noemde het wel

XCI John Ingleson: Road to exile, p. 229-31. 2 Tekst in Kwantes, dl. IV, p. 349

398 [PDF]
DE JONGE IS TEVREDEN

'verheugend, dat thans de gevaarlijke, extreem-linkse politieke activiteit aan banden is gelegd', maar, waarschuwde hij, 'het aantal personen in de verschillende lagen der inheemse samenleving, dat zogenaamd 'bewust' wordt, neemt vrij snel toe.' De regent van Magelang (Midden-Java) merkte op dat 'de voormannen der politieke bewegingen' wel degelijk actief waren gebleven en 'door fusie een krachtiger eenheid' trachtten te vormen. 'Ook de vak- en godsdienstige verenigingen mengen zich meer en meer in de politieke vraagstukken', en hij meende 'er op te moeten wijzen dat, hoezeer de doelstellingen der verschillende verenigingen uiteenlopen, bij alle een streven in één richting te onderkennen valt, namelijk naar het Indonesia Merdeka ... De regering vertrouwe niet teveel op de huidige rust, die zou kunnen blijken 'de stilte voor de storm' te zijn.' De regent van Blitar (Oost-Java) tenslotte, noemde 'de politieke toestand in zijn ressort ... in wezen niet zo rooskleurig. Ex-communisten voeren overal een ondergrondse actie ... In het Blitar'se bestaan ook verschillende soorten van de Ratoe Adi/-beweging ... Omverwerping van het bestaande gezag (ligt) in de beginselen opgesloten.'

XCVoor elk van de drie provincies van Java sprak dus slechts één regent. Dat zal wel op een onderlinge afspraak berust hebben. De adat schreef gereserveerdheid voor iI1het uiten van kritiek op wat superieuren hadden betoogd. Hier had de Toean Besar getuigenis afgelegd van grote tevredenheid - de regenten lieten het bij drie in hoffelijke termen vervatte terechtwijzingen.

XCVier weken later, 17 september '36, droeg de Jonge zijn functie over aan de man die zou blijken de laatste gouverneur-generaal van Nederlands-Indië te zijn.'

Van Starkenborgh

XC

XCWij hebben in dit en in het vorige hoofdstuk maar kort stilgestaan bij de eerste vijf gouverneurs-generaal die met het geleidelijk ontwakend Indonesië te maken kregen: Idenburg, van Limburg Stirum, Fock, de Graeff en de Jonge - over van Starkenborgh willen wij uitgebreider zijn, aangezien wij over hem zoveel meer te schrijven krijgen.

t In de periode september '45-december '49 heeft Nederland verschillende hoogste vertegenwoordigers in Nederlands-Indië gehad, maar geen hunner droeg de titel van gouverneur-generaal.

399 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCJhr. mr. Alidius Warmoldus Lambertus Tjarda van Starkenborgh Stachouwer was, toen hij op 17 september 1936 als gouverneur-generaal geïnstalleerd werd, acht-en-veertig: een man in de volle kracht van zijn jaren.

XCToen hij in 1888 in de stad Groningen werd geboren (zijn vader en moeder stamden beiden uit oude Groninger geslachten) was zijn vader er notaris: een zeer preciese, strikt denkende, buitengewoon arbeidzame man ('als we met vakantie waren', aldus zijn zoon, 'zei hij al na een dag oftien: hè, ik wou dat ik weer aan het werk was"), liberaal van overtuiging, afkerig van partijpolitiek; hij werd later burgemeester van de stad -, nog later commissaris van de koningin in de provincie Groningen. Van de moeder ging op de zoon, zo meende hij zelf, een nog grotere invloed uit dan van de vader: ze was een opvallend wilskrachtige vrouw, gedomineerd door het begrip plicht dat ze haar twee kinderen (een zoon, een dochter) voortdurend inscherpte (' 'plicht' was het woord dat we thuis het meest hoorden."), Zelfstandig denken werd in dit liberale milieu aangemoedigd. De jonge van Starkenborgh kwam omstreeks zijn zeventiende jaar (hij legde toen van de vijfde klas van het gymnasium uit met succes het staatsexamen af dat hem toegang gaf tot de universiteit) tot de conclusie dat hij na zijn catechisatie niet bereid was, kerkelijk lidmaat te worden omdat de afte leggen geloofsbelijdenis hem niets meer zei; hij weigerde, als enige.

XCNa zijn studie in de rechten (tijdens de studie was hij een jaar lang praeses, voorzitter, van het Gronings Studentencorps) promoveerde hij op drie-en-twintigjarige leeftijd. Hij werkte een jaar op een Gronings advocatenkantoor en aanvaardde vervolgens een functie bij Buitenlandse Zaken. Hij was werkzaam in Den Haag, in Brussel, in Washington (waar hij in '15 in het huwelijk trad met de dochter van de Amerikaanse gezant in Brussel), in Parijs, opnieuw in Washington en tenslotte in Berlijn. In '25 werd hij als opvolger van zijn door koningin Wilhelmina warm gewaardeerde vader tot commissaris van de koningin benoemd. Zijn werk bij Buitenlandse Zaken en in de diplomatieke dienst had hem weinig bevredigd - de hoge functie in Groningen beviel hem beter. Toen Ruys de Beerenbrouck hem in de zomer van '29 vroeg, minister van buitenlandse zaken te worden, weigerde hij - de binnenlandse politiek met al haar nerveuze beslommeringen en partijgewoel (zelf was hij bij geen enkele partij aangesloten), het contact ook met het parlement dat hem veelal tot snelle, geïmproviseerde reacties zou nopen, trokken hem

XC1 Van Starkenborgh, 23 okt. 19 6 1. 2 A.v.

400 [PDF]
VAN STARKENBORGHS CARRIÈRE

niet in het minst aan en bovendien zou het derde kabinet-Ruys zich laten leiden door, aldus het program, 'christelijke beginselen', 'mijn vrienden' (weinige - daarvoor had hij teveel rondgezwalkt) 'zouden er niets van begrepen hebben als ik zo iets zou onderschrijven."

XCAcht-en-een-half jaar leidde hij het Gronings provinciaal bestuur. Hij ontpopte zich als een verstandig regent. In '33 werd hem een nieuwe functie in de buitenlandse dienst aangeboden, een belangrijke: gezant te Brussel. Hij accepteerde en verwachtte nadien dat hij in die dienst zijn loopbaan zou voortzetten en voltooien.

XCMaar het liep anders. In de lente van '36 drong het gerucht tot hem door dat Colijn, minister van koloniën, overwoog hem als gouverneurgeneraal van N ederlands- Indië voor te dragen. Noch hij, noch zij n vrouw (alle belangrijke aangelegenheden placht hij met haar te bespreken) was daar erg enthousiast over; hij sprak met haar af dat hij zou afwachten wat verder zou geschieden en dan zou doen wat de plicht voorschreef. Inderdaad, er kwam een uitnodiging voor een gesprek met Colijn. Het duurde maar kort. Of voor van Starkenborgh de handhaving van het Nederlands gezag voorop stond, behoefde Colijn niet te vragen - dat sprak vanzelf. Wel kwam de positie van zending en missie ter sprake: Colijn zei dat de opvattingen van de liberale, niet-Christelijke candidaat, naar hij aannam, wel van de zijne verschilden, maar de anti-revolutionaire staatsman verwachtte ook op dat gebied geen moeilijkheden. De benoeming werd een feit - benoeming van een gouverneur-generaal die in het ouderlijk huis haast nooit over Indië had horen praten ('Indië was een belegging in handels- en scheepvaartondernerningen'"), die nooit in Indië was geweest, die vreemd stond tegenover de Indische problematiek en die er zich bovendien niet voor had geïnteresseerd; hij kende ook de Wet op de Indische staatsinrichting niet en hij kreeg, toen hij Nederland verliet, geen instructie mee. 'Ik heb mij niet ongerust gemaakt over al die manco's', zei hij ons vijf-en-twintig jaar later, 'ik zou het allemaal wel bekijken als ik er was."

XCEen map dus met een natuurlijk zelfvertrouwen. Ook een man van, zei van Mook later (en dat had hij beter gezien dan vele anderen), 'een grote, haast dichterlijke gevoeligheid'4 - inderdaad, maar die gevoeligheid mocht niet getoond worden. In zijn optreden toonde van Starkenborgh zich steeds verstandelijk, redelijk, vormelijk en gedistantieerd. 'Het was net', aldus weer van Mook, 'of er een gordijn hing tussen hem en ieder ander mens. Hij was prettig en gemakkelijk in de omgang maar

XCI A.v. 2 A.v. 3 A.v. 4 H. J. van Mook voor Radio Oranje, 6 sept. 1942.

401 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

er was steeds afstand." Die afstand bevorderde de regent van Starkenborgh opzettelijk: zelfs de schijn van amicaliteit moest vermeden worden - hij sprak bijvoorbeeld de directeuren der departementen met wie hij, man voor man, eens per week een bespreking had, nimmer met hun familienaam, laat staan met hun voornaam aan, maar steeds met de aanduiding van hun functie: 'directeur' dus. Trad in zulk een bespreking meningsverschil aan de dag naar aanleiding van een beslissing die hij wilde treffen, dan kon hij het gesprek beëindigen met woorden als: 'Directeur, ik heb met veel aandacht naar uw argumenten geluisterd, maar het spijt mij: u hebt mij niet kunnen overtuigen. Ik handhaaf mijn beslissing en vertrouw dat u die zult uitvoeren."

XCAls onbekende in Indië aangekomen (hij was er bij aankomst verbaasd over de omvang van het gouvernementeel apparaat) en daar niet zonder wantrouwen begroet, wist hij spoedig zijn gezag erkend te krijgen door allen die ambtelijk met hem te maken kregen. Hij werkte hard en met grote regelmaat en zorgvuldigheid. Hij wekte eerbied, meer eerbied evenwel dan aanhankelijkheid; daar was hij te gereserveerd, te uiterlijkkoel voor.

XCWat was zijn kijk op de Indische samenleving en hoe zag hij Indië's toekomst?

XCHij raakte vrij spoedig van twee dingen overtuigd: dat Indië een aanzienlijk zelfstandiger plaats moest krijgen binnen het koninkrijk en dat de inheemsen vooreerst niet in staat waren, Indië op een verantwoorde wijze te besturen. Het een hing met het ander samen. Hij raakte namelijk onder de bekoring van het denkbeeld (een projectie van de wensen van de Nederlandse en de Indisch-Nederlandse bevolkingsgroepen, verkondigd ook door de mannen van De Stuw) dat Indië een typisch, misschien wel uniek conglomeraat was van vijf bevolkingsgroepen: inheemsen, Nederlanders, Indische Nederlanders, Chinezen en Arabieren. Daarom was Indië voor hem 'Indië' en niet 'Indonesië'. Duidelijk drukte hij zich daarover uit in de brief d.d. II oktober '45, kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog dus, waarin hij, uit gevangenschapJ.4

I H. van Maak, 8 nov. 1961. 2 Van Starkenborgh, 23 okt. 1961.

402 [PDF]
VAN STARKENBORGHS OPVATTINGEN

naar Nederland teruggekeerd, aan de minister van overzeese gebiedsdelen in het kabinet-Schermerhorn, prof. dr. J. H. A. Logemann, berichtte waarom hij weigerde, de uitoefening van zijn functie te hervatten; hij had o.m. bedenking tegen de door Logemann gebezigde term 'Indonesië', 'die', aldus van Starkenborgh,

XC'de gedachte wekt en (naar nationalistische wensen) ook de bedoeling heeft te wekken als zou het aldus aangeduide gebied bepaaldelijk der Indonesiërs zijn, en niet (gelijk ik Nederlands-Indië zou willen beschouwd en bestuurd zien) het gebied van de verscheidenheid van mensensoorten, Indonesiërs, Europeanen, Chinezen en Arabieren, die daar leven en werken en wier betekenis in de veelgelaagde maatschappij er verre van is alleen door de talrijkheid van iedere groep te worden bepaald."

XCZijn opvatting dat Indië niet 'bepaaldelijk der Indonesiërs' was (een opvatting die men, gegeven het feit dat de Indonesiërs in Indië 97 % van de bevolking vormden, irreëel moet noemen) hing samen met zijn overtuiging, 'dat', verklaarde hij in '48 aan de Enquêtecommissie, 'de grote massa van de bevolking los stond van de [nationalistische Jleiders en van de eisen van de leiders', en dat die leiders bovendien (hij bedoelde zowel de coöperatoren als de non-coöperatoren)

XC'met leuzen (werkten) waarvan zij de betekenis nauwelijks begrepen. Zij konden, op weinigen na, niet anders zijn dan mannen met beperkte visie en ervaring. Zij waren veelalontworteld aan eigen maatschappij, adat en godsdienst: mensen die in de wereld stonden zonder natuurlijke gewoonten en denkwijzen, typen van intellectuelen die alle kanten uit konden."

XCOok zag hij de inheemse samenleving als te zwak om voldoende krachten voort te brengen voor een deugdelijk democratisch bestuur:

XC'Er was in Indië niet één, maar dan ook niet één inheems groot zakenman, geen enkele grote inheemse bank, exporthuis of cultuuronderneming ... Er werd hard gewerkt tot bevordering van kleinindustrie, alsmede van de landbouw, ook van coöperaties, alles om de bevolking te brengen tot een hoger niveau en tot ruimere levensopvattingen, opdat zich een maatschappelijke laag zou kunnen

XC, Brief, II okt. 1945, van van Starkenborgh aan Logemann in: (Min. van Onderwijs en Wetenschappen, Rijks Geschiedkundige Publicaties, Kleine Serie, 36) Officiële bescheiden betr. de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-195°, uitgegeven door dr. S. L. van der Wal, dl. I (1971), p. 319-20. 2 Getuige van Starkenborgh: Enq., punt n, ongepubliceerde verhoren, vraagno.

403 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

vormen die als het ware de humuslaag zou zijn waarin degelijke politici wortel zouden kunnen schieten, en om weg te komen van de loshangende, ontwortelde nationalistische politici waarmee wij te doen hadden .

XC. . . Ik geef u de verzekering dat ik, van het ogenblik dat ik wat was ingewerkt, ernstig heb nagegaan, als er belangrijke ambten waren te vergeven, of ik ze niet kon geven aan inheemsen, maar teleurstellend vaak kreeg ik ten antwoord dat er eenvoudig geen goede inheemse candidaten te vinden waren."

XCBij het eerste citaat tekenen wij aan dat, al was het waar dat slechts een kleine minderheid van de bevolking zich duidelijk achter de nationalistische parolen had geschaard, die minderheid, waartoe alle ontwikkelden en vooral talloze jongeren behoorden, uitdrukking gaf aan wat in veel breder kringen was gaan leven; voorts, dat tot de nationalistische leiders figuren als Hatta en Sjahrir behoorden, wier visie (men denke aan wat Sjahrir in '38 op schrift stelde) heel wat reëler was dan die van nagenoeg alle Nederlanders, en dat men hen, Soekarno en vele anderen die zich tegen het Nederlands gezag keerden, bezwaarlijk kon aanduiden als 'mensen die in de wereld stonden zonder natuurlijke gewoonten en denkwijzen' (in dat opzicht kwam van Starkenborghs visie overeen met die van de regenten en andere volkshoofden). Bij het tweede citaat merken wij op dat juist de aanwezigheid van het Europese bedrijfsleven en vooral de prominente positie die de Indische Chinezen in de samenleving hadden kunnen opbouwen, de vorming van wat van Starkenborgh de inheemse 'humuslaag' noemde, hadden bemoeilijkt.

XCHoe dat alles zij, invoering van een democratisch, op algemeen kiesrecht gebaseerd bestel, wees hij af. Men 'moet', verklaarde hij in '48,

XC'nooit vergeten dat de scheidingen tussen de bevolkingsgroepen in Indië, op verschillend plan, langs dezelfde lijnen liepen. Het was de Europeaan die rijk was, en de Indonesiër die arm was; de een was Christen en de ander Mohammedaan; de een was blank en de ander was geel.' Ieder van deze drie tegenstellingen afzonderlijk is meestal moeilijk te verwerken. Als men een gemeenschap heeft, waar de scheidingslijnen in de drie opzichten samenvallen, en bedenkt hoe weinig de inheemse gemeenschap in staat was, zich in te denken in het enorme belang van de positie en werkzaamheid der Europeanen voor Indië, ... hoe zij als het ware het gist waren waardoor het maatschappelijk deeg moest rijzen, dan zult u voelen dat men niet een volksregering kan invoeren waar de massa telt."

XC1 Av., 28 979. 2 Wij lezen liever: bruin. 3

404 [PDF]
VAN STARKENBORGHS OPVATTINGEN

XCOp de Jonge had van Starkenborgh vóór dat hij de tijdelijkheid van het Nederlands regime terdege besefte. 'Ik heb', zei hij ons in ' 57, 'al kort na aankomst in Indië beseft dat wij natuurlijk Indië niet altijd zouden kunnen behouden. Wij moesten daar het intellect verder tot ontwikkeling brengen en dan zouden wij, als alles goed ging, een bepaald verbond kunnen handhaven", 'de behoefte om (Indië) voor te bereiden op een later zelfstandig-worden, was dringend" - en daarbij wijzen wij er op dat, los nog van de vraag of daartoe voldoende wil aanwezig was, Nederland, zoals in de paragraaf 'Onderwijs' van hoofdstuk 4 bleek, de krachten niet had om het Indonesisch intellect in een aanvaardbaar tempo op dat zelfstandig-worden voor te bereiden.

XCHet gevolg van de visie die zich bij de nieuwe landvoogd ontwikkelde, was dat hij tot het vaste besluit kwam om in geen enkelopzicht aan het Indonesisch streven naar onafhankelijkheid tegemoet te komen. Het gebeuren met de toezeggingen die van Limburg Stirum eind '18 had laten doen, stond hem daarbij als waarschuwend voorbeeld voor ogen: zij hadden hoge verwachtingen gewekt die, toen zij gelogenstraft waren, twijfel hadden gewekt aan Nederlands integriteit. 'Als u denkt', zei hij in '48 aan de Enquêtecommissie,

XC'aan een eenheid van zienswijze van het begin van mijn ambtsperiode en later, ... (moet) u in aanmerking nemen dat zij goeddeels was ... beheerst door mijn vaste overtuiging van de onrijpheid van de Indische gemeenschap om zichzelf te besturen en van de onwenselijkheid ... om nog meer spanning in die gemeenschap te brengen door het ontwikkelen van grote toekomstplannen."

XCOver 'grote toekomstplannen' moest dus worden gezwegen; dat was een politiek van immobilisme, opgezet en volgehouden met de bedoeling niet om Indonesië's belangen te schaden maar om ze juist te bevorderen - een politiek evenwel die, gezien wat zich sinds de opkomst van de Sarekat Islam in Indië had afgespeeld en wat bezig was zich af te spelen in gebieden als Brits-Indië, Birma en de Philippijnen, gedoemd was te mislukken. Van Starkenborgh was niet de eerste die voor Indië een verstandige, ja een wijze voogd wilde zijn; het is de tragiekvan de laatste gouverneur-generaal geweest dat de periode van voogdij, d.w.z. van het Europees kolonialisme, snel ten einde liep, sneller in elk geval dan door hem, die op zichzelf de tijdelijkheid van die periode heel wel besefte,

XC1 Van Starkenborgh, 28 febr. I957. ongepublic. verhoren, vraagno. 28973. 2 Getuige van Starkenborgh, Enq., punt n,

405 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

was voorzien.' Kan men hem ongelijk geven in zijn door verantwoordelijkheidsgevoel en Europese opvattingen bepaalde visie op het politiekonrijpe karakter van de inheemse samenleving? Neen, maar die visie werd irrelevant: een Indonesische elite wilde zèlf de archipel gaan besturen. Hoe had Quezon, de Soekarno van de Philippijnen, het ook weer uitgedrukt? 'We would rather be governed like hell and do it ourselves than like heaven and have it done fay us.'

XCHad die Indonesische elite in openheid kunnen spreken en kunnen tonen hoe groot haar aanhang was geworden, misschien zou van Starkenborgh zijn visie hebben gecorrigeerd. Die elite was evenwelonder het bewind van zijn voorganger de Jonge monddood gemaakt, als gevolg waarvan het inheemse deel van de samenleving een beeld van uiterlijke rust was gaan vertonen. Dat beeld wàs bedriegelijk en blééfbedriegelijk. Dat bleef het, mede omdat van Starkenborgh zich niet genoopt voelde, wijziging te brengen in het systeem van repressie dat onder de Jonge was voltooid - hij trof dat systeem bij aankomst in Indië aan en, vrezend dat elke verzachting van dwangmaatregelen tot hernieuwde agitatie zou leiden, handhaafde het, zulks met inbegrip van het instituut dat de meest extreme

1 In de toespraak die hij in 1957 hield na de ontvangst van een eredoctoraat in de letteren en wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit te Groningen, zei hij terzake: 'Wie zich rekenschap gaf van de uitgestrektheid en rijkdom van Indië, de talrijkheid van zijn bevolking, zijn groeiende betekenis voor de wereld daarbuiten, ook van de mengeling van idealen en zelfzucht, die het staatkundig gebeuren mede bepalen, moest inzien dat Indië niet voor onbeperkte duur onder Nederlands voogdij zou staan. Bereikbaar scheen te kunnen zijn het behoud van economische en culturele, misschien ook politieke betrekkingen tussen gelijke partners, (wij cursiveren) 'verenigd in één Rijk. Maar dan zou het ook het belang van beiden zijn de overgang naar zelfstandigheid zo snel mogelijk en met zo weinig mogelijk schokken te verwezen lijken.' Hij was, zette hij verder uiteen, voorstander geworden van een beëindiging van Indië's 'rechtstreekse afhankelijkheid van het Moederland Daarentegen leek het mij niet mogelijk, de bestuurlijke en maatschappelijke achteruitgang te aanvaarden waartoe een bewind, uitsluitend steunend op uit het land zelf voortgekomen organen, onherroepelijk voeren zou. Voor langere tijd leek een gouverneur-generaalonmisbaar voor het waarborgen van deugdelijk en voor alle bevolkingsgroepen rechtvaardig beheer.' ((Rijksuniversiteit Groningen) (1957), p. 36-37, 39)

406 [PDF]
VAN STARKENBORGH EN BOVEN-DIGOEL

vorm van repressie was: het deporteren naar Boven-Digoel. Wel wierp hij in '37 aan de hand van voorstellen van een gouvernementscommissie die in '3 I was ingesteld, in '33 had gerapporteerd en welker rapport sindsdien door allerlei adviserende instanties was bezien, in zijn correspondentie met Colijns opvolger als minister van koloniën, Welter, de vraag op ofharde straffen als verbanning wellicht voorwaardelijk konden worden opgelegd (het zou dan tot minder verbanningen komen) of voorwaardelijk konden worden opgeheven (er zouden dan onmiddellijk meer gedeporteerden uit Boven-Digoel worden vrijgelaten). Een voorwaardelijke toepassing van de exorbitante rechten vergde evenwel wijziging van de Wet op de Indische staatsinrichting en tegen zulk een debat had Welter, die er op zichzelfvoorstander van was, Boven-Digoel, aldus een notitie van zijn hand, 'zo spoedig mogelijk te liquideren", grote bezwaren. Naast een kanttekening van een van zijn hoofdambtenaren: 'rn.i. zou van zo'n debat niets dan misère te verwachten zijn', schreefhij 'acc."

XCDe exorbitante rechten werden dus in hun oorspronkelijke vorm gehandhaafd en Boven-Digoel bleefb~staan, zij het dat van Starkenborgh slechts weinigen daarheen deporteerde; van de ruim vierhonderd gedeporteerden die er bij de aanvaarding van zijn gouverneur-generaalschap waren, liet hij ca. honderdtwintig vrij: niet velen, wanneer men in het oog houdt dat bij de aanvaarding van zijn ambt het eerder vermelde onderzoek van de justitie had aangetoond dat van de ruim achthonderd eerder vrijgelatenen meer dan zevenhonderdvijftig na hun vrijlating geen enkele aanleiding hadden gegeven tot klachten.

XCWij schreven dat van Starkenborghs besluit om het ontwerpen van 'grote toekomstplannen' na te laten, voortvloeide uit zijn visie op het politiekonrijpe karakter van het inheemse bevolkingsdeel. Een tweede factor was dat de Europese bevolkingsgroep, welker steun hem onontbeerlijk was, in overgrote meerderheid niets voelde voor een beleid dat het einde van Nederlands overheersende rol kon inluiden. Daarnaast was er nog een derde, in wezen nog belangrijker factor die hem tot terughoudendheid noopte: de stemming in het moederland. Ook in dat opzicht spiegelde

XCI Notitie, 23 dec. I937, van Welter in Kwantes, dl. IV, p. 474. 2 A.v., p.

407 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

hij zich aan het gebeuren van eind '18, toen van Limburg Stirum had laten verklaren dat de Volksraad 'een integrerend deel van de regering' zou worden 'met daadwerkelijke medezeggenschap in en controle op het bestuur', en daarmee een politieke cheque had uitgeschreven die door Nederland niet was gehonoreerd. En dáár, niet in Indië, lag het centrum van de macht: regering en Staten-Generaal waren het opperbestuur.

XCWat was dan de visie van de Nederlandse publieke opinie op Nederlands plaats en taak in de Indische archipel, wat de visie van de belangrijkste politieke partijen, wat de visie van de regering: de elkaar opvolgende kabinetten en die ene constante figuur in het staatsbestel, koningin Wilhelmina?

Nederlands kijle op Indië

XC

XC'Kan men zeggen', aldus de vraag die wij al in Voorspel stelden.', 'dat Nederlands-Indië voor Nederland veel betekende?'

XC'Economisch, ja', schreven wij toen, er o.m. op wijzend dat, naar schatting, een zevende van het nationaal inkomen direct of indirect uit Indië afkomstig was en dat de directe en indirecte werkverruiming, door Indië in Nederland teweeggebracht, voor '38 op ca. honderdduizend arbeidskrachten gesteld kon worden - dat was ca. 3 % van alle arbeidskrachten in het land." 'Maar psychologisch? Welke plaats nam dat verre eilandenrijk in het voelen en denken van de Nederlanders in?' Wij merkten in het eerste deel van ons werk op dat men hier moeilijk over kan generaliseren: onderzoekingen van de publieke opinie vonden voor '45 in ons land niet plaats en het antwoord dat wij in '69 op de vraag naar de psychologische betekenis van Indië gaven, miste dus een deugdelijke statistische basis. Toch willen wij het hier herhalen.

XC'Indië wàs er. Men leerde er van op school. Nagenoeg elke stad had zijn 'Indische buurt'. Tallozen hadden familieleden of vrienden in Indië. In kerkelijke kringen herinnerden de collectes er aan die voor zending en missie gehouden werden.' Indië was een integraal deel van het

1 In de paragraaf 'Nederland en Indië' van hoofdstuk 7: "De Zeven Provinciën" 2 Lette men alleen op diegenen die voortgezet onderwijs hadden genoten, dan lag het percentage aanzienlijk hoger. 3 Hier hadden wij in meer over dienen te schrijven. Zending en missie werden door velen als een heilige plicht beschouwd

408 [PDF]
INDIË'S BETEKENIS VOOR NEDERLAND

historisch milieu waarin men opgroeide: een milieu dat in rustige tijden in de regel door de meeste mensen als een soort natuurverschijnsel aanvaard wordt zonder dat zij behoefte hebben, het ingrijpend te wijzigen. De Compagnie had Indië ontsloten, Jan Pieterszoon Co en Batavia gesticht, generaal van Heutsz Atjeh bedwongen, de mailschepen van de Rotterdamse Lloyd en de Maatschappij Nederland verbonden Rotterdam en Amsterdam met Tandjong Priok, de KLM vloog op Indië - deze en dergelijke noties en werkelijkheden vormden een complex dat het gevoel van nationale eigenwaarde streelde en in elk geval de doorsnee-Nederlander, toch al afkerig van radicaal ingrijpen, huiverig maakte van verbreking van de band tussen Nederland en Indië of van stappen die daartoe spoedig moesten of konden leiden.'

XCEen systematisch onderzoek naar de evolutie van de denkbeelden ten aanzien van Indië, die na 1870 of na 190I (het jaar van .de verkondiging van de ethische politiek) in de pers werden geuit, heeft nimmer plaatsgevonden en ook een kritische analyse van de berichtgeving over Indië in die perioden (alle vooraanstaande dagbladen hadden een eigen correspondent in Indië) ontbreekt. Wij kunnen niet meer doen dan de beschikbare gegevens vermelden, zulks met gebruikmaking van de algemene indrukken die wij als in 1914 geboren tijdgenoot en tijdens ons onderzoek, na '55 dus, opdeden.

XCHet komt ons dan voor dat een helder besef van de tijdelijkheid van het Nederlandse koloniale regime en een in beginsel kritische instelling jegens zulk een regime slechts bij de Nederlandse politieke linkerzijde leefden en, dàt vooral, bléven leven. Aan wat in de negentiende eeuw aan kritiek op dat regime gepubliceerd was, werd niet veel aandacht meer besteed maar één boek was er dat, veel gelezen ook door anderen, toch vooral in linkse kringen telkens nieuwe lezers vond: Multatuli's Max Havelaar= en dan maakte toch steeds zijn beschrijving van wat in Lebak was gebeurd, de diepste indruk: zijn aanklacht tegen de machtswillekeur van het inheems bestuur die tegelijk een aanklacht was tegen het Nederlands gezag dat corrupte regenten in bescherming nam. Welk jong hart bleef ongevoelig voor het lot van Saïdjah die de dood zocht 'in een dorp dat pas veroverd was door het Nederlandse leger en dus in brand stond'? Dat in het 'prachtig rijk van Insulinde dat zich daar slingert om de evenaar als een gordel van smaragd', 'dertig millioenen onderdanen worden

XCen dezulken leefden in hoge mate mee met de naar Indië vertrokken zendelingen en missionarissen. Van die laatsten werden regelmatig brieven in kerkelijke weekbladen opgenomen en als zij met verlof in Nederland

409 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

mishandeld en uitgezogen' - het waren formuleringen die zich diep in de geest prentten van wie de wilopbracht, de koloniale geschiedenis te zien door de ogen van de overheersten.

XCBesef van de tijdelijkheid van het koloniaal regime lag ook aan de ethische politiek ten grondslag: hij die, als Kuyper, van Nederlands taak als voogd sprak, erkende dat het moment zou komen waarop het voogdijkind op eigen benen zou staan. Dat werd overigens beschouwd als een gebeuren dat in een vage toekomst lag. Colijn evenwel, tussen de twee wereldoorlogen de dominerende figuur in de Anti-Revolutionaire Partij, nam het begrip 'voogdij' nimmer in de mond - in die periode raakte bij de confessionele partijen: de ARP, de Christelijk-Historische Unie en de Rooms-Katholieke Staatspartij alsmede bij de liberale partij het voogdij-, d.w.z. het tijdelijkheidsbegrip, meer en meer op de achtergrond; in de jaren '20 bleef evenwel de Vrijzinnig-Democratische Bond, sterk beïnvloed door de ideologie van Leidse hoogleraren als Snouck Hurgronje en van Vollenhoven, het naar voren schuiven en dat deden zowel in de jaren '20 als in de jaren '30 de uitgesproken linkse partijen: de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (de SDAP), de Communistische Partij Holland, later Nederland (de CPN), alsmede de in '29 door Sneevliet opgerichte Revolutionair-Socialistische Partij (de RSP) en de in '32 opgerichte Onafhankelijk Socialistische Partij (de OSP), welke twee laatste in '35 hun (zwakke) krachten bundelden in de RevolutionairSocialistische Arbeiderspartij (de RSAP).

XCRSP, OSP en RSAP stonden op het standpunt dat de band tussen Nederland en Indië onmiddellijk verbroken motst worden. Van deze drie kleine partijen was de OSP de enige die in directe verbinding stond met Indonesische nationalisten - wij gaven reeds weer dat zij eind '32 haar best deed, Hatta, toenmaals voorzitter van de PNI-Baroe, op haar lijst van candidaten voor de Tweede Kamer te krijgen. Van belang was ook nog dat Hatta's voorganger Sjahrir, toen hij in Amsterdam rechten studeerde, bij een van de oprichters van de OSP, Sal Tas, had ingewoond' waar hij veelvuldig contact had gehad met een tweede oprichter, Jacques de Kadt - de denkbeelden die bij Hatta en Sjahrir in hun ballingschap op Banda gingen leven (dat Duitsland en Italië een toenemend gevaar gingen vormen voor de democratie in de gehele wereld en dat de Indonesische nationalistische beweging rekening moest gaan houden zowel met de algemene bedreiging van de demoeratie als met het

XCI Diens eerste echtgenote werd, toen zij zich naar Indië begaf om met Sjahrir in het huwelijk te treden, niet tot het land toegelaten en naar Nederland teruggezonden. 4

410 [PDF]
DE LINKS-SOCIALISTEN EN INDIË

zuidwaarts oprukken van een imperialistisch Japan), liepen parallel aan die welke de Kadt en Tas aan het einde van de jaren '30 in hun (weinig gelezen) tijdschrift De Nieuu/e Kern gingen verkondigen.

XCOver de CPN, de roerigste linkse partij, en de SDAP, de grootste, willen wij uitgebreider zijn.'

XCZoals wij al in hoofdstuk 3 vermeldden, behoorde in I894 tot de oprichters van de SDAP de uit Indië gerepatrieerde oud-gouvernementsingenieur H. H. van Kol. Hij werd de Indische specialist van de jonge partij. Onder een pseudoniem schreef hij in '96 een brochure waaruit bleek dat hij, ondanks scherpe kritiek op Indische toestanden, een voorstander was van handhaving van het Nederlandse gezag:

XC'Multatuli's in vertrouwelijk gesprek geuite wens: de Hollanders eruit, zouden we diep betreuren. Want alliet en laat het Hollands bestuur veel te wensen over, al hebben wij het rechtvaardig vonnis uitgesproken over ons Hollands wanbeheer en ons vaak geschaamd tot het blanke ras te behoren, één feit is onloochenbaar en dat is: dat het slechtste Hollandse bestuur beter is dan het beste Inlandse dat wij kennen.' 2

XCOok tegenover een latere beëindiging van het koloniale regime stond hij ambivalent: aan de ene kant noemde hij het 'plicht, de inlander door wijze en onbaatzuchtige voogdij op (te) voeden tot zelfbestuur' en te brengen tot 'het uur zijner volledige autonomic' (aldus het in I90I door hem geschreven 'ontwerpprogram voor de koloniale politiek'), maar aan de andere kant meende hij dat werkloosheid en armoede in het moederland in belangrijke mate zouden toenemen indien Indië, als uitvloeisel van die 'volledige autonomie, de band met Nederland zou doorsnijden. In I902 maakte hij een lange rondreis door Indië. Hij bezocht ook Atjeh; in 1898 had hij 'het annexatie-fanatisme' gehekeld dat tot de AtjehJ. 4

1 Wij gebruiken o.m. de gegevens van Erik Hensen in zijn studie (opgenomen in dl. I, pag. 214-25), alsmede die van Morriën in zijn studie 2 Aangehaald in Paul van 't Veer: p.228.

411 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

oorlogen had geleid, nu, rondgeleid door de adjudant van van Heutsz, Colijn, kwam hij tot een diametraal tegengestelde opinie: 'er is', schreef r hij in zijn reisverslag, 'daarginds wat groots, wat edels te verrichten.' 1 Die verrichtingen wilde hij overigens beperken tot Java en Sumatra; hij meende dat het de kracht van Nederland te boven zou gaan om ook gebieden als Borneo, Celebes en de rest van de Grote Oost tot ontwikkeling te brengen en bepleitte in 1903 in de Tweede Kamer dat Nederland die gebieden geheel of gedeeltelijk zou verkopen aan andere mogendheden. Dat was een (wel heel merkwaardig!) denkbeeld dat in die tijd vooral steun vond bij de linkervleugel van de SDAP waaruit zich later de (marxistische) Sociaal-Democratische Partij zou ontwikkelen.

XCDe socialistische Tweede Internationale besprak het koloniale vraagstuk voor het eerst in 1907 tijdens haar congres te Stuttgart. Een commissie, waar van Kol lid van was, stelde er voor dat het congres zou uitspreken geen bezwaar te hebben tegen het bestaan van koloniën maar daaraan de eis zou verbinden dat koloniale mogendheden hun beleid zouden richten op de economische en sociale verheffing van die gebieden. Dit was het congres niet vooruitstrevend genoeg: het voorstel werd verworpen - de inwendig verdeelde SDAP-delegatie nam niet deel aan de stemming. Van Kol, die opnieuw zijn opinie had gewijzigd, was in die tijd tot de conclusie gekomen dat het behoud van Nederlands-Indië geen nationaal Nederlands belang was maar louter een belang van de Nederlandse kapitalisten. Die conclusie werd in 1912 door het toen gehouden jaarlijkse congres van de SDAP aanvaard; zij betekende overigens niet dat de partij op welke wijze ook ging ijveren voor een onafhankelijk Indië.

XCIn de jaren die volgden, eiste de SDAP in het parlement herhaaldelijk dat het Nederlands-Indisch gouvernement zich in zijn beleid zou losmaken van de belangen der grote Westerse ondernemingen (het was op háár initiatief dat de Tweede Kamer zich uitsprak tegen het verlenen van de Djambi-concessie aan de Koninklijke/Shell-groep) - óók kwam het veelvuldig voor dat de partij de in Indië gevoerde repressie-politiek en de handhaving van de poenale sanctie-regeling veroordeelde, en bij processen als tegen Hatta in Nederland en Soekarno in Indië gevoerd, schaarde zij zich achter deze Indonesische voormannen. Bij haar beleid hield zij rekening met de inzichten van de Indische Sociaal-Democratische Partij; een van de oprichters van die ISDP, ir. Ch. G. Cramer, die

I Aangehaald door S. L. van der Wal in dl. I, p. 205.

412 [PDF]
DE SDAP EN INDIË

van '18 tot '23 lid van de Volksraad was geweest, werd in '25 een van de vertegenwoordigers van de SDAP in de Tweede Kamer en was daar tot '37 haar woordvoerder, telkens wanneer Indische aangelegenheden aan de orde kwamen.

XCIn '29 werd voor de SDAP door een commissie die met de ISDP overleg had gepleegd (lid van die commissie was o.m. de jeugdige Menadonees L. N. Palar'), een ontwerp-koloniaal beginselprogram opgesteld; het werd begin '30 op een speciaal daartoe belegd Koloniaal Congres behandeld. Het ontwerp verwierp het denkbeeld dat Indonesië op korte termijn onafhankelijk moest worden. 'Geen van de groepen', aldus het ontwerp,

XC'welke de leuze 'vrijheid voor Indonesië, nu!' aanheffen, kunnen waarlijk geloven in de mogelijkheid, haar te zien verwezenlijkt. Met de aanvaarding van deze leuze zou onze partij zich wellicht de politieke sympathie van sommige groepen Indonesiërs kunnen verwerven, maar tevens zich in een gevaarlijk kansspel begeven tot eigen teleurstelling èn die der overheersten. Tot voldoening slechts van haar felste tegenstanders.' 2

XCDe linkervleugel verwierp die argumentatie en eiste dat het vast te stellen beginselprogram wèl voor de spoedige onafhankelijkheid van Indonesië zou opkomen. Het partijbestuur noemde dat onaanvaardbaar en zijn voornaamste woordvoerder, ir. J. w. Albarda, fractieleider in de Tweede Kamer, mat breed de voordelen uit die het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlandse arbeiders aan de economische betrekkingen met Indië ontleenden. 'Men behoeft', zei hij,

XC'maar te denken aan de relaties van de textielindustrie met Indië, dat haar grote afzetgebied is. Verder is er de machine-nijverheid die belangrijke opdrachten voor de suikerindustrie uitvoert. Voorts 'Werkspoor' en de havensteden die vaste stoomvaartlijnen en losse beurtvaart op Indië hebben. Ook het belang van de haven-, magazijnen transportarbeiders is dus met het bezit van Indië nauw verbonden. Men vrage eens aan Drees of de arbeidersklasse van Den Haag iets met Indië te maken heeft.' Dit geldt ook voor vele andere delen des lands. DeJ.4 1

, Palar werd nadien 'koloniaal secretaris' van het NVV, dat in die tijd met de SDAP een politieke eenheid vormde; hij leidde een klein persbureau, dat vooral berichten doorgaf over de ontwikkeling van de Indonesische vakbonden; pas in '39 kreeg hij van het gouvernement verlof, een bezoek aan Indonesië te brengen. 2 1929, p. 906, aangehaald door Morriën: p. 84. 3 Drees was in die tijd wethouder van Den Haag.

413 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

Indische fondsen! brengen koopkracht en bedrijvigheid. Verdwenen deze dingen, dan zou er een economische crisis ontstaan.' 2

XCDe conclusie van dit alarmistisch betoog had kunnen zijn dat Indië, zo ver men vooruit kon zien, deel van het koninkrijk diende te blijven, maar neen: Albarda verklaarde óók te willen streven naar 'Indië's onafhankelijkheid, omdat wij dit grote beginsel hoger stellen dan ons nationaal belang.' 3

XCHet is mogelijk dat de confessionele partijen en de liberale partij met ingenomenheid constateerden dat de SDAP, vertegenwoordigster van bijna een kwart van de kiezers, niet op een onmiddellijke scheiding van Nederland en Indië aandrong, maar die ingenomenheid verdween op slag toen Cramer begin februari '33 als eerste reactie op het bericht omtrent de muiterij aan boord van 'De Zeven Provinciën' zei: 'Het heeft mij verduiveld goed gedaan': en toen Voorwaarts, het sociaal-democratisch dagblad in Rotterdam (centrum van de mariniersopleiding) schreef: 'In het hart van menig marineman die van huis uit roder is dan de landrot, vonkte het even ... Stil stonden de braniekragen en de mariniers voor de plakkaten' (d.w.z. voor de krantencommuniqués), 'lachend in hun vuistje'." Hier spraken de gehele confessionele en de gehele liberale pers schande van. De bestaande politieke tegenstellingen in de Nederlandse samenleving werden verscherpt. De drie-en-twintig doden welke die ene afgeworpen bom gevergd had, versterkten het toch al zo krachtige pacifisme in SDAP-kringen - omgekeerd ging het kabinet-Ruys onmiddellijk maatregelen nemen tegen de linkerzijde. Verboden werd, sociaaldemocratische dagbladen in militaire cantines ter lezing te leggen, het departement van defensie richtte een bureau op om de politieke gezindheid van candidaat-marinepersoneelsleden te onderzoeken, namen en adressen van vooraanstaande communisten (de CPN stond in die tijd op het standpunt 'Indonesië los van Holland, nu!') werden op lijsten geplaatst, de namen en adressen van alle lezers van het communistische dagblad De Tribune op kaart gebracht. Ook verklaarde de regering zich bevoegd, een ambtenaar 'op grond van revolutionaire gezindheid' te ontslaan. Colijn, in die tijd geen minister, had als reactie op het muiterijbericht tegen een journalist gezegd, dat 'desnoods het schip met eenJ.J. Morriën: Indonesië los van Hal/and, p. 85. 3 A.v. 4 Aangehaald in P. J. Oud: Het jongste verleden, dl. V, p. 3. 5

I Pakketten Indische staatsobligaties en aandelenpakketten in Westerse ondernemin gen in Indië. 2 Aangehaald door P. Schmidt: (193 I) in

414 [PDF]
DE CPN EN INDIË

torpedo naar de bodem van de oceaan (moest) worden gezonden' - hij werd de grote overwinnaar bij de Tweede Kamer-verkiezingen van april '33 en vormde spoedig zijn tweede kabinet waarin hij behalve ministerpresident ook minister van koloniën was. Zijn kabinet verbood voor ambtenaren het lidmaatschap van o.m. de CPN, de asp en Sneevliets RSP, korte tijd later ook van de Perhimpoenan Indonesia, de Vrijdenkersvereniging 'De Dageraad' (in geen vereniging waren Multatuli's denkbeelden sterker blijven leven) en, ter rechterzijde, de NSB.

XCDe Sociaal-Democratische Partij, marxistische afsplitsing van de SDAP, was de eerste Nederlandse politieke groepering die, nl. in 1914, de leuze verkondigde dat het koloniaal bewind over Indië onmiddellijk beëindigd moest worden. Toen deze SDP in '18 haar naam wijzigde tot CPN (eigenlijk dus: CPH), bleef die leuze gehandhaafd. Wat de CPN terzake in de jaren '20 ondernam, zag zij als onderdeel van het grote offensief dat de Komintern voerde tegen de kapitalistische, koloniën bezittende mogendheden. Het sprak voor haar vanzelf dat zij zich volstrekt solidair verklaarde met de PKI, de Indonesische Communistische Partij - elke PKI-voorman die in Nederland aankwam dan wel ons land passeerde op weg naar Moskou of vandaar terugkomend, kon er zeker van zijn dat hij op CPN-vergaderingen stormachtig zou worden toegejuicht. Darsono, toen vice-voorzitter van de PKI, was de eerste die zulk een ontvangst ten deel viel, toen hij, na aan het tweede Komintern-congres te Moskou te hebben deelgenomen, via Nederland naar Indië terugreisde. In '22 werd Tan Malaka de eerste voorman van de PKI die, als derde, op de CPN-candidatenlijst voor de Tweede Kamer-verkiezingen werd geplaatst; hij werd niet gekozen. Darsono was derde candidaat in '29 maar ook hij bleef buiten de Kamer. In '33 nu, kort na het gebeuren met 'De Zeven Provinciën', achtte de CPN een duidelijke demonstratie van solidariteit met de in Indië vervolgde en op dat moment uitgeschakelde PKI geboden: op haar candidatenlijst prijkten om-en-om een Nederlander en een Indonesiër, o.m. als no. 2 Alimin, de in '25 naar Singapore en later vandaar naar Moskou vertrokken voorman van de PKI, als no. 4 Sardjono, de laatste voorzitter van de PKI, begin '28 naar Boven-Digoel gedeporteerd, als no. 6 Roestam Effendi, voorzitter van de Perhimpoenan.

415 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

en Sardjono. Sardjono werd niet uit Boven-Digoel vrijgelaten en Alimin werd vervallen verklaard van zijn Nederlands onderdaanschap - hun plaatsen in de Tweede Kamer werden vervolgens ingenomen door de no. 5 van de lijst, een Nederlander, en de no. 6, Roestam Effendi. Deze laatste werd daarmee de eerste en enige Indonesiër die vóór de Tweede Wereldoorlog zitting had in de Tweede Kamer.

XCIn '35 wijzigde de Sowjet-Unie, en dus ook de Komintern, haar koers. Teneinde de positie van de Sowjet-Unie te versterken, werd nu weer aansluiting gezocht bij socialistische of zelfs burgerlijke groeperingen; deze moesten in een Volksfront verenigd worden. Uitvloeisel daarvan was dat de Perhimpoenan het non-coöperatie-beginsel prijsgaf en samenwerking ging nastreven met inheemse groeperingen die in de Volksraad vertegenwoordigd waren, coöperatie-groeperingen dus (straks meer daarover). Dat laatste deed ook de CPN en zij voerde een tweede tactische zwenking uit toen zij begin '37, rekening houdend met de versterking van Japans macht en met Japans opdringen, de leuze 'Indonesië los van Holland, nu!' wijzigde: het woordje 'nu!' werd geschrapt. 'De losmaking van Indonesië van Nederland', aldus Roestam Effendi, 'dient niet in alle omstandigheden te geschieden. Wij zullen deze losmaking nimmer bevorderen indien zij ten gunste van de fascistische staten moet uitvallen!' I

XCNeemt men de periode september 'I8-augustus '39 als één geheel, dan lag de politieke macht in ons land in handen van wat 'de coalitie' heette: de drie soms niet zonder frictie maar toch over het algemeen effectief samenwerkende grote confessionele partijen RKSP, ARP en CHU. Er waren verschillen in de benadering van de Indische problematiek: zo stuitte het streven naar de verdere staatkundige opbouw van een centralistisch Indië op verzet bij Colijns ARP - Colijn wenste een federalistisch Indië dat louter en alleen door het Nederlandse gezag zou worden overkoepeld en bijeengehouden; hij verzette zich dan ook tegen elke versterking van de positie van de Volksraad. Geen van de drie genoemde partijen had er bezwaar tegen dat in Indië met harde middelen werd opgetreden, maar geen politieke figuur kon zo onverbloemd op toepasJ.

1 Aangehaald in Morriën: p. 96-97.

416 [PDF]
DE CONSERVATIEVE PARTIJEN EN INDIË

sing van die middelen aandringen als Colijn. Toen zich na het neerslaan van de eerste PKI-opstand op West-Java, begin januari '27 op WestSumatra een tweede PKI-opstand voordeed, schreef hij in De Standaard dat 'de klappen die onzerzijds uitgedeeld worden, niet raak genoeg zijn'; dat er op West-Java al doodstraffen uitgesproken waren, had zijn

XC'voile instemming. Maar nog beter is het wanneer men bij het gewapend optreden tegen de communistische pest flink doortast, geen gaten in de lucht boort, maar zorgt dat de kogels terechtkomen waar ze thuis horen. Alle aarzeling is hier misdadig.' I

XCHet departement van koloniën was in -de periode tussen de twee wereldooilogen steeds aan een conservatieve minister toevertrouwd", successievelijk: de anti-revolutionair Idenburg, die onder Colijns invloed van vooruitstrevend conservatief geworden was; de oud-BBambtenaar S. de Graaff; de RKSP'er Welter, oud-lid van de Raad van Nederlands-Indië; dr. J. c. Koningsberger, een partijloze conservatief, die als voorzitter van de Volksraad eind' I 8 van Limburg Stirums beleid had afgekeurd; opnieuw de Graaff; Colijn; opnieuw Colijn; opnieuw Welter; en tenslotte, vóór de vorming, augustus '39, van het tweede ministerie-de Geer, waarin twee SDAP'ers werden opgenomen, C. van den Bussche, oud-vice-president van de Raad van Nederlands-Indië - hij werd minister van koloniën in Colijns vijfde kabinet dat bij zijn eerste optreden in de Tweede Kamer werd weggestemd. Al deze conservatieve bewindslieden konden voor hun beleid rekenen op de steun van de liberale partij, betrekkelijk klein in de Tweede Kamer, maar haar invloed op het Indische beleid was aanzienlijk doordat zij (mèt de ARP in de persoon van Colijn, oud-directeur van de Koninklijke/ Shell) de beste verbindingen had met de grote Nederlandse ondernemingen in Indië; sterker dan de Nieuwe Rotterdamse Courant, die lange tijd trouw bleef aan wat men 'de Leidse richting' zou kunnen noemen, was het liberale Amsterdamse Algemeen Handelsblad de spreekbuis van die Nederlandse kapitaalbelangen.

XCVermelding verdient nog dat die kapitaalbelangen in de RKSP nauwelijks vertegenwoordigd waren - in tegenstelling tot het liberale en het protestants-christelijke volksdeel had het katholieke nauwelijks deelgekabinetten 1918-1939', als bijlage opgenomen in deel I van ons werk, alsmede naar de lijst van ministers van koloniën 1900-1942 achter in dit

I Aangehaald a.v., p. 62. 2 Wij verwijzen naar het overzicht 'De Nederlandse

417 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

nomen aan de opbouw van het moderne Indië.' Tot in het begin van de twintigste eeuw waren de katholieken in Nederland een achtergestelde minderheid geweest en de niet-katholieken die in Nederland de macht moesten delen met de RKSP, slaagden er in, Indië goeddeels voor hun eigen mensen te reserveren. In het· BB-apparaat bevonden zich maar weinig katholieken (ca. 8 % van alle BB-ambtenaren was in de jaren '30 katholiek) en in het Knil was een katholieke officier, aldus het RKSPTweede Kamerlid van Poll, 'een grotere zeldzaamheid dan een parel in een oesterschelp.' 2 Intussen dacht, waar het Indië betrof, de RKSP, al die zwakkere economische en persoonlijke bindingen ten spijt, even censervatief als de ARP, de CHU en de liberale partij - zwaar wogen voor de katholieken de belangen van de missie en die achtten zij het best gewaarborgd onder een voortgezet Nederlands bewind.

XCLet men op de aan Indië gewijde paragrafen in de verkiezingsprogramma's van de partijen ter rechterzijde van de SDAP, dan is het opmerkelijk dat in de jaren '20 steeds de verdere opbouw van het Indische staatsbestel voorop werd geplaatst; die opbouw had de uitgesproken bedoeling, Indië op zelfstandigheid voor te bereiden, 'in 1929', aldus Fasseur, 'kwam het woord Rijkseenheid nog niet in de verkiezingsprogramma's voor'.' Wie voor die Rijkseenheid ging ijveren, keerde zich tegen het Indonesisch nationalisme. De RKSP, de CHU en de Liberale Staatspartij de Vrijheidsbond deden zulks in hun programma's voor de laatste Tweede Kamerverkiezingen die vóór de Tweede Wereldoorlog werden gehouden: die van '37. De ARP deed hetzelfde door, niet over Rijkseenheid sprekend, krachtige handhaving van het koloniaal gezag te bepleiten. De VrijzinnigDemocratische Bond liet de staatkundige verhouding tussen Nederland en Indië in het midden en drong slechts op versterkte economische samenwerking aan.

XCMen kan in het naar voren schuiven van het begrip. Rijkseenheid de weerslag zien van de groeiende internationale spanningen, maar, het begrip getuigt ook van de wens, Indië als deel van het koninkrijk te behouden, en aan die wens lag de visie ten grondslag die in de loop van de jaren '30 bij de meeste Nederlanders en Indische Nederlanders in Indië zelf was gegroeid (dezelfde visie waarvan van Starkenborgh in '45J.'c.4 1

I In '24 waren er maar drie of vier praktizerende katholieken onder de directeuren van de 400 in Nederland gevestigde Indische cultuurondernemingen en onder hun ca. twaalfhonderd commissarissen bevonden zich slechts twintig praktizerende katho lieken. 2 Aangehaald in Th. M. Bank: P.29. Fasseur: 'Nederland en het Indonesisch nationalisme', noot 96.

418 [PDF]
'RIJKSEENHEIO'

in zijn brief aan Logemann zou getuigen): dat Indië niet het land was van de Indonesiërs, maar een land met vijf verschillende bevolkingsgroepen dat zich slechts dàn harmonisch verder zou kunnen ontwikkelen wanneer er een overkoepelend Nederlands gezag was dat de belangen van die vijf groepen zorgvuldig tegen elkaar zou afwegen.

XCIn hoofdstuk 4 maakten wij melding van het bezoek dat de Tweede Kamer-leden van Poll en Teulings in '38 namens de RKSP aan Indië brachten. Wat waren hun algemene indrukken?

XCOp twee punten meenden zij blijkens hun rapport' 'reden tot bezorgdheid' te hebben: de 'zedelijke verhoudingen' lieten te wensen over ('juist tijdens het bezoek der delegatie was een groot zedenschandaal (homosexualiteit) te Soerabaja openbaar geworden") en de Vrijmetselarij zou 'in ambtelijke kringen' teveel invloed hebben. Overigens ademde het rapport een geest van bewondering en van vertrouwen in de toekomst:oordeeld, onder hen een Engelsman, twee Duitsers, een Chinees en drie inheemsen. De arrestanten werden in de regel geconfronteerd met inheemse jeugdigen

1 Van Poll/Teulings: p. II. 2 Hier was ontdekt dat drie hoge ambtenaren sexueel contact met minderjarigen hadden gehad - die drie hadden, zoals in dergelijke gevallen wel vaker gebeurde wanneer het personen in verantwoordelijke functies betrof, de gelegenheid gekregen, naar N ederland terug te keren. Wij vermelden in dit verband dat het in de periode december '38-maart '39 in Indië kwam tot een vervolging van homosexuelen welke drs. Gosse Kerkhof in zijn studie terzake (nI. in zijn in '82 afgesloten scriptie 'Het z.g. Indische zedenschandaal', geschreven voor de vakgroep Moderne Aziatische Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam) aangeduid heeft als 'waarschijnlijk de grootste vervolging (van dien aard) uit de Nederlandse geschiedenis' (a.v., p. 4). Uit die studie blijkt het volgende. Evenals in Nederland, waar 'ontucht' van meerderjarigen met minderjarigen in I9Il strafbaar was gesteld, was die 'ontucht' in Indië strafbaar geworden, nl. in I9I8, krachtens een artikel in het in dat jaar ingevoerde Wetboek van Indisch Strafrecht. In de vorm van pederastie en sexueel verkeer met travestieten kwam homosexualiteit in de inheemse samenleving tamelijk veelvuldig voor. De justitie placht veel doór de vingers te zien maar toen in november '38 in Batavia bij een gearresteerde homo sexueel een uitgebreide briefwisseling werd ontdekt, gevoerd tussen Europeanen in de archipel die elkaar op mogelijke contacten met jeugdige inheemsen attent maakten, besl,oot de justitie op grote schaal in te grijpen. In een periode van verscheidene maanden, waarin sommigen zich door een snelle vlucht aan arrestatie konden ont trekken, werden meer dan tweehonderdtwintig, hoofdzakelijk van pederastie ver dachte personen opgepakt van wie zeven-en-zestig tot gevangenisstraf werden ver

419 [PDF]
TWEE BEW06EN DECENNIA

'Overheersend om niet te zeggen overweldigend, is ," . de' totaal-indruk: van hetgeen in Indië onder en door het Nederlandse bestuur, met een voor de grootte van hei: gebied zeer geringe militairernacht; is tot stand gebracht. Alom heersen.' volledige orde, rust en veiligheid. Het verdi,ent vermelding dat een autoriteit als mgr. Willekens, de Apostolisch-Vicaris van Batavia, die als Apostolisch Visitator

XCó.a, in, Brits-Indië en Cochin-China ' vertoefde en dus over vergelijkingspunten beschikt, juist op deze punten vol lof was over het Nederlands bestuur Voortreffelijke wegen, comfortahele scheepvaartuerbindingen, snelle luchtuaartverbin dingen, een ·il]1de laatste tijd zeer verbeterd spborwegu:ezen rnaken Java alom toegankelijk en, inèt een eerste-klas hotelbedrijf ook als toeristenland aantrekkelijk. Ook in de Buitenbezittingen heersen volkomen rust en orde en veiligheid en een mate van rechtszekerheid welke er vro.eger onbekend was . . . . Ook dè zorg voor de belangen der inheemse bevqlking mag met ere worden . vermeld'

XCvail POll en Teulings gaven er voorbeelden van; zij vervolgden:

XC'Intussen gebiedt de werkelijkheid te erkennen dat het Nederlandse bewind er tot nu toe niet in geslaagd is, de welvaart der inheemse bevolking op een enigszin-s aannemelijk peil te brengen, Er zijri enige uitzonderingen .. , , maar over het/algemeen is, met name op Java, de gtote meerderheid derbevolking vlakweg, arm. Thans echter worde reeds de opmerking geplaatst dat het de zeer stellige en zeer sterke overtuiging der delegatie is geworden, dat eel! wegvallen van het Nederlands Bestuursapparaat vinnen afzienbare tijd niettemin een ramp voor de inheemse bevolking zou betekenen.' 2

XCvoor sexueel contact beschikbaar plachten te stellen - onder dezen waren in Batavia en' elders grote razzia's gehouden, Tot die arrestanten (van wie drie zelfmoord pleegden) behoorden vele hooggeplaatsten, "Onderwie een resident op Java .die .(mèt anderen) aanvankelijk in de gelegenheid werd gesteld, Indië te verlaten, maar die, toen 'er nieuwe ,gegevens te:gen hem bekend waren geworden, op persoonlijke last van van Starkenborgh in Makassar van het schip werd gehaald waarop hij zich bevond, om alsnog berecht te. worden, De inheemse pers besteedde aari dit gebeuren nauwelijks aandacht, de Europese zoveel te:meer, zuiks onder aanvoering van Zentgraaffs Java-Bode. Het kwam; schrijft Kerkhof, in de Europese pers tot 'een golf van hysterie, roddel- en sensatiezucht.' In .de java-Bode werden de namen van de verdachte personen enige tijd voluit vermeld, later beperkte ook dit blad zich tot de vermelding van hun initialen 'en woonplaatsen, Het gevolg was dat iri de betrekkelijk kleine Europese gemeenschappen vrijwel een ieder nagenoeg onmiddellijk wist, wie van hornosexuele handelingen was verdacht. Van de veroordeelden werden dertien na hun vrijlating Indië uitgezet. , Het zuiden vari Frans-Indo-China. 2 Van Poll/Teulings: Rapport, p. II. 4

420 [PDF]
HET RAPPORT VAN VAN POLL EN TEUUNGS

Een aparte paragraafwerd gewijd aan 'het nationalüstisch)è probleem' - een probleem dat dé delegatie van de RKSP' met 'de meest uiteenlopende persoonlijkheden' had besproken:

XC'Zij is er van overtuigd geraakt dat het BestuUr de leiding van zaken vast in handen heeft ... Over het algem~en' wordt in hoge ambtelijke kringen toegegeven'd~t de nationale beweging een volkomen natuurlijk en begrijpelijk verschijnsel is, dat men niet geheel 'màg noch kan onderdrukken, 'Wat moet worden tegengegaan is alleen de aansporing tot het gebruik van gewelddadige middelen én de ophitsing der bevolking, I In dezelfde lijn ligt de gedachtengang der kerkelijke autoriteiten,

XCHet overeenstemmend standpunt va'l1.deze laatste autoriteiten en de delegatie bleek daarbij dit, dat de z.g. ethische politiek wel juist· was, doch niet houdbaar, omdat zij niet berustte op de vaste grondslagen welke de christelijke moraal wèl kent. Zij beschikte als grondslag alleen over een zeker billijkheidsgevoel en over sentiment, op. grond waarvan zij meende de nationale beweging gro~ere vrijheid te 'moeten geven, zonder echter een scherp begrip te hebben van de juiste greq.7!en dezer vrijheid.

XCDe christelijke moraal met haar norm van het 'algemeen welzijn', gezien in de juiste rangorde der waarden" gèefi ... het houvast dat de ethische politiek mist, Indien deze maatstaf wordt vastgehouden, kan eerst 'dàn zelfregering worden toegestaan, als het algemeen zedelijk en stoffelijk welzijn des volks dit toelaat, onderscheidenlijk vordert. Zolang de Indische volken niet over voldoende leidend~ intelÎectuelen en integere ambtenaren beschikken, kàn het algemeen welzijn niet mer zelfregering zijn gediend Alleen cloor volksopvoeding op -de grondslagen des Chrisrendoms (zal) een toestand als bovenbedoeld feitelijk kunnen worden bereikt"

XCanders gezegd, zelfbestuur (en ajortiori onafhankelijkheid) zou pas rrfogelijk zijn als de armoede grotendeels \Vas overwonnen en heel Indië 'volksopvoeding !=lPde grondslagen des Christendoms' zou hebben ondergaan - dë Islam werd daar kennelijk ongeschikt voor geacht.

XCAls 'eindindruk' vermeldden van Poll en Teulings dat 'het overgrote ) deel van de bevolking op Java' nog niet door 'een welbewust nationaal streven' was aap.ge'grepen, Maar:

XC'Wel keft in het gehele volk een latent, vaag verlangen naar het terugtreden der Nederlandse heerschappij, welk verlarigen min of meer in leven wordt gehouden door de everlevering van oude legenden en voorspellingen' van 'mond tot mond.'

XCt A.v., p.

421 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCOok was 'een zeer bewust streven naar politieke zelfstandigheid' merkbaar geworden 'in bepaalde groepen der bevolking van Java, vooral onder de half-intellectuelen' - een streven dat tevens tot uiting kwam 'in de gehele inheemse pers, welke een oplage schijnt te hebben van ca. I miljoen exemplaren". 'Dit onafhankelijkheidsstreven' werd op Java, 'doch veel meer nog op Sumatra', 'het sterkst gesteund door organisaties op mohammedaanse grondslag.' Vormde dit alles een reden tot ongerustheid? Neen: het gouvernement was 'volkomen op de hoogte van alles wat er omgaat in de verschillende nationalistische organisaties en beheerst de situatie volkomen."

XCWie in kringen van de RKSP, grootste partij des lands, in '38 of '39 dit rapport las, behoefde in zoverre niet ontevreden te zijn dat er kennelijk geen reden was om aan de stabiliteit van het Nederlands bewind te twijfelen.

XCZo dacht in die tijd ook koningin Wilhelmina." Opgegroeid aan het einde van de negentiende eeuwen beschermd tegen alle invloeden die haar jeugdige geest zouden kunnen verontrusten, had zij het als een natuurlijke zaak leren zien dat Indië onder Nederlands koloniaal gezag stond. Het uitbreiden van dat gezag dat, zo was haar uiteengezet, slechts gunstige gevolgen voor de inheemse bevolking zou hebben, had niet alleen haar volle instemming maar wekte, doordat het met gevaarlijke militaire acties gepaard ging, ook haar jaloerse bewondering op. Het martiale sprak haar in het algemeen sterk aan. In 1896 was het de herdenking, in Den Haag, van de militairen die bij de expeditie naar Lombok gesneuveld waren, die bij haar als zestienjarig meisje de begeerte wekte om, zo schreef zij4

I Het waren er in werkelijkheid heel veel minder: volgens het verslag van de commissie-Visman hadden de Maleise en Chinees-Maleise dagbladen bij elkaar ca. drie-en-vijftigduizend abonné's, 'maar', schreef de commissie, 'een zuivere maatstaf geeft dit niet, want er zijn nog abonné's op de Europese pers en vooral het aantal gezamenlijke abonnementen en het aantal nalezers is in de Indonesische maatschappij altijd groot geweest.' (Commissie-Visman: dl. II, p. r6) Misschien mag men het totaal-aantal lezers van de inheemse dagbladen op enkele honderdduizenden schatten. 2 Van Poll/'Ieulings: p. 15-18. 3 Wij herhalen in het nu vol gende enkele gegevens en formuleringen uit hoofdstuk I ('Koningin Wilhelmina') van deel 2 van ons werk.

422 [PDF]
KONINGIN WILHELMINA EN INDIË

in haar in '59 gepubliceerde levensherinneringen Eenzaam maar niet alleen,'grote daden' te verrichten.' Op het ontwerp voor de eerste door haar uit te spreken Troonrede, 1898, had zij slechts op twee punten kritiek, waarvan één was dat meer hulde moest worden gebracht aan het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Van Heutsz, de man die de grondslag had gelegd voor het bedwingen van het Atjehs verzet, werd samen met enkele stafofficieren in 1901 door haar in audiëntie ontvangen; 'dit was voor mij', aldus haar levensherinneringen, 'de ontmoeting met een sterk reëel leven. Daarginds werd een waarlijk groots werk verricht; er was dus groot werk in de wereld te doen ... Een nieuwe wereld ging bij dit bezoek voor mij open'? - bewoordingen die onderstrepen hoezeer zij waardeerde wat van Heutsz in Atjeh en elders tot stand had gebracht. Het mocht dan waar zijn dat koningin Victoria van Groot-Brittannië tegelijk keizerin was van Brits-Indië, zij was óók heerseres over een groot gebied in de tropen: Nederlands-Indië, dat het Indië van Nederland moest blijven. Het viel haar moeilijk, de ethische politiek die met de voogdijgedachte een element van tijdelijkheid in de verhouding met Indië bracht, te aanvaarden. Pas in 'lange persoonlijke gesprekken met Idenburg', voor de eerste maal minister van koloniën van september 1902 tot augustus 1905, werd zij, aldus Thijs Booy, haar secretaris na haar abdicatie (î948), 'gewonnen voor de idee der ethische koloniale politiek' - nadien '(raakte) zij steeds meer geboeid door het ideaal van de opvoeding tot zelfbestuur en laat in haar leven' (d.w.z. na haar abdicatie) 'was het voor haar een axioma dat alle volken recht hadden op eigen soevereiniteit en deze ook zouden verlangen ... Zij was (toen) verzoend met het gaan van eigen wegen door de volken welker lot lange tijden ver weg in de kanselarijen van Europa werd uitgemaakt. Ja, zij gaf die volken gelijk."

XCVan dat 'gelijkgeven' was in eerder tijd geen sprake. Nederlands-Indië beschouwde zij toen als een integraal deel van het koninkrijk - een koninkrijk dat haar, zo zag zij het, door God was toevertrouwd en dat zij ongeschonden aan haar opvolgster uit het Huis van Oranje diende over te dragen, mèt Indië dus, waar, in haar visie, Nederlanders slechts zegenrijk hadden gewerkt. 'Indië', aldus een notitie van haar hand, opgesteld voor de gesprekken die zij in de zomer van '42 met president Roosevelt zou voeren, 'wij hebben het industrieel op poten gezet; vanuit

XC1 Koningin Wilhelmina: Eenzaam maar niet alleen (I959), p. 76. 2 A.v., p. I4I. J Th. Booy: De levensavond van koningin Wilhelmina

Indextermen: Booy, Th.
423 [PDF]
rW,EE BEWQGEJ':! DECEN,NIA

Nederland. Wij hebben dit voordeel niet voor ons gehouden; doch h~bben dit geheel aan de bevolking doen toekomen.' 1 Of zij ooit gemeend h~eft dat de 'opvoeding tot zelfbestuur' in Indië te schielijk geschiedde, qi' zij zich i~ haar contact met de verantwoordelijke ministers ooit heeft verzet tegem wetsvoorstellen die in haarvisie cl!'! band tussen Nederland en Indië konden verzwakken, hebben wij niet cnderzechts - zij heeft zich in elk geval it:l de Londense jaren tegen die mogelijke verzwakking hardnekkig verzet; pressie van Roosevelt Was nodig 'Om ha:a,rte bewegen tot aanvaatding van het denkbeeld dat Nederland een duidelijke verklaring moest afleggen over de na de 09r:IQg fen aanzien van Indfele volgen politiek, een verl.daring welke vervolgens de vorm kreeg van haar toespraak van 7 dècember '42.3 Toen en later koesterde zij jegens van Moolç, minister van koloniën sinds mei '42, tijdelijk luitenant-gouvemeur-generaal sinds september ~44, een zeker wantrouwen'; zij vreesde dat hij met Indië een eigen weg wilde inslaan en meende- dat 'hij .als uitvloeisel daarvan, geconfronteerd met de op i7 augustus '45 ûitgeroepen Républik Indonesia, tot teveel toegefelijkheid geneigd was. 'Geval van Stirui:n kan hier aanwezig zijn', noteerde zij op 8 november '45, 'willen redden v.d, situatie door te grotè concessies".'

XCDài: was dus: meer dan een kwart eeuw later, haar herinnering aan het beleid ~at van Limburg Stîrum eind '1'8 had gevoerd. Met het immobilisrne van van Starkenborgh was tij het van ganser harte eens. Veel dingen zag zij in haar' lange regering: scherper dan, 'haar ministers, de meeste Kamerleden, dOe~~,este v90rmanne~ van de politieke partijen en het gros van de publieke opinie, maar-niet de, koloniale problematiek; Op dat punt waren, iP de jaren waarin de Tweede Wereldoorlog, naderbij kwam, haar dettlcbeelden conservatiever dan die van de .conservatieven,door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van, de overgrote meerderheid der burgerij.' 4 Kon. Wilhdmina: Dagaantekening. 8 nov. 1945 (archief kab,

1 Notitie, z.d., van koningin Wiiheimina (archief kab, der-koningin). ,2 Van derWal vermeldtin zijn bronnenpublikatie over de opkomst van de nationalistische beweging één geval: 'in 1918 poogde de koningin, vergeefs overigens.ede erkenning in Indië van het recht qp vereniging eh vergadering aart sterkere voorwaarden ti! binden dan de ministers Pleyte en Idenburg wensten, (van der WaL p. 512' e.v.) 3 De koningin gahn die toespraak uitdrukking aan haar 'overtuiging dat het koninkrijk ria de oorlogzal wordengebouwd op een grondslag van volledige deelgenootschap Ik laat mij hierbij leiden' zei zij voorts, 'door het besef dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den' duur 'kunnen blijven bestaan, die .niet ged~agén worden

424 [PDF]

De petitle-Soetardjo

XC

XCInheemsen die het beginsel van de non-coöperatie huldigden, weigerden aan de arbeid van vertegenwoordigende lichamen, de Volksraad inbegrepen, d~ei te nemen maar in al die lichamen zaten van meet af aan inheemse leden. Voor de Volksraad werden dezen in de jaren' zo gekozen door kiezers die hetzij lid waren van of zich verbonden voelden met associatie-partijen al~ de Nede~l~nds-Indische Vrijzinnigen Bond, de Nederlands-Iridische Politiek-Economische Bond, de Christelijk-Ethische (na '30: Christelijke Staatkundige) Partij en de .Indische Katholieke Partij " hetzij lid wáren van of zich verbonden voelden met zuiverinheerrisé groepei:ingim die niet anti-gouvernementeel waren." In de Volksraad vari '3 I dederi voer het eèrst leden hun intrede van rwee inheemse christelijke groeperingen wáarvan één naast de Christelijke Staatkundige Partij was ontstaan: de Partai Kaçem Christen (de Partij van het Christenvolk) oftewel de PKC, en de ander uit de Indische Katholieke Partij was voortgekomen: de Perkoempoelan Politik KathJUk indonesia (de Katholieke politieke organisatie van Indonesië) oftewelde PPI<Ç[.3 Die PKC en PPKI kregen elk in de Volksraad één benoemd lid.

XCEr waren veel grotere groeperingen ·in de V olkstaad: in '3 I behoorden van de dertig inheemse leden.zeven (van wie zes gekozen waren) tot de fractie van de in '.29 opgerichte Vereniging van: ambtenaren van het inheems bestuur, de Perhimpcenan Pegawai Bestuur Baemipoetrà oftewel de PPBB, en acht (van wie vijf gekozen waren) waren inheemse politici die de non-coöperatie verwierpen; zij konden zich verenigen met het eind:doel dat de non-coöperatie-partijen nastreefden; maar oordeelden dat men bij het bevorderen van dat dod meer rekening moest houden met wat doer het gouvernement getolereerd werd. Die acht riationalisten

XC1 Deze partij telde in '34, gelijk .reeds vermeld, ca: driedui~en?vierhünd~rd leden; in '33. wanen evenwel talrijke. katholieke Indische. Nedertanders uit de IKP getreden .; zij hadden eeri eigen groepering gevormd die vier jaar bleef bestaan. Voor de iKP zat alleen van' '24 tot '27 een inheemse in de V61ksraad. 2 Tot die groeperingen behoorde het in '29, opgerichte Moluks Politiek Verbond, een organisatie der Ambonnezén, die in de regel met die Nederianclse naam werd aangeduid, 'in 'zo was evenwel op Javp. door de Ambonriese journalist A. J Patty een groepering opgericht, 'de Sarekat Ambon (het Ambonnees Verbond), die anti-gouvernementeel was: Patty was in '25 naar Benkoelen verbannen - zijn groepering biter op java hier en daar bestaan. Het Moluks Politiek 'Verbond had van '29 'tot '35 een vertegenwoordiger in de Volksraad. 'Onder een andere naam had die PPKI, opgericht in '2J, tot '25 deel uitgemaakt van de IKP, riadien was ûj 'zelfstandig geworden, Zij telde' in '-38 ca, duizend leden, ràn wie de meesten in de Vorstenlanden

425 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

vormden geen fractie - daarvoor waren hun onderlinge tegenstellingen te groot. De felste spreker uit hun midden was Thamrin, in '94 in Batavia geboren als zoon van een wedono (tevens groothandelaar), aldaar gevormd op het Koning Willem III-gymnasium, eerst accountant bij de KPM, later zakenman en miljonair, sinds '19 gemeenteraadslid te Batavia, sinds '27 lid van de Volksraad - wij herinneren er aan dat Soekarno, toen hij in de vroege ochtend van 1 augustus 1933 voor de tweede maal werd gearresteerd, Thamrins huis verliet waarin hij de nacht had doorgebracht.

XCIn de Volksraad die in '35 werd samengesteld, tijdens het bewind van de Jonge dus (en dat was de Volksraad die van Starkenborgh in Indië aantrof), behoorden van de dertig inheemse leden acht (van wie zeven gekozen waren) tot de losse groepering der nationalisten en vijf (allen gekozen) tot de fractie van de Vereniging van ambtenaren van het inheems bestuur, de PPBB - naast die vijf was evenwelook één lid gekozen van een tweede organisatie van inheemse bestuursambtenaren die een louter Nederlandse naam droeg: de Vereniging van ambtenaren bij de Inlandse bestuursdienst, oftewel de VAlB; die tweede vereniging was hoofdzakelijk opgericht door politiefunctionarissen uit het Semarangse - een van de oprichters, Raden Abdoelkadir Widjojoatmodjo, werd later een van de naaste medewerkers van van Mook. Er was meer dan een taalkundig verschil tussen de PPBB en de VAlB. De PPBB, die bijna vijfduizend leden ging tellen, was ten aanzien van de inheemse samenleving nogal conservatief, de VAlB, die niet meer dan ca. duizend leden kreeg, wees alle vormen van 'feodalisme', ook bijvoorbeeld de erfopvolging bij de regenten, af, was 'moderner', 'Europeser', en minder geneigd, zich aan de zijde der nationalisten te scharen.

XCNaast de groeperingen der nationalisten en de fracties van de PPBB en de VAlB, waren er in de Volksraad van '35 zes niet uitgesproken nationalistische inheemsen en tien die lid waren van kleine fracties: tien vertegenwoordigers van groeperingen die op het coöperatie-standpunt stonden.' Dat die dertig inheemsen de invloed hadden ondergaan van de actie der non-coöperatie-partijen in de jaren '27 tot '34, bleek in juli '36 toen de voorzitter van de PPBB, Soetardjo Kartohadikoesomo, een patih, die sinds' 31 lid was van de Volksraad en zich daar vaak had beklaagd

I De Politiek-Economische Bond had in de Volksraad van '35 drie inheemse leden, de Christelijke Staatkundige Partij had er twee en één hadden de de (katholieke) de ]ong-Islamietenbond (in '26 door Agoes Salim opge richt), de (een in '14 opgerichte organisatie van Soendanezen) en de in '27 opgerichte (de Minahassa- Vereniging).

426 [PDF]
DE PETITIE-SOETARDJO

over de arrogantie van BB-ambtenaren jegens inheemse bestuursfunctionarissen, een voorstel indiende dat leidde tot wat men de 'petitieSoetardjo' is gaan noemen. Soetardjo diende zijn voorstel in samen met vijf andere leden: drie inheemsen, onder wie de voorzitter van de inheemse katholieke partij, de PPKI', en die van de Persatoean Minahassa, alsmede het enige Arabische lid van de Volksraad en één van de vier Chinese Volksraadsleden; hij had dus voor zijn voorstel een brede basis willen leggen.

XCHet voorstel hield in dat de Volksraad gebruik zou maken van zijn recht tot petitie om in dit geval een petitie te richten tot regering en Staten-Generaal in Nederland met het verzoek te bevorderen dat een conferentie van vertegenwoordigers van Nederland en Nederlands-Indië bijeengeroepen zou worden teneinde op voet van gelijkgerechtigheid een plan op te stellen dat Nederlands-Indië binnen tien jaar (dezelfde termijn die in '34 in de Amerikaans-Philippijnse regeling was vastgelegd), 'althans binnen een zodanige tijd als de conferentie voor de uitvoering van de gedachte mogelijk zal achten', geleidelijk de staat van zelfstandigheid zou geven - zelfstandigheid, niet onafhankelijkheid. In hun memorie van toelichting" spraken Soetardjo en de overige indieners van zijn motie zich duidelijk uit tegen verbreking van de band tussen N ederland en Indië, o.m. stellend

XC'dat de historie van eeuwen de materiële en ideële belangen van Nederland en Nederlands-Indië dusdanig met elkaar verweven heeft, dat een uiteengaan van beide landen niet zonder ernstige nadelige gevolgen zou zijn;

XCdat in het belang van de opbouw van beide gebiedsdelen een innige en hartelijke samenwerking nodig is;

XCdat bezieling alleen gewekt kan worden als doelbewust en volgens een vooraf opgezet plan aangestuurd wordt op een verhouding tussen Nederlands-Indië enJ.c.s.' (brief, 7 juni I939, van P. A. Kerstens aan het dag. bestuur van de RKSP, ARA, Archief-Kerstens, 20) 2 Tekst in van der Wal: Volksraad, dl. II, p.

I Wij vermelden in dit verband dat het dagelijks bestuur van de Rooms-Katholieke Staatspartij in '39 overwoog om bij de volgende Tweede Kamer-verkiezingen een Indonesiër een verkiesbare plaats op de candidatenlijst te geven - dan zou, zo werd gehoopt, naast de CPN'er Roestarn Effendi een meer behoudende Indonesiër in de Tweede Kamer komen. Er werd gedacht aan de voorzitter van de I. Kasimo. De voorzitter van de Indische Katholieke Partij, Kerstens, ontried dit denkbeeld. De schreef hij in juni '39 aan het dagelijks bestuur van de RKSP,volgde een eigen koers, 'ook de katholieke Javaan is nl. tegenover alle ('Hollanders', afgeleid van het Portugese min of meer wantrouwig' en Kasimo zou 'dikwijls meer lust hebben om met Roestarn mee te denken en te stemmen dan met van Poll

427 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

het Moederland die aan .de nationale, culturele, economische en staatkundige behoeften van dat deel van beide volken dat de door de historie geboden 'samenwerking aanvaardt, kan voldoen.'

XCHet voorstel van Soetardjo es. trok, toen het werd ingediend, geen overmatige belangstelling. Noch de Europese pers in Indië: noch' d~ inheemse liet zich tot heftige reacties verleiden, de commentaren in de inheemse pers warer overigens overwegend negatief: haar .ging het voorstellang niet ver genoeg en Soetardjo was in brede nationalistische kringen steeds gezien als een conservatieve figuur - hij had bovendien eind '34 in die kringen aanstoot gewekt door in de Volksraad uitdrukkelijk steun te verlenen aan de op repressie der nationalisten gerichte ontwerp-ordonnanties welke de Jonge toen aan de Volksraad had voorgelegd. Ook Th~h:lrin sprak zich tegen het petitie-voorstel uit, zij het dat. hij niet namens de gehele nationalistische groep kon spreken: een deel wees het voorstel op principiële gronden af; een ander deel verwierp zowel de doelstelling van het voorstel (een soort Ronde Tafel-conferentie ter bestendiging van de band tussen Nederland en een zelfstandig Indië) als de toelichting maar zag wél enig heil in het bijeenkomen van een conferentie op voet van gelijkgerechtigheid en wilde dus het voorstel steunen, ook om daarmee tot uitdrukking te brengen, 'dat', zei Thamrin, 'de bestaande staatkundige status als onhoudbaar moet worden gekwalificeerd'." , Het werd spoedig duidelijk dat een deel van de inheemse en een groot deel van de Nederlandse Vol:ksraadsleden tegen het petitie-voorstel zouden sternmen. Ook de acht man i:ellende fractie van het Indo-Euro":' pees Verbond had bezwaar, vooral tegen de termijn van tien jaar - hetzelfde bezwaar koesterden de drie inheemse leden van de PolitiekEconomische Bond. Het voorstel werd toen gewijzigd in dier voege dat de woorden 'binnen tien jaar' kwamen te vervallen.

XCEind september werd gestemd, Dè voorzitter, mr. W. H. van Helsdingen, stemde tegen. Van de zestig leden (vijf-en-twintig Nederlanders, dertig inheernsen, vier Chinezen" één Arabier) namen vijftien niet aan de stemming deel, onder wie drie van de vier Chinese leden. Negentien leden stemden tegen: de vier leden van de Vaderlandse Club, de vier van de z.g. economische groep (onder de benoemde Nederlaaders bevonden zich van '31 af vier vertegenwoordigers van het grote Nederr

XCt Aangehaald a.v., p.

428 [PDF]
RE VOLKSRAAD EN DE PETITIE-SOETA~D1G

landse bedrijfsleven in Indië), de twee vertegenwoordigers van de Indische Katholieke Partij, de twee va{1 de Christelijke Staatkundige Partij, drie partijloze inheernsen en bovendien vier inheemse nationalisten, onder wie Thamriri. Zes-en-twintig leden stemden vóór: z<;ven van de acht vertegenwoordigers van het Indo-Europees Verbond ('wij vinden', had Dick de H90g gezegd, 'zoals de toestand thans is, dat ~el1 in Nederland heeft te beslissen over Indië, buiten Indië eI! zonder Indië, en daartegenwensen wij op te komen"), de ene Arabier, één van de vier' _Chinezen en voorts zeventien inheernsen, ni. de zes vertegenwoordigers van de twee organisatiés van inheemse ambtenaren, de drie inheemsen 'Vanhet Politiek-Econorriisch Verbond, de één-man-Iracties van de j ongIslamietenbond, van de inheemse katholieke partij, de PPKI, van de Pasoendan en van de Petsatoeàf!, Minahassa; en vier nationalisten. Het petitie-voorstel was dus met zes-en-twintig tegen negentien stemmen 'aangenbmen en de petitie wend op loktober toegezonden aan',de regering en de Staten-Generaal. De regering diende er haar oordeel over uit te spreken; voor aanvaarding of verwerping vail de petitie was 'een koninklijk besluit Redig - los van dat koninklijk besluit konden ook de Staten-Generaal hun oordeel geven. Het besluit moest, worden opgesteld door de ~inister van koloniën, maar deze zou dat pas doén nadat het advies van de gouverneur-generaal 'bij hem. was binrierigekornen, Van Starkenborgh ontving in eerste instantie drie nota's over de petitie, eind januari '37 een van de functionaris die het contact met: de Volksraad onderhield en daar namens hem de algemene beschouwingen placht te houden, de regeringsgemachtigde VOOf algemene zaken rnr, W. G. Peekerna (een van de vier hoofdambtenaren van het departement van koloniën die op l4 mei '40 op verzoek van minister Welter naar Londen zouden oversteken), eind maart :37 een van de adviseur VGO~ inlandse zaken E: Gobée en begin mei een, vim de directeur van Orrderwijs en Eredienst A. D, A. dè Kat Angeline.' I Peekernà ontried aanvaarding van de petitie. 'Zij is', s,ch):eefhij o.m.,

XC'geen uitvloeisel van een algemene en sterk leveri'de actuele ,pvertuiging met feitelijk politiek 'gewicht, en inwilliging van het verzoek 1';OU tot gevolg kunnen hebben dat strijd ontbrandt over zaken, welke irï de loop der jaren enigszins op de achtergrond -waren gekomen en daar: .. stelselmatig werden gehouden, omdat het algemeen belang d[t, vorderde.'

XCI .Aangehaald in Pluvier; Overeieht, P: ,12J, 2 Teksten van de drie noti's in van 'der, Wal: ~o!ksraad; dl: II, p, 222 e,v.~p, 252 e». en p, 263

429 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCBovendien was er, aldus Peekema, 'voor belangrijke veranderingen in de staatkundige betrekkingen tussen Nederland en Indië ... in het moederland op het ogenblik geen voedingsbodem gereed.' Hij vond het evenwel niet juist om te reageren 'zonder dat enig perspectief voor een afzienbare toekomst werd geopend.' Aangezien er nu 'voor de geleidelijke staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië' geen 'gemeenschappelijk aanvaarde grondbeginselen' waren, adviseerde hij de vorming van een staatscommissie die voor die ontwikkeling lijnen zou aangeven.

XCToen Gobée eind maart '37 zijn advies opstelde, was inmiddels in het in Nederland verschijnend maandblad De Indische Gids een artikel verschenen van de hand van een kapitein van het Knil, dr. J. M. Somer, die de regering had aangeraden, het in de petitie-Soetardjo vervatte verzoek om zelfstandigheid 'met een waardig woord in de kiem (te) smoren door te verklaren dat zelfstandigheid terzake betekent: ondergang.' 1 Dat betoog had Gobée geenszins aangesproken; op hem had het indruk gemaakt dat een deel van de nationalisten beraad met Nederland wenste - zijn oordeel was,

XC'dat om politieke redenen het afwijzen van het denkbeeld vall'een conferentie bijeen te roepen, geen aanbevelingverdient, dat haar taak evenwel zeer beperkt zou kunnen worden en de uitwerking van·de door haar aangegevenbeginselen aan een staatscommissiezou kunnen worden overgelaten.'

XCEvenals Peekema was Gobée dus tegen een volstrekt 'neen', maar hij wilde iets verder gaan dan deze: waar Peekema slechts een staatscommissie bepleit had, wilde hij eerst 'een conferentie' en vervolgens een staatscommissie.

XCDe Kat Angelino, een conservatief man die steeds de Nederlandse koloniale suprematie had verdedigd, had voor de petitie geen goed woord over: hier werd aangedrongen op een conferentie die 'bindende beslissingen (zou kunnen) nemen voor de hoogste organen van de staat' - zulks was 'eenvoudig ondenkbaar'. Indië was bovendien aan geen hervormingen toe. 'Ik meen zelfs', schreef hij,

XC'dat de regering de gedachte aan een program van staatkundige hervormingen principieel zal moeten afwijzen, omdat alleen de maatschappelijkeontwikkeling zelve hier de juiste tijd en de juiste wijze zal kunnen aangeven.'Aangehaalda.v.,p.

1 260.

430 [PDF]
ADVIEZEN OVER DE PETITIE-SOETARD]O

XCDe stukken van Peekema, Gobée en de Kat Angelino werden aan de Raad van Nederlands-Indië voorgelegd. De Raad nam de tijd - pas eind november '37, bijna zeven maanden dus na de Kat Angelino's stuk, stelde hij zijn advies aan van Starkenborgh op.' Voorzitter van de Raad was van den Bussche (de al genoemde minister van koloniën in het vijfde kabinetColijn), onder de vier overige leden bevond zich één inheemse: een telg uit een befaamd regentengeslacht van West-Java, Raden Adipati dr. Hoesein Djajadiningrat, die nog door van Limburg Stirum benoemd was tot adjunct-adviseur voor inlandse zaken en die functie vijf jaar had uitgeoefend - hij had nu geen behoefte aan een minderheidsadvies. De Raad meende dat er 'alle reden (was) om tegenover de petitie een zoveel mogelijk tegemoetkomende houding aan te nemen', maar van die tegemoetkoming was in de drie conclusies van de Raad niets te vinden: 1. de petitie was 'naar haar woordelijke tekst' in strijd met het geldend staatsrecht; 2. inwilliging was 'ook om staatkundige redenen ongewenst' ('omdat de aan de voorstellers ... voor ogen staande z.g. dominion-status ... een organisatie zou vormen waarvoor bij het bereikte stadium van politieke ontwikkeling de verantwoordelijkheid nog niet door de Indische gemeenschap kan worden gedragen'); 3. het bijeenkomen van de gevraagde conferentie moest dus door de regering niet worden bevorderd.

XCAldus de Raad van Nederlands-Indië eind november '37.

XCOok van Starkenborgh nam de tijd: pas ruim negen maanden later, midden september '38 (in Europa naderde het hoogtepunt van de Sudeten-crisis), zond hij zijn advies aan de minister van koloniën, Welter. Hij had er tevoren gesprekken over gevoerd, ook een met Soetardjo. 'Nu heeft u nog met mij' te doen', had deze hem gezegd, 'maar als u de conferentie met mij en diegenen die denken als ik, uit de weg gaat, dan krijgt u te maken met extremisten als Tharnrin" Dit argument, door Soetardjo ook in de Volksraad naar voren gebracht, was door de landvoogd verworpen. 'Ik had het gevoel', zei hij in '57, 'dat men, als men op de petitie inging, als het ware een sluis wijd open zou zetten zonder te weten wat er allemaal doorheen zou stromen en hoe en wanneer men die sluis ooit weer dicht zou krijgen. En dan was er de stemming in het moederland."

XCIn zijn advies noemde hij de petitie 'in haar huidige vorm' staatsrechtelijk 'onaanvaardbaar'. Zij had voorts geen 'leuze ... waarop de Inheemse politieke beweging zich verenigen zou' behalve de Partai Sarekat Islam

XC1 Tekst: a.v., p. 287 e.v. Ind. Afd. van het RvO. 2 Mededeling, 2 mei 1957, van van Starkenborgh aan de , A.v. 43

431 [PDF]
'f.WEE BEWOGEN DECENNIA

Indonesia, de PSII, hadden ook twee nieuwe inheemse .nationalistische groeperingen, de Parindra en de Gerindo (waarover aanstonds meer); medewerking aan een actie tot 'ondersteuning van de petitie geweigerd. Die petitie was, meende hij, overbodig:

XC'Het zou een misduiding zijn vari de lessen zonder tal, die de historie geeft, om geen betekenis toe; te kennen aan de drang naar zelfbeschikking .bij overheerste volkeren die tot bewustheid komen. Het Nederlands bewind schiet echter niet te kort in het onderkennen van .de tekenen des tijds; het heeft niet nagelaten de landskinderen deel te gever) in lands- en plaatselijk bestuur ... Het- bijeenroepen van een conferentie .. ,zou de schadelijke indruk wekken als zou het regeringsbeleid in onzekerheid verkeren, têvens de verwachting levendig.houden dat iets nieuws en groots te gebeuren staat, daardoor veel geru£ht en beweging veroorzaken, terwijl per slot het resultaat van de arbeid negatief zou blijken of een program zou worden uitgewerkt dat de regering in verlegenheid brengen zou ... Concluderende moge ik radert het daarheen te leiden dat op de z.g, petitie-Soetardjo afwijzend wordt beschikt,' 1

XCWelter had zich daar al moeite voor gegeven. In februari '38 was de petitie-Soetardjo in de'T~~ede Kamer ter sprake gekomen hij deheha~deling van de Indische begroting. Zich geheel aansluitend bij de geelachtengangen die Colijn sinds de jaren '20 had verkondigd, had Welter betoogd dat Indië niet gebaat Was bij 'hervorming in de top' maar .dat men moest 'voortgaan op de ingeslagen weg van decentralisatie en, bëstuurshervorming,'? Bij die gelegenheid badden alleen de SDAP en de CPN zich ten gunste van de petitie uitgesproken, de CPN bij monde'ván Roestarn Effendi. Tot degenen die zich scherp tegën de petitie hadden gekeerd, had de woordvoerder van de Rl{SP, van Poll, behoord die het advies had gevolgd hetwelk Kerstens in november' 37, toen hij met verlof in Nederland was, in een voor de TWN:de Kamer-fractie van de RI\SP geschreven nota had neergelegd ': 'Een politieke ontwikkeling die' tot de dominion-stsssu: zou kunnen lelden, moet onder geen voorbehoud bevorderd. worden' - de RKSP moest dus. de petitie-Soetardjo verwerpen, 'zondèr aarzeling'.

XCNa ontvangst van het advies van van Starkenborgh legde Welter begin november '38 de koningin een ontwerp-koninklijk besluit voor waarinp.43

I Brief, i4 sept, '38, van van Starkenborgh aan Welter in van der Wal: dl. P.3'82-90, 2 Aangehaald ill Pluvier; 126., De. nota is opgeno men in het Rapport, eind i937, yah de Commissie voof Indische Zaken 'vande Tweede Kamer-fractie van de RKSP. (ARA, Archief-Kersteris, ~9)

432 [PDF]
OE PETITIE~SOETA.I.HjJO A-f6EWE.;?;EN

de petitie werd afgewezen. Er kwam in zijn toelichting' een onjuist, ja misleidend argument voor. Van Starkenborgh had er op geweze~ dat de: PSII, de P4~indra: ~n de C'eri~dÇJ steun aan de petitie hadden geweigerd; dit waren drie rrationalistische groeperingen die in wezen een onafhartkelijk Indonesië begeerden - dáárom haddën zij ziel} tegen de petitie gekeerd. Welter ma:àk.te daár dit van: \ 'Hoe ver de wensen, welke "in de petitie tot uiting komen, nog afstaan zelfs van het staatkundig besef van (de) meet geav~nc.eerde· delen der bevolking, 5lij\<t uit het door de landvoogd gereleveerde feit dat de voornaamste inheemse politieke verenigingen, welker leiders meermalen een vrij zuiver gevoel toonden te bezitten voor hetgeen binnen' hei: bevattingsvermogen van de lede~ valt, afzijdig zijn gebteven van de beweging die tet ondersteuning van de petitie op touw is gezet.'

XC]flè koningin :Z;èt'te haar handtekening, W.elter contrasignëerde en de petitie werd. bij konirt!dijk besluit van i Q november '~s afgewezen,>

XCDé afwijzing van de petitie-Soetardjo was iR Indië keren op de molen vim die' inheernsen die sinds het gebeirrèn met van Limburg Stirums toezeggingen hadden betoogd dat van Nederland geen toegefelijke houding te vërwachten was; ZIJ droegvoorts bij tot de vorming van' een naar onafhankelijkheid strevende politieke federatie, veel breder en krachtiger dan die welke'in de herfst van '27 door Soekarno was opgericht.

XCIWas dit effect door de gouverneur-generaal en de regering voorzien? pat bîijl,cr uit niets - men vindt het 'aithans in geen van de stukken -die wij aanhaalden, vermeld.'

XCW~t ~.!O reacties van de Europese dagbladpers betreft: zij had, gelijk al vermeld, in "36, toen het petitie-voorstel ingediend en aangenomen werd, daar .niet eens met felheid ep get!,:ag,eerd; het sprak Voor: die pets ze vanzelf dat er geen wezenlijke wijziging diende te komen in de bestaande verhouding t\i~seri Nederland én Indië en zij zag de positie van het gouvernement als io stabiel, dät het denkbeeld, een ronde. tafel-conferentie bijeen të reepen die Nëderlands-Indië binnen ~itri jaar

1 Tekst in van der WaL dl. p. 391 e.v. 2 Tekst: a.v., p. 394 e.v.

433 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

of binnen een andere periode de status van zelfstandigheid diende te geven, door bijna alle Europese dagbladen als onbelangrijk terzijde werd geschoven. Misschien zou er, gezien het feit dat bij talrijke Nederlanders een toenemende weerzin tegen de Haagse 'bevoogding' was gegroeid, serieuzer op het voorstel zijn gereageerd als het van het Indo-Europees Verbond was uitgegaan, maar dat was niet het geval: het was een voorstel van vijf Volksraadsleden, onder wie zich geen enkele Nederlander of Indische Nederlander bevond.

XCTwee Europese bladen waren er slechts die de petitie-Soetardjo au sérieux namen: het Batauiaas Nieuwsblad, een dagblad dat onder hoofdredactie stond van J. H. Ritman, een journalist die een duidelijk besef had van de groeiende kracht der inheemse nationalistische beweging, en het in '38 opgerichte tijdschrift Kritiek en Opbouw.

XCDat tijdschrift verdient nu enige aandacht omdat het vier jaar lang de enige duidelijk-kritische stem is geweest in de Europese samenleving in Indië.

XCKritiek en Opbouw! was in de eerste plaats het werk van een sinds lang in Indië gevestigde Nederlandse socialist, D. M. G. Koch. Eerder noemden wij hem al als een van de leden van de door gouverneur-generaal van Limburg Stirum eind '18 in het leven geroepen herzieningscommissie. Koch was in die tijd als ambtenaar aan de Algemene Secretarie verbonden, maar toen van Limburg Stirum door Fock werd opgevolgd, kwam aan zijn werk aldaar spoedig een einde. Enige tijd later kreeg hij een functie waarin hij zich niet politiek bezwaard behoefde te voelen: hij werd bibliothecaris bij een van de instellingen van het departement van verkeer en waterstaat te Bandoeng. Hij had, nadat hij in het begin van de eeuwals jonge man in Indië was aangekomen (hij was in '81 geboren), in '07 getracht, door middel van een eigen periodiek een kritische instellingjegens het gouvernement te bevorderen. Zijn blad was na een jaar ter ziele gegaan en een tweede blad, in ' I I door hem opgericht, was het niet beter vergaan. Enkele jaren later had hij Sneevliet ontmoet.

I Wat wij over dit blad vermelden, is hoofdzakelijk gebaseerd op het aan het blad gewijde artikel van E. B. Locher-Scholten, in '76 gepubliceerd in het

434 [PDF]
'KRITIEK EN OPBOUW'

Hij had diens extremisme afgewezen - hervormingen wenste hij, niet een revolutie. 'Hij bleef', aldus de Kadt in zijn memoires over zijn Nederlands-Indische jaren, 'het gebeuren benaderen zoals zijn ruimhartig en humanitair-marxistisch inzicht hem gebood. Hij was geen Indonesisch nationalist' (d.w.z. voorstander van een op korte termijn onafhankelijk Indonesië), 'maar iemand die probeerde, een vooruitstrevende koloniale politiek aan de orde te stellen waarbinnen dat nationalisme zich zou kunnen ontplooien tot een Indonesische variant van een internationaal socialisme.' Koch kende Soekarno van nabij (in Bandoeng had hij een tijdlang deel uitgemaakt van de Algemene Studieclub die de stoot gaf tot de oprichting van de PNI) - hem beschouwde hij als een gevaarlijke demagoog, 'zijn sympathie', aldus de Kadt, 'ging uit naar iemand als Hatta.' 1 Samen met anderen richtte Koch in de herfst van '35 een Indische afdelirig op van de Nederlandse beweging Eenheid door Democratie, EDD, die in juni, twee maanden na Musserts succes bij de Provinciale Staten-verkiezingen, in het leven was geroepen. Van EDD konden slechts personen van Nederlandse nationaliteit lid worden, maar tot de Indische afdeling wilden, zoals spoedig bleek, ook inheemsen en Chinezen toetreden. Kon dat? Die vraag werd aan het Nederlands hoofdbestuur voorgelegd. De secretaris raadpleegde Colijn, deze adviseerde afwijzend - het gevolg was dat de Indische afdeling zich in '37 van EDD losmaakte en onder de naam Algemeen-Democratische Bond haar werk voortzette.

XCHet was het oude bestuur van het Indische EDD dat in februari '38, in de maand dus waarin de petitie-Soetardjo in de Tweede Kamer door bijna alle partijen werd afgewezen, na een mislukt contact met aanhangers van de vroegere Stuw-groep2, als redactie naar voren trad van Kritiek en Opbouw. Koch werd de ziel van het blad. Zijn aanpak was gematigd. 'Kritiek en Opbouw', aldus E. B. Locher-Scholten, 'sprak zich uit voor een uiteindelijke zelfstandigheid van (Indië), maar vroeg voor het ogenblik om aanvaarding van de koloniale structuur, om maatschappijvernieuwing door geleidelijke democratisering met name op staatkundig gebied.'? Waren dat niet illusies? Dat was bepaald de opvatting van de strijdbare, in Indië geboren en in november '36 daarheen teruggekeerde schrijver E. du Perron, maar hij die de betekenis van Kritiek en Opbouw geenszinsJ.

I de Kadt: (1978), p. 33-34. 2 Loge mann had medewerking geweigerd omdat hij de opvattingen van de oprichters van te radicaal vond. 'E. B. Locher-Scholten in het 1976, p. 205.

435 [PDF]
TW':E~ ,BE\V.Ot;i::'N· o,:H;Ë}fIii<iA

oy!!~sd:liltte.(hij .nQem,de',h.et e~I,ls 'IqiU.4~e en ç)nmasoht"), had Wif~r:d:é7' ring' Y.9Çlt het feit dát ~·è. ~lrtg_ Và{J_ dit bJag, 'r:aa~,t ge kl¢inè I.iidi$che ,$~èiaill_:Demgç(ati~ch:e' Partij, de ,çriige w,:às, ti.i.e itch Ii). .h'¢~' Eur'.Q'pees mî,liè"ti ,.të'ng'iiO:stèva,iii de pëthie-só¢ÜeajCii bad u:i~gespr0.k·en;Hij .traa in s.eptem,rn'û· ;3S' tot de redactie yà'n .Kiiiiek in 'üp'bèiûÎ!,tü8 en fná~'ktë v<fn h:à:H·kolommen o.m. gebruik om, zo .s·chrè;efhij,"hit ~·iinèsbèj.e.rgere&i:el' van Zenjgraaff ê aan d~ kaak te st~Henj: Zîjll' bà"èkènis voor hêi:.bhd 'was o.m. aài 'hîJ enkele inlieems.~ jongeren; .dre hem warm waren .g;r:a~ waardeten als principieel tegènstander :vaft h~~tkolpnialisme; vo't?~ j6Üie~' I en O'pbçuUJ. w'Lst te interesseren - zij bleven het blad trouw, toen hij in augu~i:us.;39 w,ç<êr 11.a<ll' 'Nede'rlancl' giP.gl V~J!neld' iij, nQg dat 'd~' Pe:!,!o'g in die b~n.~ gr;i(i In:d}scheJaren o~k bI ván bijdragen had.geschneven V~~f Rïtr]'l~ns, j3fl(a;ia.dsNi~~wsbla.4.'· ., . . -. . , liet aa~ial ·ab,0rmè.s "~p. Kritiek .en Q.pbo.uw;. aanvankelijk m~nlelJ!r., :gr.oei~e áJs 'gev~ig '~an .du Pefr~~~ 'aanval 0~ 'Ûfi\tgraaf( tG! r~irfi. tweeh~;H1:d~r¥)-Ie.~ ~fa.ci. ~ç~4 dQ91" hit ~~b~ddÜ~slev~~·,g,~l'1,~g~~d~. ä,9V.Çtt~,~~ies v~r:wk~fhét ~:r!~!.: fIxt hac iI1 he~ B4:tppese rnilien g'~'eh ënk.ere ir:rvl:ö'ed. tl}v~ped in het inheemse. h~4 h~t .çive\,i'g(!IÏS l:lo.J:ç ïÜe,t (daär was -het I}ijet rä~it~~î gen,q.e'g.veor), ~iJ h~t dat }:i# daát Wçtd g·evyaarçl,èêrtt.dat, gé rè~~~ti.!,!, WîlátY;~tl van fi:!·~:~t 'af aan één '0.[ rtr<;l'~!' lrtheer,rr$.e!!J. p:ed uitmvkten, td~ê,P:S niiJrrte Vrij' :f;Ii,aákt¢ V:Qpr.o'j;>JI1res van irïhèemse pQ-lît'ieke vQ·p.Étn~hnen \r~li. ,çliY'el~~ Frc;:lj,tii).gen; btiçl.~t Wie' Sjal1r:ti'. Wij KOmep in' l}o6.fdsrtik to bp Kritiek en. .Qpbd.u.t;u terug, I -',

Eenhèîi1·~ tègen het Nêderirtná'$'.gezag

XC

XCOppervlakkig gezien had 'het iI} ge j{l:re~ 'zo ing~.~~t~.erepres,s.ifQ¢iei4 succes g(êh~a.:,äclît(êFe~my.olgens waren i\~ PKltd~e communistisehe p'arti5~, de PM!, ~~ pgriiIJdo en •.de ?!'{I-4q;oe tü~ 'ds;;o.p~yb~ir~e~'d ve~d;¢J;1en.. Hun voormannen en dis: vanTan Malaka's. kleine, ondergronqs werkende' p'~r.~ai'Repu:6.lik:!~dqnes)a, 4~' Pa,ri; w,_;rett~îtg!;s~h~1.c,eld., d.i; }d~i~e kernen val} i'.~~h,p~gersdie h~~!' en 4<i~r 'qverbleven, ko(içl.én ;n;!tl'w~lij;k~ m~e:t 'a(è~iylteit~rr!I?f00iem. W~J lh.à,d dql(:jXI-C;f:,';Op~rät1e-pol.il.i:e:l( yele:n:h.e,! idt;a:a:l "'<in' -eën 'RtJ.il'Ih:anJi;.eIijk i.rr(J.'Ö11;e~:l~'.dui4,elijlç: veer ~g:e.l1 :yJi~~ep te'

XCI Aangehaald 4it du Perrons bcief;?-9 oh i'93~, aà'n HeSamkalden; a.v..;.p.c208. :D@-. ze overleedin ~~art; '~9, AáFfge~áa.h:l uit Kritiek: en ({pQ9uw; !J: 2I-:::~,z', a,v., It, 207.

436 [PDF]
öË NÖN-CÓQPEIRA:TII\ P'HGEGË;V.E'rsr

~~el1'ç:t:i',hl~ar z.t] h~<ll,leek het" de verwëzëi').lij;Jd:ng villi dat ideaal 'geeh stA:P 4ü;:ht~r1;>ij geDr~,.c!1t . '

XCUit ~Htgebeuren wèsden' k~~¢ri getrQkkçl};;,~,e vcomaàmsrè wis 4~t men er wijs, aan (;kç_d, het ~()\lVernerrieJ)t rüe.t te prbyoçerfn, ~rider,dajld.; het streyeh naar ónafhahkie1ijkhd!d gi:qg in <detwe~d~ hdJt vän de jaren , 3,0 vormen áaJ':ip_,èrqih die het gouvernettrenf mindér gdeg,etih~eïd beden :om in tè grijpen. De inheemse politieké voormannen drukten aich voorzichtigér uit, het woord 'öria:t'hinkdijkheid' werd vermeden, de non-coöpèratîe -opgégeven, Dat laatste bleek een voordeel te zijri, De vraag: coöperatie ot non-ccëperatië, had in de Jaren '2Ó verdeeldheid geweKt in anti-gouvernementele kringen :v';00~r die verdeéldhèid was nu gèen reden meer.

XCI , Voordat ~îj nu gaan schrijven over de rweé nieuwe g110eperlhgeh,die wij in de vorige p~tagfaaf ai noemden: de Parindra. en de <5erindo; Iijkt het .ons nuttig; e~ op te wijzen dat hun activiteit ingebed werd In een veel breder, in zijn strekking anti-gouvememenfèel streven dat 111 de 100.)),. van diejaren , 30 Qp' allerlei wijzen in de inheemse wereld t,ot t{îtrug kwam. Het. Islamietiseh reveil" dat wij 'in het ¥.pdge hoofdstuk 'rpemoreerden, t.ek~J:.ldç 2JÎ!i'h steeds -duidelijker af - wij h~riry.nell(mer a;;tn cl,ät het na het gï:ote; prqt¢s,t v:u~ alle l.slam'i~(isçlle 'or:g<iniSil#este'g~l) 'h~t voorlepig pti:twel't! voor een huwel,i<jks-ardcnnantie, in s~ptlll)'1b~F '~7 veer de eerste máál liCit çle. vorming kwan; vaJil e~~ Iicliaam dat al die Q.tg':iri.i:-sat~es 0vé.r~q:ep~lqe; de Malijll~~of,l Is1u1ftil u'lna Indöti,e:s/a (de Hoge ls.l~m,ie!isth~Raad van If.i.g,~ri~si~~"q£tewel dè Miai; h~t géçoFj.1p,ineèl'd lëdenta] ;v:ao de daarbi] ,aahge:sl~te:n Qfgarii,S}lt,i(:,§ zOLl'i,n. '41 cl,ti v~i,erhQlld.etd'q)..fi,i,él)d pv~tscht~ide:n, Elke béstaarrde .lSlatg:iêJ~sciiii q:rgáp':is'atle tóonde i:t1 de j:kéti ';30, een ÓRme*e1.îj~(Lgr€î'e!; d:j.t gi'>lld ~\'>,wd voer de' ~pder:p,r~thdje Mph'ilm,ma,dij'àh; als vóór' de wnsen:átie~e .J<;['(tlJd,atial.Qe:;;. Ig11i1;L Jri de inheems!'! sarriè1').l¢ving äls !feheel \ypn de g¢qfgahî~e~rge Islam dus áán kracht. ( Qpme.rkehjk w~s vÓl,qrts dat. het a:,ant,àl,organisaties Y<lU inheemse j Qngeren en vän Ï-nli.eemSe vrouwen toenam .en dàt stéeds meer inheêrnse I vakbonden wenden opgericht Ge,ellván die 0Fgaûisafi~s voerde 'e,en tegen het gouvèmèmerit gerkh.te actie - alle drsegên bi] tot de politîeke bewû'stWotdîng 'Van'hun lèderr: anders gezegd,: de politieke vodtlî.oe:de die vroeg of laat nîètiwe vèrgaande eisen aan het goirvèrnement zou stellën, kteeg een steeds bteGl~fè achterban.

XC,©:pmerkeÜjK.was te~siottt.dät bl~l1eri de twee vetil~~:gr:00tst~ gr~epell ván Vreemde Oosterlingen: de Chinezen en de Arabieren, strorumgen naar voren ~Çlm:en die :deb. solidair verklaarden met het, Ïndorresisci;

437 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

onafhankelijkheidsstreven; op die stromingen willen wij nu ingaan.

XCIn de jaren '10 tekenden zich binnen de Chinese minderheid in Indië' (een minderheid die, gelijk in hoofdstuk 4 uiteengezet, uit Indische en 'recente' Chinezen bestond) twee opvattingen af over haar plaats en mogelijke politieke taak: de eerste hield in dat Chinezen zich dienden te oriënteren op de nieuwe Chinese republiek, de tweede dat zij zich moesten beschouwen als ingezetenen van Nederlands-Indië die door deelneming aan het politieke leven voor hun rechten zouden kunnen opkomen. De eerste opvatting werd met kracht verkondigd in het Chinese dagblad Sin Po dat van 19 ro af in het Maleis (en van' 2 I af bovendien in het Chinees) in Batavia verscheen, de tweede opvatting werd vooral aangehangen door de welgestelden uit de Indisch-Chinese groep: eigenaren van grote handelshuizen, particuliere landerijen, rijstpellerijen enz. Woordvoerder van deze groep werd de miljonair H. H. Kan, eigenaar van een particuliere landerij, die een Nederlandse opvoeding had genoten en in Batavia lid was geworden van de regentschapsraad. Hij was het die in '17, toen bekend werd dat van Limburg Stirum enkele Indische Chinezen wilde opnemen in de voor het eerst samen te stellen Volksraad, de Chinese leden van alle bestaande plaatselijke raden opriep om met hem in Bandoeng van gedachten te wisselen over de candida ten die men aan -de gouverneur-generaal zou kunnen voorleggen. Elf Indische Chinezen, onder wie zeven z.g. 'officieren der Chinezen', namen Kans uitnodiging aan; besloten werd, aan de gouverneur-generaal vijf namen voor te leggen, onder wie die van Kan. Toen dit in wijder kring bekend raakte, rees er verzet, als gevolg waarvan begin november' 17 in Semarang een conferentie plaatsvond van ca. zevenhonderd Indische Chinezen, allen op Java gedomicilieerd. Kan betoogde er dat deelneming aan de arbeid van de Volksraad wenselijk was, en hetzelfde deed een tweede Chinees, Yap Tjwan Bing, een socialist die zich als volgeling van Sneevliet beschouwde. Noch Kan, noch Yap wist de conferentie te overtuigen: de meeste aanwezigen stelden zich op het vooral door het dagblad Singepubliceerde, gebundelde studies van Leo Suryadinata: The Chinese Minority in

I Het nu volgende is in de eerste plaats gebaseerd op de in I978 in Singapore

438 [PDF]
DE INDISCHE CHINEZEN EN DE POLITIEK

Po telkens naar voren gebrachte standpunt dat voor de Indische Chinezen maar één land van belang was: China. Kan wekte dan ook grote ergernis toen in 'r8 bekend werd dat hij en een tweede Indische Chinees (de 'luitenant der Chinezen' op het eiland Banka) zich hadden laten benoemen tot lid van de Volksraad.

XCIn de loop van de jaren '20 werd het politieke beeld dat de IndischChinese volksgroep bood, nog gecompliceerder. Er kwam een kleine linkervleugel (de PKI had een aantal Indisch-Chinese aanhangers, de meesten zonen van rijke Chinezen, en onder de groepen communisten die begin '28 naar Boven-Digoel werden gedeporteerd, bevonden zich acht mannelijke Indische Chinezen) - er kwam óók een groep die aansluiting zocht bij het Indonesisch nationalisme. Kan en andere vermogenden wezen dat nationalisme af - zij hadden onder het Nederlandse bewind fortuin gemaakt en wensten tot in een verre toekomst door dat bewind beschermd te worden. In '28 richtten zij in Semarang het Chinees Verbond in Nederlands-Indië op, de Chung Hwa Hui; het was typisch een organisatie van de gevestigde Indisch-Chinese maatschappelijke elite ('recente' Chinezen mochten er wel lid van worden maar hadden er geen stemrecht in) - de groep van het verbond werd naar de luxueuze Amerikaanse auto's waarvan de voormannen gebruik plachten te maken, door minder bemiddelde Chinezen veelal als 'de Packard-groep' aangeduid.

XCIn de jaren '20 behoorden de Indische Chinezen die mèt Kan in de Volksraad kwamen (hijzelf werd telkens door het gouvernement, waarmee hij op uitstekende voet stond, herbenoemd.'), tot de behoudenden. Toen de Volksraad eind '27 moest stemmen over de wenselijkheid van een inheemse 'meerderheid', stemden de twee Indische Chinezen die op voordracht van de Nederlands-Indische Politiek-Economische Bond waren benoemd, tegen - Kan en twee anderen die als partijlozen benoemd waren, wilden bij de inheemse bevolkingsmeerderheid geen extra weerstand wekken, maar het ging hun te ver, hun stem aan het voorstel te geven; zij kozen een simpele oplossing: voordat de stemming plaatsvond, verlieten zij de zittingzaal.

XCBij de Indisch-Chinese groep als geheel bleef het gevoel van verbondenheid met China in de jaren '20 bestaan - de Chinese regering gaf zich trouwens moeite om dat gevoel te versterken, o.m. door het naar Indië zenden van Chinees-nationalistische leerkrachten die aan de eigen scho

1 Het was villa in Bandoeng waarin gouverneur-generaal van Starkenborgh na zijn vertrek uit Batavia, eind februari '42, in eerste instantie.zijn intrek nam.

439 [PDF]
T,WE'E BEWöè.EN DE:C'E:N'N''lA

h;ri 4¢t çfui_n~zÇ.f,i W,et.defi\Terp,glijdefu(V:¢Jsê~~id:étJ:eti va:ti, ~tde,etkäçh'tep. w~i;dep <d,op]", hè! gCÜl\;erQ¢m;imt ,b,p gr1;,h;<1 'V.a,TI a:rnt1-g~1,lvetrretileF\i:~Üe u.itlMhfg.en 'In:dië, u1~g:ez.el): Er '1i~kdidé ~i~h: eGh~er 'l1bk' bi'jl de, lndisdie Clïinezen een s'ü:omü:ig.af,fl,i,e bepleittè ,dat, de lr'idis(ih-ehin,es·e.i~roép Ma:af histMis,chè ,M~Îltitiüt moest piijsgev,erf tënëindé vollèd'ig .d6.6F de Î:rt-: lieem$~ werdd te w0~élen <!ar}\rà~t~. :Cl1il'tç~~ïi,aldus d~~e, str9r.nLiî;g;, .qieu;!le'l); ,a1.5' IIldoPJ:.sië ~e!'l,~aal pll,af.h;l:IJk.e,1ijk w~.s" v~lwa!!rdïge î~d~n~; sische staats bU,rge.rs te:,YV0r(~kn. Uh .d'i'e stroming.kwam in,' 32, in Sirera,ba ja :een nieuwe q.rgi~i.~~!~~ v'~ort;. ~,~ ,~~~i:~j Va,IX ll)d.on~i'~s€hç 9:~i~~z~I1i df P~rta/ po,1;fgho. a 1IJii~ne~i,19f!ewel, de PT! ~ merr ,zit~:; teFWij;l ~.p~' J?artij t'l.¢,l'l: S~;lÎ,l)~~:ei)'~a:m h:lrd_;Jra,d~'t;,n:J~u'Y~,pa_rtij e_r.ll' M;de~se. Vi9;orz~~~~,rvan ~.e I!Tf ~erd eenj O).l_maJist,:I§.: f;l. ]\.je,I1J-: De part~j kr~e!:}.een eigen.dagblad; d.e SIn Tit· Po,; ,',. -~,"": - ,," -I" -~ -, .. " Het sprak' vanzelf d'!~ de p:pr achter cl!! p~titie:.:So.e.ta];d jo s:tgIld" ~1ip'Uwens: l;l~i \l:olksr;a~~ljd 'dat de j>J:fvçtt~g~n~~0rdigde1 w~_s ~err ~a:~ ~Ie \fijt lIJ4 i ,ene,r;s_ya,n h~t Y89rst,<;i) d~t,Jqt d~ pejitie p~);l leiden; hij ;$:teII1pe n,atuurJïjk Y66t.1?;r ~.n~; ~verige ~pd,i.~~p-é~_i\lese lede!:.}.va.~ c;f.ç: i¥, q~ksr;<l;f4, onder, W!€ ~e~ ,qi~d.:e: '1'Wkard"gtQ.lf[t v.eî1(egep.WCiótti.,lgdetJ. (¢ftn y:a:~ die :rsfE:~~~E:fi;:!~ ::l~:

XCt~l4eiJ rii¢t :(U~et' dán 'e{kt%Jc::119Jjg.erd~iil }etl¢h..' ,De :fti~es(e: I-ödJs,ihe e:'n "feÇ¢ti~e! ChM:ïe;z;çil rqgitlt.eri.fi"e:eicféf.i zich dlI$, ',tifR, n:1JH ei:g,ên w'¢KfaJin, .¥@d," .den aJ~h<i,ii~ 'w_eiN'i:gy,(jdr ~t'1t~gFatie; Mtzij i,lil het E)ll'QP'e~¢, hét,zîj hi het: üilhÇ<e·m$e d~el va~, _eh: ,samêtl'kYing. ln !Ole jaren' "3Q gtö.ei.de'de bèlàn:g-' stelling vi),bH:h'irtá wée't.~. mit Cl1irti's +.ei'~èt tégen h~t binäèndririgéad Japán: :'w~r-d sterk meegeleefd: hi~r6p' 'komen wij, terug, in 'liet volgende hÓöfdstûk:.mf~'#~;b.~id-:-J~çfk;-;;tP~'¥, .;q~.t~' ~îte~~g~--;~Çhi}parii], ¢hung Hui! V~n m~: pöng'I\ài!d~:Ket!

:&;v;enalSde Chinezen vormden d~ Arabieren In de <Îl'chi{"1deen duidelijk ~fg~~:~h~i,Jen: egens, :4 I, Wij ,voegyn hIeraan toe dat karlS' de 'in "H een cleêl,van haar 'a'anhigg liàg 'yérlo,rçil';een gr0ep.Jorlg#~Jil'w*'s.tqèrJ ofl5!'erle~ä~ng: Rqéil: Gre ('Rhoa' was zijn tam~lienaarn) 'uitgetreden -omdat zijl 'Zich mei hei autocraiisch optrê;dè,~'van èn iiXn~ïi niét _ràiige'F vyr~nig~r,t,

440 [PDF]
D'E ÀcgÁB,IEIÜN ENi D'E; P:Q'~q:Ii,K

de irtheemsen niet d'1~ weerstanden 'bestonden. welke in de loop :ván ge~ë,~ati~'s tetie_~-~e ;erwog~n~~:lil -or4~r4; ChiI:l~;~l!' ~a,ren gegroeid. N~:g<?l;megalle Ara,bl~Fen :it'll indr~ 'hadden in de eerste drie decennia ¥:h\. deze- etilifw g~:~p ,b'~!;J;ng~teJ1!r1i v;9.~or b;~t p~liti~k~ g;~p~!Jren: Dit veranderde i;t1: Iyet. ,~Çgi:9; van

XCDe Parindra was een beweging van inheemse stedelingen uit de hogere lagen van de inheemse samenleving. Zij zette het werk van de bond van intellectuelen voort in dier voege dat ook zij ging streven naar een betere organisatie en een sociale verheffing van het inheemse volksdeel: zij richtte enkele tientallen handels- en kredietcoöperaties op alsmede een bankinstelling, een armenhuis en een polikliniek; ook gaf zij zich moeite om door het uitzenden van onderwijzers het analfabetisme te bestrijden en organiseerde zij voorlichting aan landbouwers en eigenaren van prauwen. Haar ledental (onder die leden bevonden zich talrijke inheemse bestuursambtenaren) bleef beperkt - er waren nog geen vierduizend leden in '37, wellicht tienduizend in '40; de aanhang was evenwel breder dan die cijfers doen vermoeden. Dat bleek, toen haar voorzitter Soetomo in mei '38 in Soerabaja overleed: omstreeks vijftigduizend inheemsen volgden zijn baar.'Raden Mas Ario Woerjaningrat, een van de regenten in het vorstendom Soerakarta, werd zijn opvolger.

XCDe Parindra was afkerig van een drastische hervorming van de inheemse samenleving. Inheemse voormannen die wèl voorstanders waren van zulk een hervorming, richtten in mei '37 in Batavia een eigen groepering op, de Gerakan Rakjat Indonesia (de Indonesische Volks beweging) oftewel de Gerindo, bedoeld, zo deed de voorzitter, med. drs. A. K Gani, blijken, 'als linkse correctie op de rechtse Parindra'? Tot de oprichters van de Cerindo behoorden verscheidenen die eerst voorman waren geweest van de Partindo. de voortzetting van Soekarno's PNL Dat gold bijvoorbeeld voor twee in Batavia geassocieerde advocaten, mr. Mohammed Yamin44

I Soetomo bracht in '36 een bezoek aan Brits-Indië (en een aan Japan dat later aan de orde komt), waar hij diep werd geschokt door de hongersnood en door de armoede die er zoveel groter was dan in Nederlands-Indië. Via Colombo reisde hij toen naar Nederland waar hij enkele spreekbeurten wilde houden en contact wilde opnemen met de die van '35 af een brede samenwerking (een 'Volks front') was gaan bepleiten. Voor zijn spreekbeurten had hij gegevens van Thamrin nodig welke hij had aangevraagd in een uit Colombo verzonden briefwaarin hij een beeld had gegeven van de sociale ellende in Brits-Indië; zijn brief werd door het gouvernement onderschept en het feit dat hij na terugkeer in Nederlands-Indië zweeg over wat hij in Brits-Indië had gezien, werd door de PID gezien als 'een bewijs van een groot gebrek aan objectiviteit en ridderlijkheid.' (Parket van de procureur generaal, Algemene Recherchedienst: Rapport, 22 nov. 1939, over de nationalistische beweging van 1933-1939 (verder aan te halen als: Rapport nationalistische beweging 1933-1939), p. 44, ARA, MK (ministerie van koloniën), Londens archief, M 74) 2 Al dus Pluvier in zijn p. 110.

442 [PDF]
'PARINDRA' EN 'CERINDO'

en mr. Amir Sjarifoeddin; die laatste, over wie wij vooral in het slothoofdstuk van dit deel meer te schrijven hebben, was een in I907 in Medan geboren Batak die in Nederland een gymnasium had doorlopen, als student aan de Rechtshogeschool te Batavia al politiek actief was geweest en in '33 tot anderhalf jaar gevangenisstraf was veroordeeld wegens overtreding van artikel I 53 bis. 1 Uiteraard kwam de Gerindo in het staatkundig gedeelte van haar program niet voor de onafhankelijkheid van Indonesië op (dat zou onmiddellijk tot een verbod hebben geleid) - zij eiste autonomie voor Indië binnen het geheel van het koninkrijk en drong aan op de vorming van een volwaardig parlement, d.w.z. een parlement dat, anders dan de Volksraad, zeggenschap zou hebben over het gouvernement en zou worden samengesteld op grond van algemene verkiezingen, hetgeen natuurlijk een overweldigende inheemse meerderheid zou opleveren. Wat dan?

XCOnmiddellijk na de oprichting van de Gerindo werd Yamin door de PID op dat punt verhoord. Hij verklaarde toen, aldus een eind '39 door de PID opgesteld, uitgebreid rapport over de nationalistische beweging, 'dat de door de Gerindo geformuleerde doelstelling ruimer was gekozen dan die van de Partindo (zij had eertijds onafhankelijkheid geëist),

1 Sjarifoeddin was in '33 door de gouverneur van West-Java in een brief aan de procureur-generaal aangeduid als 'een extremist in hart en nieren; met een krachtige overtuiging karaktervast ... een geboren leider, een gevaarlijk agitator:' (brief d.d. 10 nov. 1933 in Kwantes, dl. IV, p. 171) De gouverneur had zijn internering voorge steld, maar de Jonge had het voldoende geacht, Sjarifoeddin na zijn vrijlating uit gevangenschap te waarschuwen dat hij, maakte hij zich weer aan verboden actie schuldig, geïnterneerd zou worden. Volgens een Indonesisch persbericht verklaarde Sjarifoeddin in augustus 1948 op een communistische bijeenkomst dat hij van '35 af zou zijn opgetreden als de geheime leider van de de Indonesische communistische partij. De Franse historicus Jacques Leclerc heeft het evenwel in 1981 waarschijnlijk gemaakt dat daar in werkelijkheid geen sprake van is geweest. Het staat niet vast dat Sjarifoeddin de bedoelde verklaring inderdaad heeft afgelegd en als dat wel zo is, moet zij vermoedelijk gezien worden als een poging van de pas naar Indonesië teruggekeerde communistische voorman Moesso om aan te tonen dat er van een continue leiding van de sprake was geweest. Volgens Leclerc heeft Sjarifoeddin pas op het moment dat hij illegaal ging werken, d.w.z. in de begintijd van de Japanse bezetting, duidelijk aansluiting gekregen bij de toen zeer kleine hij stond met haar toen wel al enige tijd in contact omdat hij binnen de een enthousiast voorstander was van de Volksfront gedachte. (Jacques Leclerc: in (1981), p. 223 e.v.)

443 [PDF]
'rWEÈ BEWOGEN DECENNIA

'met het .oog op een eventuele dominion-nssos, , • Tegenover een dominion-stsuis stond men.volgens mr, Mohammed Yamin niet ~f.wijz~,l}d,echter als overgangsfase naar de volledige vrijheid vap '.[ndimesfa',.

XCOp geOn? hiervan huldigde het hóo't~l'aFket ;eeds dadelijk de mening dat de Ç¢,rïttdd geen ander doelhad .dàn 'Indonesia M,e.rde,ka" 1

XCdie mening 'Wa.s juist,

XCVerontrust dè;;!)!'hef feit dat -de Cëniido ep Jä:v:a 'de kracht van het proletariaat', aldus haar orgäari, trachtte te órganiseren ('niet de bourgeois, doch de próletariërs zullen', aldus dat ergaan. 'de Ind.onesiers omhoog voeren naar de blauwe Iucht der: vrijheid')" en dat zij ook .op Zuid":' Sumatra bijeenkomsten Was gaan beleggen die elk m~er dan duizend belangstellenden hadden getrokken, steld~ de pas-benoemde procureur~ generaal mr, H Marcella .in. juni '38 aan v:an Sfarkenborgh voor, de Gerindo te waarschuwen dat zij' zich .op haas tweede congres: hetwelk zij in dé herfst wilde houden, diende te matigen. or die waarschuwing is uitgegaan; ~et~n ~ij niet, wèl d;t drs. Gani in zijn openingstoespraak voorzichtig was; hij onderstreepte o.m, dat de C~ri1J4o. de non-coöperatie afwe~s. 'H:et :Was"puur tact1~k. !D~~ !l:1en zich', zo rapporteerde 'na 'd~ conferentie de nieuwe adviseur voor inlandse zaken dr, C. f. Pijpet (G.obée"s.opvolger),

XC'oye'r dit coöperatieve karakter ." , geen illtisles behoeft ie- maken', bleek ... duidelijk uit andere uitspraken, bijv. .uit: deze'; 'HeJ is onjuist ne menen) dátde .aationalistische partijen doer de aanvaarding van het coöperatie-beginsel huri dQeieinden gewijzigd zouden hebben', 'de werkwijze is anders maar 'oris streven is h~t~dfde gehie~~n'. Bi} deze iààÎ:ste wo,ord~n ,gaf her.publiek i:ek~ne~' van insternming . , , Er is yeránderin~ vàn tóön, Niet vari geest te constateren."

XCEn' O'OK dit was juist gezien.

XCHoeveel îëd~n. de G~~indQ had; is niet precies bekend - vermoedelijk wareri het tussen de vijf- en tienduizend."'p:1938, van devan'

I Rapport hatiÖiiálîstisèlie bewegirîg 12'33-1939, R. f4. Z Aangeháald iriIde I:>rï~(, 23 juni 193'8, van' 'de procureur-generaal aan van Statkenborgh, 'in Kwantes, dJ. IV, 52(\, ');\rie:f, _IQ okt. adviseur voor inlandse zaken àan Starken borgh in a.v., P: $38, . 4 D.e ook Indis~he Chinezen als ti'd toe; de 'niet,

444 [PDF]
TI;iAM\{I!:<

XCToenin de loop van 'w in inheemse hingen beduchtheid: rees dat de

XCpetitie-Soetardjo, hoewel-in september '~6 door de Volksraad aangene

XCmen, zou worden afgewezen, werd door Soetardje en anderen besloten, I I publieke adie te gaal} voeren ter. ondersteuning van de petitie, Er werd

XCeen €op:üté ópge~icht, waarvan Soetardjo voorzitter ,w,erd en hadji Agoes

XCSalim een van de lecl:en. ,Salim had evenwel in de tweede helft van de

XCjaren '20 grQt~ weerstanden ge~~kt doordat hij in die tijd, waarin de

XCinheemse politieke actie 110gill het teken stond van de non-coöperatie,

XCsamenwerking met het gouvernement häd bepleit. Zijn prorninente plaats'

XCwas een v'art de redenen waarom de actie van h.et,cQ,tI_lÎtJ .niet recht van

XC'!:ie grpnd kwam: een tweede was dat de Pàrin!{ra, die in de. Velksraad

XCt,ege.n de petitie bad gestemd, sámerïwerking met hil.! comité afwees -, --_-I .-,'" ;- h¢,tzelfde .deden, gelijk re,e!:!svermeld, de Gerind« én de Partai $rwk(lt

XCI5l?iin Indonesia. Een actie .om tiá:Bdteke"¥ingeQ ten gu,n$te 'V;lU de petitie ye

XC\iêi:za,i:.heIeFÎ werd geeb. succes. 'Unused to this foirti' of pQlitieal aäio.n· anij 1JÓ

XCdoubt ajYa.id oj committing themselves to paper' (men ,ko't,lbeter de PU) geert

XCgegevens verscliaffénl) 'peóp'lefailed to s.ig-n', áldus de Aàstralische históricä

XCSusan Abeyasekere.' Mt+ dat. al was er HU èën corniëé waarin alle gróe

XCperingeri samenwerkten die zich i.iI de Volksraad te.n gunste van dè

XCpetitie-Soétardjo haddon uitgesproken, de twee verenigirigeri vàn in

XCheemse bestuussambtenaren, de inheemse katholieke partij (de PPKI);

XC-de Pasoendan en de Peisateean Minahassa; een eigen groepéring van hadji

XCAgoes Salim? een nieuwe groepering van Ihdon'ésischê stIiQe~'Üenen de

XCPe satoean Arab Indonesia sloten zich bij het cemité aan. I Begin "3:9nu {9-epetirie-Soetardjo was bij koninklijk besluit afgeweJ zen) achtte Tharnrin, fractieleider van de Parlndra; net moment'gekomen -,. om een b~ei{ere samenwenkirrg op touw te zette~: Hij volgde in dte tijd

XCmet grote 'bezorgdheid de ontwikkelingen' i~' Europa; wait de intocht van

XCde Duitse troepen in ·S,ude.ten.Jand,begin, okiober "18, gee~ ontspanning

XCh;H,(gebracht. Brak ~.~~ nieuwe ()<,>~IÇlg uit, dan zou N ~dètland daarin

XCQetrQ~c:rn kunnen worden, \Vat zou dim het lot van Nederlands-Indië

XCzijn? .zqu lNeçlerland delen daarvan moeten afstaan of zou het .onder

XCjapanse invloed Iminel:,J.:?' Het leek Thamtin meer en meer wenselijk dat

XCeen vast c.oiit~c.ttot ·Sta.figkwam tU;ss,e,B. de belangrijkspe inheemse poli'"

XCtifl.çe gto¢pe!i'Q.gêH:.~~likrook .IOfn gèrt1,e.~\1s:~nappelij,k meer pressie u,ir te

XC0~ferIer:l €lP het gouvernement, Toen j;J.IJ ZIJP denkbeelden QP r8 ngar.!

XC'39 in Soerakarta voorlegde aan het hoêfdbestuur van de Parin4rà, kon

XCi 'So Abeyasekere: • The S/ltafdJö Petition: in ,dè/d en geweien, dl. II, P.. I~'I. 445

445 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA OPRICHTING VAN DE 'GAPI'

hij er op wijzen dat Hitler drie dagen eerder het Tsjechische deel van Tsjechoslowakije had bezet en dat Engeland daar fel op had gereageerd - zijn voorstelom te trachten, een federatief verbond met andere politieke groeperingen aan te gaan, werd aanvaard. Talloze besprekingen volgden. Voor een nieuwe vorm van samenwerking maakte het Soetardjo-comité de weg vrij door zich op I I mei te ontbinden - de PPKI, de Pasoendan en de Persatoean Minahassa, die tot dat comité hadden behoord, konden zich nu bij het nieuwe samenwerkingsverband aansluiten. Op 21 mei werd dat in Batavia gevormd: de Gaboengan Politik Indonesia (de Indonesische Politieke Federatie) oftewel de Gapi. Het was een federatie van wat men de meest nationalistische vleugel van de Soetardjo-groep zou kunnen noemen, samen met de Parindra en de Gerindo. Ook de Partai Sarekat Islam Indonesia sloot zich aan - Agoes Salims splintergroepering werd daarentegen geweerd, de partij der 'Indonesische' Chinezen, de PTI, kreeg te horen dat dezen slechts 'geassocieerd lid' mochten worden (zij verkoos het toen, voorlopig buiten de Gapi te blijven) en de partij der 'Indonesische' Arabieren, de PAl, hield de beslissing om zich bij de Gapi aan te sluiten, aan. Geen contact werd opgenomen met de twee groeperingen van inheemse bestuursambtenaren - de Gapi was immers gedacht als een federatie tot het ontwikkelen van tegen het gouvernement gerichte politieke actie en daaraan zouden, zo werd gemeend, bestuursambtenaren niet kunnen deelnemen. Voor zodanige politieke actie voelde ook het Moluks Politiek Verbond niet - het had nimmer verbindingen gehad met anti-gouvernementele inheemse organisaties. Het federatiefkarakter van de Gapi werd onderstreept doordat zij geen voorzitter kreeg; wel werd een secretariaat gevormd waarin alle deelnemende groeperingen vertegenwoordigd waren en binnen dat secretariaat werd een soort dagelijks bestuur gevormd, bestaande uit vertegenwoordigers van de drie belangrijkste aangesloten organisaties, de Parindra, de Gerindo en de Partai Sarekat Islam Indonesia, resp. Thamin, Sjarifoeddin (die kort tevoren Gani's plaats als voorzitter van de Gerindo had ingenomen) en de architect Abikoesno Tjokrosoejoso, voorzitter van de PSII' Blijkens de statuten stelde de Gapi zich ten doel, alle Indonesische politieke partijen te verenigen voor onderlinge samenwerking, in de eerste plaats ter organisatie van een groot Indonesisch Volkscongres. De samenwerking zou plaatsvinden op de algemene grondslagen van, zo

1 Tjokroaminoto, eertijds de aanbeden leider van de later voorzitter van de vervolgens van de 'was in de lente van '35 overleden.

446 [PDF]

heette het, 'nationale eenheid, demoeratie in politiek, economisch en sociaalopzicht, eenheid van actie en het zelfbeschikkingsrecht.' De begrippen 'zelfstandigheid' en 'onafhankelijkheid' werden vermeden - het· was overigens duidelijk dat de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht tot een zelfstandig, door Indonesiërs beheerst, of zelfs tot een onafhankelijk Indonesië zou leiden.

XCDe algemene grondslagen van de Gapi droegen een nogal abstract karakter; in 'democratie in politiek, economisch en sociaalopzicht' kon bijvoorbeeld ieder lezen wat hij wilde. De Gapi had behoefte aan een sprekende leuze, geschikt, zo werd gehoopt, om grotere volksmassa's in beweging te brengen - dat zulks mogelijk was, hadden de Sarekat Islam en Soekarno's PNI aangetoond. Over die mogelijke leuze vonden in de maanden na de oprichting (maanden waarin in Europa het oorlogsgevaar steeds groter werd) vele besprekingen plaats; besloten werd, als leuze het punt over te nemen dat de Gerindo in haar actie centraal had gesteld: er moest ~in Indië een volwaardig parlement komen: 'Indonesia Berparle mènf' ('een parlement voor Indonesië!'). Die leuze was slim gekozen: het gouvernement kon moeilijk bezwaar maken tegen haar verkondiging. En ze sloot alles in: de volledige zeggenschap door Indonesiërs, hun zelfstandigheid, eventueelook hun onafhankelijkheid.

XCNog geen drie weken na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, op 19 september, kwamen vertegenwoordigers van alle groeperingen die de Gapi hadden opgericht, in Batavia bijeen. Zij verklaarden zich accoord met het uitgeven van een manifest.' De 'te Djakarta gehouden vergadering van de Gapi' (Soekarno's PNIhad als eerste 'Batavia' door 'DJakarta' vervangen) sprak daarin uit, van oordeel te zijn dat de internationale gebeurtenissen een steeds groter gevaar vormden voor 'de veiligheid van het gezag in Nederlands-Indië en de Indonesische maatschappij', dat samenwerking tussen 'het Indonesische volk' en 'het Nederlandse volk' gewenst was en dat 'die samenwerking bewerkstelligd (moest) worden langs de weg van het geven van nieuwe rechten in de regeling van het landsbestuur aan het Indonesische volk.' Op grond van die overwegingen trad de Gapi nu met de volgende 'besluiten' in de openbaarheid:

XC'I. dat de leden van de Gapi niet zelfstandig actie zullen voeren maar zullen optreden in het verband van de Gapi, bereid om samen te werken met andere organisaties;

I Vertaling in van der Wal: dl. II, p. 403. 'EêB, V00~ 'de belangrijkste uitkomst van de ache der tot dusverre deze, dat zij er in geslaagd is, de meest uiteenlopende partijen voor één g,eine~nsèhàpp~iij'k'id~aai te winnen. Nimmer in de gesçl:iiedé'riis del' Inheemse politieke beweging ,is de een:h~id groet geweest als nu.' +, î Twee bladen lieten dat na en beweerden dat bet voormannen vin de Çajji"sleGhts dm eigen geWiîj te' doen was, 2 'Overzicht van de openbare vergadering der,'Cap,i

447 [PDF]
TWE'Il BEW.ç:>gEN DFq:NNIA IiEr'EKEN!S VAN DE 'GAP!'

2. dat er beltoon te worden .iÎilgesteld, een regering met een parlement dat' gekozen V\TQFdtAi~ en à:qor net völk, èri een regérl~g pie verantwoordelijk rs aán dat parlement.' \ De nieuwe inheemse studenten-organisatie en de sinds kort bestaande (ederadè val) vakbonden V'!-!1 inheems gbuvernementspersoneel (deze telden, bijna veertigduizend leden) betuigden onmiddellijk hun adhesie ~a.1J,dit manîfest; nagenoeg de, gelrele inheemse pers h'echtte er' haat goedkeuring aan 1 er b¢g~J;i Q,kto pçt hield ~9:e Gapi te Batavia haáè eerste openbare vergadering; daarvoor bestond, aldus de assistent-sesidént, 'zeer griM belangstelling, zQWeI.van dé zijde van inheemse intelléctueleii als van de kleinere tflièlden:st:arrd.'2, Nadat vervolgens op iri¢er dan. honderd plaatsen in de hele archipel voorbereidende vergaderingen waren gehouden die in, totaal meer' dim tachtigduizend belangstellenden ttpkken, vond èind decernber.irr Batavia liet bij de oprichtingvari de Gapi à:i:ngd<,ondigde Indonesisch Volkscongres plaats, 'Het in grote getale opgekomen publiek', áldus adviseur Pijper' in zijrrráppört aan van Starkenborgh", 'b'èstond' , , , voomarnelijk uit intellectuelen .en uit de kleine middenstand, daar-bij veel vrouwen.' TUSSe:B twee 'hagen van geüniformeerde leden van jeugdorganisaties (d'i'~ orgánisatiés: nationalistische èn Islarnietische, hadden begi~'decemher ook al een fèderatie gevormld) deed het .congresbestuur bij de opening Zijn 'intocht in de zaal; voorafgegaan door-de; ~lagge~- ~a!1 dt: :pij '~e qàpi .àangesloten groeperingen, Alle aanwezigen stonden op en zongen het Indonesia Rara. Dar lied werd door- het congres 9fflclee1. a ls eenheidslied aanvaard; officieel aanvaard werd o(::)~één v.t;a:g:de roöd-witte, E:r l?le:e,k van verdeeldheid doordat de studentendelegatie, nadat haar 'ei:s gat de, leuze 'Een parlement voer Indonesië]' gewijzigd zcu worden totparlementIndonesië ,rzuf verworpen was" demönstratief '~'~ zaal ve~tiet _: oyerigens h,ee.~* er eeri~temm.tghe,id, 'Ik: acht', eeneludeerde pijper,;0'd'èop loktober 1939te Batavia', iJ;1 v,aIl:der W~i: Volksraad. dl, II, p, ,4°4, 3 Rapport d.d, I~Éi j,!á 19.4~ in a.v., Ii; 49t:!

448 [PDF]

He~ was een eenheid tegen het N ederlands gezag.

XC, Het gewicht van die eenheid moet' men niet zoeken in successen die bereikt werden doordat enig kenbaar gemaakt verlangen werd ingewilligd. De door ge Capi ingezette agitatie had geen effect op het beleid van gouvernement en regering. Van Staskenborgh, de opinies van S9I):1~,igë raadgevers naast Zich neerleggend, had het niet nodig geoordeeld, het bijeenkomen van het Indonesisch Volkscongres te verbieden" maar hij was geen moment van zins, het tot een gesprek met inheemse politieke vooririannen te laten komen, laat staan de Gap] als gesprekspartner te erkennen. Ook, in Nederland .... wetden de verlangens van de Capios: niet mis te verstane wijze afgewezen; t,Ot'fll de S.pAP'er JI E. Stókvis (benoemd, Volksraadslid vart..'.i3 tot '3!) eind februari '40 it).de Tweede Kamer een motie had ingediend welke de regèring uitnodigde, toekenning van 'ruimere staatkundige .bevoegdheden aan Indië: in onderzoek te nemen, werd die motie op advies van minister Welter' met grote rnëerdesheid verworpen: alleen 'de afgevaardigden van de SDAP en van de kleine Christelijk-Democratische Unie stemden vóór, namens de CPN stemde Roestam Effendi tegen. I De Gapi bleef dus met lege handen zitten, Was zij daarom onbelangrijk? Geenszins. Er had zich van meet af aan binnen het geheel van de nàtionalistische beweging "eel verdeeldheid. vcergedaan: verdeeldheid tussen Islamieten en pure nationalisten, tussen pro-' en anti-communisten, tussen coöperatdren en norr-coöperatoren, tussen conservatieven en Fadicalen - hu was er voor het eerst eenheid, nujhadden voorhet eerst vrijwel aile bestaande l

XCI Binnenskamers was Welter een tikje verder gegaan,doordat he! kabinet-de Ç;e'er in december 139 <iJPzijn voorstel had besloten, een wetsontwerp in te dienen dat het mogelijk zou rrïáken, vi~r vertegenwoordigers van Nederlands-Indië, de Nederlandse Antillen en Suriname .áls .staatsraden in buitengewone ,dienst toe te voegen aan de Raad v~n State; onder die vertegenwoordigers zouden zich ook 'Nederlandse onderdanen' kunnen bevinden, -dus ook Indonesiërs of Vreemde Oosterlingen, Het wetsontwerp werd eind december met verzóék om advies toegezondef aan v,àFtStar~eI'!~ borgh-en de twee gouverneurs in de West; die laatste twee verklaarden er zich prompt accoord mee, van Starkenborgh reageerde pas 'eind april '40: hij deed toen weten dat hij het advies van de Raad van Nederlands-Indië zou inwinnen, Twee weken later ~~s Nederland bezet waarmee de noodzaak to] het opstellfri van dat advies vervieL

449 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

inheemse politieke organisaties de afspraak gemaakt dat zij niet zelfstandig maar louter in federatief verband zouden optreden.

XCGeen wonder dat de PID zich over de Gapi en de door haar ingezette actie spoedig zorgen ging maken.

XCDe dienst hield voormannen als Thamrin voor wezenlijk onbetrouwbaar. Zij waren, aldus zijn in no.vember '39 opgesteld, eerder al gememoreerd rapport? 'deloyale figuren' die aan hun 'politieke verlangens ... op misleidende wijze een massaal karakter in de Gapi denken te kunnen geven, ter bereiking van eigen aspiraties die het licht moeilijk kunnen verdragen' - 'onomstotelijk' was namelijk 'gebleken dat zij het vertrouwen hebben van de Japanners' (daarop komen wij nog terug). Het was dus bedenkelijk dat de Gapi een aanhang van zekere omvang had gekregen; de PID schatte deze, de in vakbonden georganiseerde arbeiders meegerekend, op honderdtienduizend personen 1, 'een georganiseerde macht', op een bevolking van zeventig miljoen zielen 'relatief wel klein', 'maar waarvan de morele betekenis niet onderschat mag worden.' 2

XCInderdaad, niet die morele en evenmin de politieke. Wat was in ruim twintig jaar veel veranderd! Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog had Indië de Sarekat Islam gekend, maar zij was toch meer een beweging geweest van collectieve en vluchtige extase dan van doelbewuste actie en zij was nimmer zo ver gegaan dat zij onafhankelijkheid had geëist - nu, bij het begin van de Tweede Wereldoorlog, kende Indië een samenwerkingsverband van nagenoeg alle inheemse politieke stromingen dat, al werd dat niet gezegd, in wezen die onafhankelijkheid begeerde. In die ruim twintig jaar waren bovendien veel meer Indonesiërs politiek geschoold geraakt en hadden velen voor hun anti-gouvernementeel streven geleden of er zelfs het leven voor geofferd - men kan dan in de eerste plaats denken aan diegenen die bij de PKI-opstanden van '26-'27 gesneuveld waren of anderszins door die opstanden het leven hadden verloren (terecht had Hatta de communisten onder dezen 'verkapte nationalisten' genoemd), voorts aan allen die naar Boven-Digeel of andere afgelegen oorden waren gedeporteerd. Al die vervolgingsmaatregelen hadden als een stimulans gewerkt op het nationaal besef. Er was voorts een rijk geschakeerde Indonesische pers ontstaan waarin, hoe

1 Een inheems jurist die in gouvernementsdienst was, kwam in een in de herfst van '40 geschreven rapport op een totaal van ca. tweehonderdduizend. ('Beschouwing van een inheems jurist over de huidige stromingen en ideeën in de inheemse politieke wereld' in van der Wal: dl. II, p. 594) 2 Rapport nationalistische beweging 1933-1939, p. 97--98.

450 [PDF]
GROEI VAN HET NATIONALISME

voorzichtig zij zich ook moest uitdrukken, 'een zeer bewust streven naar politieke zelfstandigheid' (aldus van Poll en Teulings in hun rapport) tot uiting kwam - dàt was dus de geest waarin een geschat aantal van enkele honderdduizenden lezers dagelijks werd beïnvloed. Verder waren ook de Islamietische organisaties krachtiger en zelfbewuster geworden en ook zij hadden een federatief verbond gevormd. Hetzelfde hadden de jeugdorganisaties en de vakbonden van inheems gouvernementspersoneel gedaan. Er waren met dat alles in de inheemse wereld moderne groepsstructuren ontstaan die men aan het einde van de Eerste Wereldoorlog niet had gekend.

XCNatuurlijk, wie louter naar de dessa's keek of naar de stads-kampongs, merkte weinig of niets van politieke beroering: in de dessa's ging het leven zijn traditionele gang en werd, zoals de eeuwen door het geval was geweest, het gezag van de jegens het gouvernement gehoorzame volkshoofden aanvaard en in de stads-kampongs waren de meeste inheemsen, die het al moeilijk genoeg vonden om dagelijks het bescheiden bedrag bijeen te scharrelen dat zij voor het levensonderhoud van hun gezinnen nodig hadden, nog niet aan enige politieke bedrijvigheid toe. Daaraan gaf zich slechts een minderheid over - beslissend was dat zij, die minderheid, uitdrukking gaf aan de concrete verlangens van de ontwikkelden en aan de meer vage van de brede massa des volks; die verlangens hadden bovendien symbolen gekregen: de eigen vlag, het rood-wit van Modjopahit, het eigen volkslied, het Indonesia Raya, en de nieuwe naam, Djakarta, voor de stad die de hoofdstad moest worden van een vrij Indonesië.

XCZijn wij te ver gegaan met te schrijven dat de politiek-actieve minderheid de ontwikkelden en, zij het minder duidelijk, ook de brede massa des volks achter zich had? Wij menen van niet.

XCWat die massa betreft, herinneren wij aan wat van Poll en Teulings als neerslag van de vele door hen met Nederlandse deskundigen gevoerde gesprekken in hun rapport over Java hadden geschreven: 'er leeft in het gehele volk' (wij cursiveren) 'een latent, vaag verlangen naar het terugtreden der Nederlandse heerschappij', 1 en ten aanzien van de ontwikkelden

XCI Overeenkomstige constateringen met betrekking tot de Buitengewesten zijn ons niet bekend, maar wij durven veronderstellen dat het 'latent, vaag verlangen naar het

451 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

willen wij aanhalen wat van der Plas, toen gouverneur van Oost-java (en binnen het BB-apparaat de beste kenner van de Islam en een van de beste van de inheemse wereld), in juli '39 in een brief aan de directeur van het departement van binnenlands bestuur als zijn opinie had vastgelegd: 'dat de intellectuele Inlanders, bij alle zelfbedwang en nuèhter inzicht in mogelijkheden, zonder uitzondering' (wij cursiveren) 'verlangen naar en dromen van zelfstandigheid, eigen baas in eigen land zijn en soms nog meer!'!

XCUiterlijk ademde alles in Indië nog stabiliteit. Ér heerste rust in de statige paleizen varr de gouverneur-generaal en in de gebouwen van de Raad van Nederlands-Indië, van de Volksraad. van de departementen en van de gouvernementele diensten; rust in de kantoren van het wijdvertakte Nederlandse en in de behuizingen van het nog wijder vertakte inheemse bestuursapparaat. Stabiel was het beeld dat een samenleving bood waarin het Nederlandse b-edrijfsleven in niet meer dart enkele decennia nieuwe, op de wereldmarkt gerichte productieve centra had doen ontstaan, onderling verbonden door de schepen van de KPM en de vliegtuigen van de Knilrn. Er werd niet gestaakt en niet gedemonstreerd, et waren geen onlusten, laat staan opstanden - de macht van het Knil en van de gouvernementspolitie werd gerespecteerd.

XCDie stabiliteit en die rust evenwel, tezamen een beeld biedend dat in Indië grote overtuigingskracht had voor bijna alle Europeanen en in het moederland voor bijna alle Nederlanders, waren schijn. Nederland had de innerlijke aanhankelijkheid van de Indonesiërs niet weten te winnen, zelfs niet die van de sultans, de regenten en de andere volkshoofden; hoe oprecht de gevoelens van verbondenheid met Indië ook waren die bij veel Nederlanders leefden, Nederlands band met Indië had altijd een45

terugtreden der Nederlandse heerschappij' daar bij de onontwikkelden politiek niet-actieven geenszins ontbrak en wellicht ook een vrij algemeen karakter had. Men moet daarbij in het oog houden dat er in de jaren '10, '20 en ']0 delen van de Buitengewesten zijn geweest waar de anti-gouvernementele actie krachtiger was dan op java als geheel - wij denken dan in het bijzonder aan Atjeh, Sumatra's Westkust en Djarnbi, 'Er is bovendien in '40 gebleken dat de actie van de Sumatra en Celebes dezelfde weerklank vond als op Java; ook schreven de inheemse bladen in de Buitengewesten in dezelfde geest als die welkt: op Java uitkwamen. Afgezien daarvan, waren voor de voortzetting van het Nederlands gezag de verhoudingen op Java het belangrijkst; op dit eiland lag het politieke zwaartepunt van heel Indië. I Van der Plas citeett de brief d.d. IQ juli '39 in zijn brief d.d. 17 april '41 aan de directeur van het dep_ van binnenl. bestuur .(ARA, MK, M 72, XI, 7 A),

452 [PDF]
GROEI VAN HET NATIONALISME

eenzijdig karakter gedragen en was een band van dwang geweest. Die dwang paste.minder en minder in het tijdsgewricht. Zich verzettend tegen het machtsstreven van een Indonesische elite dat aansloot bij de aspiraties van de brede massa, was Nederland derhalve, zonder het te beseffen, gewikkeld in een achterhoedegevecht waarin het het onderspit moest delven. Hoe en wanneer? Er was bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog niemand, ook geen Indonesiër, die die vraag kon beantwoorden.

De neutraliteitsperiode

XC

XCToen wij in het voorafgaande schreven over het op 19 september '39 uitgegeven manifest van de Gapi en over het eind december' 39 in Batavia gehouden, door haar georganiseerde Volkscongres, overschreden wij de datum van I september waarop Duitsland Polen aanviel, en die van 3 september waarop Engeland en Frankrijk aan Duitsland de oorlog verklaarden. De Tweede 'Wereldoorlog was begonnen. Nederland Was neutraal en die neutraliteit gold natuurlijk ook voor Nederlands-Indië. Ook daar viel niet te voorzien hoe die grote worsteling zich verder zou ontwikkelen ~ duidelijk was wèl dat regelingen moesten worden getroffen welke het gouvernement in staat zouden stellen, sneller in te grijpen dan in vredestijd, en welke het voor het militair apparaat mogelijk zouden maken om, als de nood aan de man kwam, te beschikken over bijzondere bevoegdheden.

XCOver het sneller ingrijpen van het gouvernement had een in '36 ingesteld nieuw college, de Staatsmobilisatieraad (wij komen er op terug in het hoofdstuk over Indië's defensie), zijn gedachten laten gaan. Het college had een ordonnantie ontworpen, de Algemene Machtigingsordonnantie, welke het gouvernement het recht gaf, bedrijven te verplichten tot medewerking aan defensiemaatregelen, personeel ~e verplaatsen en personen van zestien tot zestig jaar tewerk te Stellen dan wel aan te wijzen voor het uitvoeren van bepaalde diensren of voor het volgen van daartoe noodzakelijke opleidingen; Die ontwerp-ordonnantie werd op 3 september door de Volksraad goedgekeurd, niet evenwel met algemene stemmen: negen inheemse nationalisten, onder wie de vier van de Parindra-îiecsie, stemden tegen, geheel conform de opvatting die Thamrin eind december '38 op het tweede congres van de Parindra had verkondigd:

453 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XC'Zolang de toestand van Indonesië en de positie van de bevolking niet veel beter en belangrijker zijn dan nu het geval is en de Indonesiërs het recht missen om verandering te brengen in de nederige toestand van land en volk, is het niet rechtvaardig de Indonesiërs lijf en goed te laten opofferen ter handhaving van de bestaande toestand.' I

XCNaast de Algemene Machtigingsordonnantie werd in Indië bij gouvernementsbesluit van 20 september '39 een regeling afgekondigd voor de staat van oorlog en beleg die nauwaansloot bij de Nederlandse oorlogswet. De staat van oorlog gold overigens al van I september af aangezien de Nederlandse regering op die dag het gehele grondgebied van het koninkrijk in staat van oorlog had verklaard - die rechtstoestand gaf de militaire autoriteiten slechts beperkte extra-bevoegdheden. Onder de staat van beleg zouden die veel groter zijn: zij zouden dan in Nederland o.m. openbare vergaderingen (behalve godsdienstoefeningen) en optochten kunnen verbieden, personen uit bepaalde gebieden verwijderen of hen in hechtenis nemen, arbeidskrachten vorderen, niet-militairen inlijven bij de militaire macht en de vrijheid van drukpers alsmede het post-, telegraaf- en telefoongeheim opheffen. Indië had eigenlijk zulk een staat van beleg nauwelijks nodig, immers: de bevoegdheden die de opperbevelhebber van land- en zeemacht in Nederland onder de staat van beleg zou krijgen, bezat de gouverneur-generaal van NederlandsIndië reeds, hetzij op grond van de Wet op de Indische staatsinrichting, hetzij op grond van diverse ordonnanties, de Algemene Machtigingsordormantie inbegrepen. Hoe dat zij, het kon in bepaalde omstandigheden politieke voordelen hebben indien die bevoegdheden niet werden uitgeoefend door een gouverneur-generaal die, al was hij ook tegelijk in Indië opperbevelhebber van land- en zeemacht, als een civiele figuur werd gezien, maar door een militair, in dit geval de commandant van het Knil.

XCDie mogelijkheid werd aangehouden: voor de afkondiging van de staat van beleg in heel Indië of in delen daarvan was een apart besluit van de gouverneur-generaal nodig.

XCOp economisch gebied deden zich in de neutraliteitsperiode in Indië

I Aangehaald in Pluvier: p. 106.

454 [PDF]
DE ECONOMIE IN DE NEUTRALITEITSPERIODE

dezelfde moeilijkheden voor als in de Eerste Wereldoorlog. De belangrijkste was dat het scheepsverkeer naar en van Europa grote hinder ondervond. De Stoomvaart Maatschappij Nederland nam haar kostbaarste passagiersschepen uit de vaart en legde twee daarvan: de nieuwe 'Oranje' en de oudere 'Marnix van St. Aldegonde', in Indische havens op. Kleinere schepen bleven de dienst op Europa onderhouden, waarbij Genua na enige tijd de eindhaven werd. Ook het vrachtvervoer werd bezwaarlijker, zulks mede doordat de Engelsen en Fransen in het kader van hun blokkadepolitiek jegens Duitsland scherp controleerden of er goederen naar Nederland werden vervoerd die voor afnemers in Duitsland bestemd waren. Handelshuizen in Nederland of in Indië, van welke bekend was dat zij handel op Duitsland plachten te drijven, werden door de Engelsen op een z.g. zwarte lijst geplaatst - aan die handelshuizen werden geen bewijzen verstrekt, de z.g. naval certificates of navicerts, die waarborgden dat men zonder teveel tijdverlies met de betrokken ladingen de Engelse controleposten kon passeren. In Indië kwamen eind september '39 negen handelshuizen op de zwarte lijst te staan en een maand later nog eens twaalf. In Nederland had die zwarte lijst niet veel effect doordat de betrokken firma's hun transacties camoufleerden, maar in Indië, aldus in januari '40 het Duitse Generalkonsulat in Amsterdam,

XC'sah es von vornherein anders aus. Dort übt der britische Generaikonsul in Batavia eine Art Nebenregierung aus, an u/elche die niederländisch-indischen Regierungsbehörden, wie es scheint, nur sehr vorsichtig und zögernd zu tasten wagen'l

XCvooral achtte dat Generalkonsulat het kwalijk dat de Nederlands-Indische posterijen, zoals vóór de oorlog gebruikelijk was, alle voor Europa bestemde postzakken ter sortering over de verschillende landen van Europa naar het Britse Singapore bleven sturen; daar werd nu alle voor Duitsland bestemde post in beslag genomen.

XCDat de Britse consul-general in Batavia 'eine Art Nebenregierung' zou uitoefenen, dunkt ons hogelijk overdreven, maar het was een feit dat de Europese pers in Indië, ervan overtuigd dat de veiligheid van Indië in wezen afhing van Britse steun, in haar berichtgeving en commentaren minder angstvallig neutraal was dan de pers in Nederland. In Indië was dan ook in de neutraliteitsperiode de publieke opinie onder de Europeanen sterker anti-Duits dan in Nederland en het is dus mogelijk dat de

I Amsterdam: (12 jan. I940), p. 3 470 849 e.v.).

455 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

Britse consul-general in Indië een mate van medewerking ontving die de officiële Britse instanties in Nederland niet kregen. Men bedenke daarbij dat van Nederland uit de gehele overzeese handel door de Brits-Franse blokkade ernstig werd belemmerd (in Nederlandse handelskringen en bij de regering wekte dat een stevige irritatie), terwijl de overzeese handel van Nederlands-Indië uit slechts hinder ondervond bij de handel met Europa. Transporren naar andere werelddelen werden door de Britten en Fransen niet gecontroleerd omdat zij het personeel niet hadden voor het bemannen van controleposten - daar was o.m. het gevolg van dat Indië in de neutraliteitsperiode aan Duitsland nog aanzienlijke hoeveelheden rupber en tin leverde die via de Transsiberische spoorweg, d.w.z. dwars door de Sowjet-Unie (Hitler en Stalin hadden kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een bondgenootschap gesloten), werden getransporteerd ~ voor die leveranties waren aan de Duitse regering geheime kredieten verschaft door de. Nederlandse die, zo drukten wij het in deel 2 (Neutraal) uit, voortdurend laveerde tussen de Scylla van de Duitse en de Charybdis van de Geallieerde oorlogvoering.

XCAfgezien van de leveranties via de Sowjet-Unie konden uit Indië geen grondstoffen en voedingsmiddelen meer aan Duitsland geleverd worden: de algemene doorvoer uit Nederland naar Duitsland werd tot een tiende gereduceerd. Verschepingen naar Nederland konden, zij het met vertraging, doorgaan - de Nederlandse regering kocht in Indië grote hoeveelheden rubber, tin, suiker, mais, sojabonen, kapok, huiden en diverse palmproducten in. Onder toezicht van het gouvernement, dat daarbij beschikte over de nieuwe lichamen die in de crisisjaren waren opgericht, pasten de Indische handelsfirma's zich aan de gewijzigde omstandigheden aan - men leerde de positie van Nederland aanvaarden dat als kleine neutrale staat mèt Zwitserland, België, Luxemburg, Denemarken, Zweden en Noorwegen gelegen was in een gebied waar de grote botsing tussen de oorlogvoerende mogendheden op zich liet wachten.

XCOp 9 april '40 sloeg Duitsland toe: volledig onverwacht kwam het nieuws dat heel Denemarken door de Wehrmacht was bezet, dat dit land zich vrijwel zonder slag of stoot had overgegeven, dat de Wehrmacht er ook in was geslaagd, troepen aan land te zetten in de voornaamste havens van Noorwegen, van de hoofdstad Oslo tot in het ver noordelijk gelegen Narvik, en dat Vidkun Quisling, de leider van een kleine Noorse natio

456 [PDF]
ANGST VOOR EEN 'VIJFDE COLONNE'

naai-socialistische partij, Nasjonal Samling, was gaan optreden als Noorwegens minister-president. Verbijsterende berichten! In Denemarken en Noorwegen zelf deden zij de overtuiging ontstaan dat het onbegrijpelijksnelle succes van de Wehrmacht niet met normale milltaire middelen was behaald maar het gevolg was geweest van geheime agenten die in die twee Scandinavische staten gewroet hadden: Duitsers en daarnaast Denen en Noren die zich met het Duitse Rijk verbonden hadden. Men repte van valse orders, van doorgesneden verbindingskabels, van saboterende officieren, van Duitse soldaten en Duitse wapens die tevoren binnengesmokkeld waren, van Duitse vissers, handelsreizigers en toeristen, die druk als spionnen gefungeerd hadden, kortom: de bliksemsnelle verovering van twee landen leek in de eerste plaats gevolg van het sinister optreden van een 'Vijfde Colonne'. Die term was in de herfst van '36 tijdens de Spaanse burgeroorlog geboren en vooral in '38 hadden zich gebeurtenissen voorgedaan die aan 'miljoenen mensen de overtuiging hadden geschonken dat aan de expansie van het Derde Rijk gewroet ten grondslag lag: Oostenrijk zou door de verrader Seyss-Inquart in Duitse handen gespeeld zijn en de Sudeten-Duitsers waren als breekijzer gebruikt op de eenheid van Tsjechoslowakije.

XCBestond, zo vroegen sommigen in Europese kring en zo vroeg mede het gouvernement zich af, ook in Nederlands-Indië het gevaar dat een Vijfde Colonne ontwrichtend zou optreden? Militair ingrijpen had men van het verre Duitsland niet te vrezen, maar Japan kon daar wèl toe overgaan en dat land had in de herfst van '36 het z.g. Anti-Komintem verdrag met Duitsland gesloten. Had Japan soms een landing in Indië in de zin en waren in dat kader wellicht taken toebedeeld aan de in Indië gevestigde Duitsers en aan Indische NSB'ers? Geruchten gingen de ronde doen dat een aantal van die Duitsers voornemens was, met steun van Japan een greep naar de macht te doen. In Batavia bevond zich het Deutsche Haus (men zou kunnen zeggen: de sociëteit der Duitsers) vlak bij de bureaus van de Indische omroep, de Nirom - was die ligging opzet? Voorts had de Duitse firma Siemens & Halske et een nieuw betonnen kantoorpand .laten optrekken dat er haast als een fort uitzag - was dit pand als centrum gedacht voor militaire acties? Vragen als deze gingen veel Europeanen kwellen en de daardoor ontstane nervositeit liet het gouvernement niet onberoerd. Er was al besloten (wij weten n-iet precies wanneer) om; als Duitsland Nederland zou aanvallen, de negentien Duitse schepen die bij of kort na het begin van de Tweede Wereldoorlog in Indische havens voor anker waren g~gaan, op slag te bezetten en alle mannelijke Duitsers van zeventien jaar of ouder te interneren - nu

457 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

werden onmiddellijk maatregelen genomen. Op 15 aprilontving de commandant van het marine-eskader, schout-bij-nacht G. W. Stöve, bevel van de commandant-Zeemacht, schout-bij-nacht C. E. L. Helfrich, om op te stomen naar het centrum van de Javazee waar hij een mogelijke Japanse landingsvloot zou kunnen onderscheppen; ook werden op die dag de spoorwegen, de telegraafkantoren, de bureaus van de Nirom, de radiozenders en de belangrijkste gouvernementsgebouwen onder bewaking gesteld. Het publiek zag op al die punten geüniformeerde en gewapende militairen van het Knil verschijnen - velen namen aan dat het gouvernement wel heel gegronde redenen moest hebben voor al die voorzorgsmaatregelen, en die veronderstelling wakkerde de ongerustheid zozeer aan dat van Starkenborgh zich in een.radiotoespraak verdedigde tegen het verwijt dat het gouvernement stil zou zitten. 'De onrust die dreigt te komen, psychologisch wel te verklaren, vindt nochtans', zei hij, 'in het bestel van de feiten niet haar rechtvaardiging.' 1 Besloten werd ook om tegen de Indische NSB op te treden. Wel was van de vrij brede steun die deze groepering aanvankelijk in het Europese deel van de samenleving gevonden had, niet veelover maar zij had haar actie voortgezet en gaf in Bandoeng een weekblad uit, Het Licht, dat als gevolg van het opschuiven in pro-Duitse richting van de NSB in Nederland, telkenmale van sympathie getuigde voor wat Duitsland in Europa ondernam. Gelijk vermeld, had de Indische NSB eind '39 in heel Indië nog ruim zeventienhonderd leden en ruim duizend sympathisanten (d.w.z. personen die de partij financieel regelmatig steunden maar er geen lid van waren); onder die ruim zeventienhonderd leden waren er honderdvijf-en-zeventig die in dienst waren bij het gouvernement. Dat getal was aan het gouvernement overigens onbekend en het wist ook niet, wie precies NSB'er was - de NSB was voor gouvernementsdienaren immers niet verboden en er waren nimmer systematisch gegevens over verzameld.

XCOp 22 april pleegde van Starkenborgh terzake overleg met procureurgeneraal Marcella (een man van wie bekend was dat hij sterke sympathieën voor de NSB had gekoesterd) en de directeuren der departementen. Van Starkenborgh zei, niet méér te weten dan dat zich bij de politie één commissaris en bij de gouvernementsgezondheidsdienst één arts bevond die lid waren van de NSB, en dat van het Knil en het BB-apparaat geen NSB'ers deel uitmaakten - zijn voorstel was, deze personen te

XC1 Nieuwe

458 [PDF]
MAATREGELEN TEGEN DE INDISCHE NSB?

waarschuwen. Van Maak, directeur van economische zaken, achtte dat onvoldoende - hij" vond dat leden van de Indische NSB uit de gouvernementsdienst ontslagen moesten worden. Daar waren nadere gegevens voor nodig. Mr. Marcella's parket bezat geen ledenlijst en deze wees er op, 'dat', aldus de notulen van deze bespreking', 'er ook personen zijn die geen lid zijn, maar toch overtuigde NSB'ers', en dat men bovendien 'rechtstreeks' lid kon zijn van de NSB in Nederland. Besloten werd, nadere gegevens te verzamelen, waarna de directeuren der departementen zich zouden moeten 'uitspreken over de vraag of overplaatsing mogelijk is en welke verwachtingen van het toedienen van een waarschuwing kunnen worden gekoesterd. Men moet', zei van Starkenborgh, 'eerst trachten, betrokkenen aan het verstand te brengen wat zij behoren te doen.' Verder wilde hij niet gaan.

XCHij ging toch verder.

XCOp 29 april stond in Nederland in de pers te lezen dat Mussert in een interview met de correspondente van een van de grootste Amerikaanse omroepmaatschappijen duidelijk had gemaakt dat de NSB'ers bij een aanval van Duitsland op Nederland de Duitsers met gekruiste armen zouden afwachten. Het bericht omtrent dat interview wekte in Indië in Europese kringen zulk een storm van verontwaardiging dat Mussert enkele dagen later in een telegram aan de Indische NSB de gewekte indruk van landverraad trachtte te corrigeren: NSB'ers, seinde hij, die bij de overheid of bij de krijgsmacht hun functie verloren hadden, konden niet anders doen dan bij een Duitse aanval met gekruiste armen toezien, 'soldaten in het leger' (gemobiliseerde NSB'ers) 'doen natuurlijk hun plicht.' 2 Die correctie maakte op de Europeanen in Indië niet veel indruk. Veel belangrijker vonden dezen het op 4 mei komend bericht dat de opperbevelhebber van land- en zeemacht in Nederland, generaal H. G. Winkelman, gebruik makend van de bevoegdheden die hij bezat onder de op 19 april voor heel Nederland afgekondigde staat van beleg, op 3 mei een-en-twintig personen had laten arresteren en interneren, onder wie het NSB-Tweede Kamerlid mr. M. M. Rost van Tormingen - op de yde mei kon men in de Europese bladen lezen waarom die een-entwintig waren opgepakt: minister-president de Geer had in een radiotoespraak verklaard dat van hen was 'komen vast te staan, hoofd voor hoofd, ... dat de veiligheid des lands hun internering gebiedt.'

I Een gedeelte van deze notulen werd op 6 mei toegezonden aan het Haagse departement van koloniën (ARA, MK, M 74, XI, 12). 2 3 mei 194°·

459 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

XCEn in indië was de NSB nog niet eens voor gouvernementsdienaren verboden!

XCDe pressie op van Starkenborgh werd sterker en nu gaf hij toe: een verbod van de NSB achtte hij overbodig ('de regering meent niet', aldus het desbetreffend gouvernementsbesluit', 'dat het lidmaatschap van de NSB op zichzelf zal mogen worden beschouwd als aanwijzing ener mentaliteit welke onverenigbaar is met loyaliteit aan het gezag'), maar hij beperkte wel het vetgaderrecht van de NSB en wees haar aan als een vereniging waarvan gouvernementsdienaren geen lid mochten zijn; dat betekende dat wie lid bleef, ontslagen zou worden.

XCDit besluit werd op donderdag 9 mei genomen.

XCEen week: of twee eerder, enkele dagen na de afkondiging van de staat van beleg in Nederland, had minister Welter een korte persoonlijke brief geschreven aan van Starkenborgh waarin deze gelezen had dat het kabinet rekening hield met de mogelijkheid van een plotselinge Duitse invasie; Welter had er de raad aan toegevoegd om alvast een proclamatie klaar te maken voor het geval die invasie een feit zou zijn en van Starkenborgh had die raad opgevolgd: de tekst lag op 9 mei gereed."

XCOp vrijdag de lode ontving hij in de ochtend in zijn paleis te Buitenzorg het hoofd Van de dierist van volksgezondheid. Midden in het gesprek belde Kiveron,' de Algemeen Secretaris, hem op: de Wehrmacht had Nederland aangevallen, Nederland was in: oorlog. Onmiddellijk liet van Starkenborgh Helfrich waarschuwen dat de Duitse schepen bezet moesten worden; ook gaf hij opdracht tot het oppakken van alle te interneren Duitsers, Vervolgens reed hij naar Batavia. Zijn proclamatie werd er aan de pers doorgegeven, zelf las hij de tekst in een radio-uitzending voor. 'Verenigd ook in deze ure des gevaars', zegde hij het overvallen moederland 'in een hartstochtelijk medeleven' alle mogelijke steun toe. Hij deelde mee dat de staat van beleg voor heel Indië was afgekondigd en dat alle mannelijke Duitsers van zeventien jaar en ouder geïnterneerd zouden worden. De in politiek opzicht belangrijkste passage was die welke aan Nederlands-Indië's volkenrechtelijke positie gewijd was:

XC.1. Bataviaas Nieuwsblad, Hi mei 1949. 2 Tekst o.m. in Gerbrandy: Enige hoofdpunten van het regeringsbeleid in Londen gedurende de oorlogsjaren 1940-1945 (1946), p.

460 [PDF]
10 MEI 1940

XC'De internarionaal-politieke status van dit gebied (blijft) dezelfde als voorheen. Het hier gevestigd gezag is bereid en in staat, op de bestaande voet het bewind te blijven voeren en te blijven waken over dit rechtsgebied, zo te land als ter zee. Hulp daartoe van buiten zal, van welke zijde ook geboden, als onwelkom worden afgewezen."

XCDie laatste zin was bedoeld als een geruststelling: een geruststelling voor het Britse Rijk, Frankrijk en de Verenigde Staten dat NederlandsIndië met het met Duitsland verbonden Japan geen speciale biridingen zou aangaan, een geruststelling voor Japan dat Nederlands-Indië zodanige bindingen niet zou aangaan met Britten, Fransen of Amerikanen. Van de vier grote mogendheden die belangen hadden in het gebied van de Indische en de Stille Oceaan, namen nog maar twee aan de Tweede Wereldoorlog deel: het Britse Rijk en Frankrijk. Hoe zich de verhouding tussen hen en Japan zou ontwikkelen en vooralook of de geleidelijk oplopende spanningen tussen de Verenigde Staten en Japan bezworen konden worden, vermocht van Starkenborgh niet te voorzien maar hij wenste in de lente van '40 Nederlands-Indië zo enigszins mogelijk buiten een oorlog te houden die zich tot het Verre Oosten zou hebben uitgebreid - wetend hoe zwak Indië's militaire krachten waren en beseffend dat hij op de werkelijke loyaliteit van de grote massa der inheemse bevolking, laat staan van haar politieke voormannen, niet mocht rekenen, vreesde hij dat zulk een uitbreiding van de strijd grote gevaren zou inhouden voor het behoud van Nederlands-Indië als deel van het koninkrijk.

XCAl in de neutraliteitsperiode had Japan duidelijk gemaakt dat het wenste te profiteren van het feit dat het koninkrijk der Nederlanden in Europa in een gevaarlijke en dus zwakkere positie was komen te verkeren. Begin februari '40 had de Japanse gezant in Den Haag een nota aan de Nederlandse regering overhandigd waarin er op aangedrongen was dat de handel tussen Japan en Nederlands-Indië belangrijk zou worden uitgebreid, dat meer Japanners tot Indië zouden worden toegelaten (er woon

XC, Men vindt precies dezelfde formulering in de proclamatie die de gouverneur van Curaçao (d.w.z.van de Nederlandse Antillen), G. J. J. Wouters, op 10 mei uitvaardigde - wij houden het voor waarschijnlijk dat de passage in Den Haag opgesteld is en dat zij het gevolg is geweest van een Japanse en een Amerikaanse verklaring waarop wij

461 [PDF]
TWEE BEWOGEN DECENNIA

den er ca. achtduizend), dat meer japanse ondernemingen verlof zouden krijgen zich in Indië te vestigen en dat de pers in Indië weerhouden zou worden, in anti-japanse geest te schrijven. Was dat een volledige opsomming van japans wensen? ja, misschien van die welke de japanse regering begin 'aomet kans op succes naar voren meende te kunnen brengen, maar zowel in Den Haag als in Batavia was bekend dat er in japan invloedrijke kringen waren die heel veel verder wilden gaan. Die kringen zagen japan oftewel Nippon ('het land van de rijzende zon') als de macht die geheel Oost-Azië diende te herordenen en daar een eigen, zoveel mogelijk autarkisch systeem moest vestigen waarin NederlandsIndië zou optreden als voorname leverancier van industriële grondstoffen en voedingsmiddelen. De inzet, 10 mei' 40, van het grote Duitse offensief in West-Europa liet die kringen niet onberoerd. Op de r j de (de dag waarop koningin Wilhelmina en het kabinet-de Geer naar Engeland overstaken) lichtte de Duitse ambassadeur in Tokio, Eugen Ott, die uitnemende verbindingen had met officieren van het japanse leger en van de japanse vloot, het Auswärtige Amt in dat weliswaar de japanse marinestaf vertrouwde dat het Britse Rijk (en Frankrijk) alsmede de Verenigde Staten de status quo van Nederlands-Indië zouden eerbiedigen zodat japan hetzelfde zou kunnen doen, maar, aldus Ott,

XC'entgegen diesem Standpunkt der Marineleitung uertreten. aktivistische Kreise Armee und Marine die Auffassung,japan laufe bei Festhalten an der Politik des 'Status quo' Gefahr, [eine] geschichtlick einma!ige Chance Zl-I verpassen' 1 en wie de japanse politiek in de jaren '30 had gevolgd, wist dat het die 'aktivistische Kreise' waren geweest die op beslissende momenten japans aggressief beleid hadden bepaald.

XCIn de situatie die door Duitslands aanval op Nederland geschapen was, had Nederlands-Indië, zoals ook voordien het geval was geweest, noch van het Britse Rijk óf Frankrijk, noch ook van de Verenigde Staten iets te duchten - het gevaar kwam slechts van één kant: die van japan.

XC1 Telegram, 13 mei 1940, van de Duitse ambassadeur te Tokio aan het Auswärtige Amt

462 [PDF]

Hoofdstuk 8: 'Nippon'

XC

XCOp de zçste april 1942, ruim zes weken na de capitulatie van Kalidjati, werd in Japan en in alle door Japan bezette gebieden de een-en-veertigste verjaardag gevierd van Japans keizer, Hirohito. Hij was de enige Japanner wiens geboortedatum van betekenis werd geacht - voor zijn onderdanen golden andere regels. Bij hen werd er van uitgegaan dat zij op 1 januari telkens een jaar ouder waren geworden en voorzover er aan de persoon gebonden feestelijkheden waren (zij vonden slechts voor de jeugd plaats), droegen deze een collectief karakter.' Slechts de keizer had een persoonlijke verjaardag: een nationale feestdag die een sterk religieuze inslag had.

XCOp die zoste april '42 vonden voor de eerste mailI in heel Indië bijeenkomsten plaats die door de Japanse bezetter waren georganiseerd; deze had voorgeschreven dat de Japanse vlag, 'de zonnevlag', van elk huis moest wapperen, en wat de verjaardag van de keizer betekende voor de Japanners en diende te betekenen voor de bevolking van de Indische archipel, werd uiteengezet in radioteksten en in beschouwingen in d~ in Indië gepubliceerde dagbladen, alle door Japanners geschreven - die welke verschenen in het Soerabaiaas Handelsblad, behoorden tot de meest typerende. In een hoofdartikel werd in dit blad uiteengezet dat de Tenno, de keizer van het Land van de Rijzende Zon (Nippon), aan alle aardbewoners zijn gunsten schonk en dat Indië daarin zou delen:

XC'Heel het eiland Java krijgt een nieuw licht, een nieuw schijnsel dat welvaart zal brengen. Hand in hand staan wij met het eigenlijke volk van deze landen teneinde te streven naar welvaart ... Geen moeite zalons daarvoor te veel zijn, wij stropen onze mouwen op, wij baden in ons zweet, alles órn de welvaart van dit volk te bevorderen.

XCDe stemmen welke men in elke stad kan beluisteren ... , komen recht uit het hart en dat hart jubelt over de komst van het nieuwe leven.

XCTe oordelen naar het doen en laten der bevolking, blijkt op deze verjaardag

XC1 De j de maart was de feestdag van alle meisjes, de yde mei die van alle jongens, de t

463 [PDF]
'NIPPON'

van Tenno Heika' , dat allen deze gebeurtenissen met vreugde begroeten en gezamenlijk bidden dat Tenno Heika een lang leven beschoren moge zijn.'

XCWat de betekenis van de figuur van de Japanse keizer was, werd in aan het hoofdartikel toegevoegde, meer didactische beschouwingen uiteengezet. japans geschiedenis was, zo las men daarin, 2602 jaar geleden (in het jaar 660 vóór Christus dus) begonnen. Sindsdien had Japan telkens maar één heerser gekend, de Tenno,'geen andere godheid' was er geweest, 'geen verdeeldheid, geen strijd om de macht', en al die Tenno's hadden tot een-en-dezelfde dynastie behoord. Haar oorsprong lag bij de Zonnegodin die aan de eerste Tenno drie 'heilige schatten' had geschonken: dapperheid, wijsheid en deugdzaamheid. Hirohito, de honderdvier-entwintigste Tenno, had die drie schatten door overerving verworven. Hoe was de verhouding tussen hem en zijn volk? Zij was, zoals zij steeds tussen keizer en onderdanen was geweest, een van volmaakte harmonie:

XC'Tenno Heika neemt het volk in Zijn bescherming en het volk is Tenno Heika trouw tot in de dood. Tenno Heika beschouwt het volk als Zijn kind en het volk iiet in Hem een vader. 'Van oudsher is het voor het volk een eer om voor Tenno Heika te sterven, het gewicht van hun leven ten dienste van Tenno Heika is lichter dan een veertj e.'

XCDeze met dapperheid, wijsheid en deugdzaamheid begiftigde keizer Was, zo werd verder uiteengezet, bij uitstek menslievend: niets anders begeerde hij en streefde hij na dan het heil der mensheid; op de dag waarop Japan ten aanval was getogen, 8 december '41, had hij 'het Grote Woord' gesproken, 'dat de wereld naar de weg van de vrede moet worden geleid', welnu:

XC'Tenno Heika heeft medelijden met de gehele mensheid die steeds in vertroebeling, d.w.z. op oorlogsvoet, leeft en Tenno Heika wil klaarheid in die troebelheid brengen. Wat Tenno Heika wil is de werkelijke Wereldvrede ... Een volmaakte vrede moet de mensheid geschonken worden.' Dit Goddelijke Woord van Tenno Heika brengt ontroering teweeg in de van eerbied vervulde gemoederen van het gehele Japanse volk. Dat volk stort. tranen van blijdschap; het eerbiedigt de Goddelijke Wil vim Tenno Heika en het is opgestaan voor de Heilige Oorlog.'

XCEen keizer dus van Goddelijke oorsprong, Vader van zijn volk, die krachtens zijn Goddelijke Wil een Heilige Oorlog had aanvaard met de

XCI

464 [PDF]
JAPANS IDEOLOGIE IN 1942

bedoeling aldus de ganse mensheid een volmaakte vrede te brengen - ziedaar de begrippen die bij Hirohito's verjaardag verkondigd werden; begrippen waarin een staatkundige overtuiging en een religieuze opvatting Waren versmolten tot een geheel waarvan de twee componenten elkaar versterkten, tezamen vormend een chauvinistische ideologie van vrij recente oorsprong: aanknopend bij elementen uit het geestelijk leven van het oude Japan, was zij tegen het einde van de negentiende eeuw tot ontwikkeling gekomen maar pas in de jaren '30 van de twintigste was zij de gehele Japanse samenleving gaan doordringen.

XCDie ideologie nu, een geheel van geforceerde, onhistorische voorstellingen, was een overdekking van een geheel anders geaarde werkelijkheid: er was geen sprake van dat op de Japanse eilanden het gezag van een keizer ruim zes-en-twintig eeuwen lang zou zijn geëerbiedigd of dat zijn rijk verdeeldheid noch strijd om de macht zou hebben gekend - eeuwenlang waren de Japanse keizers van alle macht verstoken geweest en weinig volkeren hadden in hun binnenlandse ontwikkeling een zo diepe verdeeldheid en een zo verwoede strijd om de macht te zien gegeven als het Japanse.

Van feodaal naar modern

XC

XCEr zijn drie punten van overeenkomst tussen de vroege geschiedenis van Japan en die van de Indische archipel: de oorspronkelijke bewoners, in dit geval de Ainoe's, werden in een eeuwenlang proces de binnenlanden ingedreven door van het vasteland van Azië afkomstige nieuwelingen" de rijstbouw was het voornaamste middel van bestaan van die nieuwelingen en wat aan primitieve machtsstructuren ontstond, vond zijn basis in de afdracht aan de machthebbers van een deel van de oogst en in uitgebreide herendiensten. Een eerste centraal gezag (gezag althans over 'een aanzienlijk deel van de vier grote eilanden" die tezamen Japan vormen) ontstond niet in 660 voor Christus maar pas omstreeks het begin van de Christelijke jaartelling, bijna zeven eeuwen later dus; het werd uitgeoefend door een keizer, een Tenno, die zowel een wereldlijke als een sacrale figuur was, dat laatste krachtens de geloofsopvattingen van het Sjinto ('de weg der Goden'), een vorm van polytheïsme waarin vooral

XCI Geschat wordt dat ca. 60ó n. Chr. nog de helft van het tegenwoordige Japan in het

Indextermen: Ainoe's, Sjintoïsrne
465 [PDF]
'NIPPON'

de zon en de andere natuurkrachten alsmede de voorouders werden vereerd. De invloed van die eerste Tenno's was beperkt; de gedeelten van de bergachtige, vulkanische eilanden die zich voor de landbouw leenden, lagen ver uit elkaar en er was nog geen schrift. Dat schrift, t.w. de vele duizenden tekens ('karakters') van het Chinees, werd in het begin van de vijfde eeuw na Christus overgenomen van Chinezen en Koreanen die zich in Japan hadden gevestigd. Ruim een eeuw later begon ook de Chinese vorm van het Boeddhisme in Japan aanhangers te vinden, gevolgd door het Chinese Confucianisme dat het streven naar harmonie, de kinderlijke piëteit en de gehoorzaamheid aan hogergeplaatsten vooropstelde. Tussen die drie geloofsopvattingen kwam het niet tot strijd - veel Japanners, aanhangers van het Sjinto, onderschreven tegelijkertijd de leerstellingen van Boeddha en van Confucius. Er was dus sprake van een samensmelting van onderling afwijkende geloofsopvattingen, analoog aan wat zich vooral op Java had ontwikkeld.

XCTegen het einde van de achtste eeuw raakten de keizers hun wereldlijke macht kwijt: die werd nu uitgeoefend door een uit de regionale heersers voortgekomen opperheerser die evenwel steeds namens de keizer optrad, want deze, de rechtstreekse afstammeling van de eerste Tenno, had zijn sacrale betekenis ten volle behouden. Het hof werd in die tijd gevestigd in een nieuwe hoofdstad, Kioto (zie kaart VIII op pag. 468), die de kort gehouden keizer en de hofadel niet mochten verlaten. Herhaaldelijk was er sprake van strijd tussen de regionale heersers, de daimio's ('mannen van grote naam'), wie hunner als opperheerser zou optreden - de macht viel steeds toe aan diegene die de meeste gewapenden, samoerai, en andere helpers op de been kon brengen en het effectiefst was in het sluiten van allianties met mogelijke concurrenten die hij uiteindelijk te slim af moest zijn. Van omstreeks I IOO af kregen die opperheersers een nieuwe naam: Sjogoen ('Opperbevelhebber'). De macht van zulk een Sjogoen was gevolg van twee factoren: hij was erkend door de keizer, wiens beslissingen als sacrosanct golden, en hij was de landheer van het rijkste Japanse landbouwgebied dat in het oosten van het hoofdeiland, Honsjoe, was gelegen - de overige gebieden stonden onder het landheerlijk gezag van enkele honderden. daimio's die leenmannen waren van de Sjogoen.

XCDit feodale stelsel, geleidelijk opgebouwd, bestreek vrijwel het gehele gebied van de Japanse eilanden, toen in 1542 of 1543 de eerste Portugezen Japan bereikten. Handelswaren brachten zij mee maar ook nieuwe wapens, musketten: bijzonder welkom aan de Sjogoen en de daimio's, die het tot dusver hadden moeten stellen met zwaard, lans en pijl-en-boog.

466 [PDF]
EERSTE JAPANSE CONTACTEN MET EUROPA

maakt. Zij werden gebruikt toen in I592 een grote poging werd ondernomen om Korea te veroveren, maar de Koreanen wisten zich met steun van de Chinezen te handhaven. Toen de Japanners zich na zes jaar uit een goeddeels verwoest land moesten terugtrekken, was bij de Koreanen een haat jegens hen ontstaan die van generatie op generatie zou worden overgedragen.

XCEvenals elders in Azië het geval was, werden de Portugese handelaren in Japan spoedig gevolgd door missionarissen: Jezuïeten. Dezen kregen van de Sjogoen, die in die tijd in strijd gewikkeld was met enkele Boeddhistische secten, verlof het Christendom te prediken en van een bevolking van vijftien tot twintig miljoen zielen wisten zij, later gesteund door van de Philippijnen aangekomen Spaanse Franciscanen en Dominicanen, ca. driehonderdduizend Japanners te bekeren; het meeste succes hadden zij in het gebied van de voor de handel met Europa belangrijkste haven, Nagasaki (zie kaart VIII op pag. 468).

XCDe eerste berichten omtrent Japan werden naar de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden overgebracht door Jan Huygen van Linschoten en een tweede Nederlandse zeeman die in dienst van de Portugezen had gevaren. In I598, drie jaar nadat Corrielis de Houtman scheep was gegaan naar Indië, werden vijf schepen uitgezonden, teneinde om Zuid-Amerika heen koers te zetten naar Japan. Slechts één van die vijf wist na twee jaar zwalken Japan te bereiken; van de bijna vijfhonderd mannen die de Republiek hadden verlaten, waren toen nog maar vieren-twintig, onder hen één Engelsman, in leven en van die vier-en-· twintig bezweken er nog drie daags na aankomst. Twintig Nederlanders konden via Nagasaki Japan verlaten, de meesten pas na enkele jaren, de Engelsman bleef, trouwde met een Japanse en kreeg een landgoed toegewezen.

XCToen nu, gehoord de door die vrijgelaten Nederlanders overgebrachte berichten, door de Oost-Indische Compagnie in I609 een handelspost in Japan werd gevestigd, werd het ontstaan van vaste relaties bevorderd door het feit dat Japan een krachtige Sjogoen had: de eerste uit het geslacht der Tokoegawa's dat; van vader op zoon, meer dan tweehonderdvijftig jaar lang hetzij feitelijk, hetzij formeel (in dat laatste geval trad een soort Grootvizier namens de Sjogoen op) het centrale gezag zou uitoefenen, zulks van een nieuwe hoofdstad uit: Edo (zie kaart VIII), gelegen in het rijkste landbouwgebied.

XCDe Tokoegawa-Sjogoen's ontpopten zich vrij spoedig als tegenstanders van het Christendom, mogelijkerwijs omdat verscheidenen van hun vroegere rivalen, daimio's dus, katholiek waren geworden. In I6I4

467 [PDF]
'NIPPON' DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE EN JAPAN.

japan en omgeving De namen van gebieden en plaatsen die in de periode 1894-1931 door japan werden bezet of onder japanse invloed kwamen, zijn rood gedrukt.

468 [PDF]

per edict bepaald dat alle missionarissen en andere priesters Japan moesten verlaten, dat alle kerken moesten worden afgebroken en alle bekeerde Japanners hun nieuwe godsdienst moesten afzweren. Het edict werd slechts gedeeltelijk uitgevoerd, wèl nam de druk op de katholieken toe en in 1637 kwamen zij op een bij Nagasaki gelegen schiereiland in opstand tegen het gezag van de Sjogoen. Er ontstond een godsdienstoorlog (alle Japanse katholieken die hun geloof trouw wilden blijven, werden nu afgemaakt) en die worsteling werd door de opstandelingen verloren - hun laatste vesting werd met geschut van de Compagnie beschoten; conform het Boesjido, de erecode van de' samoerai, pleegden de laatste opstandelingen collectief zelfmoord. Het gebeuren versterkte bij de heersende Sjogoen de wens om buitenlandse invloeden uit Japan te weren; zo wilde hij ook voorkomen dat de zuidelijke z.g. 'Buiten-daimio's', d.w.z. zijn leenmannen op het eiland Kioesjoe en het aangrenzende deel van Honsjoe (de delen van Japan van waaruit de handelsrelaties met de rest van Azië en met Europa werden onderhouden) te machtig zouden worden. Vrijwel geheel werd Japan nu afgesloten van de buitenwereld: Japanners die zich elders hadden gevestigd, sommigen in Batavia, moesten naar hun land terugkeren I, op straffe des doods werd een ieder verboden Japan te verlaten, alle voor de grote vaart geschikte schepen werden vernietigd en alle handelsrelaties met de buitenwereld werden afgebroken met slechts twee uitzonderingen: Chinezen en Nederlanders kregen elk één handelspost; die van de Nederlanders werd gevestigd op het vlak voor Nagasaki gelegen, kunstmatige eilandje Desjima, waar voordien een Portugese post was geweest. Daar mocht de Oost-Indische Compagnie in 1641 een factorij stichten die zij tot het einde van de achttiende eeuw behield en die nadien ook in de negentiende in stand bleef." Zo was Nederland onder de Tokoegawa-Sjogoen's Japans enige

XC1 Jan Pieterszoon Co en gebruikte Japanners als beroepsmilitairen en was zeer over hen tevreden; hij noemde hen 'lammeren in eygen lant, maar bycans duyvelen daarbuyten' en een van zijn ondergeschikten schreef: "t Zijn dappere krijgslieden

XCZullen niet ligt wijken of op de vlugt slaan, wijl zij zig liever doodvegten In hunne woorden en handelingen zijn zij zedig en beschaafd, maar daarbij ook onmeedogende en wreed'. Aan een predikant te Batavia viel de leergierigheid der Japanners op: 'Zij willen van alle dingen reden ende bescheyt hebben.' (Aangehaald door J. W.· Stapel in Van vriend tot vijand. De betrekkingen tussen Nederlands-Indië en japan (1945), p. 15-16). 2 Meestal voeren jaarlijks vier of vijf schepen van de Compagnie naar Desjima, brachten er waren uit Europa en het gehele Aziatische handelsgebied van de Compagnie heen en namen vooral goud, zilver en koper mee terug. Diende men de Compagnie op Desjima, dan bracht zulks het voordeel met zich mee dat men naast de Compagnie-handel een eigen handel kon bedrijven maar het bestaan was

469 [PDF]
'NIPPON'

schakel met wat Europa voortbracht - voortbracht aanvankelijk louter op materieel gebied, want twee generaties lang mochten via Desjima geen boeken in Japan worden ingevoerd.

XCIn het afgesloten land kwam nu het feodalisme tot volle ontplooiing. Sterker nog dan vroeger ontstond een hiërarchische samenleving, berustend op de arbeid van landbouwers, vissers en handwerkers. Gedwongen afdracht van een deel van de oogsten en van de visvangsten alsmede zware herendiensten maakten het elke daimio mogelijk, op zijn kasteel in zekere staatsie te leven. Dat die daimio's een permanent gevaar vormden, was de Tokoegawa-Sjogoen's duidelijk. Drie middelen hanteerden zij om rebellie te voorkomen: ten eerstemochten de daimio's elk maar één versterkt kasteel bezitten, ten tweede werd wat in elk leengebied gebeurde, door spionnen van de Sjogoen nauwlettend geobserveerd en prompt gerapporteerd, en ten derde moest elke daimio persoonlijk de helft van hetjaar in Edo resideren waar hij bij terugkeer naar zijn leengebied zijn naaste familieleden als gijzelaars diende achter te laten.

XCOnder de keizer, de hofadel. de Sjogoen en de daimio's stonden in de maatschappelijke hiërarchie de samoerai bovenaan.' Op hen volgden de boeren; op dezen de ambachtslieden; op de ambachtslieden de handelaren (met de nek aangezien vooral door de krijgshaftige samoerai); op de handelaren de veroordeelde misdadigers en de beoefenaren .van enkele geminachte beroepen als de prostitutie, en op dezen tenslotte de paria's: beoefenaren van nog sterker geminachte beroepen die volgens het Boeddhisme als onrein golden, zoals leerlooiers, slagers en lijkbezorgers."

overigens moeilijk. Europese vrouwen werden er niet toegelaten en het contact met de Japanners was beperkt tot hoge ambtenaren, prostituees en tolken. De Japanse controle was scherp, vooral waar het het Christendom betrof: bijbels moesten voor de duur van het verblijf van hun bezitters in verzegelde vaten opgeslagen worden. Elkjaar moest er een nieuw hoofd van de factorij komen en tot het einde van de l8de eeuw rustte op deze de verplichting, met een groot gezelschap in draagstoelen een reis naar het verre Edo te ondernemen teneinde de te huldigen. Heen en terug duurde die reis bijna een half jaar. In Edo werden telkens kostbare geschenken aangeboden, maar moest ook via de tolken antwoord gegeven worden op tal van vragen die van grote nieuwsgierigheid getuigden, vooral op medisch en natuurwe tenschappelijk gebied. In de zeventiende en in het begin van de achttiende eeuw werd voorts wel geëist dat de hoge bezoekers zouden laten zien hoe zij zich gedroegen als zij dronken waren; aan dat 'apenspel' kwam in 1726 een einde. I allen die wapens mochten dragen - de en de waren tevens 2 Nog lager stonden de Ainoe's: zij vielen als het ware buiten de samenleving der Japanners.

470 [PDF]
JAPAN ONDER DE TOKOEGAWA'S

De maatschappij, gekenmerkt door strenge regels en een uitgebreid en verfijnd ceremonieel (ook door een 'hogere' en een 'lagere' taal), werd door de Tokoegawa's zo statisch mogelijk gehouden, waartoe zij het de gehoorzaamheid predikende Confucianisme zoveel mogelijk bevorderden. De macht berustte bij de landheren: aan hen moesten de boeren, ca. 80% van de bevolking, niet minder dan twee- tot drie-vijfde van de oogst afstaan: De Sjogoen persoonlijk was landheer over bijna een derde van alle landbouwgronden, zijn verwanten over een tiende, de rest van alle landbouwgronden was bezit van enkele honderden daimio's. In die feodale maatschappij hadden de samoerai geleidelijk een andere functie gekregen: de Tokoegawa's wisten onderlinge oorlogen te voorkomen en de samoerai behoefden dus niet langer als ridders te vechten voor hun daimio - de meesten gingen ambtelijke werkzaamheden voor hem verrichten.

XCDie samoerai waren de enigen die in hun dagelijks bestaan gewapend mochten zijn: zij droegen dan een zwaard en bezaten het recht, elke lager geplaatste die zich niet aan de regels hield, ter plekke het hoofd af te slaan. Dat risico was niet gering: de regels hadden betrekking op de kleinste details van het dagelijks leven en van de mannelijke Japanners was één op de zeventien een samoerai - het is niet overdreven te zeggen dat de overige zestien dagelijks in levensgevaar verkeerden. In deze door angst gedomineerde, verwrongen samenleving (men heeft het Japan van de Tokoegawa's wel 'de absolute politiestaat' genoemd) hadden slechts diegenen een kans om te overleven bij wie het er van hun vroegste jeugd af was ingestampt dat zij zich slaafs aan alle geldende regels dienden te onderwerpen en dat zij hun werkelijke gevoelens nimmer mochten tonen.

XCDeze als statisch bedoelde verhoudingen nu werden al in de zeventiende en achttiende eeuwaangetast door economische ontwikkelingen - de ambachtslieden en vooral de handelaren kregen een veel belangrijker rol in de samenleving dan met het geldend bestel in overeenstemming was. Rijst was als ruilmiddel ten tijde van de komst der Portugezen door het veel mobielere muntgeld vervangen - dat nieuwe ruilmiddel ging zich ophopen bij rijke handelaren bij wie veel daimio's en samoerai maar vooralook veel landbouwers in de schuld kwamen te staan; die laatsten verkochten dan vaak hun bezitsrecht op de grond en werden pachters van de rijksten der handelaren. De steden waar de kapitaalkrachtigen woonden (het rijkst werd de handelaarsfamilie Mitsoei) breidden zich uit; Edo en vooral Osaka (zie kaart VIII op pag. 468) werden grote centra van handel en ambacht, zelfs van een beginnende fabrieksmatige 47

471 [PDF]
'NIPPON'

productie, de manufactuur - zij telden in het begin van de achttiende eeuwelk alomstreeks een half miljoen inwoners en er kwam daar een op vertoon van weelde gerichte cultuur tot ontwikkeling waaraan vooral de daimio's deel wilden hebben. Het gevolg was dat zij steeds dieper in de schuld geraakten en dat leidde er weer toe dat de druk op de boeren toenam - boerenopstanden die een vorm van protest waren tegen de schrikbarende armoede op het platteland, kwamen steeds frequenter voor.

XCOok van buiten kwam evenwel een impuls die tot veranderingen zou leiden: in 1716 kreeg de Compagnie verlof, Nederlandse boeken in Japan in te voeren en nadien vormde zich daar een groep 'Hollandologeri' die een goede kennis van het Nederlands hadden en die werken gingen vertalen op de gebieden van astronomie, geneeskunde, plantkunde, scheepsbouw, krijgskunde, enzovoorts. Ook nieuwe staatkundige en filosofische denkbeelden die vrucht waren van de geestelijke ontwikkeling welke zich van de vijftiende eeuw af in de Lage Landen en elders in Europa had voorgedaan, begonnen in Japan door te dringen; zij ondermijnden de machtspositie van de Sjogoen er waren al in de achttiende eeuw Japanse schrijvers die er op gingen aandringen dat hij zijn macht zou overdragen aan die ene figuur die de gehele Japanse natie zou kunnen vertegenwoordigen: de keizer.

XCIn de eerste decennia van de negentiende eeuw ging Rusland belangstelling tonen V00r de Aziatische oever van de Stille Oceaan. Engeland forceerde kort nade openstelling van het even uitgestrekte als zwakke China. De Amerikanen drongen tot Californië door; zij begeerden voor hun scheepvaart naar Chinese havens faciliteiten te krijgen in Japan en zij besloten die af te dwingen. In verscheen de Amerikaanse Commodore Matthew Perry met vier schepen, twee zeil-, twee stoomschepen, in de baai van Edo - berichten omtrent de komst ~an die schepen, waarvan twee door geheimzinnige krachten voortgedreven leken, brachten een ongekende opschudding teweeg. 'De gehele stad' (stad toen van een miljoen inwoners) 'was', aldus een Japanse beschrijving,47

1840 1853 'een-en-al paniek. Gezegd werd dat er sprake was van een invasie door buiten landers. Moeders zag men naar alle kanten wegrennen met kinderen in hun

472 [PDF]
PERRY IN JAPAN

armen, mannen met bejaarde ouders op de rug .... Het getrappel van legerpaarden, het gekletter van wapenen, het lawaai van karren en van de brandweer, het voortdurend luiden van klokken, het gegil van vrouwen en de kreten van kinderen waren geluiden die de stad vervulden en de opwinding van uur tot uur deden toenemen."

XCPerry bracht een brief van de Amerikaanse president mee waarin o.m. aangedrongen werd op het openstellen van enkele japanse havens, en hij deed weten dat hij een jaar later zou terugkomen om antwoord te ontvangen. De heersende Sjogoen legde de ontvangen brief in afschrift aan alle daimio's voor en vroeg hen om advies. In strijd met een deel van die adviezen besloot hij Amerika's eisen in te willigen. Perry kreeg daar bericht van toen hij in r854 opnieuw in de baai van Edo verscheen, nu met zeven schepen die als geschenk o.m. een stoomlocomotief en enkele spoorwagons aan boord hadden. Twee havens werden voor de Amerikaanse scheepvaart geopend en niet veel jaren verliepen of andere Westelijke mogendheden hadden gelijke rechten weten te bedingen"; daartoe behoorde steeds ook het recht om eigen landgenoten in japan zelf te berechten.' Ook met Nederland werd een verdrag gesloten; ons land gaf japan een belangrijk geschenk: een stoomoorlogsschip, en zond bovendien in r854 voor de tijd van vijf jaar twee marinedetachementen naar japan om er onderricht te geven in scheepsbouw, navigatie, het gieten en gebruiken van geschut en geneeskunde. De verleende rechten werden door veel traditioneel denkende japanners als een onduldbare vernedering beschouwd - degeen die namens de Sjogoen de handelsverdragen had ondertekend, werd in 1860 vermoord. Was dat als een daad van ongehoorzaamheid bedoeld? Geenszins. Wie zulk een moord bedreef, was er van overtuigd in de geest te handelen van de aanbeden keizer die blijkbaar door slechte raadslieden was omgeven. Het aanzien van de Sjogoen leed door al deze gebeurtenissen zoveel . schade dat hij in 1862 het gijzelaarsstelsel moest afschaffen. Hij was hiermee zijn voornaamste machtsmiddel kwijt - de gevolgen bleven niet

XCI Aangehaald in H. M. Vinacke: A history of the Far East in modern times (1950), p. 90, Wij tekenen hierbij aan dat wij vertalingen in het Engels die vertalingen uit het japans zijn, steeds in het Nederlands weergeven. 2 Bij de onderhandelingen gebruikten de japanners tot 1870 het Nederlands als hun diplomatieke taal, nadien het Engels. 3 Toen in japan eenmaal moderne wetboeken waren ingevoerd, wist het nog vóór het einde van de negentiende eeuw de betrokken mogendheden er toe te brengen, die extra-territoriale rechten prijs te geven.

473 [PDF]
'NIPPON'

uit. Na jaren van heilloze verwarring ontstond een grote, door de familie Mitsoei gefinancierde samenzwering tegen de Tokoegawa's: samenzwering van de daimio's der 'Buitengebieden' van wie enkelen hun financiële problemen effectiever hadden kunnen oplossen dan de Sjogoen, van de in zijn machteloos isolement ontevreden hofadel en van de groothandelaren van Osaka. In 1867 werd delaatste Sjogoen ten val gebracht (hij vroeg ontslag) - de keizer daarentegen, de vijftienjarige Moetsoehito, werd gehandhaafd, gaf zijn regeringsperiode een nieuwe aanduiding: Meidji ('Verlicht Bewind'), en in zijn naam was het dat nu de ene proclamatie na de andere werd uitgevaardigd die tezamen de z.g. Meidji restauratie inhielden; zij waren gericht op de modernisering van Japan. 'Over de gehele wereld', aldus in r868 een van die proclamaties, 'zullen wij naar kennis zoeken én aldus zal de grondslag van het keizerlijk bewind versterkt worden.' Een jaar later verliet de keizer Kioto en nam hij zijn intrek in het vroegere paleis der Tokoegawa's in Edo, dat nu tot 'Oostelijke hoofdstad', Tokio, werd herdoopt.

XCSpoedig werd het feodalisme afgebroken. Dat begon aan de top: de daimio's van de 'Buitengebieden', initiatiefnemers tot de ommezwaai, droegen hun macht aan de keizer over en de overige daimio's moesten toen dat voorbeeld volgen. Alle daimio's werden gouverneurs van hun vroegere leengebieden en zij behielden een tiende van alle inkomsten die deze opleverden; velen hunner, vooral de daimio's der 'Buitengebieden', verwierven bovendien spoedig hoge en invloedrijke posities in het centrale bestuur van het land. Daarentegen kwamen door de ontfeodalisering de samoerai maatschappelijk in de lucht te hangen: een numeriek aanzienlijke groep van ca. vierhonderdduizend zwaarddragende ridders, mèt hun gezinsleden bijna twee van de vier-en-dertig miljoen Japanners. Eerst kregen die samoerai jaargelden uitbetaald, later werden deze afgekocht met een bedrag ineens. Verscheidenen van die ridders, vooral diegenen die voordien met succes ambtelijke functies hadden uitgeoefend, wisten posities te verwerven in het nieuwe bestuursapparaat, in het zich ontplooiend bedrijfsleven, in het nieuwe leger of op de nieuwe vloot, maar anderen, verstard in hun eeuwenoude tradities, konden zich niet aanpassen en kwamen telkens opnieuw in opstand; de grootste rebellie van de samoerai deed zich in r877 voor, kort na de invoering van de algemene militaire dienstplicht - de strijd die door de samoerai verloren werd, vergde meer dan dertigduizend mensenlevens, de leider der rebellen liet zich op hun laatste slagveld door een vriend onthoofden.

XCExtra moeilijk kregen het aanvankelijk ook de landbouwers doordat zij nu in geld grondbelasting moesten gaan betalen en doordat de prijzen

474 [PDF]
MODERNISERING VAN JAPAN

van alles wat zij, behalve rijst, voorhun levensonderhoud nodig hadden, snel stegen. Het kwam opnieuw tot boerenopstanden - die werden bloedig onderdrukt; de nieuwe heersende groepen wensten handhaving van de nieuwe maatschappelijke orde. Wat ook in japan door de openstelling van het land en door de vestiging van een nieuw staatsbestel was veranderd, niet de positie van de boeren: buitensporig hard werk en een karig bestaan bleven hun lot; vaak kwam het voor, dat, zoals ook vroeger wel het geval was geweest, vaders (vrouwen, dus ook moeders, hadden in het toenmalige Japan niets in te brengen) een dochter verkochten die als prostituee naar een van de grote steden werd overgebracht.

XCHet waren eveneens de landbouwstreken waaruit, toen eenmaal de dienstplicht was ingevoerd, de meeste recruten afkomstig waren, en hier vonden ook de fabrieken die, conform's keizers proclamatie, naar het voorbeeld van fabrieken in het buitenland en vaak met hulp van buitenlanders werden opgericht, de belangrijkste bron voor hun arbeidskrachten; dat waren in overwegendemate jonge vrouwen, zelfs jonge meisjes, die door hun vaders waren verkocht en nadien bij de fabrieken ondergebracht waren in kazerne-achtige verblijven. In die fabrieken waren werktijden tot veertien uur per dag normaal en waren er per maand zelden meer dan twee rustdagen, zulks volgens de wensen van de naar winst strevende eigenaren die de betrokken, door de staat opgerichte bedrijven voor een gering bedrag hadden kunnen overnemen en na een meestal moeilijke aanloopperiode tot financiële bloei hadden weten te brengen.

XCZo leidde, ongeveer van de jaren '70 van de vorige eeuwaf, Japans economische opbouw tot een maatschappij waarin de leidende figuren in de staat en in het bedrijfsleven, veelal door familiebetrekkingen onderling verbonden, voortdurend elkáárs belangen bevorderden. Nergens werden de klassentegenstellingen zo scherp als in Japan; zij waren dat al vóór de Eerste Wereldoorlog en daarin kwam, enkele schuchter ingevoerde sociale wetten ten spijt, in de jaren '20 en '30 geen wezenlijke wijziging. Ten tijde van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren de meeste boeren of zo diep in de schuld geraakt dat zij in het geheel niet over hun oogst konden beschikken, of zij waren pachters die een groot deel van die oogst aan de grondbezitters moesten afstaan; er waren ruim honderdvijftigduizend van die laatsten en zij hadden gemiddeld bijna veertig boerderijen in eigendom. Opvallend groot werd voorts de eoncentratie van eigendom en macht op de gebieden van handel, industrie, transport en bankwezen. De grootste concerns waren familieconcerns - meer dan de helft van Japans nationaal vermogen was ca. 1940 in handen van slechts acht families en drie van die acht: de families

475 [PDF]
'NIPPON'

Mitsoei, Mitsoebisji en Soemitomo, bezaten tezamen een kwart van dat nationaal vermogen, de familie Mitsoei alléén ca.een zevende. Het waren deze ondernemers-oligarchieën, de z.g. zaibatsoe, die door hun verbindingen met de wereld van de politiek tot omstreeks 1930 Japans binnenlands en buitenlands beleid bepaalden - nadien kwam het zwaartepunt van de macht eerder bij de strijdkrachten te liggen.

XCVanwaar die verschuiving?

XCZij hing, menen wij, vooral samen met het feit dat de strijdkrachten toen zuiverder dan de zaibatsoe (grootkapitalisten die het buitenland kenden en die, voorzichtig als zij waren, riskante oorlogen uit de weg wilden gaan) uitdrukking gaven aan wat de nationale ideologie was geworden. Op de inhoud van die ideologie komen wij nog terug; hier willen wij er slechts op wijzen dat zij in haar moderne vorm haar oorsprong vond in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw, toen de kaders van leger en vloot nog maar weinig invloed hadden gehad en juist de vormgevers van de nieuwe Japanse staat het wenselijk hadden geacht om de Japanse volksmassa's te doordringen van het denkbeeld van Japans grootheid en van de noodzaak van onbeperkte gehoorzaamheid aan de keizer. Conform het advies van die vormgevers had keizer Moetsoehito in 1882 twee proclamaties uitgevaardigd die in de jaren '30 van deze eeuw en ook in '40-'45 nog onverzwakt golden: in de ene was het bewaren van een volstrekte eenheid in het staatsbestel vooropgesteld, in de andere aan alle militairen voorgehouden dat zij, als het tot oorlog kwam, liever moesten sneuvelen dan zichzelf, hun familieleden, hun voorouders en hun keizer de schande aandoen van krijgsgevangene te worden. Overtrokken denkbeelden? Naar Westerse maatstaven zou men ze zo kunnen noemen maar zij knoopten aan bij de ideologie van het feodalisme; blijkbaar was door de bedoelde vormgevers gemeend dat een strakke leer, een uitbreiding als het ware van het Boesjido tot het gehele volk, nodig was om te voorkomen dat de ontzaglijke spanningen die uit de velen verbijsterende openstelling van het land, de volledige omvorming van het staatsbestel en de geaccentueerde klassentegenstellingen voortvloeiden, tot heftige explosies zouden leiden. Dociele gehoorzaamheid moest vooropstaan en werd, in aansluiting op de denkpatronen die vooral in het Tokoegawa-tijdperk tot ontwikkeling waren gekomen, met kracht bevorderd. Afwijkende ideologieën werden afgewezen. Het liberalisme bleef zwak en het socialisme, het anarchisme en het communisme kregen nog minder kans om van de grond te komen - de aanhang van die laatste drie, meestal scherp vervolgde politieke richtingen bleef klein en mach

476 [PDF]
MACHTS UITBREIDING

XCOp het gebied van de buitenlandse politiek, als op zoveel andere gebieden, ging het nieuwe japan het door de grote mogendheden gegeven voorbeeld volgen: machtsuitbreiding werd ook zijn leus. De grondslag daarvoor werd gelegd door de opbouw van moderne strijdkrachten, van het leger vooral met Duitse, van de vloot met Engelse hulp. In 1894 werd oorlog gezocht met China; die oorlog begon met een onverhoedse aanval op Chinese oorlogsbodems die voor de kust van Korea lagendat in die tijd een vazalstaat van China was. Onder uitbundig nationaal enthousiasme behaalden de nieuwe strijdkrachten de overwinning en toen in 1895 vrede werd gesloten, moest China een grote schadeloosstelling aan japan betalen, verder Formosa (Taiwan), enkele daarbij gelegen eilanden, de havenstad Port Arthur en het schiereiland Liautoeng (zie kaart VIII op pag. 468) afstaan en, tenslotte, er in berusten dat Korea voortaan onafhankelijk was. Het afstaan van Port Arthur en het schiereiland Liautoeng ging Rusland dat naar de Stille Oceaan was opgedrongen, alsmede Frankrijk en Duitsland die beide hun invloed in China wilden uitbreiden, te ver: zij eisten van japan dat het die veroveringen zou prijsgeven. Toen het er naar uitzag dat die eis zou worden ingewilligd, ontstond een geweldige beroering welke pas tot bedaren kwam nadat bekend was gemaakt dat keizer Moetsoehito, die vooral het ingrijpen van het te Wladiwostok geposteerde Russische smaldeel duchtte, verdere verwikkelingen uit de weg wilde gaan. 'Wij moeten', had hij gezegd, 'het onaanvaardbare aanvaarden en het ondragelijke verdragen.' Het gebeuren schonk veel japanners de overtuiging dat er grote mogendheden waren die japan een eervolle, volledig gelijkwaardige plaats in de wereld misgunden; die overtuiging werd versterkt toen, luttele jaren later, andere grote mogendheden zich meester maakten van delen van China: Engeland van een gebied bij Hongkong, Frankrijk en Duitsland van belangrijke punten op China's kust en Rusland van datzelfde Port Arthur dat japan hadmeeten prijsgeven.

XCEen in 1902 gesloten bondgenootschapsverdrag met Engeland (voor japan van belang omdat het nu voor het eerst als moderne grote mogendheid werd erkend) gaf japan de vrije hand met betrekking tot Korea. In 1904 viel het Rusland aan - ook die oorlog begon met een onverhoedse aanval op oorlogsbodems van de tegenstander, in dit geval de Russische marine-eenheden bij Port Arthur. In de strijd te land, waarbij de japanse

477 [PDF]
'NIPPON'

militairen opvallend gedisciplineerd vochten en zich van wandaden jegens de burgerbevolking onthielden, werden over en weer zware verliezen geleden. De beslissing viel, toen een sterk Russisch eskader dat in oktober 1904 de Oostzee verlaten had en dat had mogen bunkeren op het Franse Madagascar en in Frans-Indo-China, in mei 1905 in een grote zeeslag in de wateren tussen Japan en Korea werd vernietigd. Conform Japans wensen bemiddelden de Verenigde Staten - de vrede schonk Japan Port Arthur, het schiereiland Liautceng, de (door de Russen aangelegde) Zuid-Mandsjoerijse spoorweg die van Port Arthur naar Mandsjoerije's hoofdstad Moekden liep, en de zuidelijke helft van het eiland Sachalin (zie kaart VIII op pag. 468) - óók werd bepaald dat Korea voortaan onder Japans gezag zou staan. Alle verzet van de Koreanen ten spijt, werd Korea in 1910 door Japan geannexeerd; dat werd de opmaat tot een ongeremde economische exploitatie van het onderworpen land, waartegen de Koreanen herhaaldelijk, maar vergeefs, in verzet zouden komen.'

XCIn '14 (Moetsoehito was twee jaar eerder overleden en opgevolgd door zijn oudste zoon die aan zijn bewind de aanduiding Taisjo,'Verheven Rechtvaardigheid', gaf), ging Japan als Engelands bondgenoot aan de Eerste Wereldoorlog deelnemen. Na afloop daarvan verwierf het de Duitse bezittingen en rechten in China, o.m. het recht om er in de Chinese kustprovincie Kwantoeng (zie kaart VIII) een eigen leger op na te houden, en kreeg het het mandaat over enkele vroegere Duitse eilandengroepen in de Stille Oceaan - historisch was wellicht nog belangrijker, en zeker tekenender, dat het in 'IS een-en-twintig eisen aan China had gesteld die, waren zij ingewilligd, in heel China de macht in de handen van Japanners zouden hebben gelegd. China had die eisen afgewezen. Veel Chinezen waren nadien Japan als een potentieel gevaaren communisten, alsook op Koreanen van wie enkele duizenden werden vermoord, hoofdzakelijk door de politie en door extreem-rechtse

1 De Japanse bezetting begon met het aanleggen van een kadaster, hetgeen er toe leidde dat grote landbouwgebieden waar de boeren niet konden aantonen dat zij wettig eigenaar van de grond waren, aan Japanners werden toegewezen. Een opstand tegen die massale confiscaties werd in maart 'I9 met geweld onderdrukt. Veel Kore anen, van huis en hof verdreven, moesten slechtbetaald werk in Japan accepteren waar zij, buiten de Japanse natie vallend, als wezens van lager allooi werden behandeld. Toen Japan op I september '23 getroffen werd door een aardbeving die de havenstad Jokohama geheel en Tokio goeddeels verwoestte (vijf-en-twintigduizend mensen verloren het leven en de schade beliep een tiende van het nationaal vermogen), ontlaadden de verwarring en de angst zich in een drijfjacht op anarchisten, socialisten

478 [PDF]
IN EN NA DE EERSTE WERELDOORLOG

gaan zien - trouwens, Japans eisen hadden ook in de Verenigde Staten beduchtheid gewekt.

XCOffers had Japan in de Eerste Wereldoorlog niet behoeven te brengen, het was er alleen maar sterker in geworden en gold, toen het weer vrede was, internationaal als een van de grote mogendheden, vooral ter zee. Zijn positie als zodanig werd erkend toen de Verenigde Staten, Engeland en Japan in '22 in een conferentie te Washington overeenkwamen dat de sterkteverhouding tussen hun aantallen slagschepen 10 : 10 : 6 zou zijn'; er werd daar ook vastgesteld dat er in Hongkong en op de Philippijnen geen grote Britse resp. Amerikaanse vlootbasis zou komen - zulk een basis zouden de Amerikanen slechts mogen aanleggen bij Pearl Harbor op de Hawaii-eilanden, de Britten slechts in Singapore. Mede gegeven de zwakheid van het communistische bewind in de SowjetUnie (een bewind dat de Japanners van '18 tot '22 bestreden hadden door middel van een grote expeditie naar Siberië die op een mislukking was uitgelopen), betekende zulks dat, aangezien de Britten de meeste van hun oorlogsschepen steeds in of bij de Atlantische Oceaan zouden moeten houden en de Amerikanen de hunne over de Atlantische en de Stille Oceaan zouden moeten verdelen, Japan de militair sterkste mogendheid in Oost-Azië was. Een gevaar voor China? Dat leek bezworen doordat acht mogendheden, waaronder Nederland, samen met Japan in Washington eveneens bij verdrag, het Z.g. Negenmogendhedenverdrag, de afspraak hadden gemaakt dat de territoriale integriteit van China (Mandsjoerije maakte daar deel van uit) niet zou worden aangetast. Voor Nederland was nog van belang dat het als uitvloeisel van het beraad te Washington in '22 verklaringen ontving van de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk en Japan dat elk van deze mogendheden Nederlands rechten op Indië zou eerbiedigen.

XCDe jaren '20 vormden in de Japanse geschiedenis een naar verhouding rustige periode. In het sinds het einde van de negentiende eeuw bestaande parlement (straks meer hierover) werden twee partijen, een 'liberale' en een 'conservatieve', die beide sterk onder invloed stonden van de zaibat soe, de machtigste>; zij wilden scherpe conflicten met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië uit de weg gaan en dit werd ook door de nieuwe keizer, Moetsoehito's kleinzoon Hirohito, die in '26 op vijf-en-twintigjarige leeftijd zijn overleden vader opvolgde, als wenselijk gezien - hij

XClOok Frankrijk en Italië namen aan die conferentie deel; voor hun slagschepen werd het verhoudingscijfer 3. 2 Op de 'liberale' partij had het Mitsoebisji-concern, op de 'conservatieve' het Mitsoei-concern de meeste invloed.

479 [PDF]
'NIPPON'

gaf aan zijn bewind de programmatische naam Sjowa,'Schitterende Harmonie'. Geleidelijk aan kwamen evenwel in Japan krachten naar boven die een veel aggressievere politiek voorstonden; dat waren vooral groepen jongere officieren die, zich baserend op de aloude ideologie van de samoerai, de overheersende positie van de zaibatsoe, de voor het politiek bestel kenmerkende corruptie, ja eigenlijk het gehele kapitalisme afwezen; van belang was daarbij dat velen van die officieren in nauw contact stonden met de uit de landbouwstreken afkomstige dienstplichtigen en dus wisten in welk een mate de landbouwers en industrie-arbeiders en -arbeidsters leden onder het heersende sociaal-economisch bestel.' De aggressiefsten van die officieren huldigden de opvatting dat een uitbreiding van Japans macht de gehele wereld slechts tot zegen zou zijn; dat was een vorm van nationale zelfverheffing die zich tegen alle gematigde krachten keerde, en wie zo dacht, wees uiteraard de remmende verplichtingen af die Japan bijvoorbeeld ten aanzien van zijn oorlogsvloot en ten aanzien van China had aanvaard.

XCWat die oorlogsvloot betreft: het verdrag van Washington had niet alleen voor slagschepen maar ook voor de potentieel veel belangrijker vliegkampschepen verhoudingscijfers vastgesteld en bepaald dat die vliegkampschepen niet groter mochten zijn dan 27000 ton - Japan had er aan het einde van de jaren '20 al vier gebouwd. Het besteedde veel meer aandacht aan de modernisering van zijn oorlogsvloot dan de Verenigde Staten of Groot-Brittannië; vooralook de nieuwe kruisers en torpedobootjagers die in de vaart werden gebracht, waren van hoge kwaliteit en de Japanse marine nam voorts een torpedo in gebruik die heel veel effectiever was dan de Amerikaanse of Britse. Inzake de kruisers werd in '30, nu in Londen, een Amerikaans-Brits-Japanse conferentie gehouden om ten aanzien van de aantallen tot eenzelfde vaste afspraak te komen als in '22 ten aanzien van de slagschepen en vliegkampschepen was gemaakt. De Japanse afgevaardigden brachten er als eis naar voren dat op kruisergebied tussen de Verenigde Staten en Japan de verhouding IQ 7 zou gelden. De eis werd afgewezen en het uiteindelijk getroffen accoord hield in dat voor kruisers dezelfde verhouding van kracht zou zijn als voor de slagschepen, nl. 10 : 6. Geen groot verschil! Maar het feit dat de Japanse regering zich inschikkelijk had betoond, leidde in het land zelf tot grote verontwaardiging, vooral in kringen van leger en vloot. Decrisis twee miljoen werklozen waren, restte dezen niets anders dan in de steden te verkommeren of naar de overbevolkte dorpen te trekken

1 Japan kende geen werklozenzorg; toen er omstreeks 1930 als gevolg van de diepe

480 [PDF]
BEZETTING VAN MANDSJOERIJE

minister-president, door de keizer gesteund, weigerde te bukken; er werd een aanslag ophem gepleegd waarbij hij zwaar gewond raakte. Die hoge marine-officieren die voorstanders waren geweest van het Londense verdrag, werden nadien door de marinestaf uit de dienst verwijderd en de staf zelf werd aangevuld met een aantal felle chauvinisten. Ook gingen leger en vloot, beide zelfstandige eenheden binnen het (straks te beschrijven) Japans staatsbestel, tot interne zuiveringen over. Tegelijkertijd werd door legerofficieren een staatsgreep voorbereid teneinde een militair bewind in te stellen, geleid door de minister van oorlog, een generaal - dat plan werd in maart ' 3 I opgegeven toen bleek dat die minister medewerking weigerde. Belangrijk was dat bij deze samenzwering niet alleen jeugdige officieren betrokken waren maar ook oudere, die hoge posities bekleedden, zoals de sous-chef van de generale' staf.

XCHoezeer het regeringsgezag, d.w.z. het gezag van de burgerlijke ministers, was uitgehold, bleek zes maanden later, in september' 31. Diegenen die wensten dat Japan een overheersende invloed in China zou krijgen, beseften dat dan eerst Mandsjoerije onder Japanse controle moest worden gebracht. In de hoofdstad, Moekden, bevond zich een Japans militair contingent ter bescherming van het eindstation van de Zuid-Mandsjoerijse spoorweg. Binnen het in Kwantoeng gelegerde Japanse leger, het z.g. Kwantoeng-leger, ontstond nu het plan om in Moekden een crisis te forceren die tot de bezetting van Mandsjoerije zou leiden. Omtrent dat plan werd de Japanse regering evenwel gewaarschuwd, waarna de minister-president en de minister van buitenlandse zaken met instemming van Hirohito besloten, een generaal naar Moekden te zenden met een bnief van de minister van oorlog waarin elke zelfstandige actie werd verboden - de generaal die voorstander was van het gesmede plan, reisde zo langzaam mogelijk naar Moekden toe, kwam er pas enkele uren voordat een incident geprovoceerd zou worden, aan en haastte zich een bordeel op te zoeken. Daar vertoefde hij nog toen de Japanse troepen, bewerend dat er een aanslag was gepleegd op hun spoorlijn, de nabije Chinese kazerne aanvielen. De meeste Chinese militairen wisten te ontkomen, maar meer dan tweehonderd sneuvelden. Tezelfdertijd bestormden andere Japanse militairen de stad Moekden waar vijf-en-zeventig Chinese politiemannen werden gedood, en de volgende ochtend gingen de Japanners tot de bezetting over van het arsenaal en het vliegveld van Moekden. De geschokte Japanse regering eiste het stopzetten van de actie en deed de Volkenbond weten dat het in Mandsjoerije weer rustig zou worden - het Kwantoeng-leger zette de

481 [PDF]
'NIPPON'

zo verklaarde de secretaris van Hirohito's naaste adviseur, de bejaarde prins Saionji, aan een lid van het Japanse Hogerhuis, 'is van begin tot eind door de militairen volledig bedrogen." De regering was evenwel niet alleen bedrogen, ze werd nu ook bedreigd: in oktober werd een komplot van legerofficieren ontdekt die het gehele kabinet met een luchtaanval wilden uitschakelen - de samenzweerders kregen van de minister van oorlog twee dagen huisarrest en een reprimande en zagen zich nieuwe standplaatsen buiten Tokio toebedeeld. In december trad het . kabinet af. Het nieuwe, geleid door de vijf-en-zeventigjarige Tsoejosji Inoekai, wilde ernst maken met het aanpakken van de strijdkrachten, zulks conform de wensen van de keizer die in zijn formatie-opdracht aan Inoekai geschreven had: 'Het ingrijpen van het leger in de binnen- en buitenlandse politiek en zijn eigenzinnigheid vormen verschijnselen die Wij, terwille van het heil van de natie, met bezorgdheid moeten gadeslaan." Begin '32 ontstond in Sjanghai een gevecht tussen Chinese militairen en Japanse mariniers die in het Japanse deel van de Z.g. Internationale Wijk gestationeerd waren. Zes weken van gevechten volgden waarbij Japanse marinevliegtuigen de Chinese posities in een dichtbevolkt deel van Sjanghai aan zware bombardementen onderwierpen. Die strijd in Sjanghai duurde nog voort toen het Kwantoeng-Ieger bekend maakte dat het in Mandsjoerije, herdoopt tot Mandsjoekwo, een aparte regering had geïnstalleerd onder leiding van de laatste Chinese keizer, de jeugdige Poe Ji. Ook in Japan-zelf zetten de extremistische krachten onverdroten hun intimiderende acties voort: eerst werden de minister van financiën uit het vorige kabinet en de president-directeur van het Mitsoei-concern vermoord door leden van het 'Verbond des Bloeds', een van de vele ultra-chauvinistische geheime groeperingen die in het land waren ontstaan; toen vervolgens in kleine kring bekend werd dat minister-president Inoekai contacten wilde aanknopen met de Chinese regering en op het punt stond, keizer Hirohito te adviseren om met een keizerlijke proclamatie het leger te gelasten, alle operaties in Mandsjoerije onmiddellijk te staken, werd hij doodgeschoten door marine-officieren die zijn ambtswoning waren binnengedrongen. Zowel die marine-officieren als de leden van het 'Verbond des Bloeds' die moorden hadden gepleegd, kregen slechts gevangenisstraffen opgelegd, niet de doodstraf. Daarbij was van belang dat de publieke opinie, die aanvankelijk geschokt op de

XCI Aangehaald in R Starry: A history of modernjapan (herdruk 1983), p. 189. 2 Aangehaald a.v., p.

482 [PDF]
ACTIE VAN JAPANSE EXTREMISTEN

moorden had gereageerd, in de loop van de processen tegen de daders vervuld was geraakt van bewondering voor wat als de zuiverheid van hun motieven werd gezien.

XCDeze gebeurtenissen in '31 en ']2 betekenden dat Japan in zijn buitenlands beleid duidelijk de weg van de aggressie was opgegaan en dat in zijn staatsbestel de macht, die sinds de Meidji-restauratie in hoofdzaak bij burgers had gelegen, in handen was gevallen van op expansie beluste militairen.

Staatsbestel

XC

XCVoordat wij het andere beleid van die extremistische militaire krachten gaan beschrijven, lijkt het ons nuttig het Japanse staatsbestel te schetsen, zoals zich dat na de Meü!;ï-restauratie, na 1868 dus, had ontwikkeld, en iets te schrijven over de mentaliteit van de Japanners die ook in dat staatsbestel tot uiting kwam.

XCIn het feodale Japan was van volksinvloed geen sprake geweest: de Sjogoen die de sanctie had van de in Kioto geïsoleerde, in teruggetrokkenheid levende keizer, bezat alle macht, zij het dat hij natuurlijk rekening moest houden met de opvattingen van de daimio's: het zou voor hem te gevaarlijk zijn om hen allen tegen zich in te nemen. Het nieuwe Japan kreeg in 1868 een regering van ministers - het kreeg geen vertegenwoordigende lichamen. Niet alleen werd daarvan de noodzaak niet ingezien, maar de gehele werking van dergelijke lichamen werd niet begrepen. Dat burgers, elkaars opvattingen bestrijdend, publiekelijk zouden discussiëren over zaken van staatsbelang, leek de Japanners een absurditeit. Toen enkele vooraanstaanden hunner in 1860 in de Verenigde Staten besprekingen voerden die uit de door Commodore Perry voorbereide overeenkomst voortvloeiden, besloten zij Washington te bezoeken teneinde de werkzaamheden van het Congress gade te slaan. 'Een man stond daar op', schreef een van die Japanners in zijn dagboek,

XC'en begon op luide toon te spreken alsof hij gek was. Toen hij klaar was, stond een andere man op en sprak op gelijke wijze. Toen ik vroeg wat dit alles betekende, werd mij gezegd dat zij staatszaken aan het bespreken waren ... Alles bij elkaar had het veel weg van de vismarkt in Edo."

XCI Aangehaald in het rapport Supreme Commander for the Allied Powers, Government Section: Political Reorientation of japan, September 1945-September 1948 (I949), p.

483 [PDF]
'NIPPON'

XCEenjaar later, 1861, maakten drie andere vooraanstaande Japanners een studie van het Britse parlementaire stelsel. 'Ik kon in het geheel niet begrijpen', schreef een hunner later,

XC'wat men onder 'verkiezingen' moest verstaan ... Er waren verschillende partijen zoals Conservatieven, Liberalen, enzovoort. Ze probeerden allemaal de sterkste te worden. Hoe jammer was het, dacht ik, dat zij in vredestijd in zo heftige conflicten waren gewikkeld! Ik kon volstrekt niet begrijpen wat eigenlijk hun bedoeling was, het was het vreemdste dat ik ooit had aanschouwd. Vaak zeiden ze dat de ene man een felle tegenstander was van de andere en dan kon ik toch waarnemen dat die twee mannen aan een-en-dezelfde tafel zaten te eten en te drinken. Wat betekende dit alles? Ik kon er geen touwaan vastknopen.".

XCEen eerste Grondwet, gemodelleerd op de Duitse en tot 1945 ongewijzigd gehandhaafd, kreeg Japan in 1889 - het was geen Grondwet die uit de samenleving voortkwam maar een die daaraan werd opgelegd; zij was als het ware een geschenk van de keizer. In hem werd formeel alle uitvoerende macht geconcentreerd. 'Japan', aldus een der artikelen, 'wordt geregeerd door een geslacht van keizers in een ononderbroken opvolging die eeuwig voortduurt. De keizer is heilig en onschendbaar en is nimmer onderwerp van openbare discussie.' Krachtens die Grondwet kwam er voorts een uit twee Kamers bestaand parlement, een gikai, hetgeen 'praatclub' betekent. Het Hogerhuis bestond uit z.g. Rijksgroten: leden van de hofadel en vroegere daimio's die erfelijk lid waren, en andere vooraanstaanden die door de keizer waren benoemd; de leden van het Lagerhuis werden allen gekozen - gekozen evenwel door die mannelijke Japanners die in zekere welstand leefden. Onder dit census-kiesrecht nam tot in het begin van deze eeuw slechts I % van de mannen aan de verkiezingen deeL De bevoegdheden van het parlement waren beperkt: het had het recht van interpellatie en van petitie (petitie aan de keizer) en het kon wetsvoorstellen aannemen ofverwerpen (daar was een meerderheid in beide Kamers voor nodig) maar het kon niet een kabinet tot aftreden dwingen. Het kwam bovendien slechts drie maanden per jaar bijeen (voor verlenging van de zitting of voor een bijeenkomen in buitengewone zitting was een besluit van de keizer nodig) - een parlementsgebouw werd pas in 1936 in gebruik genomen. De parlementsleden hadden voordien geen eigen werken vergaderruimte. Inderdaad,' zij waren niet zo heel veel meer dan een 'praatclub' - in het staatsbestel domineerde de regering.

XCI

Indextermen: Meidji-resraurarie
484 [PDF]
POSITIE VAN DE KEIZER

XCBinnen die regering was de invloed van de keizer beperkt. De in de Grondwet voorkomende formulering dat hij 'heilig en onschendbaar' was, gaf in religieus en in staatkundig opzicht het unieke van zijn positie aan, maar die formulering betekende niet dat hij persoonlijk het beleid bepaalde. Dat werd, althans tot het begin van de jaren '30, bepaald door het kabinet en alleen bij de formatie van een nieuw kabinet had de keizer enige vrijheid van handelen; hij werd dan voorgelicht door vooraanstaande ministers en parlementariërs, maar vooralook door de z.g. Oude Staatslieden, de Genro: preminenten die ten nauwste bij de Meidji restauratie betrokken waren geweest en van wie prins Saionji het langst in leven was gebleven.

XCDe partijen die in Japan ontstonden en die in het Lagerhuis hun vertegenwoordigers kregen, willen wij niet met name noemen - de belangrijkste waren, .gelijk reeds vermeld, ten nauwste met de grote familieconcerns verbonden en vertoonden onderling geen wezenlijke ideologische verschillen. Zoals zich in de eeuwen van het feodalisme steeds cliques van daimio's hadden gevormd, zo vormden zich nu cliques van met het grote bedrijfsleven en de strijdkrachten verbonden parlementariërs, hetgeen aan het parlementair bedrijf een ondoorzichtig en intrige-achtig karakter gaf. Dat was zo, zolang het census-kiesrecht gold, maar daarin kwam, toen in '24 het algemeen kiesrecht voor mannen werd ingevoerd, geen wezenlijke wijziging, mede doordat vrijwel de gehele dagbladpers door de zaibatsoe werd beheerst.

XCEen parlementaire demoeratie is gebaat bij duidelijkheid en duidelijkheid ontstaat slechts wanneer partijen, elk van de eigen beginselen uitgaande, niet schromen om publiekelijk voor hun uiteenlopende denkbeelden op te komen. Deze, de tegenstellingen accentuerende vrijmoedigheid was de Japanners vreemd; onder het feodalisme had het groepsverband voorop gestaan met zijn trouw van de daimio's aan de Sjogoen, van de samoerai aan de daimio's, van de horigen aan de landheer - op dat beginsel van de groepstrouw bleef de gehele Japanse samenleving gebaseerd: elke groep diende naar buiten als een gesloten eenheid op te treden. Zo ook het kabinet: de eenheid van staatsbeleid vergde eenheid in het kabinet.

XCKenmerkend nu voor Japan was dat de ministers van oorlog en van marine binnen dat kabinet een zelfstandige positie innamen. Leger en vloot, elk opgebouwd door een eigen dan van officieren, afkomstig uit het geslacht en de volgelingen van één der 'Buiten-daimio's' die de Sjogoen ten val hadden gebracht, hadden van meet af aan naar zelfstandigheid

485 [PDF]
'NIPPON'

eerste overwinningen welke zij hadden bevochten (die in de oorlog met China, 1894-95), werd vastgesteld dat voortaan alleen een actief dienende luitenant-generaal of generaal en een actief dienende vice-admiraal of admiraal minister van oorlog resp. van marine zouden kunnen worden. In feite gaf dit aan leger en marine een vetorecht bij het opstellen van elk kabinetsprogram, ja bij het gehele kabinetsbeleid: door de hoogste militairen van de strijdkrachten werd telkens bepaald, wie hunner als minister zou optreden - weigerden zij tot die aanwijzing over te gaan, dan kon geen kabinet geformeerd worden, en was dat kabinet in functie, dan kon elke minister van oorlog resp. van marine met de dreiging dat hij zou aftreden en dat geen opvolger zou worden aangewezen, een beslissende invloed uitoefenen op het gehele kabinetsbeleid.

XCLeger en vloot waren wel vaak samenwerkende, maar in wezen toch eerder gescheiden krachten: concurrenten, die telkens een zo groot mogelijk deel van de staatsbegroting naar zich toe trachtten te halen en die de nationale politiek poogden te beïnvloeden in een richting die met de leidende denkbeelden van de eigen staf en van de eigen hogere bevelhebbers in overeenstemming was. Die denkbeelden konden ver uiteenlopen; dan was overleg nodig, maar doordat zowel de leger- als de vlootafdeling hardnekkig placht vast te houden aan wat zij wenselijk achtte, kwam veelal een compromisformule uit de bus waarin elk kon lezen wat hij wilde. Bij dat beraad (van '37 afvond het plaats binnen het toen ingestelde Grote Hoofdkwartier) waren geen burgers betrokken, zelfs de ministers van oorlog en marine, zij mochten dan hoge militairen zijn, werden er buiten gehouden. Trouwens, de chef van de generale staf van het leger en de chef van de marinestaf hadden beiden rechtstreeks, d.w.z. buiten hun ministers om, recht van toegang tot de keizer - ook dàt onderstreepte de zelfstandigheid van leger en marine. Uit de rivaliteit die tussen die twee delen van de strijdmacht bestond, vloeide bovendien voort dat elk de ander zo weinig mogelijk inlichtte. Plannen werden geheim gehouden, nederlagen verzwegen. Generaal Hideki Todjo, minister-president en minister van oorlog in het kabinet dat tot de aanval op de Verenigde Staten, het Britse Rijk en het koninkrijk Nederland besloot, was onkundig van het plan van de Japanse marine om de Amerikaanse Pacific-vloot in Pearl Harbor met vliegkampschepen uit te schakelen, en de eerste berichten omtrent de verpletterende nederlaag die de Japanse vloot injuni '42 in de Slag bij Midway had geleden, kreeg Todjo pas in '44.

XCAlle lippendienst ten spijt die aan het begrip 'harmonic' bewezen werd, was in dit merkwaardige japanse

486 [PDF]
INVLOED VAN LEGER EN VLOOT

die kon er ook niet zijn: in de enige organen die haar konden bevorderen (voor de strijdkrachten het Grote Hoofdkwartier, voor het overheidsbeleid het kabinet), was van een werkelijk collectief beleid geen sprake. Zulk een beleid vergt het gedeeltelijk prijsgeven van eerder verdedigde standpunten en is slechts mogelijk bij een bereidheid, niet alleen uiterlijk maar vooral innerlijk, tot het doen van concessies. Dat lag de Japanners niet; dat was niet in overeenstemming met hun volksaard, met hun mentaliteit. Want wie concessies deed, verloor, zo werd gemeend, aanzien - juist met strak en onwrikbaar vasthouden aan de eigen denkbeelden diende men de achting van zijn medeburgers te verwerven en te behouden. Er stak in dat alles een opvallend element van krampachtigheid.

Mentaliteit

XC

XCBegrippen als volksaard en volksmentaliteit slaan op grote collectieven. Daarover te schrijven is steeds een hachelijke onderneming; wanneer wij ons daar desondanks aan wagen, zijn wij ons bewust dat onze generalisaties slechts ten dele de werkelijkheid dekken. Zonder twijfel bevonden zich onder de tientallen miljoenen Japanners (ca. dertig miljoen ten tijde van de Meiciji-restauratie, ruim zeventig miljoen bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog) verscheidenen, misschien wel velen, die wat men 'de nationale ideologie' zou kunnen noemen, afwezen, zulks met inbegrip van de vergoddelijking van de keizer. Sommigen, naar verhouding weinigen overigens, hadden voldoende rondgereisd in het buitenland om de waarde van die ideologie in twijfel te trekken, anderen waren overtuigde aanhangers geworden van anarchistische, socialistische of communistische denkbeelden, nog anderen concentreerden zich op hun eigen bestaan en zongen, dat doende, niet mee in het koor van nationale zelfverheffing.

XCDat koor wàs er evenwel en het liet zich luid en krachtig horen, voor het eerst in 1895 toen aan Japan, zo werd het gevoeld, de vruchten van zijn overwinning op China werden onthouden; Betekende die overwinning dan dat er verbetering kwam in het lot van de in armelijke omstandigheden zwoegende landbouwers en de miniem-betaalde arbeiders en arbeidsters in de eerste fabrieken? Neen - maar zij namen, automatisch als het ware, de door de hogere kringen aangegeven parolen over: de hoofden van het collectief bepaalden de norm en het collectief paste zich

487 [PDF]
'NIPPON'

XCWat waren de wortels van dat opvallende conformisme?

XCSommige psychologenen cultureel-anthropologen hebben het herleid tot het door de vader volstrekt gedomineerde Japanse gezinsverband 1, anderen hebben gewezen op de rigiditeit van de Japanse opvoeding, nog anderen hebben de opvatting verkondigd dat bij dat conformisme veel minder sprake is geweest van relatief constante factoren als volksaard en -cultuur dan van één zuiver-historische en dus tijdelijké factor: de Tokoegawa-periode, waarin, zoals eerder beschreven, in Japan de 'absolute politiestaat' tot ontwikkeling kwam. Daarbij bedenke men dat de voor die staat karakteristieke, excessieve dwang niet korte tijd maar twee eeuwen lang is uitgeoefend. Wie in die tijd voor zijn werkelijke gevoelens, voor zijn aggressiviteit uitkwam, verbeurde zijn leven. Het onzekere bestaan leidde er toe dat men zich krampachtig vasthield aan wat zekerheid leek te bieden: het gezin, dat tegelijk het verband was waarin de arbeid werd verricht.

XCHet hing met het conformisme samen dat een bepalende waarde werd toegekend aan het oordeel van anderen: men gedroeg zich zoals men geacht werd zich te moeten gedragen, een afwijken van het voorgeschreven, geijkte patroon zou met schaamte gepaard gaan en niets werd als erger beschouwd dan in een situatie te belanden waarin men zich zou moeten schamen.

XCConformisme nu schijnt in Japan in de periode die aan het Tokoegawa-tijdperk voorafging, niet, althans niet in die mate, bestaan te hebben, tenminste: de eerste Europeanen die met de Japanners in contact kwamen, hebben er geen melding van gemaakt. In hun beschrijvingen werden de Japanners eerder geschetst als mensen die vrijelijk hun opiniesDat de lijn van opvolging der Japanse keizers naar Japanse begrippen ononderbroken was, betekende dus niet dat zij het ook was naar Westerse

1 Binnen het gezin hadden de vrouwen de dochters niets in te brengen; van de zoons was de oudste veruit de belangrijkste, zijn broers werden aangeduid als 'eters van koude rijst'. Sterk was evenwel niet alleen het gezinsverband maar ook het verband tussen aan elkaar verwante gezinnen die 'de familie' vormden; die familie op haar beurt was met andere verbonden met wie zij een gemeenschappelijke stamvader had en binnen die familie-verbanden was steeds één familie, de 'oudste', de belangrijkste. Gezinnen en families gaven elkaar veel hulp; gemeenschappelijk vereerden zij de voorouders en droegen zij zorg voor de graven. Typerend voor Japan was verder dat, als er in een gezin geen zoon was of als de zoons ongeschikt werden geacht om als gezinshoofd op te treden, een buitenstaander werd geadopteerd om te zijner tijd de plaats van de vader in te nemen. In 1960, vijftien jaar na Japans nederlaag, toonde onderzoek in Japan aan dat deze adoptie in ca. een kwart van de gezinnen was toegepast. In dergelijke gevallen bleef de lijn van opvolging als ononderbroken gelden.

488 [PDF]
STERKE DISCIPLINE

verkondigden en hun emoties uitleefden. Dat die Japanners hen als vreemd troffen, kwam door de plotselinge wisselingen in hun optreden; wij herinneren aan de karakterisering der Japanners door een van Coens ondergeschikten: 'In hunne woorden en handelingen zijn zij zedig en beschaafd, maar daarbij onmeedogende en wreed.'

XCDie wisselingen hingen samen met de zedelijke normen die allang vóór het Tokoegawa-tijdperk in Japan golden. Anders dan in de ethiek van het Oude en het Nieuwe Testament werd namelijk in het Sjinto-isme en in de Japanse vorm van het Boeddhisme het in bepaalde situaties uitleven van de driften geenszins afgekeurd: de mens werd gezien als een dualistisch wezen, een mengsel van zachtheid en wreedheid - beide werden als natuurlijk beschouwd, beide mochten het gedrag bepalen. Die zachtheid kon dan ook van de ene seconde op de andere in wreedheid omslaan. Geen wonder dat de Japanners op anderen de indruk maakten volstrekt onberekenbaar te zijn. Dat wáren zij ook. De Amerikaanse cultureel-anthropologe Ruth Benedict zag het door hen aan de dag gelegde dualisme gesymboliseerd in de tegenstelling tussen de tere chrysant, 's keizers bloem, en het onverbiddelijk zwaard. 'The japànese', schreef zij in '46 in haar befaamde studie The Chrysanthemum and the Sword,

XC'are, to the highest degree, both aggressive and unaggressive, both militaristic and aesthetic, both indolent and polite, rigid and adaptable, submissive and resentful of being pushed around, loyal and treacherous, brave and timid, conservative and hospitable to new ways."

XCNiemand wist ooit welke van die gedragswijzen tot uiting zou komen - de niet-Japanner wist het niet van de Japanner en alle strikte gedragsregels ten spijt wist de ene Japanner het niet met zekerheid van de andere. Omdat dus steeds het gevaar bestond dat de weefsels van de verbanden waarin men leefde, met wilde drift zouden worden verscheurd, werd de discipline sterker geaccentueerd dan in de Christelijke wereld. Dat is wellicht al in een vroege periode van de Japanse geschiedenis begonnen - het is in elk geval in de meer dan tien eeuwen van het Japans feodalisme voortgezet (en in het Tokoegawa-tijdperk buitensporig geaccentueerd) en daarin veranderde niets ten tijde van de Mei4.ii-restauratie; integendeel: om in die periode, welke voor het gehele, zeven generaties lang van de buitenwereld geïsoleerde Japanse -volk een dramatische schok

XC, Ruth Benedict: The Chrysanthemum and the Sword (1946), p.

489 [PDF]
'NI'PPON' DE NATIONALE IDEOLOGIE

betekende, het gevaar van desintegratie der samenleving te bezweren, werd, gelijk reeds opgemerkt, de opbouw van de nieuwe maatschappij gecombineerd met een handhaving van de oude normen. Daarbij werden de feodale gevoelens van groepstrouw aangevuld met een nieuwe, een collectieve vorm van trouw: trouwaan de keizer. Hij, die tot aan de Meitiji-restauratie een louter sacrale figuur was geweest wiens bestaan in het afgesloten Kioto nauwelijks tot de brede massa des volks was doorgedrongen, werd nu vereerd als een goddelijk wezen - het Sjinto, dat leerde dat hij in directe lijn van de Zonnegodin afstamde, nam steeds sterker het karakter aan van een staatsgodsdienst.' 'The civic duty of patriotism, common to all nations', aldus de Britse historicus Richard Storry, 'was identified in modern japan with the claims and obligations and ecstasies of a living religious faith.' 2 De keizer werd als uniek gezien, of, gelijk een Japans schrijver het eens uitdrukte: 'Zoals er geen dubbele zon aan de hemel staat, zo is er ook op aarde maar één Tenno.' 3 Daarom beschouwde het Japanse volk zich ook als een uitverkoren volk: een volk dat zulk een keizer had, strekte alle andere volkeren ten voorbeeld, ja mocht er aanspraak op maken dat die andere volkeren vroeg of laat de heilzame invloed van die keizer zouden erkennen en zich de koestering van zijn macht zouden laten welgevallen (de Japanners drukten dat uit met de uit het Confucianisme overgenomen notie van de zedelijke eenheid van de mensheid, maar dan meer wereldlijk geïnterpreteerd: hakko itsjioe,'de acht hoeken van de wereld onder één dak'). Sterker nog: de keizer, wiens aan de eeuwigheid ontleende glans en glorie op al zijn zonen en dochters afstraalde, werd als het hoofd gezien van die ene grote familie, de Japanse natie - als lid van die familie mocht elke individuele Japanner zich als een wezen beschouwen dat moreel hoger stond dan leden van andere nationaliteiten, althans: dat mocht hij doen zolang hij, zoals dat heette, 'jegens de keizer oprechtheid toonde', anders gezegd (en dat was de moderne vorm van het uit het Tokoegawa-tijdperk daterende conformisme): handelde in overeenstemming met wat voor de wil van de keizer werd gehouden. Sprak die wil uit het regeringsbeleid? Zo stelde de regering het, maar wie daden wilde verrichten die dwars tegen haar beleid ingingen, kon er gemakkelijk de opvatting op nahouden (zoals ook de samoerai hadden gedaan die tegen de Meitiji-restauratie in opstand warenof

I Ca. 1940 kende Japan officieel twee-en-veertig miljoen Boeddhisten, zeventien miljoen en ruim driehonderdduizend Christenen, onder wie ca.tweehon derdduizend Protestanten. 2 Richard Storry: The (1957), p. 2. 3 Aangehaald a.v.

490 [PDF]

gekomen) dat de keizer door zelfzuchtige raadslieden was misleid en dat hij eigenlijk wenste dat aan het door die raadslieden geïnspireerd beleid een einde werd gemaakt.

XCWij erkennen dat veel van wat wij hier over de Japanners schreven, ook op andere collectieven van toepassing kan worden verklaard. De meeste volkeren voelen zich verheven boven hun buurvolken, de meeste blanken voelen zich verheven boven de niet-blanken, de Duitse nationaal-socialisten meenden het recht te hebben de gehele wereld aan zich te onderwerpen, Amerikanen noemen hun land God's own country, orthodoxe Joden beschouwen zich als uitverkorenen, de Chinezen hebben zich in hun gehele geschiedenis innerlijk boven alle andere volkeren gesteld - zo kan men nog meer voorbeelden geven. Wat was dan typisch voor de Japanse vorm van collectieve zelfverheffmg? Misschien slechts dit, dat nergens zozeer als in Japan sprake was van een volledig samenvallen van religie en nationale trots.

XCOp zichzelf behoefde dat samenvallen nog niet te leiden tot een drang tot expansie - in dat opzicht trok Japan enerzijds een al in het verleden uitgestippelde lijn door (men denke aan de vroege poging om Korea te veroveren) en volgde het anderzijds het voorbeeld van de grote Europese mogendheden en van de Verenigde Staten. En met succes! De overwinning op China, 1894-95, en vooral die op Rusland, 1904-05, versterkten de imperialistische tendenzen in de Japanse samenleving en aan die tendenzen gaven de angst voor overbevolking, het besef dat Japan-zelf weinig grondstoffen had en het streven naar winst van de zaibatsoe voortdurend nieuw voedsel. De Japanse samenleving plaatste zich daarbij in de reuk van heiligheid die alom de begrippen hing waarmee de regeringsperioden van drie keizers werden aangegeven: 'Verlicht Bewind', 'Verheven Rechtvaardigheid', 'Schitterende Harmonie' zij moesten allen die onder het Japans geweld te lijden kregen, wel treffen als toonbeelden van huichelachtigheid. De Japanners evenwel die deze begrippen hanteerden, huichelden nier maar brachten er hun geloof in tot uitdrukking; het was een vorm van monumentaal collectief zelfbedrog. Andere volkeren onderdrukkend en uitbuitend meenden de Japanners hun het Ware Heil te brengen.

XCWat wij in het voorafgaande als de nationale ideologie van Japan schet49

491 [PDF]
'NIPPON'

sten, is pas langzamerhand de gehele Japanse samenleving gaan doordringen. In het laatste kwart van de vorige eeuwen met name ook in de jaren '20 van deze eeuw waren er tegenkrachten. Die tegenkrachten konden na de Mei4;ï-restauratie tot ontwikkeling komen doordat Japan zich in eerste instantie wel moest openstellen voor alle invloeden uit de verder ontwikkelde landen die het wilde inhalen. 'Over de gehele wereld', aldus keizer Moetsoehito in 1868, 'zullen wij naar kennis zoeken. en aldus zal de grondslag van het keizerlijk bewind versterkt worden.' Veel van de kennis die Japanners elders opdeden, had evenwel geenszins de strekking, de grondslag van het keizerlijk bewind te versterken: liberale, anarchistische en socialistische denkbeelden drongen tot Japan door die een aantasting inhielden van alle autoritaire elementen welke de vormgevers van de Meidji-restauratie wensten te handhaven. Die grepen dan ook spoedig in.

XCWellicht kan men dat ingrijpen het duidelijkst volgen op de sector van het onderwijs.

XCOnmiddellijk na de restauratie waren de Japanse scholen die opgericht werden, vrij in de keuze van hun leermiddelen - de Japanse overheid verlangde niet méér dan dat die leermiddelen te harer kennis werden gebracht. In 1886 bepaalde de overheid evenwel dat schoolboeken alleen mochten worden gebruikt als zij door het departement van onderwijs waren goedgekeurd. Vier jaar later, in 1890, werd een keizerlijke proclamatie voor het onderwijs uitgegeven waarin de trouwaan de keizer voorop stond - zijn goddelijke afkomst werd onderstreept en ook in dit stuk heette hij heilig en onschendbaar. De tekst werd van 1890 af (tot 1945!) periodiek voorgelezen aan de leerlingen van alle instellingen van voortgezet onderwijs die er met gebogen hoofd en in eerbiedig zwijgen naar luisterden. In 1904 ging de overheid weer een stap verder: zij bepaalde dat bij het lager onderwijs alleen schoolboeken mochten worden gebruikt die door het departement van onderwijs waren saJ11engesteld. Al die schoolboeken stonden in het teken van de verering van de keizer en verheerlijkten de strijdkrachten. Die strijdkrachten kregen in 1925 greep op de leerlingen van alle instellingen van voortgezet en hoger onderwijs: bij elk van die instellingen werd een actief dienend officier geplaatst die leiding moest geven aan de eerste militaire training van leerlingen en studenten; die training werd op het lesrooster geplaatst. Voor een eerste militaire training van kinderen die slechts lager onderwijs hadden gevolgd, werd zorg gedragen doordat in '26 in elke stadswijk en in elk dorp centra werden opgericht waar jongens die alleen de lagere school doorlopen hadden, vier jaar lang per week twee uur militaire 49

492 [PDF]
INDOCTRINAT'IE VAN DE JEUGD

oefeningen moesten doen. Jongens van twaalf leerden er al met het geweer omgaan. In totaal hadden bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog drie-en-een-half miljoen jeugdigen een militaire training ontvangen. In 1941 tenslotte werden alle lagere scholen herdoopt tot 'nationale scholen' - onder die nieuwe naam zouden zij de jeugd nog beter leren om, zoals het heette, 'de keizerlijke weg t~ volgen.'

XCAan de keizerlijke proclamatie voor het onderwijs, 1890, ging in 1882 een proclamatie aan de militairen van leger en vloot vooraf 'Wij', zo heette het o.m. in dit stuk,

XC'zijn het hoofd en gij zijt het lijf. Wij vertrouwen op u als op Onze armen en benen. Of Wij in staat zullen zijn Ons land te beschermen en aan Onze verplichtingenjegens Onze voorouders te voldoen, hangt er van af of gij voldoet aan uw verplichtingen jegens Ons.'

XCVijf van die verplichtingen werden de militairen voorgehouden: zij moesten trouw zijn aan de traditionele normen (die trouw heette 'zwaarder dan een berg, terwijl de dood lichter is dan een veertje'); zij moesten hun superieuren blindelings gehoorzamen ('beschouwt al hun bevelen als rechtstreeks door Ons gegeven') en hun ondergeschikten met consideratie behandelen; zij moesten 'een ware moed' tonen; zij moesten in hun persoonlijk leven hun geloof ongerept bewaren; zij moesten, tenslotte, een sober bestaan leiden. Wie zich aan die vijf verplichtingen hield, volgde 'de Grote Weg van Hemel en Aarde en de Algemene Wet van de gehele mensheid.'

XCIn de' geest van die keizerlijke proclamatie vaardigde de Japanse minister van oorlog, Todjo, begin 1940 als Legervoorschrift no. I een tweede stuk uit, de 'Voorschriften op het slagveld.' 1 Die begonnen met een hooggestemd 'Voorwoord':

XC'Het slagveld is de plaats waar zich het goddelijk innerlijk van de keizerlijke weermacht op grond van de keizerlijke bevelen ontplooit; waar bij de aanval

XC1 Zij zijn in een Nederlandse vertaling van J. ç. c. W. van Nooten door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie gepubliceerd in zijn tijdschrift Nederland in oor logstijd, 1950, no. 2.

493 [PDF]
'NIPPÓN'

alleen terrein veroverd, bij het gevecht alleen gewonnen mag worden; waar de Keizerlijke Weg allerwege aanschouwelijk wordt gemaakt en waar aan de vijand die dit met eerbied aanschouwt, de waarde van de goddelijke deugden van de keizer wordt ingeprent. Er moet derhalve van een ieder die het slagveld betreedt, verwacht worden dat hij de belichaming is van de zending van het keizerrijk, dat hij zich volgens de zedelijke principes van de keizerlijke weermacht gedraagt en dat hij de uitstralende deugden van het keizerrijk over de vier zeeën verspreidt.'

XCIn de 'Voorschriften' zelf heette het slagveld 'in het bij zonder de plaats waar de geestelijke inhoud van de gehoorzaamheid zich tot een praktisch ideaalontwikkelt.' Hoe de strijd op dat slagveld zou eindigen, was voor de opstellers van de 'Voorschriften' geen vraag: met een Japanse overwinning; Japan had steeds gewonnen:

XC'Zien wij terug op de geschiedenis van ons roemrijke leger, dan wordt ons in elk geval door de doorlopende lijn van honderd oorlogen en honderd overwinningen als onze verantwoordelijkheid ingescherpt dat een nederlaag onmogelijk moet zijn.'

XCEr werd de militairen voorts op gewezen dat zij bij alles wat zij deden, als het ware gadegeslagen werden door hun familieleden, door de locale gemeenschap waaruit zij afkomstig waren, en door hun voorouders: aan hûn aller verwachtingen moesten zij voldoen. 'Laat dus als levende de schande van krijgsgevangen gemaakt te worden niet over u komen.'

XCDeze 'Voorschriften' waren een herhaling van de normen die de samoerai steeds in acht hadden moeten nemen: ook zij mochten nooit levend aan de vijand in handen vallen - dreigde dat gevaar en was er geen andere uitweg, dan dienden zij zelfmoord te plegen; alleen dán zouden zij opgenomen worden in de rijen der vereerde voorouders. Trouwens, in vroeger tijden waren in Japan strijders die, na krijgsgevangen te zijn geweest, naar huis en haard terugkeerden, ter dood gebracht.

XCVan begin '40 afwerden de militairen op de 'Voorschriften' gewezen. Zij werden regelmatig voorgelezen en als de troepen naar een bepaald slagveld onderweg waren, geschiedde dat zelfs dagelijks. Een tekst in de geest van de keizer, een heilige tekst! Er zijn gevallen bekend waarin officieren die zich bij het voorlezen versproken hadden, zelfmoord pleegden uit schaamte over het gebrek aan eerbied dat zij jegens de keizer zouden hebben getoond.

XCDe training van de opgekomen dienstplichtigen was uitzonderlijk zwaar. Ten dele was dat gevolg van het feit dat het leger na de Meidji restauratie, gelijk vermeld, was opgebouwd met inschakeling van Duitse militairen, maar daarnaast mag men stellen dat hun. Duitse, beter misschien: Pruisische tucht goed aansloot bij de krampachtige elementen in de Japanse psyche. Recruten werden aan de inspannendste oefeningen onderworpen en tucht werd hun met de hardste middelen bijgebracht. De straffen waren draconisch en de meeste onderofficieren schepten er behagen in, een maximum aan straffen uit te delen. Tijdens de oefeningen waren ernstige mishandelingen die doorstaan moesten worden zonder een kik te geven, aan de orde van de dag. 'Wie het drie maanden lang bij zijn sergeant kon uithouden', schreef na Japans nederlaag een Japanse militair, 'zou niet voor de vijand op de loop gaan." Er waren onder de groep van zestig recruten waartoe deze militair behoord had, niet minder dan negen geweest die tijdens hun training zelfmoord hadden gepleegd" - dat was geen abnormaal aantal. Dat er zoveel zelfmoorden waren, werd zulk een sergeant niet kwalijk genomen: gemeend werd dat hoe harder het lagere kader optrad, des te betere militairen gevormd werden.

XCWaren de militairen eenmaal te velde, dan bleefhun behandeling even

XC1 Aangehaald in D. van Velden: De japanse interneringskampen voor burgers gedurende de Tweede Wereldoorlog (1963), p. 422 (verder aan te halen als: van Velden: De japanse kampen). 2 Wij nemen aan dat die zelfmoorden niet zozeer het directe gevolg waren van de ondergane mishandelingen als wel van schaamte dat men blijkens de opgelegde straffen 'van de keizerlijke weg was afgeweken' en daarmee de eigen familie en de groep recruten waartoe men behoorde, te schande had gemaakt.

495 [PDF]
'NIPPON'

hard als zij tijdens de opleiding was geweest. 'Het slaan voor kleine tekortkomingen', aldus later een Nederlandse krijgsgevangene,

XC'gold als een vermaning die door de laagste meerderen kon worden toegepast De man (werd) door een soldaat eerste klas, korporaal of sergeant in de houding gezet, waarna hij met de vlakke hand herhaaldelijk in het gezicht werd geslagen. De geslagene ... mocht zich niet verroeren. Deed hij dat wèl, dan werd hij ... met een bamboe geslagen tot hij er bij neerviel.

XC... Dan had iedere oudere of meerdere het recht om een jongere of mindere enige uren achter elkaar, vóór de wacht, in de houding te laten staan. Soms voor langer, bijv. zes of vier-en-twintig of enige malen vier-en-twintig uur, En al die tijd ... kreeg (de man) geen eten of drinken en de Japse soldaten die langs hem kwamen, mochten hem enige klappen in het gezicht geven of hem op een andere manier pijnigen. En vooral soldaten van zijn eigen groep of sectie maakten daar gebruik van, liepen met opzet langs hem heen om hem een paar klappen in het gezicht te geven of een brandende sigaret in de wang te drukken ... omdat hij de naam van de groep of zijn sectie had bezoedeld.' 1

XCTijdens de militaire strijd werd gehandeld conform de 'Voorschriften'. 'Wij hebben', aldus een Nederlandse Commando die in '44 deelgenomen had aan het afslaan van het offensief dat de Japanners van Noord-Birma uit hadden ingezet,

XC'in totaal slechts een paar krijgsgevangenen gemaakt, waarvan de helft nog bestond uit zwaargewonden die de kracht niet meer hadden om hara-kiri te plegen.' En zelfs met zwaargewonden was het zaak om buitengewoon voorzichtig te zijn. Het is in den beginne herhaaldelijk voorgekomen dat een gewonde Jap, wanneer iemand van de geneeskundige troepen naar hem toe kwam om te helpen, zich aan hem vastklampte wanneer deze zich over hem heenboog en dan plotseling een handgranaat liet afgaan welke hèm niet alleen doch ook de soldaat doodde die hem wilde helpen ... Ook kwam het wel voor dat levende Jappen tussen de lijken van hun wapenbroeders gingen liggen en zich eveneens dood hielden. Wanneer Geallieerde soldaten dan tussen de dode soldaten doorliepen, richtten de levenden zich plotseling op en schoten met .snelvuurwapens de soldaten in de rug. Hierna trachtten zij dan zo snel mogelijk in de jungle te ontkomen ... Het was zelfs uiterst moeilijk om gewonde Jappen krijgsgevangen te maken, daar zij altijd tijdens of na de gevechten hun gewonden van de slagvelden trachtten te halen."J.

1 van Baarsel: 'Onder de Jappen' (IC, 8r 357) p. 59-60. 2 De Japanners verloren in die veldtocht bijna achttienduizend gesneuvelden; er werden slechts honderdtwee en-veertig Japanners krijgsgevangen gemaakt. 'W. van der Veer: (r949), p. r64-65·

496 [PDF]
INDOCTRINATIE DER MILITAIREN

XCVoor die gewonden werd in het Japanse leger slecht gezorgd. Er waren weinig officieren van gezondheid en in de veldhospitalen waren nauwelijks medicijnen aanwezig; ook chirurgische instrumenten ontbraken vaak. De gewonde militair werd voor het leger waardeloos geacht - eigenlijk werd hem kwalijk genomen dat hij gewond was geraakt en niet was gesneuveld.

XCEr vloeiden uit de 'Voorschriften' en uit de opvattingen die daaraan ten grondslag lagen, voor Japan, zoals blijken zou, nog andere nadelen voort. De militaire tactiek was geheel gericht op de aanval, op het. oprukken - zich verdedigen, terugtrekken, was iets dat buiten de concepties viel waarin de Japanse militairen waren gevormd (bevelen tot een terugtocht werden wel aangeduid als 'bevelen om in achterwaartse richting voorwaarts te gaan'). In hun aanvalsacties waren de Japanners vindingrijk en flexibel, in hun verdediging daarentegen rigide en zonder fantasie; hun krampachtig geloof in hun onoverwinnelijkheid maakte het hun onmogelijk, creatief en slagvaardig te reageren op de crisissen welke in de richting van hun nederlaag wezen.

XCEn tenslotte was er het grote, met de gehele nationale ideologie samenhangende nadeel dat de Japanse militairen zich eigenlijk nauwelijks interesseerden voor hun tegenstanders en voor de wereld van die tegenstanders: de Japanse overwinning stond immers vast. Er bestond voor de kaders maar één bedrijf: het militaire. De samoerai hadden een diepe minachting gekoesterd voor de handelaren, d.w.z, voor de wereld van het geld (er waren er onder hen geweest die geweigerd hadden te leren rekenen) - hier vloeide uit voort dat de Japanse officieren op hun militaire academies verstoken bleven van alle onderwijs in nationale of internationale economie. Wat een land produceert of wat het zich bij de opbouw van zijn strijdkrachten kan veroorloven, interesseerde hun niet. In een voor het kader van het Amerikaanse leger bedoelde uiteenzetting schreef in '43 Hillis Lory, een Amerikaan die jarenlang in Japan had gedoceerd:

XC'Limited by the narrow confines of his military education, indifferent to diplomatic viewpoints in London, Washington or Geneva 1, antagonistic to great concentrations of wealth, unconvinced that Army budgets cannot defy the laws of economics, but moved by dreams ojJapan's mastery of the world, the typical officer thinks amazingly like the peasant he commands."

XCEn dus waren de officieren die in '3 I met hun greep naar Mandsjoerije

1 De zetel van de Volkenbond. 2 Hillis Lory: (1943), P.72.

497 [PDF]
'NIPPON'

een ontwikkeling ontketenden welke japan in conflict zou brengen met een oppermachtige coalitie van tegenstanders, niet alleen verstard in nationale zelfverheffing - zij waren ook, en daarmee samenhangend, in hoge mate bekrompen,

Dejaren 'JO

XC

XCGelijk eerder vermeld, deed de japanse regering in september '31 aan de Volkenbond weten dat de actie van het japanse leger in Mandsjoerije zou worden beëindigd, en zette dat leger, dwars tegen de wensen van de regering in, zijn actie voort. De japanse regering werd bedrogen door de japanse legerleiding - de Volkenbond achtte zich bedrogen door de japanse regering. Met verlof van die regering kon de Volkenbond een commissie van onderzoek naar Mandsjoerije zenden; zij rapporteerde eind '32 dat Mandsjoerije een japans protectoraat was geworden. In februari '33 werd japans optreden door de volkerenorganisatie veroordeeld; het bleef bij woorden, sancties werden niet genomen. Intussen was de veroordeling alleen-al voldoende om in japan een golf van extreem patriotisme te doen ontstaan die niet zonder gevolgen bleef. In maart '33 trad japan uit de Volkenbond en eind '34 maakte het bekend dat het zich bij de bouw van slagschepen, vliegkampschepen en kruisers niet langer zou houden aan de beperkingen welke het in '22 in Washington en in '30 in Londen had aanvaard.

XCjapan wilde de handen vrij hebben.

XCVrij, in de eerste plaats voor verdere penetratie in China.

XCTer voorbereiding van een bezetting van alle grote bevolkingscentra in dat land versterkte het japanse leger in de jarenzijn greep op het gebied tussen Mandsjoerije en China's oude hoofdstad Peking. In juli '37 ging het tot de aanval op Peking over - de stad werd door de Chinese troepen ontruimd, van misdragingen door de japanse was er geen sprake. Maar dat veranderde, vooral als gevolg van de hevige gevechten die in augustus '37 ontbrandden bij Sjanghai (zie kaart IX op pag. 500). De Chinezen poogden de japanners uit de stad te verdrijyen

'33-'36

Indextermen: China, Peking, Sjanghai, Volkenbond
498 [PDF]
DE CHINEES-JAPANSE OORLOG

In bijna vier maanden van bloedige gevechten die met zware Japanse luchtbombardementen gepaard gingen, sneuvelden naar schatting veertig- van de negentigduizend Japanse, honderd- van de driehonderdduizend Chinese militairen. Aan Chinese zijde gingen hier de best-bewapende divisies verloren; nadien hadden de troepen van de Chinese president en opperbevelhebber Tsjiang Kai-sjek nog maar een beperkte waarde.

XCVan Sjanghai rukten de Japanners op naar het 300 km verder westelijk gelegen Nanking. De stad werd in tien dagen veroverd. Op die verovering volgde een periode waarin de Japanse overwinnaars op grote schaal vrouwen en meisjes verkrachtten, Chinese soldaten die in de stad ondergedoken waren, alsook burgers doodschoten en huizen plunderden. Hoeveel Chinezen in Nanking het leven verloren, is niet precies bekend - er zijn in zes weken honderdvijftigduizend lijken begraven, duizenden Chinezen zijn voorts omgekomen bij grote branden die in de stad werden gesticht, of zijn doodgeschoten en in de rivier de Jangtse geworpen.

XCIn '38 vonden zowel in Midden- als in Zuid-China gevechten plaats. Hankou aan de Jangtse en de grote, dicht bij Hongkong gelegen havenstad Kanton werden door Japan veroverd. Tsjiang Kai-sjek trok in de herfst naar het verre Tsjoengking, aan de bovenloop van de Jangtse, om te trachten van daaruit de militaire weerstand tegen de Japanse indringer te organiseren.

XCDie indringer had in zoverre succes gehad dat hij, op Tsjoengking na, alle grote bevolkingscentra in handen had gekregen. Hij had daar een veel zwaardere prijs voor moeten betalen dan hij had voorzien: zijn verliezen waren hoog geweest en veel méér dan die bevolkingscentra en de hen verbindende grote wegen en spoorlijnen had hij niet in handen. Het was, schrijft Dick Wilson in zijn geschiedenis van de ChineesJapanse oorlog, alsofhij met niet méér bezig was geweest dan 'stretching a few clotheslines across a yard.'! Nergens was het rustig in het immense land - vooral de communisten die zich, opgejaagd door de troepen van Tsjiang Kai-sjek, in '35 in Jenan, het bergachtig gebied ten westen van Peking, hadden teruggetrokken, maakten het hem lastig.

XCChina had Japan niet de oorlog verklaard en dit vooral daarom niet omdat de Amerikaanse wetgeving het president Roosevelt onmogelijk maakte, wapenhulp te geven aan een in oorlog verkerende staat. Japan

XCI Dick Wilson: When tigers fight. The story of the Sino-japanese u/ar 1937-1945 (1982), p. IS°·

499 [PDF]
'NIPPON' DE CHINEES-JAPANSE OORLOG 'NIPPON'

,FORMOSA De japans-Chinese oorlog Rose: gebied dat onder min of meer permanente japanse controle kwam te staan.

Indextermen: China
500 [PDF]

had een oorlogsverklaring nagelaten omdat het begrip 'oorlog' niet paste in de conceptie waardoor het land zich nu liet leiden: het wilde de Chinese buurstaat slechts de weldaad brengen van Japans leiding, de oorlog werd afgedaan als 'een incident', te wijten aan het feit dat sommige Chinezen geen begrip hadden voor Japans nobele intenties. De gehele oorlog kwam daarmee in het teken van falsificaties te staan waarbij de Japanse legerleiding haar misdaden tegen de menselijkheid zowel voor de buitenwereld als voor het eigen volk verborgen trachtte te houden. Individuele Japanse militairen waren menigmaal diep geschokt door de massamoorden en de represailles die de legerleiding liet uitvoeren - begin '39 gaf de minister van oorlog opdracht, er zorg voor te dragen dat zij zowel in hun correspondentie als tijdens hun verlof in Japan over al die wandaden zouden zwijgen. Op bestuursgebied kregen de Japanners iets meer greep op de door hen bezette delen van China, toen zij in maart '40 in Nanking 'de nationale regering van China' konden oprichten welke door een vooraanstaande figuur uit de Chinese Nationalistische Partij, Wang Tsjingwei, werd geleid. Die regering wist te bereiken dat sommige inbeslaggenomen eigendommen teruggegeven werden, dat de Chinezen een groter aandeel kregen in Chinees-Japanse ondernemingen en dat de japanners minder ingrepen in het binnenlands bestuur, maar Wangs . bewind was geenszins onafhankelijk - het waren de aan dat bewind toegevoegde Japanners ('adviseurs', zoals zij heetten) die de werkelijk belangrijke beslissingen namen. Wij voegen hieraan toe dat japans optreden in China van '37 af bij de meeste Chinezen een diepe afschuw wekte en dat dit optreden in andere landen, vooral in de Verenigde Staten, werd gezien als een overtuigend bewijs voor het aggressiefkarakter van de Japanse politiek en voor Japans streven naar een nauwelijks geremde exploitatie van de hulpbronnen van het veroverde gebied. Tot een collectief optreden tegen Japan kwam het evenwel niet: de Volkenbond (de Verenigde Staten waren hier geen lid van) had het in '31-'33 na Japans greep naar Mandsjoerije bij woorden gelaten en een internationale conferentie die eind '37 in Brussel werd gehouden (een conferentie van acht van de negen mogendheden, waaronder de Verenigde Staten, die in '22 de afspraak hadden gemaakt, China's integriteit te zullen respecteren), liet eveneens een duidelijke reactie op Japans verdere aggressie achterwege.

501 [PDF]

XCVan de Japanse exploitatie kregen ook Mandsjoerije en Korea in versterkte mate te lijden. Mandsjoerije ('Mandsjoekwo') was voor Japan van belang, als leverancier van grondstoffen en als gebied waar Japanse landbouwkolonies konden worden opgericht. Ter bevordering van de Japanse penetratie waren aan de Mandsjoerijse regering aanvankelijk slechts Japanse 'adviseurs' toegevoegd maar in '37 werd besloten tot de oprichting van een Gemeenschappelijke Economische Raad. Die raad bestond uit vier vertegenwoordigers van de Japanse en vier van de Mandsjoerijse regering - die acht moesten tezamen een voorzitter- kiezen. Een van de vier vertegenwoordigers van Mandsjoerije was een Japanner: de militair die als 'Chef algemene zaken' deel uitmaakte van de Mandsjoerijse regering. Japan had dus een meerderheid in de raad en binnenskamers zei de Japanse minister van buitenlandse zaken dat hij vergouwde dat de functie .van Chef algemene zaken tot in de verste toekomst door een Japanner zou worden uitgeoefend. De raad bevorderde dat Mandsjoerije's bodemschatten geëxploiteerd werden door maatschappijen die veelalonderdeel waren van de grote Japanse familieconcerns; hij stelde verder plannen op om een miljoen japanse gezinnen, t.w. vijf miljoen Japanners, als kolonisten naar Mandsjoerije over te brengen. Slechts een deel van die plannen werd verwezenlijkt: in '45 bevond zich in Mandsjoerije een half miljoen Japanse kolonisten; tot hen behoorden ca. vijftigduizend jeugdigen die zich zonder hun ouders hadden moeten vestigen in Mandsjoerije's grensgebieden welke beschermd moesten worden tegen mogelijke Russische aanvallen. Ook Korea werd in de jaren '30 en gedurende de Tweede Wereldoorlog in versterkte mate geëxploiteerd. Bovendien werd op talrijke Koreanen pressie uitgeoefend om dienst te nemen in het Japanse leger, verzet werd effectief tegengegaan. Voorts werd door de Japanse regering van '33 af getracht, het Koreaanse volk zijn historische identiteit te ontnemen: bij het onderwijs werd het Koreaans geheel vervangen door het Japans en zowel de in Korea als de in Japan wonende Koreanen (voor de daar wonende Formosanen en Chinezen gold hetzelfde) werd gelast, Japanse namen aan te nemen. Bij het Japanse leger dienden tenslotte bijna tweehonderdduizend Koreanen en op de Japanse vloot ruim twintigduizend. Voorts werden ruim honderdvijftigduizend mannelijke Ko

502 [PDF]
EXPLOITATIE VAN 'MANDSJO ERIJE EN KOREA

reanen gedwongen Korea te verlaten om in japan te gaan werken en verscheidene duizenden Koreaanse vrouwen werden genoopt (of zagen zich genoopt) prostituee te worden in japanse legerbordelen die in het gehele door japan veroverde gebied werden ingericht.

XCjapan heeft in de jaren '30 een opeenvolging van regeringen gehad die alle onder sterke druk stonden van de ministers van oorlog en van marine - ministers die op hun beurt wisten dat zij hun leven niet zeker waren als zij zich verzetten tegen de plannen der extremisten. Binnen het leger ontstonden twee geheime groeperingen: een die oorlog met de SowjetUnie wenste, en een die japans macht in China en verder naar het zuiden wilde uitbreiden, waaruit een oorlog met Frankrijk, het Britse Rijk, de Verenigde Staten en Nederland zou kunnen voortvloeien. De antiRussische groepering deed in februari '36 een greep naar de macht. De minister van financiën, de inspecteur-generaal van het militaire onderwijs en een hoge functionaris van het hof werden mèt anderen vermoord, de minister-president en de enige nog levende Genro, prins Saionji, wisten te ontsnappen. Vier dagen lang was het regeringscentrum in Tokio in handen van de samenzweerders - zij gaven zich over, toen de keizer hun dat gelastte. Deze zaak kon men niet in de doofpot doen: dertien militairen en vier burgers die van de samenzwering deel hadden uitgemaakt, werden ter dood veroordeeld, in een geheim proces overigens, en geëxecuteerd. Nadien was binnen het leger, althans in japan zelf, de stroming die expansie naar het zuiden wenste, de sterkste.

XCDe oorlog in China, officieel steeds als 'het Chinese incident' aangeduid, werd het volk voorgehouden als een strijd die spoedig tot een volledige overwinning zou leiden waarbij China slechts baat zou vinden. In'38 werd het hoofdthema der propaganda dat een 'Nieuwe Orde' in Oost-Azië zou ontstaan - men had er overigens geen denkbeeld van hoe die 'Nieuwe Orde' er moest uitzien. In dat jaar kreeg de regering de bevoegdheid om het gehele economische leven te beheersen, ongewenste publicaties in beslag te nemen en bijeenkomsten die haar niet zinden, te verbieden. De militaire politie, de Kenpeitai, oorspronkelijk bedoeld om binnen het leger als politie op te treden, werd uitgebreid en kreeg de functie van een algemene politieke recherche, een soort Japanse Gestapo; zij maakte zich spoedig in japan gevreesd door haar barbaarse verhoormethoden.

503 [PDF]
'NIPPON'

XCTerwijl de zaibatsoe hun economische macht wisten te handhaven of zelfs uit te breiden (dat laatste vooral in Mandsjoerije en China)', zagen de 'liberale' en de 'conservatieve' partij hun politieke invloed achteruitgaan; voor enkele kleinere partijen gold hetzelfde en van de socialisten en communisten zwaaide een deel om naar de rijen der ultra-nationalisten. Injuni '40 gingen alle nog bestaande politieke partijen tot ontbinding over - hun plaats werd ingenomen door een eenheidsorganisatie, de Taisei jokoesankai, het Verbond ter ondersteuning van het keizerlijk bewind", opgericht door de minister-president, prins Foemimaroe Konoje. De doelstelling van het verbond was vaag (ruim een jaar na de oprichting toonde een onderzoek door een Japans tijdschrift aan, dat negen van de tien Japanners er geen denkbeeld van hadden wat het eigenlijk wilde) - veel belangrijker voor de reglementering van de gehele natie was, dat in september '40 door de minister van binnenlandse zaken het z.g. tonarigoemi-stelsel werd ingevoerd: nadien vormden elke tien Japanse huishoudens een administratieve eenheid die als zodanig bepaalde rechten had (alle distributiebescheiden werden bijvoorbeeld aan de tonarigoemi's ter beschikking gesteld) maar ook op grond van het beginsel der collectieve verantwoordelijkheid de controle vergemakkelijkte; het was voor de individuele Japanner, in het oog gehouden door fanatieke medeburgers die tot 'zijn'tonarigoemi behoorden, nauwelijks mogelijk, zich tegen het regime te verzetten.

XCAan de top van de Japanse staat werd de positie van de staven van leger en vloot versterkt door de oprichting, in 1937, van het Grote Hoofdkwartier, het Daihomei: een college dat tweemaal per week in het keizerbepalend element was geweest in de Japanse samenleving. 2 In het Engels: de

I In tegenstelling tot de grote familieconcerns werden aan de grondbezitters, onder hen ook de grootgrondbezitters, wezenlijke beperkingen opgelegd: in december '39 kreeg de regering de bevoegdheid, de pachtsommen vast te stellen en deze werden nadien belangrijk verlaagd. Bovendien moesten de landbouwers bijna de gehele rijstoogst aan de regering afstaan; daarvoor kregen zij geld. De pacht die traditioneel in rijst was betaald (rijst waarmee vooral de grootgrondbezitters profijtelijk zaken hadden kunnen. doen), werd nu betaald in geld. Dit alles betekende een aantasting van de oppermachtige positie der landheren welke meer dan duizend jaar lang een

504 [PDF]
GROTE HOOFDKWARTIER/CONTACTRAAD

lijk paleis bijeenkwam. Tevoren hadden de bedoelde staven incidenteel overleg gepleegd; dat overleg werd nu geïnstitutionaliseerd, hetgeen overigens niet betekende dat het tussen leger en vloot tot werkelijke samenwerking kwam. Ministers waren bij de beraadslagingen van het Grote Hoofdkwartier niet aanwezig - het gevolg was dat menigmaal kortsluiting optrad tussen dat hoofdkwartier en het kabinet. Dat probleem werd in '40 in dier voege opgelost dat toen een Contactraad werd gevormd waarin de minister-president en de ministers van buitenlandse zaken, van financiën, van oorlog en van marine van gedachten konden wisselen met hoge militairen uit het Grote Hoofdkwartier. Als secretarissen traden de secretaris van het kabinet en de hoofden van de afdelingen Militaire Zaken van de departementen van oorlog en van marine op. Belangrijke machtsposities! Veelal bepaalden niet de leden van de Contactraad maar de secretarissen de punten waarover men van gedachten zou wisselen.

XCOp papier leek nu een goede coördinatie gewaarborgd - in werkelijkheid was daar geen sprake van. De twee afdelingen waarin het Grote Hoofdkwartier was gesplitst: een van het leger, een van de marine, bekeken elkaar met traditionele argwaan, stelden hun plannen los van elkaar op, behielden hun bevoegdheid om bevelen te doen uitgaan (die gingen dus nooit van het Grote Hoofdkwartier uit) en waren eigenlijk alleen één in hun streven om het kabinet te winnen voor een aggressief beleid, het een maximum aan begrotingsgelden af te troggelen eri.het een minimum aan militaire informatie te verstrekken. Werkelijke invloed op strategische beslissingen kregen de ministers niet. Waren er onder hen die het beleid dat het Grote Hoofdkwartier leek te volgen, wantrouwden of noodlottig achtten, dan was het enige dat hun overbleef om via het departement van het keizerlijk hof of via vooraanstaanden als prins Saionji die veelvuldig toegang hadden tot de keizer, hun denkbeelden ter kennis van deze te brengen - hij was het tenslotte die in laatste instantie zijn sanctie moest geven aan de besluiten van de Contactraad, welks belangrijkste zittingen, de z.g. Keizerlijke Conferenties, hij persoonlijk bijwoonde. Uitte die raad zich evenweljegens hem eenstemmig, dan had 'hij, zo was hem steeds voorgehouden, constitutioneel geen mogelijkheid om in te grijpen.

XCEr was binnen dat geheel geen sprake van een zorgvuldig zakelijk afwegen van het voor en tegen van bepaalde beleidsbeslissingen. Alle discussies stonden onder de zware druk van mogelijke extremistische actie en in die discussies ontbrak de openhartigheid: de deelnemers kwamen minder voor hun werkelijke mening uit dan voor de mening

505 [PDF]
'NIPPON'

die zij, naar zij dachten, naar het oordeel van anderen moesten verkondigen. Er was grote schaamte om voor zwak of aarzelend gehouden te worden.

XCJapan zat niet ruim in zijn voedingsmiddelen en was arm aan industriële grondstoffen. Rijst en vis waren de voornaamste onderdelen van het magere dieet waarmee de meeste Japanners het moesten stellen. Het land moest voorts veel wol en katoen importeren. Belangrijker was, politiek èn militair, dat zijn zware industrie vrijwel geheel van het buitenland afhankelijk was. Steenkool was er voldoende, maar deze was over het algemeen van slechte kwaliteit - betere soorten waren afkomstig uit de kolenmijnen van Zuid-Sachalin en, vooral na '3 I, uit die van Mandsjcerije. Met de Japanse steenkool kon men geen hoogovens stoken, de Japanse staalproductie was dus naar verhouding klein gebleven. Niet dat Japan zich op dat gebied in de jaren '30 niet grote moeite had gegeven! De staalproductie, 1,8 mln ton in '30, was in '40 tot bijna 7 mln ton gestegen en die stijging had een opmerkelijke uitbreiding mogelijk gemaakt van de productie van motorvoertuigen en vrachtschepen, beide van groot militair belang. In '30 waren in Japan ca. 500 motorvoertuigen vervaardigd, in '40 waren het er 48 000. In '40 was voorts het tonnage aan nieuwe vrachtschepen, 92000 ton in '30, gestegen tot meer dan 500000 ton. Door die stijgingen was evenwel Japans afhankelijkheid van het buitenland slechts geaccentueerd - het bezat in '40 als gevolg van de oorlog in China, die een grote uitbreiding van de productie van vuurwapens en munitie noodzakelijk had gemaakt, slechts een kleine reserve aan ijzererts en het had jaarlijks behoefte aan een invoer van bijna 6 mln ton ijzererts en bijna 2 mln ton schroot - van dat ijzererts kwam bijna de helft uit de Verenigde Staten (de rest uit Malakka en de Philippijnen), het schroot kwam zelfs voor 90 % uit Amerika.

XCGroter nog was Japans tekort aan bauxiet, de grondstof voor aluminium. Japan had zijn vliegtuigproductie opmerkelijk kunnen uitbreiden (ca. 400 toestellen in '30, ca. 5000 in '40) maar het aluminium waaruit die vliegtuigen bestonden, kwam voor 95 % uit de Verenigde Staten - Japan zou in '41 een reservevoorraad hebben die slechts groot genoeg was om de productie negen maanden voort te zetten.

XCEr was nog een derde zwak punt: de aardolie. Uit eigen bronnen

506 [PDF]
TEKORT AAN INDUSTRIËLE GRONDSTOFFEN

(enigermate aangevuld door de vervaardiging, uit steenkool, van synthetische benzine) kon Japan voor een tiende in zijn behoefte voorzien. Van de import kwam (cijfers voor '39) 53 % uit de Verenigde Staten, 38% uit Nederlands-Indië, 9 % uit andere landen. In '41 zou Japan een reservevoorraad hebben van 9,4 mln ton. Officieel werd geschat dat het land, raakte het in oorlog verwikkeld met de Verenigde Staten, het Britse Rijk en Nederland, per jaar 7,9 mln ton aardolie zou verbruiken - de reservevoorraad zou dus in ruim een jaar zijn verdwenen. Nederlands-Indië produceerde in '39 precies de hoeveelheid welke Japan jaarlijks nodig had: 7,9 mln ton (Sumatra 5,3 mln, Borneo 1,7 mln, Java 0,8 mln, NieuwGuinea 0,1 mln). Anders gezegd: bij een langdurige oorlog was het bezit van de aardoliebronnen van Nederlands-Indië voor Japan van vitaal belang. Natuurlijk verwachtte Japan nog méér voordelen van een succesvolle opmars in zuidelijke richting: Birma zou rijst en katoen kunnen leveren, Malakka tin en nikkel, Nederlands-Indië behalve aardolie ook nog bauxiet, tin en rubber, maar van alle grondstoffen waarop Japan de hand hoopte te leggen, was geen belangrijker dan de Indische aardolie.

XCGesteld nu dat het grote Japanse offensief naar het zuiden succes had (een offensief waarvan men, al gegeven het feit dat de Amerikaanse Philippijnen dwars op de opmarsroute lagen, wel moest aannemen dat het tot oorlog met de Verenigde Staten zou leiden), had Japan dan een kans, de grote worsteling te winnen? Geen enkele, als men op de harde economische werkelijkheid lette. Tegenover de Japanse jaarproductie aan staal van 7 mln ton zou in '41 een Amerikaanse staan van 75 mln ton.

XCCijfers als deze waren aan de Japanse regering en aan de hoofdkwartieren van leger en vloot bekend. Er vloeide redelijkerwijs slechts één conclusie uit voort: dat Japan een oorlog met de Verenigde Staten uit de weg moest gaan.

XCIn februari '36 was, gelijk vermeld, de samenzwering mislukt welke de geheime groepering van het leger die oorlog met de Sowjet- Unie wenste, aan de macht had moeten brengen. Daarmee waren niet alle krachten uitgeschakeld die Japans politiek op zulk een oorlog wensten te richten. De invloed welke van de Sowjet-Unie en van het communisme uitging, werd in Japan in brede leidende kringen, vooralook door de zaibatsoe, als bedreigend gevoeld - er was al in '25

507 [PDF]
'NIPPON'

elke politieke actie die.de particuliere eigendom wilde aantasten, verboden had en strafbaar had gesteld, en de Japanse politie placht tegen extreem-linkse groeperingen op te treden met een wreedheid die ontbrak wanneer er sprake was van extreem-rechtse. De vraag of Japan een oorlog met de Sowjet-Unie dan wel met de Verenigde Staten en het Britse Rijk diende te aanvaarden, C.q. te provoceren, zou ook in '40-'41 binnenskamers tot de heftigste discussies leiden. Die mogelijke oorlog met de Sowjet-Unie lag ook in de lijn van Hiders beleid. Toenadering tussen Duitsland en Japan lag dus voor de hand. Geleidelijk aan werd daar, nadat Duitsland eind '33 evenals Japan . de Volkenbond had verlaten, een grondslag voor gelegd en in november '36 sloten Duitsland en Japan het z.g. Anti-Komintern-verdrag.' Het gepubliceerde gedeelte daarvan hield in dat zij gegevens over de acties van de Komintern zouden uitwisselen en zouden samenwerken bij het tegengaan daarvan; daarnaast was er een geheim gehouden gedeelte waarin zij elkaar de toezegging deden dat, werd een hunner slachtoffer vaneen ongeprovoceerde bedreiging of aanval van de zijde van de Sowjet-Unie, de ander niets zou doen' om de Sowjet-Unie te helpen en dat beide mogendheden dan overleg zouden plegen over nader te treffen maatregelen; een tweede toezegging hield in dat geen van beide mogendheden zonder overleg met de ander een bondgenootschap met de Sowjet-Unie zou aangaan. Wat Japan betrof, had de legerstaf dit verdrag doorgedreven - alle onderhandelingen waren namens die stafgevoerd. De marinestaf had er zich niet tegen verzet omdat Japan, het verdrag aanvaardend, eigenlijk de handen vrijhield: deed Duitsland een beroep op de geheime bepalingen van het verdrag, dan kon Japan altijd beweren dat er niet van een ongeprovoceerde bedreiging of aanval sprake was geweest maar van een geprovoceerde. Het Japanse Kwantoeng-Ieger dat de regering in '3 I voor het voldongen feit had gesteld van de bezetting van Mandsjoerije, keurde die terughoudendheid af. In de zomer van '38 lokte het een ernstig incident aan de Mandsjoerijs-Russische grens uit en in de zomer van '39 ging het aan die grens zelfs tot een grootscheepse aanvalover. Die aanval was door de Russische regering voorzien; het kwam tot hevige gevechten waarin bijna twintigduizend Japanners sneuvelden. Het Kwantoeng-Ieger moest

XCI Inzake het Anti-Komintern-verdrag legde van Kleffens in oktober '43 een die dag door hem gedane mededeling vast, 'dat de Japanners in 1937 ... tot vier keer toe geprobeerd hadden ook ons daarin te betrekken, wat wij met grote beslistheid hadden afgewezen.' (van Kleffens: 'Dagboek', 18 okt. 1943 (RvO))

508 [PDF]
RELATIE MET HITLER-DUITSLAND

zich terugtrekken. Daarbij was van belang dat, gegeven de verdeeldheid die zich binnen het Grote Hoofdkwartier aftekende (de marine, toch al verontrust door de mate waarin de oorlog in China beslag legde op japans hulpbronnen, wilde verdere strijd op het Aziatisch vasteland uit de weg gaan), keizer Hirohito de beslissing kon nemen dat de militaire actie tegen de Sowjet-Unie niet mocht worden uitgebreid. De strijd aan de Mandsjoerijs-Russische grens was nog gaande toen japan op 23 augustus '39 volledig en pijnlijk verrast werd door de aankondiging van het daags te voren in Moskou gesloten Duits-Russische bondgenootschap. Dat Duitsland daarmee een van de geheime afspraken die deel uitmaakten van het Anti-Kamintern-verdrag had geschonden, was slechts in kringen van ingewijden bekend, maar aangezien het nieuwe bondgenootschap ook volstrekt strijdig was met het gepubliceerde deel van dat verdrag, voelden de hoogste japanse autoriteiten zich volledig in hun hemd gezet. De legerstaf die zo sterk voorstander was geweest van een samengaan met Duitsland, verloor aan invloed - de invloed van de marinestaf nam toe.

XCHet was die marinestaf die in de jaren '20 en '30 steeds sterker was gaan denken over uitbreiding van japans macht naar het zuiden, naar de Nanjo ('het gebied van de Zuidelijke oceaan'). In de zomer van '36 wist die staf te bereiken dat de regering die uitbreiding aanvaardde als een van de vaste doelstellingen van japans politiek; zij hechtte namelijk haar goedkeuring aan een memorandum, getiteld 'Grondslagen van de nationale politiek', waarin de volgende passage voorkwam: 'Wij zijn voornemens, ons in nationaal en economisch opzicht sterker te richten op de zuidelijke gebieden, in het bijzonder op het verre zuidelijke gebied' (bedoeld werd: Nederlands-Indië en omgeving). 'Ons plan is, onze macht met vreedzame middelen geleidelijk uit te breiden." Dat hier gesproken werd van 'vreedzame middelen' en van 'geleidelijk' was slechts van ondergeschikte betekenis - die beperkingen zouden in een later stadium altijd kunnen vervallen. Van primair belang was het fixeren van een nieuw gebied waar de japanse politiek zich op zou richten: het door zijn grondstoffen zo rijke Nederlands-Indië; het trok het grondstoffen-arme Japan als een magneet aan en nog vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog schoof de japanse macht in de richting van Indië op: in '38 werd, gelijk reeds vermeld, Zuid-China door Japan bezet", in februariRecords of the International Colloquy on Military History (I979), p. 308. 2 In datzelfde jaar '38 kwam de regering tot de conclusie dat zij veel te weinig

1 Aangehaald in Minori Nomoera: 'The

509 [PDF]
'NIPPON'

'39 volgde (zie kaart IX op pag. 500) het eiland Hainan en drie maanden later vestigde de Japanse marine zich op de tussen Frans-Indo-China en Borneo gelegen Spratly-eilanden die dunbevolkt en niet door enige andere mogendheid in bezit genomen waren - die marine kreeg daarmee een belangrijk steunpunt in de Zuidchinese Zee.

japan en Nederlands-Indië

XC

XCDat er Japanners waren die een begerig oog op Nederlands-Indië hadden geworpen, was al in de Eerste Wereldoorlog gebleken. In februari 1916, toen die oorlog in volle gang was, had een gezaghebbende Japanse journalist (en oud-minister) die in 1909 een bezoek aan Indië had gebracht, Josaboero Takikosji, in een artikel in een Japans dagblad, onder verwijzing naar het feit dat zich op Java en Sumatra onrust voordeed, o.m. het volgende geschreven:

XC'Voor Japan is het een gevaar, zulk zwak verdedigde landen in zijn buurt te hebben als Java en Sumatra zijn. Enkelen zeggen misschien dat deze eilanden Nederlands eigendom zijn. Maar als de Nederlanders het levenspeil van de inheemsen niet kunnen verbeteren en niet in staat zijn vrede en orde onder hen te handhaven, dan zijn Java en Sumatra een bedreiging voor de naburige landen en zijn wij gerechtigd ze in bezit te nemen."

XCRuim een half jaar later, in september '16, kwam Takikosji tot ongenoegen en verontrusting van de Nederlandse regering op .dit thema terug: hij wees er toen op dat Japan, door zich van Java en Sumatra meester te maken, een groot deel van zijn tekorten aan voedingsmiddelen en grondstoffen zou kunnen opheffen.

XCIn die tijd had Japans overwinning op Rusland (19°4--05) indruk gemaakt in inheemse kringen in Indië: als Japan Rusland had verslagen, kon het dan ook niet Nederland verslaan? 'Toen ik', schreef in 1920 de gouverneur van Sumatra's Oostkust,

volkenkundige en sociaal-economische gegevens had over China, Zuidwest-Azië (Nederlands-Indië inbegrepen) en de Ter verzameling van die ge gevens werd toen een instituut opgericht dat evenwel in december '41, toen Japan aan de Tweede Wereldoorlog ging deelnemen, zijn arbeid nog bij lange na niet had voltooid. t Aangehaald in van der Wal: p. 488.

510 [PDF]
KIJK DER INHEEMSEN OP JAPAN

'ruim tien jaar geleden assistent-resident van Oost-Celebes was, doken daar telkens geruchten op omtrent de komst van Japanse oorlogsschepen. Aan een goed waarnemer kon het niet ontgaan dat de bevolking die komst vurig wenste en de hoop koesterde dat de Japanners haar van het Hollandse juk zouden komen bevrijden. Van wat men daarvoor in de plaats zou krijgen, gaf men zich geen rekenschap.' 1

XCZulk een reactie deed zich in 1920 op Sumatra voor. Een aantal Bataks ging daar tot een aanvalover op een Nederlandse bestuurspost, vertrouwend, aldus een Nederlandse bestuursambtenaar, 'in fantastische voorspellingen over de naderende ondergang van de [Nederlandsej rnacht ... Een bestuurbaar luchtschip met hulp uit Japan speelde een rol in die verwachtingen." Wij hebben, wat de jaren '20 betreft, er verder geen gegevens over hoe de inheemse volksmassa's Japan zagen - dat die kijk bij sommigen niet vrij was van sympathie, mag men afleiden uit het feit dat Soekarno in de toespraken die hij aan het einde van de jaren '20 als leider van de PNI hield, herhaaldelijk tegen het Japanse imperialisme waarschuwde; hij wees er toen op dat Japan geheel ten onrechte als 'de kampioen der onderdrukte Aziatische volkeren' werd gezien; 'dat geloof', zei hij, 'is een ijdele droom van nationalisten met verouderde illusies die geloven dat Japan het Westers imperialisme een halt zal toeroepen', Japan-zelf, zette hij uiteen, was even imperialistisch en vormde om te beginnen al een bedreiging voor China.' Toen in het begin van de jaren '30, in de diepe economische crisis; de prijzen van de Japanse industriële producten sterker daalden dan die van de Westerse, gingen veel inheemsen zich simpele Japanse artikelen aanschaffen (de 'katoentjes' uit Twente werden bijvoorbeeld goeddeels .door 'katoentjes' uit Japan vervangen) - bij de een werd de goodwilljegens Japan versterkt, bij de ander werd hij nu gewekt. Voorts werden in enkele tientallen gevallen inheemse jongeren, soms met financiële steun van Japanse autoriteiten, voor hun studie of opleiding naar Japan gezonden (de betrokkenen hadden er grote moeilijkheden met het Japans). Af en toe gingen er ook inheemse politieke voormannen heen. Samen met een

XC1 Gouverneur van Sumatra's Oostkust: 'Nota omtrent het verslag van de Commissie tot herziening van de Staatsinrichting van Nederlands-Indië' (I dec. 1920) in van der Wal: Volksraad, dl. I, p. 41a-II. 2 D. van der Meulen: Hoort gij' de donder niet?, p. 63. 3 Aangehaald in George S. Kanahele: The japanese occupation of Indonesia. Prelude to independence (1967), p. 14. 5

511 [PDF]
'NIPPON'

oom, die procuratiehouder was bij een in Indië gevestigde Japanse onderneming, bracht Hatta in april '33 een bezoek aan Japan waar hij enkele toespraken hield en door sommigen als 'de Gandhi van Java' werd aangeduid.' Enkele inheemse studenten namen eind '33 deel aan een Pan-Aziatischjeugdcongres in Tokio. Als correspondent van een inheems blad vestigde zich in '34 een oud-bestuurslid van de Perhimpoenan, mr. Achmed Soebardjo, in Japan. Hij ontmoette er volgens zijn memoires 'jonge Japanse marine-officieren die toen reeds openlijk spraken over een toekomstige zuidwaartse expansie." Een belangrijker bezoeker dan Soebardjo was, in '36, de voorzitter van de Parindia (in '35 opgericht, op sociaal-economisch gebied minder radicaal dan de 'socialistische'Gerindo), Soetomo: hij zocht in Tokio niet alleen contact met de daar aanwezige studenten uit Indië maar ook met studenten uit de Philippijnen en Egypte. De reisbrieven van zijn hand welke in inheemse bladen werden opgenomen, getuigden in zulk een mate van sympathie voor Japan dat er in de bladen der Indische Chinezen schande van werd gesproken. De scherpste Chinese criticus kreeg vervolgens felle aanvallen van de zijde van de inheemse pers te verduren - de inheemse voorman Tjipto, sinds '27 op Banda geïnterneerd, deed deze daarna in een brief weten dat er van Soetomo's kijk op Japan niets deugde.

XCOp Banda waren in die tijd, gelijk al vermeld, ook Hatta en Sjahrir geïnterneerd. 'Dat onze nationalisten zoveel met Japan ophebben, is', tekende Sjahrir eind juni '36 aan,'

XC'geen wonder, vooral daar de laatste tijd de grieven tegen de blanke overheersing steeds toenamen en de druk sterker dan ooit wordt gevoeld - terwijl Japan zo aanminnig-voorkomend doet ... Dat er bedoeling en lijn ligt in dit sympathiewinnen van de oosterse volkeren ligt nogal voor de hand. Ik moet mij al heel sterk vergissen, of zij hebben bij onze kleinburgers, middenstanders en ambtè- . naren bereikt dat die zich de laatste jaren meer en meer naar Japan wenden voor de studie van hun zoons en dochters, evenals voor hun culturele ontwikkeling.':'

XCRuim een jaar later, midden augustus '37 (begin juli hadden de Japanners hun brute aanval op Peking ingezet), schreef Sjahrir:

XC'Voorzover ik het kan nagaan, is de gehele Islamietische bevolking van ons5

1 A.V., p. 7. 2 R de Bruin: 1942-/945 (r982), p. 50. 3 Sjahrir: p. too-or. 4 In feite geschiedde dit slechts in enkele tientallen gevallen.

512 [PDF]
SJAHRIR OVER JAPAN

land nu pro-Japans De mensen hier op het eiland tracht ik steeds aan het verstand te brengen dat de Japanners heus geen engelen zijn en dat wat ze nu doen niets anders is dan een rooftocht in het groot. Ik twijfel er echter niet aan dat Japan nog eens zal profiteren van de grote syrnpathie die ons volk voor dit land heeft. Niet alleen hier op het eiland, maar' over geheel Indonesië tot in de verst gelegen kampongs, is men vast overtuigd van de macht der Japanners, en dat de Hollanders daartegen niets, maar dan ook niets hebben in te brengen'

XCSjahrir herinnerde in het kader van zijn beschouwing (waarin hij, zo vermoeden wij, te zeer gegeneraliseerd heeft) aan de Djojobojc-voorspelling. Hij meende bovendien dat de in Indië werkzame Japanners, vooral de handelaren, door hun uiterlijk gedrag, dat bij dat van de inheemsen, met name van de Javanen, aansloot, veler sympathie hadden gewonnen:

XC'De Japanners zijn vormelijk, heel beleefd en hun gewone gezichtsplooi is als het ware de glimlach ... Indonesiërs vinden de Japanners 'fijne mensen' .... De Chinezen en blanken vinden ze ... 'ruw'. De blanken zijn hun uit de aard der zaak door deze driehonderdjarige overheersing onsympathiek, de Chinezen door hun economische positie als middenstanders (ongeveer de positie van de Joden in Europa'). Zelfs Hatta? had tot voor kort onmiskenbare Japanse sympathieën; ook de nationalisten op Java hebben dat, al durven ze er nu niet meer zo rond mee voor de dag te komen. Ofschoon de Chinezen nu, als de aangevallenen en de zwakkeren, de sympathie moesten hebben, heeft toch in deze Japans-Chinese oorlog ... Japan de sympathie van ons volk, ondanks de propaganda van onze volksbeweging van al deze jaren, tégen het imperialisme, óók het gele. Het zit er te diep in."

XCRuim twee maanden later, eind oktober '37:

XC'Toen men hier onlangs hoorde hoe een Nederlands patrouillerend schip hardhandig tegen een paar Japanse vissersboten was opgetreden, was men verbaasd en teleurgesteld dat de Japanners zoiets kon overkomen. Geen die ik sprak, bekeek de zaak van de Nederlandse kant ... Nu gaat er sinds een week een praatje rond dat de 'Flores', het schip dat op de Japanners heeft geschoten, is verdwenen. Dat wordt dan op zo'n veelbetekenende toon gezegd dat het onnatuurlijke van die verdwijning vaststaat. En daarbij wordt dan gedacht: de Japanners - en zeker niet zonder leedvermaak. Niet dat men de Japanners als heilbrengers beschouwt; niemand, die er aan denkt de Nederlanders voor de Japanners te willen verwisselen. Zo ver gaat

XC, Dit is door Sjahrir veel te simplistisch gesteld. 2 In de tekst als 'Hafil' aangeduid. ' Sjahrir: Indonesische overpeinzingen, p. r60-61. 5 1

513 [PDF]
'NIPPON'

men niet. Er zijn er zelfs die, alhoewel spijtig, toegeven dat het beter moet zijn de Nederlanders als overheersers te hebben dan de Japanners. Hun leedvermaak geldt dan ook alleen de moeilijkheden die die 'kranige Japannertjes' de in het diepst van hun hart gehate blanken (nu nog gevreesd) veroorzaken."

XCDe Japanse propaganda deed in die tijd haar best, Japan af te schilderen als een land dat veel respect voor de Islam had. Aanvankelijk maakte dat op het bestuur van de Mohammadijan niet veel indruk, althans: dat bestuur weigerde in '38 een delegatie te zenden naar de opening van een grote moskee te Tokio- - in oktober '39 evenwel werd door het bestuur van de Miai, de in '37 opgerichte federatie van inheemse Islamietische organisaties, een uitnodiging om afgevaardigden te sturen naar een grote tentoonstelling van Islamietische kunst en cultuur die in Tokio enOsaka te zien zou zijn, wèl aanvaard. Palar, de medewerker van het Nederlandse NVV, die eerder in '39 Indië had kunnen bezoeken, had er geconstateerd dat in alle inheemse politieke groeperingen sprake was van pro-Japanse gevoelens, met uitzondering slechts van de Gerindo, de in ' 37 opgerichte, meer 'socialistische' inheemse politieke groepering. De Gerindo bleef ook in '40 en '41 de Japanse propaganda afwijzen; 'de door Japan gepropageerde 'Groot-Azië'-gedachte', aldus in september '41 een uitspraak van de afdeling-Soerabaja, 'is uitsluitend gericht op vrijheidsberoving ten koste van andere volken." Eind september evenwel, twee-en-een-halve maand voordat Japan tot de grote aanval zou overgaan, schreef een inheems blad op Java dat, hoewel

XC'ontwikkelden en voorstanders van de demoeratie natuurlijk het Nederlandse gezag verre boven het Japanse zullen prefereren, de massa vaak anders denkt. Haar gedachten gaan niet verder uit dan naar wat reëel en tastbaar is. Zij weet dat Japanse artikelen goedkoop zijn en meent dat wanneer Japan hier de macht heeft, die artikelen nog goedkoper zullen worden en dat het dan aangenamer leven zou zijn. Dat verklaart wellicht waarom velen aan de voorspelling van Djojobojo geloof hechten Het stemt ons droevig, te ervaren dat er ook ontwikkelden zijn die daaraan geloven."

XCGelijk al vermeld, breidde de japanse uitvoer naar Indië zich in het5 1

1 Voor hun geheime verkeer binnen de strijdkrachten en met de belangrijkste diplomatieke posten in het buitenland maakten de Japanners, aldus Ronald Lewin in zijn in '82 verschenen studie van het begin van de jaren '30 af gebruik van codeermachines; daarvan werd begin '39 een type in gebruik genomen, dat aanzienlijk gecompliceerder was dan de van de Duitsers. Desniettemin slaagden de kryptologen van de van het Amerikaanse leger er in de zomer van' 40 in, te 'breken'. De Britten van hun kant hadden de Japanse legercode 'gebroken' - zij wisselden van Singapore uit gegevens uit met het departement van oorlog te Ban doeng.

515 [PDF]
'NIPPON'

begin van de jaren '30 uit en in verband daarmee werden meer japanners tot Indië toegelaten.' Het is mogelijk dat een deel hunner al in die tijd opdracht had, in het geheim gegevens te verzamelen die voor de japanse strijdkrachten van belang konden zijn, maar het spreekt vanzelf dat die activiteit werd versterkt nadat de japanse regering, zoals weergegeven, in de zomer van '36 de uitbreiding van japans macht naar 'het gebied van de Zuidelijke oceaan', de Nanjo, als vaste doelstelling van haar politiek had aanvaard.

XCOok in andere opzichten leidde dit tot een aggressievere aanpak. Zowel van japan als van Formosa uit begon de japanse staatsradio op Indië gerichte programma's in het Maleis, het Chinees, het Nederlands en het Engels uit te zenden waarin gewezen werd op de zegeningen van een door japan geleide 'Nieuwe Orde in Azië'. Dan breidden de japanners de afdeling-Maleis van hun in Tokio gevestigde School voor Vreemde Talen uit - een voorman van de Parindra; Raden mr. Soedjono, werd daar als voornaamste docent aan verbonden. Verder trachtten zij vaste voet te krijgen in de Indische dagbladpers. Met hun steun werd in Batavia, waar al een dagblad in het japans verscheen, de Tohindo Nippo, een in het Chinees uitkomend dagblad opgericht, de Hong Po; dit blad was tegelijk het orgaan van een vereniging van prc-japanse Chinezen, de Hoo Hap. Voor de japanners waren evenwel de inheemsen belangrijker dan de Chinezen. Van' 33 af werden herhaaldelijk inheemse journalisten uitgenodigd om japan te bezoeken en ook werden van die tijd af advertentiecontracten afgesloten met inheemse bladen (de meeste van die bladen stonden financieel zwak) die zich bij wijze van tegenprestatie scherper tegen het gouvernement moesten keren. Een stap verder gingen de japanners toen zij begin '38 in Semarang twee inheemse drukkerijen kochten die zij nadien een Maleis dagblad lieten drukken, de Sinar Selatan ('Ster van het Zuiden'); het blad werd geredigeerd door twee inheemse journalisten van wie één een vooraanstaand lid was van de Parindra. De Sinar Selatan keerde zich met kracht tegen het gouvernement maar werd spoedig gedwongen, zijn toon te matigen. Eind '38 werd een poging ondernomen om in Batavia een pro-japans dagblad in het Maleis te doen verschijnen - de japanner die een daartoe strekkend plan aan het depar

I In '32 kwam bijna een derde van de Indische invoer uit Japan. Handelsbesprekingen, in '34 en '37 met Japan gevoerd, brachten dat aandeel tot 15 % terug. De goedkope Japanse producten waren bij veel inheemsen populair geworden - waardeerden het niet dat zij als gevolg van diverse contingenteringsmaatregelen weer op duurdere Europese producten aangewezen werden.

516 [PDF]
JAPANSE SPIONAGE

tement van buitenlandse zaken in Tokio voorlegde, beweerde in zijn brief (deze viel de PID in handen) dat een zekere Saeroen die als hoofdredacteur zou optreden, in nauw contact stond met twee belangrijke voormannen van de Parindra, fractieleider Thamrin·(op zijn relaties met de Japanners komen wij nog terug) en Soekardjo Wirjopranoto. Dit plan ging niet door, toen gebleken was dat de inheemse figuur die als directeur van de nieuwe dagbladonderneming zou optreden, bij de aankoop van een krantendrukkerij zijn Japanse opdrachtgevers had opgelicht.

XCBij de Japanse spionage waren velen betrokken, in de eerste plaats de Japanse consulaire ambtenaren - overtuigende bewijzen daarvoor werden midden december '41 in Menado gevonden waar uit Batavia overgevlogen ambtenaren van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken in het archiefvan het Japanse consulaat niet alleen paperassen vonden, 'waarin', aldus hun rapport, 'tal van gegevens voorkwamen over inheemse ambtenaren in de Minahassa alsmede een plan voor de overname van de administratie van dit gebied na een bezetting door Japan', maar ook o.m. een opdracht van de Japanse consul-generaal in Batavia, 'met aanhaling van een telegram van de minister van buitenlandse zaken, om scheepsbewegingen in de Stille Zuidzee, de Indische Oceaan en de Zuidchinese Zee te rapporteren'; voorts troffen zij in het consulaatsarchief 'vele en uitvoerige telegrafische rapporten' aan over de aanleg, de outillage en de bezetting van het vliegkamp van de Marineluchtvaartdienst bij Menado en over de aanleg van een legervliegveld, 'sommige dezer gegevens waren afkomstig van inheemse berichtgevers." Men moet wel aannemen dat de Japanse consul-generaal in Batavia (van september '39 tot november '40 breidde zijn staf zich van acht tot achttien medewerkers uit) dit soort opdrachten regelmatig aan zijn consuls heeft gegeven en dat de Japanse consulaire dienst ook elders dan in de Minahassa inheemsen als verspieders heeft kunnen inschakelen. Het kwam verder herhaaldelijk voor dat officieren van de Japanse marine, soms ook van het Japanse leger, als z.g. burgers en onder een valse naam aan de staf van het consulaat-generaal werden toegevoegd - met één marine-officier, Mamoroe Ota, geschiedde dat in '37 en hij bleef vier jaar lang op Java vertoeven waar hij, met een auto rondrijdend, tal van militaire waarnemingen kon doen. Er zijn aanwijzingen dat tijdens deze en dergelijke5 1

1 Dienst der Oost-Aziatische Zaken: 'Rapport van de dienstreis naar Makassar en Menado van 13-19 december 1941' (24 dec. 1941), p. 2 (ARA, MK, Londens archief, M26).

517 [PDF]
'NIPPON'

verkenningen de punten op Java's noordkust werden uitgekozen die zich het beste leenden voor Japanse landingen.

XCIncidenteel verschenen voorts schepen van de Japanse marine in Indische wateren -die van hun officieel bezoek gebruik maakten om de nodige waarnemingen te doen.' Meer systematisch werden er verkenningen uitgevoerd door Japanse vissersschepen. In de jaren '20 en '30. voeren er in Indische wateren steeds vele tientallen, tenslotte zelfs enkele honderden van die schepen. Zij mochten niet in kustwateren vissen (die waren voor de inheemse visserij gereserveerd) maar deden dat veelvuldig en traden vaak aanmatigend op wanneer hun dat werd verboden. Het uitoefenen van effectieve controle was, gegeven de enorme uitgestrektheid van de Indische wateren, onmogelijk. Enkele van die vissersschepen deden niets aan visvangst maar hadden andere opdrachten. Een N ederlandse loods uit Tjilatjap, de belangrijkste haven van Java's zuidkust, ging in '40 eens poolshoogte nemen aan boord van een Japanse treiler. 'Hoewel de armzalig uitziende bemanning stommetje speelde op een paar door mij in het Engels gestelde vragen, was ik', schreef hij in zijn herinneringen,

XC'helemaal niet verbaasd, in de kaartenkamer de schipper gebogen over een Britse Admiraliteits Zeilaanwijzing voor de Oost-Indische Archipel aan te treffen. Op de ruime kaartentafellagen verschillende mi'nuutbladen van recente opmetingen. Allerlei instrumenten, benodigd bij het maken van kaarten, waren aanwezig, inclusief een electrisch echolood. Behalve nog gyroscopische kompassen was er een radio-installatie aan boord, een mailboot waardig, met kortegolfzender en zeker in staat om direct met ieder Japans station in verbinding te staan. Bij wijze van camouflage lagen er op het voordek wat visnetten te drogen."

XCConform de voorzichtige gedragslijn welke de Nederlandse regering jegens Japan placht te volgen, nam het Indische gouvernement slechts zelden maatregelen tegen dit soort spionage; de Japanners plachten vooral in '40-'4I elk incident tot vervaarlijke proporties op te blazen. De loods die wij zojuist aanhaalden, constateerde tot zijn verbazing dat in die tijd

XCI Een in Australië geïnterneerde Japanner die verbonden was geweest aan het Japanse consulaat-generaal in Batavia en menigmaal inlichtingen had doorgegeven aan de Dienst der Oost-Aziatische Zaken, schreef in september '45 aan de Nederlandse autoriteiten dat een schout-bij-nacht en een kapitein-ter-zee van de Japanse marine in '3Ó-'37 aan boord van een Japans schip een grote verkenningstocht door de archipel hadden gemaakt, 'taking photographs, nearly 700 of which I have seen.' (brief, 18 sept. 1945, van T. Haragoetsji aan de Netherlands Forces Intelligence Service, IC, 6 )22.) 2 Chr. B, Droste: Tot beteredagen (1946), p, 31.

518 [PDF]
JAPANSE SPIONAGE

een Japans schip dat zich als 'Onderzoekingsvaartuig voor de visserij in de Nania' aanduidde, de haven van Tjilatjap had kunnen verlaten met schetsen van de haven aan boord waarin, schreef hij, 'de posities van de batterijen, het vliegkamp en allerlei andere wetenswaardigheden aangegeven' waren; die gegevens waren 'aangevuld met inlichtingen van hun spionnen aan de wal.' Notabene: terwijl dit schip in Tjilatjap lag, was aan de marine-commandant gerapporteerd dat de Japanners 'ijverig aantekeningen en schetsen maakten' - daar waren geen maatregelen tegen genomen. 'Direct na aankomst', aldus de loods, 'rapporteerde ik de zaak aan de marine-commandant, die het wel heel interessant vond, maar het was niets nieuws voor hem. 'Wat kunnen we er aan doen? Man, we kunnen toch geen Japans gouvernementsvaartuig voor spionage aanhouden? Daar zitten ze juist op te wachten' - was zijn conclusie."

XCDe visserij in de Indische wateren werd van Japan en Formosa uit bedreven door particuliere Japanse maatschappijen. Vooral van '3Ó af leenden dergelijke maatschappijen zich voor het bewijzen van diensten aan de Japanse strijdkrachten. Dat gold met name voor maatschappijen tot exploitatie van de Nania die met financiële steun van de Japanse regering waren opgericht. Verscheidene van die maatschappijen kochten in Indië mijnbouw-, landbouw- of bosbouwconcessies die nauwelijks economische betekenis hadden maar gelegen waren in streken van strategisch belang. In '40 werd voorts door de briefcensuur ontdekt dat de directeur van het Nania- Veem te Batavia leider was van een spionage": dienst in Indië en op Malakka welke vooralook met Chinese spionnen werkte; toen die directeur Indiëverliet, werd zijn plaats door een andere Japanner ingenomen van wie de Nederlandse autoriteiten wisten dat hij twee jaar tevoren nog een kruiser hadgecommandeerd ..

XCOnder de in Indië gevestigde ondernemingen die militaire gegevens verzamelden, waren er ook die tot de Mitsoei- en Mitsoebisji-concerns behoorden. De vestigingen van de Japanse Taiwan-Bank lieten zich evenmin onbetuigd. Een Japans textielconcern dat in vier steden op Java alsmede in Makassar vestigingen had, kreeg opdracht om aan het hoofdkwartier in Japan kaarten te sturen van die steden. Dergelijke opdrachten werden ook aan anderen gegeven. Bij de grootste Nederlandse boekhandel in Batavia werden in de jaren '37-'40 door diverse Japanners ca. 200 kaarten van Java en Sumatra besteld alsmede diverse exemplaren van de5 1

, A.v., p. 32.

519 [PDF]
'NIPPON'

in '38 verschenen, gedetailleerde Atlas van Tropisch Nederland Bovendien bleek in '40 dat de afdeling-Batavia van het in '13 in Japan opgerichte Nanjo-Genootschap alle Japanse verenigingen in Indië had verzocht, haar ter doorzending naar Japan zoveel mogelijk ansichtkaarten en andere foto's met stadsgezichten en landschappen toe te zenden. De algemene indruk van de Nederlandse autoriteiten was dat de Japanse spionage in en bij de marinebasis Soerabaja het intensiefst was.' Zij meenden voorts in '40 te constateren dat de Japanse handelshuizen aan inheemse employé's opdracht gaven, in de stads-kampongs en de dessa's anti-Nederlandse geruchten te verspreiden, bijvoorbeeld dat koningin Wilhelmina was overleden of dat er punten in de archipel waren welkeal door Japan waren bezet - die employé's moesten vooralook op de Djojobojovoorspelling wijzen. De Nederlandse autoriteiten constateerden tenslotte uit het censureren van de brieven der in Indië gevestigde Japanners (in '40-'41 ca. achtduizend), 'dat', zo stond in december '40 in een grote nota van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken te lezen,

XC'vrijwel alle Japanners zich een schakel weten in de keten van de Zuidelijke expansie van het keizerrijk ... In (de) brieven ... (komt) herhaaldelijk een zekere trots tot uiting ... over het feit dat men kan medewerken aan de vervulling van deze roeping. In vele gevallen werd de opmerking gemaakt, dat de positie van de Japanners in den vreemde gelijk is met die van soldaten aan het front. Dat deze mentaliteit van grote waarde is voor het organiseren van de Vijfde Colonne, is duidelijk."

XCWerd zulk een Vijfde Colonne, d.w.z. een groepering die tijdens het Japanse offensief sabotage moest bedrijven en/of gewapenderhand optreden, door de Japanners georganiseerd? Ja, in Atjeh (meer daarover in een volgend hoofdstuk), maar wat de rest van Indië betreft, weten wij slechts dat op Java de inheemse journalist Hassan Joesoef in de zomer5

t Dat de Japanners ook marinegegevens uit Nederland bezaten, bleek aan twee krijgsgevangen officieren van een Nederlandse onderzeeboot aan wie in Japan een volledige blauwdruk van de '0 19' en de '0 20' werd voorgelegd; 'het was', aldus de marinehistoricus K W. L. Bezemer, 'een afdruk van (een) tekening welke afkomstig was van de bouwwerf dezer boten, Wilton-Fijenoord.' (K W. L. Bezemer: (1954), p. 204). Het is natuurlijk mogelijk dat de Japanse marine deze blauwdruk verkregen heeft van de Duitse die na de Meidagen van '40 toegang had tot het archief van Wilton-Fijenoord. 2 Dienst der Oost-Aziatische Zaken: 'Spionage en anti Nederlandse activiteit van Japan in Nederlands-Indië' (2 dec. 1940), p. 39 (ARA, MK, Londens archief; M 26).

520 [PDF]
JAPANSE SPIONAGE

van '4I in Japanse opdracht, aldus een verklaring die hij na de oorlog onder ede jegens de Indonesische autoriteiten aflegde, een groep van inheemse nationalisten vormde' to sabotage the Dutch defence effort in case oj war with japan . . . But as events turned out, they had no real opportunity to operate against the Dutch'! de strijd op Java duurde daar te kort voor.

XCVeel van de in het voorafgaande opgenomen gegevens stonden in de zojuist gememoreerde, eind '40 opgestelde, grote nota vermeld.' Het hoofd van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken, A. ].' H. Lovink, voegde er een brief aan van Starkenborgh bij waarin hij o.m. voorstelde, het politietoezicht op de Japanners uit te breiden, een algemene visumplicht voor buitenlanders in te voeren (vreemd, dat deze in een sinds 10 mei '40 in staat van beleg verkerend gebied nog steeds niet bestond i), militairbelangrijke delen van Indië, zoals Soerabaja en omgeving, voor buitenlanders gesloten te verklaren, de immigratieen douane-faciliteiten drastisch te beperken en enkele der gevaarlijkste Japanners uit Indië te verwijderen. Inderdaad werd toen het politietoezicht uitgebreid, werd de visumplicht ingevoerd en werden de immigratie- en douanefaciliteiten beperkt, maar het sluiten van bepaalde gebieden voor buitenlanders kon wegens de grote daarbij betrokken economische belangen slechts geleidelijk geschieden en voor het uit Indië verwijderen der gevaarlijkste Japanners werd niet gevoeld; men wilde Japan niet provoceren en bovendien: zouden de vervangers der betrokkenen niet van hetzelfde laken een pak zijn?

XCIntensief is de Japanse spionage in Indië ongetwijfeld geweest.maar was5

I G. S. Kanahele: p. I7-I8 en 251. 2 Met gegevens uit '4I aangevuld, werden zij eind '4I in Batavia door de Regerings publiciteitsdienst en begin '42 in Londen door de Regeringsvoorlichtingsdienst ge publiceerd onder de titel: daarvan versche nen ook uitgaven in het Engels in Engeland en de Verenigde Staten. In al deze publicaties werd, geheel ten onrechte, beweerd dat de Japanse propaganda geen enkele invloed had gehad op de inheemse volksmassa's.

521 [PDF]
'NIPPON'

zij ook effectief? Dat laatste staat niet vast. De Japanse marine wist veel, maar het leger wist minder; het heeft in elk geval de sterkte van het Knil overschat. Er zijn in Tokio wel talrijke geheime berichten binnengekomen maar van een goede en tijdige coördinatievan de gegevens was geen sprake. De wedijver onder de Japanse instanties was zo groot dat elk het verkregen materiaal zorgvuldig voor eigen gebruik reserveerde. Zo gaf het departement van buitenlandse zaken niets aan het in '4I opgericht departement voor Groot-Oost-Azië door en het was juist dat laatste departement dat via instanties van leger en vloot informatie moest verschaffen aan de Japanse generaals en admiraals die met het bestuur over delen van Nederlands-Indië zouden worden belast. Generaal Imamoera, die in '42 het eerste hoofd werd van het Japanse bestuur op Java, wist van de algemene toestanden aldaar weinig af, speciaalook van de mate waarin hij een beroep kon doen op inheemse voormannen. 'In preparing occupation politics, Tokyo policymakers', aldus in '70 een Japanse historicus, 'worked without being well informed about the power or trustwor thiness oj Indonesian nationalist leaders, the efficiency and loyalty of the civil service, or the political usefulness of the Islamic leaders.' 1

XCHet verdient de aandacht dat inderdaad de Japanse geheime actie in Nederlands-Indië opvallend werd uitgebreid nadat de Japanse regering in de zomer van '36 besloten had, dat Japan zich sterker zou richten op het gebied van de Zuidelijke oceaan, de Nanjo - Ions plan is', aldus dit besluit, 'onze macht met vreedzame middelen geleidelijk uit te breiden.' Duidelijk is dat tegelijkertijd een uitbreiding met militaire middelen werd voorbereid. Of die middelen konden worden toegepast, hing vooral van de internationale constellatie af - welnu, het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog gaf, zo leek het, Japan nieuwe kansen, zulks al door het feit dat Nederland zich in Europa in een bedreigde en dus zwakkere positie bevond.

XCVijf maanden na het uitbreken van die oorlog, begin februari' 40, legde de Japanse gezant in Den Haag een aantal vèrgaande eisen aan de5

1 M. Nakamoera, aangehaald in S. Abeyasekere: 1939-1942 (1976), p. 79-80.

522 [PDF]
DE CRISIS VAN APRIL' 40

Nederlandse regering voor: de handel tussen Japan en Indië moest worden uitgebreid, meer Japanners en meer Japanse ondernemingen moesten zich in Indië kunnen vestigen en de pers in Indië moest worden weerhouden, in anti-Japanse geest te schrijven. De Nederlandse regering had nog niet gereageerd toen Duitsland op 9 april Denemarken en Noorwegen bezette. Onmiddellijk pleegden in het hoofdkwartier van de Japanse marine de 'aktivistische Kreise', door de Duitse ambassadeur in Tokio bedoeld in zijn aan het slot va~ ons vorig hoofdstuk aangehaald telegram van 13 mei, overleg: dit waren de hoofden van de secties die in afwezigheid van de chef en de vice-chef van de marinestaf plachten bijeen te komen en dan vaak tot conclusies kwamen waarbij de chef en de vice-chef zich neerlegden, zulks uit angst dat zij, als zij dat niet deden, voor defaitisten zouden worden gehouden. Op I I en 12 april was, aldus de notulen van hun beraad, de conclusie van die hoofden: 'het tijdstip is gekomen voor de bezetting van Nederlands-Indië" - dat was hun conclusie, nog niét die van de marinestaf, van het Grote Hoofdkwartier of van de regering. De regering, d.w.z. de Japanse minister van buitenlandse zaken, ging niet verder dan op IS april te verklaren dat Japan nauwe economische betrekkingen had met de Nanjo, speciaal met Nederlands-Indië, en dat, als Nederland in Europa in de oorlog betrokken werd, 'een uit het oogpunt van de vrede en stabi·llite.~'t vaIJ Oost-Azië ongewenste situatie' zou ontstaan. Prompt reage ~ de .Ame~ikaanse minister van buitenlandse zaken, Cordell Hull, me 1~ l1laoverleg met president Roosevelt opgestelde verklaring waarin Japan er o.m. aan werd herinnerd dat het in 1922 had toegezegd, Nederlands rechten met betrekking tot Indië te zullen respecteren, en waarin elke wijziging in de positie van Indië, anders dan met vreedzame middelen, een gevaar voor de vrede werd genoemd in het hele gebied van de Stille Oceaan. Het was een duidelijke waarschuwing.

XCToen nu op ro mei bericht ontvangen was van het inzetten van het grote Duitse offensief in West-Europa, besloot de Japanse marinestaf onmiddellijk in studie te nemen hoe een deel van de Japanse vloot terstond naar de Indische wateren kon worden gezonden indien Engeland, Frankrijk of Duitsland zich in Nederlands-Indië zouden nestelen

I De notulen worden geciteerd in het in I980 in Amerika verschenen werk 1939-1941, p. 243. Dit is een vertaling van de belangrijkste fragmenten uit een uit zeven delen bestaand werk van Japanse historici, 'De weg naar de dat in I962-63 in Japan werd gepubliceerd door de uitgeverij van het dagblad

523 [PDF]
'NIPPON'

- iets waartegen het gouvernement in Batavia zich zou verzetten, want, aldus de gouverneur-generaal in zijn toespraak van 10 mei: 'De internationaal-politieke status van dit gebied blijft dezelfde als voorheen ... Hulp ... van buiten zal, van welke zijde ook geboden, als onwelkom worden afgewezen.' Dat bevredigde Japan niet: Nederlands-Indië was militair veel te zwak om, waren er inderdaad kapers op de kust, zijn status te handhaven en bovendien was het koninkrijk, waar Indië deel van vormde, sinds 10 mei '40 bondgenoot van Engeland en Frankrijk. De Japanse marine-officieren waren er over het algemeen van overtuigd dat zij Indië te allen tijde konden bezetten als dat niet. oorlog met de Verenigde Staten en het Britse Rijk zou betekenen. En als het wèl tot die oorlog kwam? Die vraag werd in de derde week van mei onder ogen gezien door stafofficieren van de marine, van de marineluchtvaartdienst en van het hoofdkwartier voor descheepsbouw. Hun conclusies waren:

XC'1. Indien de Verenigde Staten de uitvoer van aardolie volledig staken, zal het onmogelijk zijn de oorlog voort te zetten tenzij wij binnen vier maanden de hand kunnen leggen op de aardolie in Nederlands-Indië.

XC2. Ook in dat geval zal Japan de oorlog hoogstens een jaar ku~nen voortzetten. Zal de oorlog langer dan eenjaar duren, dan zijn onze kansen om hem te winnen nihil."

XCDe minister van marine, aan wie die conclusies werden voorgelegd, stelde daarop de vraag ofhet denkbeeld, Nederlands-Indië aan te vallen, niet 'nonsens is, indien het, al hebben wij dit belangrijke grondstoffengebied ook in handen, moeilijk is de zeewegen te beveiligen waarlangs die grondstoffen naar ons land gebracht worden." Hij was de enige die zulk een kritische vraag stelde - het project van de extremisten, strekkende tot een aanval op Indië, werd achter de rug van het kabinet om 9 met ijver gepousseerd.

XCHet kabinet sloeg een andere weg in. Het had de Japanse gezant in Den Haag op 14 mei '40 (koningin en kabinet bevonden zich al in Londen) bij het departement van buitenlandse zaken de in februari gestelde eisen laten herhalen. Die eisen werden, wat de uitvoer naar Japan betrof, gespecificeerd in een nota die de Japanse regering op 18 mei aan gouverneur-generaal van Starkenborgh en aan de Nederlandse gezant in Tokio, generaal-majoor b.d. J. c. Pabst, liet overhandigen: Japan wenste voortaan uit Indië per jaar o.m. I mln ton aardolie en 250000 ton bauxiet

XC, A.v., p. 246. 2

524 [PDF]
JAPAN GAAT EISEN STELLEN

te ontvangen. Op voorstel van van Starkenborgh antwoordde Pabst op 6 j uni namens de Nederlandse regering' dat Indië aan Japan o.m. jaarlijks 200000 ton bauxiet kon leveren, maar I mln ton aardolie (de Japanners hadden in '39 570000 ton uit Indië geïmporteerd) kon niet zomaar worden toegezegd: daartoe moest de japanse regering tijdig contraeten afsluiten met de oliemaatschappijen. Alle andere japanse eisen werden impliciet afgewezen; 'de regering', zo heette het, 'ziet geen aanleiding, algemene onderhandelingen over de verhouding tussen NederlandsIndië en japan aan te vangen.'

XCHoe zou japan reageren? Welter, de minister van koloniën, die eigenlijk juist wèl 'algemene onderhandelingen' met japan wenste, was er niet gerust op - evenmin was hij er gerust op wat het Indische gouvernement dan zou doen. Op 20 juni (de Franse capitulatie was op handen) seinde hij aan van Starkenborgh: 'Wil tegenover Japan en japanners onder geen omstandigheden enige maatregel treffen dan na overleg met mij.' Van Starkenborgh antwoordde omgaand: 'Kan niet uitsluiten omstandigheden tot onverwijld ingrijpen zouden nopen in welk geval ik op eigen verantwoordelijkheid zou moeten handelen".' Welter repliceerde dat dat oorlog zou betekenen.

XCHij, de verantwoordelijke minister, wilde vèrgaande concessies doen om die oorlog uit de weg te gaan. Hij gaf het nu alleenstaande Engeland geen schijn van kans om zich tegen Duitsland te handhaven en ried, na overleg slechts met de minister van buitenlandse zaken mr. E. N. van Kleffens, van Starkenborgh op 15 juli in een lang telegram? een politiek van 'toenadering' tot japan aan, 'basis beleid op elk gebied worde enigszins spectaculair streven naar goede en vruchtbare nabuurschap.' Van Starkenborgh liet dat telegram onbeantwoord - trouwens, begin augustus kwam Welters pleidooi geheel in de lucht te hangen. Nadat namelijk in juli was komen vast te staan dat een speciale Japanse vertegenwoordiger zich voor het voeren van besprekingen naar Batavia zou begeven (het zou dus toch tot 'algemene onderhandelingen' komen), had de japanse regering haar keuze laten vallen op een der beruchtste extremisten uit legerkringen, generaal Koeniaki Koiso; dat de man binnenskamers geëist had dat hij naar Batavia zou vertrekken op een oorlogsschip met een detachement mariniers dat, zo nodig, zonder overleg met autoriteiten inen 21 juni '40 in ARA, MK, Londens archief, M 26, Vla. 3 Tekst in Het dagboek van dr. G. H. C. Hart, Londen, mei 1940- mei 1941 (1976), p.

I Tekst van zijn nota in C, dl. p. 67-72. 2 De telegramwisseling van 20

525 [PDF]
'NIPPON'

Japan militair zou mogen ingrijpen (die eis was zelfs de Japanse marine te gortig), werd niet bekend - wèl dat hij, aldus op 3 augustus het Engelse persbureau Reuter, in een interview verklaard had dat Indië 'lange tijd als een buitenlandse kolonie was geëxploiteerd en onderdrukt'; 'de opbouw van de Nieuwe Orde in Azië eist', had hij voorts gezegd, 'dat deze Nederlandse eilanden niet ten eeuwigen dage hun huidige status behouden. Uit zedelijk oogpunt is de emancipatie van de volkeren van het Oosten voorbestemd om met gebruikmaking van alle middelen uitgevoerd te worden.'

XCDe Japanse regering kreeg te horen dat de Nederlandse geen onderhandelingen met deze generaal wenste en zij benoemde vervolgens haar minister van handel en nijverheid, Ichizo Kobajasji, tot hoofd van een delegatie die op I2 september in Batavia aankwam. Het verloop der onderhandelingen zullen wij in hoofdstuk I2 beschrijven - hier voegen wij slechts toe dat, negen dagen na die aankomst van Kobajasji, in Tokio een door duizend personen bijgewoonde openbare vergadering 'ter aanmoediging van de speciale afgezant naar Nederlands-Indië' werd gehouden! die onder de auspiciën stond van o.m. generaal Koiso en de naar Japan uitgeweken Brits-Indische nationalist Ras Behari Bose." 'Japan, de leider van Azië wenst', aldus Bose in zijn toespraak, 'twee nieuwe grote naties te stichten: Frans-Indo-China voor de Indo-Chinezen en Nederlands-Indië voor de Indonesiërs'; een tweede spreker, oud-ambassadeur in Berlijn, betoogde dat het Japans missie was, 'de Aziatische volkeren te bevrijden van het Westerse juk' - 'gelukkig voor ons', zei hij, 'bezitten nàch Duitsland, nàch Italië momenteel de macht om hun hand naar de Nanjo uit te strekken.' Er werd een resolutie aangenomen waarin de Nanjo'het belangrijkste onderdeel' genoemd werd 'van de Japanse levenslijn uit een oogpunt van nationale zelfverdediging, terwijl deze expansie als een missie voor de vrijmaking van de Aziatische volkeren moet worden beschouwd.'

XCZoals de Nederlandse regering en zoals ook het gouvernement in Indië het zag, waren er kennelijk sterke krachten in Japan die een uii:breiding van Japans macht naar het zuiden begeerden - geenszins duidelijk was of het land, dat reeds de last torste van de zich voortslepende oorlog in

I Verslag in ARA, MK, Londens archief, M 26. 2 Bose had in de Eerste Wereld oorlog vergeefs getracht, het tot rebellie te bewegen. Hij was toen naar Japan gevlucht, had in '21, naar Brits-Indië teruggekeerd, een mislukte aanslag ge pleegd op de en had nadien opnieuw in Japan geleefd.

526 [PDF]
INDIË 'HET CENTRUM VAN EEN TYPHOON'

China, óók de gewapende strijd met de Verenigde Staten en het Britse Rijk zou aandurven.

XCSinds de Eerste Wereldoorlog vormden japan enerzijds en de Verenigde Staten en het Britse Rijk anderzijds sterke krachten in de wereldpolitiek die elkaar in het gebied van de Stille en de Indische Oceaan min of meer in balans hielden. Die balans werd in de jaren '30 steeds hachelijker - bovendien werd het, naarmate japan aggressiever optrad en de tegenstellingen verscherpt werden, duidelijker dat Nederlands-Indië de inzet van dat krachtenspel vormde. Zo onaanvaardbaar het voor japan was, zijn toegang tot de Indische hulpbronnen te missen, zo onaanvaardbaar was het voor de Verenigde Staten en het Britse Rijk dat die hulpbronnen exclusief voor japan zouden vloeien. De Duitse Staatssekretär van het Auswärtige Amt, Ernst von Weizsäcker, had gelijk toen hij op 15 mei '40 in een gesprek met de japanse ambassadeur in Berlijn Indië's positie vergeleek 'mit dem Zentrum eines Taifuns .. 'J wo bekanntlich Windstille herrsche, da die miteinander konkurrierenden Luftströmungen sich aujhöben.' 1 Een moeilijke positie! En van de rode mei '40 af extra moeilijk doordat Nederlands-Indië, niet zeker van bijstand van de zijde van het Britse. Rijk en de Verenigde Staten, als bondgenoot van dat Britse Rijk in oorlog was met japans mede-ondertekenaar van het Anti-Komintern-verdrag, Duitsland.

I E. von Weizsäcker: 17 mei 1940. 1918-1945, D, dl. 9 (1962), p. 294·

527 [PDF]

Hoofdstuk '9: In oorlog met Duitsland

XC

XCIn de toespraak die gouverneur-generaal van Starkenborgh in de ochtend van de rode mei 1940 had gehouden, had hij aan het overvallen moederland 'in een hartstochtelijk medeleven' alle mogelijke steun toegezegd. Inderdaad, van de zijde der Europese bevolkingsgroep (over de reacties in de inheemse wereld zullen wij in het 'volgend hoofdstuk schrijven) was dat medeleven intens: geen nieuwsuitzending van de Nirom of van de World Service van de BBC werd gemist, de bulletins en de bladen van de Europese pers werden in grote spanning gelezen. Zou Nederland kunnen standhouden? Enkele dagen lang was er hoop, maar toen op 14 mei bericht werd dat koningin Wilhelmina en het kabinet-de Geer in Londen waren aangekomen, ontstond twijfel en alle hoop werd de bodem ingeslagen toen men daags daarna vernam dat generaal Winkelman had gecapituleerd en dat in heel Nederland, behalve in Zeeland, de strijd was gestaakt. Op die I yde mei, des ochtends om half zeven (men placht in Indië vroeg op te staan), sprak van Starkenborgh opnieuw voor . de radio.' 'Nederland', zei hij o.m., 'zal herrijzen uit de poel van ellende waarin West-Europa gedompeld is. Rekent hierop, medeburgers! Onze koningin' (haar was daags tevoren door enkelingen in Indië verweten dat zij Nederland in de steek zou hebben gelaten)

XC'is niet in handen van de vijand. Zij is in staat ons te blijven leiden met de wijsheid, moed en plichtsbetrachting die haar kenmerk zijn. Machtige bondgenoten staan aan haar zijde. Hebt vertrouwen op God die in dagen van beproeving ook onze vaderen voerde, en in de rechtvaardigheid van onze zaak. Geen ontmoediging, maar vastberaden waakzaamheid!'

XCInderdaad, van ontmoediging was geen sprake en het normale werk werd, zij het in radicaal gewijzigde omstandigheden, voortgezet, door velen met verdubbelde energie. Uit de op 10 mei afgekondigde staat van beleg vloeide voorlopig slechts voort dat alle openbare vergaderingen

XC1 Tekst van zijn toespraak in de Nederlands-Indische dagbladen van 15 mei 1940

528 [PDF]
REACTIES IN DE MEIDAGEN VAN 1940 IN OORLOG MET DUITSLAND

van staatkundige aard werden verboden (dit verbod trof het politiekbewuste inheemse deel van de samenleving sterker dan het Europese) en dat een censuur op partièuliere berichten werd ingesteld; deze, die niet alleen betrekking had op het buitenlandse maar ook op het binnenlandse post-, telegraaf- en telefoonverkeer, ging functioneren conform het model van de in september '39 ingestelde Britse censuur in Singapore. Uit de berichtgeving uit Nederland tijdens de invasiedagen had men een goeddeels onjuist beeld gekregen van de daar gevoerde strijd en dat beeld werd verder scheef getrokken door wat Londense correspondenten van de in Indië verschijnende Europese dagbladen nadien berichtten op grond van de mededelingen" van Nederlandse ministers en van Nederlandse en andere vluchtelingen: de Nederlandse weermacht zou met heldenmoed van zich af hebben gebeten maar zij zou in de rug zijn aangevallen door een uit in Nederland wonende Duitsers en uit NSB'ers bestaande Vijfde Colonne'; men kreeg de indruk dat tienduizenden Nederlandse militairen waren gesneuveld en wat de slachtoffers onder de burgerij betreft, zou alleen al het Duitse bombardement van Rotterdam honderdtwintigduizend doden hebben gevergd. Er ontstond een felle haat tegen alles wat Duits was (bij het voortgezet onderwijs werd het lesvak Duits prompt geschrapt, in Bandoeng werd de Deutsche Klub in brand gestoken) - omgekeerd groeide bij het Europese deel van de bevolking een gevoel van grote bewondering voor Engeland, vooral toen dat land eind juni, door Frankrijk in de steek gelaten, de oorlog met Duitsland (en met Italië dat zich aan Duitslands zijde had geschaàtd) bleek voort te zetten. Natuurlijk was Nederland het eerste land geweest waaraan men hulp had willen verlenen: op II mei '40 had de vice-president van de Raad van Nederlands-Indië, mr. H. J. Spit (vice-president sinds november '38), in een radiotoespraak de oprichting bekendgemaakt van een Steunfonds N ederland. Enkele dagen later was daarnaast met hulp van enkele grote Nederlandse handelshuizen door in Indië werkzame Engelsen een Spit fire-Fund opgericht, bedoeld om gelden bijeen te brengen waarmee de Engelse regering Spiifzre-jagers kon aanschaffen. Eind mei (het gehele moederland was bezet) werd het Steunfonds Nederland, dat toen al ca.5 2

1 Zo stond in de Indische dagbladen van 17 mei te lezen dat de Duitse parachutisten in Nederland 'gesteund (waren) door leden van de NSB. De te Den Haag wonende Duitsers wisten precies wat er gebeurde en kenden allen hun speciale taak. Er bestaat weinig twijfel aan dat in deze activiteit der Vijfde Colonne ook vrouwen een grote rol speelden.'

529 [PDF]

f 5 mln had ingezameld, herdoopt tot 'Wilhelmina-Fonds'. Naast dat fonds en het Spitfire-fonds kwamen er nog andere fondsen, bij elkaar meer dan een dozijn. Het Wilhelmina-Fonds geraakte in opspraak toen voorzitter Spit eind juli in een radiotoespraak betoogde dat de ingezamelde gelden niet alleen voor militaire doeleinden moesten worden gebruikt maar ook voor de versterking van de wil tot samenwerking in Indië, m.a.w. dat men ook iets voor de inheemsen moest doen, bijvoorbeeld hun visserij bevorderen. Dat voorstel leidde tot een storm van kritiek: er werd Spit ('Fire Spit' werd gezegd) van tal van kanten verontwaardigd toegevoegd dat hij geen enkel begrip had voor wat een oorlog eiste - hij gold prompt als defaitist; toen begin '4I besloten werd, alle fondsen die in Indië waren ontstaan (daarbij had zich nu ook een Indische afdeling van het Londense Prins Bernhard-Fonds gevoegd), te combineren in de 'Verenigde Prins Bernhard- en Spitfire-Fondsen', werd dan ook niet Spit, maar de voorzitter van de Volksraad, mr. Jonkman, daar de voorzitter van.

XCDoor de Indische Fondsen werd in totaal vermoedelijk een bedrag van ca. f 20 mln ingezameld. Ten aanzien van de besteding weten wij slechts met zekerheid dat in '40 f 5 mln aan Engeland ter beschikking is gesteld voor de aanschaf, door de Royal Air Force, van 18 bommenwerpers en 40 Spitfires, dat de Koninklijke Marine ca.f 4,5 mln kreeg voor de vervanging van de in de Meidagen van '40 verloren gegane torpedobootjager 'Van Galen' en dat f 300 000 naar Zwitserland is overgemaakt ten behoeve van gestrande Nederlanders. Over de bestedingen in '41 hebben wij geen gegevens, behoudens dan dat f 300 000 in Indië ter beschikking is gesteld aan de (in hoofdstuk I I te beschrijven) Stads- en Landwachten. Met die laatste gift (er kunnen er meer van die aard zijn geweest) kwam de leiding van de Verenigde Prins Bernhard- en Spitfire-Fonds en tegemoet aan de kritiek die in Indië door Europeanen was geuit: dezen hadden de vraag gesteld of het niet zinvoller was, de ingezamelde gelden te gebruiken voor de versterking van de Indische in plaats van de Britse defensie.' Wij hebben niet de indruk dat veel Europeanen zo dachten: enerzijds nam53

1 Er werd op de bedrijvigheid van de Indische Fondsen soms ook kritiek geuit van inheemse zijde, vooral doordat het wel voorkwam dat door Europese ondernemingen op het loon van hun arbeidskrachten, ook de inheemse, ten behoeve van de Fondsen automatisch een zeker bedrag werd ingehouden. Eén inheems dagblad betreurde in de zomer van '40 de gift van f 5 mln aan de het ging de schrijver 'aan het hart alles maar weg te geven, terwijl hier voor het welzijn van Indonesië zelf nog zoveel te doen is.' 24 aug. 1940, in: 1940, p. 782)

530 [PDF]
DE INDISCHE FONDSEN

men aan dat het gouvernement geen grote moeilijkheden had op het gebied van de financiering van de defensie, anderzijds was er de behoefte om jegens Engeland dat als enige grote mogendheid oorlog voerde voor het behoud van de Westerse beschaving, van medeleven en bewondering te getuigen - er is in de periode '40-'41 misschien geen enkele nietEngelse bevolkingsgroep in de wereld geweest die met zoveel hartstocht aan Engelands zijde stond als de Europese bevolkingsgroep in Indië.

XCMet eenzelfde hartstocht werden de Duitsers en de 'verraders in het eigen kamp' gehaat.

'Duitsers' en 'NSB'ers'

XC

XCAan het slot van hoofdstuk 7 vermeldden wij dat gouverneur-generaal van Starkenborgh in de ochtend van 10 mei opdracht had gegeven, de Duitse schepen die na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een Indische haven waren binnengevlucht, in beslag te nemen en alle Duitse mannelijke personen van zeventien jaar en ouder (dat sloot de scheepsbemanningen in) te interneren. Die laatste opdracht werd aan de desbetreffende autoriteiten doorgegeven in een bericht dat slechts één afgesproken woord bevatte: 'Berlijn'.

XCHet in beslag nemen van de schepen was door de Koninklijke Marine, voorzover nodig in samenwerking met het Knil, met zorg voorbereid: er moest bliksemsnel worden ingegrepen teneinde te voorkomen dat de schepen door hun bemanningen tot zinken zouden worden gebracht. Van die schepen, negentien in getal, kreeg de marine er dank zij haar doortastend optreden achttien in handen - één schip dat vanwege het gevaar dat zijn lading bood (voor China bestemde explosieven) in een baai op enige afstand van de Noordsumatraanse haven Sabang voor anker lag, werd door zijn bemanning tot zinken gebracht. De Nederlandse koopvaardij in Indische wateren kreeg er op slag achttien Duitse schepen bij met een totaal-tonnage van ruim I ro 000 ton - er werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook twee Deense schepen van tezamen 12 000 ton in beslag te nemen.' Als gevolg van het ingrijpen tegen de Duitse53

1 De twintig nieuwe schepen werden door het gouvernement ondergebracht bij zes nieuwe gouvernementsrederijen en het beheer daarover werd toevertrouwd aan de KPM, de Stoomvaart Maatschappij Nederland, de Rotterdamse Lloyd en de Neder lands-Indische Tankstoomboot Maatschappij. Van die twintig schepen waren aan het einde van de oorlog nog maar drie over.

531 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

schepen werden ca. negenhonderd bemanningsleden ter internering afgevoerd - daarbij deden zich gevallen voor waarbij aan zeelieden die alleen maar een zwembroek aan hadden, niet de gelegenheid werd gegeven, hun kleding uit hun hut te halen.

XCOvereenkomstige verschijnselen van nerveuze haast deden zich bij het oppakken van de overige 'Duitsers' voor - wij plaatsen dat begrip tussen aanhalingstekens want er werden niet alleen Duitse staatsburgers gearresteerd maar ook Joegoslavische, Poolse, Deense, Belgische en Franse die van sympathie met het nationaal-socialisme verdacht werden, alsmede tot Nederlanders genaturaliseerde ex-Duitsers jegens wie dezelfde verdenking bestond, voorts een aantal Joodse en andere emigranten uit Duitsland en tenslotte ca. honderdvijftig jeugdigen van gemengde afkomst met een Duitse vader: 'Indische jongens', die evenwel geen enkele band met Duitsland hadden en van wie velen geen woord Duits en enkelen zelfs geen woord Nederlands spraken. In totaal werden bijna acht-en-twintighonderd 'Duitsers' opgepakt, onder hen dus ca. negenhonderd zeelieden en voorts o.m. ca. tweehonderd gepensioneerden die in gouvernementsdienst waren geweest (de oudste hunner was acht-enzeventig), talrijke gouvernementsartsen, zestig zendelingen 1 en alleen al van het eiland Flores ca. veertig missionarissen - 'waarom men deze mensen', zo citeert C. van Heekeren in zijn Batavia seint: 'Berlijn J een der Nederlandse geïnterneerden, 'eigenlijk uit hun verre arbeidsveld, waar ze al tientallen jaren belangeloos voor de bevolking werkten, als 'staatsgevaarlijke elementen' had weggehaald, was onbegrijpelijk.l"

XCAlle geïnterneerden (dat sloot de 'NSB'ers' in, op wie wij straks terugkomen) werden in eerste instantie naar primitieve verzamelplaatsen gevoerd (in Padang, aldus één van de bijna tweehonderd daar opgepakte Duitsers, naar 'een oude, smerige kolenloods waar we de nacht in het gezelschap van ontelbare ratten doorbrachten") en vandaar getransporteerd naar meer permanente detentie-oorden: vier op Sumatra, op Borneo en op Celebes, drie op Java. De geïnterneerden van Oost-Java werden opgesloten in het oude, door gouverneur-generaal van den Bosch geJ. c.

I Onder dezen acht-en-twintig uit de Bataklanden. Hun verdwijnen leidde er toe dat Bataks de leiding kregen van de Groot-Batakse kerk die onmiddellijk aansluiting ging zoeken bij de inheemse cultuur. 'Bij Ide Batakse volksfeesten', aldus een rapport van een Nederlandse zendeling, 'geeft men zich hartstochtelijk over aan dans en muziek: de zendelingen die dit verboden hebben, zijn nu weg. We zullen tonen dat we zelfstandig zijn!' (Aangehaald in Hoekendijk: De (I946), p. 38) 2 C. van Heekeren: (I967), P.43. 3 Av., p. 21.

532 [PDF]
INTERNERINGEN

bouwde, naar hem genoemde fort te Ngawi (zie kaart V op pag. 47), die van Midden-Java in een kamp te Ambarawa, ca. 40 km bezuiden Semarang, die uit West-Java op het in de Baai van Batavia gelegen eilandje Onrust. Vooral in het fort te Ngawi' en op Onrust waren de omstandigheden primitief: de geïnterneerden kregen er weinig te eten, hadden geen tafels, stoelen of eetgerei, moesten er op de grond slapen en werden er onderworpen aan een hard regime. Artsen onder hen mochten zich niet met zieken bezig houden. Op Onrust, waar de geïnterneerden ondergebracht waren in uitgewoonde, van ongedierte wemelende, snikhete quarantaine-barakken van har{j-gangers, werd één geïnterneerde, een Duits-Joodse jongeman, die zich te dicht bij het prikkeldraad gewaagd zou hebben, door een bewaker doodgeschoten; hier werden voorts de meeste koffers welke geïnterneerden hadden kunnen meenemen, leeggeroofd.

XCVan Starkenborgh, verontrust door geruchten die hem omtrent de wantoestanden op Onrust bereikt hadden, besloot eind mei een onaangekondigd inspectiebezoek aan het eiland te brengen; hij werd door de legercommandant, generaal Berenschot, de directeur van zijn kabinet, dr. ldenburg, en de regeringsgemachtigde voor algemene zaken, dr. H. J. Levelt, vergezeld. De gouverneur-generaal was tijdens die inspectie, aldus een der geïnterneerden, 'ernstig en stil' en men hoorde hem zeggen: 'Maar zó gaat dat niet!'2 Jegens minister Welter in Londen uitte hij zich anders: aan deze seinde hij dat zijn inspectie hem had aangetoond: 'lichamelijke verzorging en behuizing voldoende als eerste fase in afwachting groot kampement') - in werkelijkheid was hij tot het besluit gekomen dat Onrust moest worden ontruimd en dat ten spoedigste in een hooggelegen en dus vrij koel gebied een geheel nieuw, behoorlijk geoutilleerd interneringskamp in gebruik moest worden genomen. De keuze viel op het terrein van een verlaten onderneming in het bovendal van de rivier de Alas op Noord-Sumatra. Daar werden met grote snelheid slaap- en eetbarakken opgetrokken alsmede een barak met badgelegenheid, een keukenbarak en een hospitaal. Het terrein dat een oppervlakte had van bijna 10 ha, werd met prikkeldraad en wachttorens omgeven (de

XCI De eerste groep die hier uit Soerabaja aankwam, was in de tropische hitte vervoerd in een geblindeerde trein en had niets te eten of te drinken gekregen. Er bevond zich onder de in Soerabaja opgepakten een Duits-Joodse arts, zeventig jaar oud, die in een badjas uit zijn woning was gehaald en wie men zelfs niet de gelegenheid had gegeven, zijn bril mee te nemen. 2 Aangehaald in C. van Heekeren: Batavia seint: 'Berlijn', p. 41. 3 Telegram, I juni I940, van van Starkenborgh aan Welter, ARA, MK (Londen), M 53, VII 1.

533 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

drie hospitaalbarakken kwamen buiten die omheining te liggen) en vervolgens werden de 'Duitsers' uit de detentie-oorden op Java en in de Buitengewesten naar het nieuwe kamp overgebracht. Zij werden er bewaakt door een versterkte compagnie van het Knil.

XCIets 'op ons relaas vooruitlopend, vermelden wij hier dat de behandeling van de in het Alasdal geïnterneerde, bijna acht-en-twintighonderd 'Duitsers' (van wiespoedig ruim driehonderd vrijgelaten werden") redelijk was en bleef. De behuizing was voldoende, over het voedsel waren er geen klachten, de medische zorg, nu goeddeels aan Duitse artsen en specialisten toevertrouwd, was uitstekend, er waren in het kamp welvoorziene cantines (alle geïnterneerden kregen per dag een dubbeltje zakgeld en de vermogenden onder hen mochten ten laste van hun onder beheer gesteld vermogen per week een rijksdaalder opnemen), er werden toneelstukken opgevoerd en concerten gegeven. Felle Nazi's bleken er onder de geïnterneerden maar weinig te zijn: een man of dertig, die in een aparte, extra bewaakte barak werden ondergebracht. Had men de overigen dan niet kunnen vrijlaten? Van Starkenborgh meende gedecideerd dat zulks niet verantwoord zou zijn: de stemming onder de overige Europeanen was zo fel anti-Duits dat menigeen van de Duitsers, keerde hij in de samenleving terug, daar het mikpunt zou worden van tegen hem gerichte acties. Verscheidene geïnterneerden kregen trouwens ook in het kamp te merken hoe die stemming was. 'Ze waren', aldus C. van Heekeren in zijn studie over deze interneringen, 'met Hollandse vrouwen getrouwd en kregen plotseling bericht van hun echtscheiding' - die eis, door hun echtgenote gesteld, was toegewezen zonder dat zij, de 'vijand', daarin gekend waren.'

XCOmstreeks achthonderd van de geïnterneerde Duitsers waren met Duitse vrouwen gehuwd. Op Java werden ca. honderdvijftig van die vrouwen die als overtuigde nationaal-socialisten genoteerd stonden en van wie men niet anders verwachtte dan dat zij als spionnen zouden gaan optreden, na enige tijd met hun kinderen opgepakt en in een kazerne te

1 Te weten: enkele Duitsers, vele ex-Oostenrijkers onder de Duitse staatsburgers en voorts de Tsjechen en de al of niet statenloze Duitse Joden. 2 C. van Heekeren: P: 120.

534 [PDF]
DUITSE VROUWEN EN KINDEREN

Banjoebiroe (ruim 40 km bezuiden Semarang) opgesloten, waar vrouwelijke leden van het Leger des Heils als bewaaksters optraden.

XCDe vrouwen die op vrije voeten bleven, kregen het steeds moeilijker. Verscheidenen waren hun woning uitgezet door huiseigenaren die eenvoudig weigerden woonruimte aan Duitsers te verhuren - zij hadden bij andere Duitse vrouwen hun intrek genomen. Allen kwamen in financiële moeilijkheden te verkeren doordat de bezittingen van de mannen in beslag waren genomen; bovendien gingen zich gevallen voordoen waarbij vrouwen door andere Europeanen gemolesteerd werden. Het gouvernement besloot toen, een aantal hotels (verscheidene daarvan waren Duits bezit geweest) als z.g. beschermingskampen in te richten: er kwamen vier van die 'kampen' op Java en twee op Sumatra; zij waren, aldus van Heekeren, 'over het algemeen bepaald goed.' 1 In augustus '40 bevonden zich ongeveer honderd Duitse vrouwen en een gelijk aantal kinderen in die beschermingskampen, later werden er meer in opgenomen. De meesten van deze vrouwen hadden al hun eigendommen kunnen meenemen.

XCHet had van Starkenborgh moeite gekost om te bereiken dat de opgepakte Duitsers humaan werden behandeld. 'Ik was er', verklaarde hij in '48 aan de Enquêtecommissie,

XC'verontwaardigd over dat bepaalde orders, die ik in dit opzicht had gegeven, langzaam werden uitgevoerd ... Er was bij de gehele Indische gemeenschap, ook bij de ambtenaren, een sterke tegenzin om iets te doen voor de geïnterneerden en gebrek aan begrip ... , waarom het goed was hen redelijk te behandelen.P

XCDie redelijke behandeling was in overeenstemming met Nederlandse normen en bovendien volkenrechtelijk voorgeschreven - van Starkenborgh wenste Duitsland geen aanleiding te geven tot gegronde klachten. Die klachten bleven niet uit. De eerste berichten omtrent het interneren van de Duitsers kwamen eind mei '40 in Berlijn binnen; zij waren afkomstig van de Zwitserse consul te Batavia (Zwitserland trad na IQ mei '40 in Indië namens de Duitse regering op) en van een klein groepje

I A.v., p. 90. 2 Getuige van Starkenborgh, dl. II c, p. 613.

535 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

Duitse paleontologen die, door Australië als ongevaarlijke wetenschapsbeoefenaren uitgewezen, begin april' 40 in Indië waren aangekomen, daar op I I mei op Onrust opgesloten waren maar na tien dagen al gelegenheid hadden gekregen, naar Japan te vertrekken. Wat over de toestanden op Onrust in Berlijn bekend werd, wekte daar grote verontwaardiging. Besloten werd, het Indische gouvernement onder druk te zetten: op 19 en 20 juli werd in bezet Nederland de eerste groep z.g. Indische gijzelaars opgepakt: tweehonderdeen-en-dertig personen, bijna allen Indische verlofgangers, die in aparte barakken in concentratiekampen in Duitsland werden opgesloten, de mannen in Buchenwald, de vrouwen in Ravensbrück. Het gevolg hiervan was dat het college van secretarissen-generaal, de hoogste Nederlandse bestuursinstantie in bezet gebied, begin september van Starkenborgh telegrafisch een lange lijst Duitse eisen voorlegde: alle geïnterneerde Duitsers moesten Of op vrije voeten worden gesteld Of de gelegenheid krijgen naar Duitsland terug te keren dan wel hun intrek te nemen in een gezond bergoord, de Duitse consuls moesten weer bewegingsvrijheid krijgen en het beheer over Duitse vermogens moest worden opgeheven.

XCHandelde het college van secretarissen-generaal louter onder Duitse druk?

XCBepaald niet. Bij het doorgeven van de Duitse eisen werd het o.m. geleid door de overtuiging dat Duitsland de oorlog praktisch al had gewonnen, dat Nederland zich bij de komende vredesonderhandelingen zo onafhankelijk mogelijk moest opstellen en dat het wenselijk was dat Indië niet in het kielzog van Engeland zou varen - dat de gouverneurgeneraal dat laatste naliet, kon hij het duidelijkst aantonen door de Duitse eisen in te willigen.

XCVan Starkenborgh dacht daar niet aan. Van minister Welter, die even defaitistisch dacht als de meeste secretarissen-generaal, had hij in augustus al twee verzoeken ontvangen om de Duitse geïnterneerden verlof te geven, Indië te verlaten - hij had toen geantwoord dat hij weigerde, met Duitsland onder druk te onderhandelen en dat hij een nadere regeling pas in overweging zou nemen nadat eerst de groep der Indische gijzelaars was vrijgelaten. Nu, in september, deed hij in antwoord op het uit bezet N ederland ontvangen telegram aan Welter weten dat hij alle Duitse eisen afwees maar wèl bereid was, de Duitse vrouwen, voorzover niet gevaarlijk geacht, mèt hun kinderen verlof te geven, Indië te verlaten. Die concessie werd door de Zwitserse autoriteiten aan Berlijn doorgegeven.

XCInmiddels hadden de secretarissen-generaal het voornemen opgevat om van Starkenborgh voor hun visie te winnen door, met medewerking

536 [PDF]
DE MISSIE JONGEJAN BOERSTRA

van Duitsland, twee in Indië goed bekende Nederlanders uit bezet gebied naar Indië te laten gaan: mr. W. G. F. Jongejan, die in Indië voorzitter van het Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten was geweest voordat hij in Den Haag voorzitter van de Ondernemersraad voor NederlandsIndië was geworden, en luitenant-generaal b.d. M. Boerstra, oud-commandant van het Knil. Die twee die via Berlijn naar Tokio zouden reizen en vandaar Indië hoopten te bereiken, verlieten Den Haag op 7 oktober - toen zij er in de trein stapten, hadden zij al het bericht vernomen dat in de vroege ochtend van die dag de tweede groep Indische gijzelaars was opgepakt: honderdzestien mannen, onder hen vele vooraanstaanden uit de Nederlandse samenleving.

XCJongejan en Boerstra (wij beschreven hun missie uitvoerig in deel 4 van ons werk') kwamen op 14 november in Tokio aan en spraken er met de Nederlandse gezant, generaal Pabst. Zij schreven er een lang memorandurn- dat begin december door een koerier meegenomen werd naar Batavia. In het stuk werd bepleit dat van Starkenborgh vóoral rekening zou houden met een compromisvrede in Europa. 'Het is onze taak', aldus de twee afgezanten van de secretarissen-generaal (die in feite tevens afgezanten van de Duitsers waren),

XC'er voor te zorgen, dat ook in het geval dat Duitsland op het continent het overwicht behoudt, voor een onafhankelijk Nederland, in dat raam van Duitse zeggenschap in bepaalde aangelegenheden", de sfeer zo gunstig mogelijk, althans niet nodeloos ongunstig is.

XCTot het scheppen van deze sfeer kan in belangrijke mate medewerken het ... belang van Nederlands-Indië voor het 'nieuwe Europa' (economisch, historisch, cultureel, strategisch, ras) tezamen met de ook aan Duitse zijde heersende overtuiging dat men Nederland nodig heeft om Indië te behouden'

XCte behouden voor het 'nieuwe Europa' (hetgeen een voor Japan onaanvaardbare doelstelling was).

XCJongejan en Boerstra konden Indië niet bereiken. Van Starkenborgh meende wèl dat met hen overleg diende te worden gepleegd, maar niet in Indië. Hij wilde de directeur van zijn kabinet, dr. Idenburg, naar Manila zenden en tegen een bespreking aldaar had, mits het louter een informatief karakter zou dragen, het kabinet te Londen geen bezwaar - wie er wèl bezwaar tegen hadden, waren de ambassadeurs van Engeland en van

1 N.l. in de gelijknamige paragraaf van hoofdstuk 8. 2 Tekst: dl. II b, p. 300-03. 3 Er zou dus van een 'onafhankelijk Nederland' geen sprake zijn.

537 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

de Verenigde Staten in Tokio; Jongejan en Boerstra, de twee pleitbezorgers van het 'nieuwe Europa', kregen geen visum voor de Philippijnen. Zij ontmoetten vervolgens Idenburg en een lid van de Algemene Rekenkamer, J. Ramaer, begin januari '41 in het door de Japanners bezette Sjanghai, waar Idenburg hun meedeelde dat de gouverneur-generaal niet verder wilde gaan dan hij al had aangeboden: hij was bereid, de ongevaarlijk geachte Duitse vrouwen verlof te geven met hun kinderen Indië te verlaten. In maart en april kwam er wijziging in van Starkenborghs opvattingen. Zijn denkbeeld werd nu dat de geïnterneerde mannen Indië zouden . mogen verlaten, maar Duitsland zou dan een tegenprestatie moeten leveren die voor Indië van groot belang was en, naar van Starkenborgh meende, daar de weerstanden tegen zijn concessie zouden doen verdwijnen: Duitsland zou aan een aantal Nederlanders (officieren van het Knil en BB-ambtenaren die zich op 10 mei '40 in Nederland hadden bevonden, en allerlei wetenschapsbeoefenaren) verlof moeten geven naar Indië te gaan. Dit denkbeeld werd eind april door de ministers Welter en van Kleffens, die toen in Indië op bezoek waren (daar komen wij nog op terug), aan de overige ministers in Londen voorgelegd en door dezen unaniem verworpen. Er geschiedde derhalve niet méér dan dat van Starkenborghs eerste concessie geëffectueerd werd: nadat eerst ruim honderd vrouwen en ruim zeventig kinderen Indië in kleine transporten hadden kunnen verlaten", volgde een grote groep begin juli: driehonderdnegentig vrouwen en driehonderdzestig kinderen": dezen mochten de meest waardevolle delen van hun bagage niet meenemen. Trouwens, het Europese deel van de samenleving was, aldus later van Starkenborgh, 'erg boos dat die vrouwen weggingen ... Die wijfjesratten, zoals die vrouwen genoemd werden, zouden, eenmaal buiten Indië, ons een slechte reputatie geven.' 3 Enkele honderden Duitse vrouwen en kinderen bleven in Indië achter: 'vrouwen', schrijft van Heekeren,

XC'die met Duitse Joden waren getrouwd, Joodse vrouwen die met Duitsers waren getrouwd, vrouwen die anti-nationaal-socialistisch waren, Nederlandse vrouwen die met Duitsers waren getrouwd, vrouwen die bang waren voor de gecornpli

XC1 Het Duitse consulaatspersoneel, geïnterneerd in een hotel op Java, had in oktober '40 scheep kunnen gaan naar Bangkok. 2 Omdat de Wehrmacht op 22 juni '4I de Sowjet-Unie had aangevallen, konden deze vrouwen en kinderen Duitsland niet meer bereiken; zij bleven in China en Japan. 3 Getuige van Starkenborgh, Enq., dl. II c, P· 6I

538 [PDF]
EEN DEEL VAN DE DUITSE VROUWEN VRIJGELATEN

ceerde terugreis, vrouwen die er tegenop zagen om tijdens de oorlog in Duitsland te zitten, en er waren er ook ... die verwachtten dat hun mannen al gauw uit de kampen zouden terugkomen.' 1

XCEen deel van deze vrouwen kwam (naar wij aannemen: samen met de gevaarlijk geachten) in interneringskampen terecht of bleef daar: er was op Java een kamp in Ambarawa, niet ver van Banjoebiroe, op Sumatra een bij Fort de Koek (zie kaart VI op pag. 62). Daar werden die vrouwen (en hun kinderen) in '42 door de Japanners in vrijheid gesteld.

XCEerder vermeldden wij dat in mei '40 in Indië niet alleen 'Duitsers' maar ook 'NSB'ers' ter internering werden opgepakt, en dat begrip 'NSB'ers' hebben wij eveneens tussen aanhalingstekens geplaatst: niet allen die gearresteerd werden, waren lid van de NSB of zelfs maar sympathisant met deze beweging.

XCOp 10 mei '40 was van Starkenborghs besluit van de çde gepubliceerd waarbij de NSB tot een voor gouvernementsdienaren verboden vereniging was verklaard. Zodra bericht was dat Duitsland Nederland had aangevallen, ging dat velen niet ver genoeg. In Bandoeng werd nog op de rode het kringhuis van de NSB door jeugdige Europeanen bestormd en hier werden vijftien NSB'ers, onder wie de redacteuren van het NSB-weekblad Het Licht, gearresteerd. Ook in Semarang en Soerabaja vonden arrestaties plaats. In Batavia begonnen zij op de r rde: acht arrestaties, maar toen een spreker van de Nirom, reagerend op de berichten uit Nederland, alle luisteraars had aangeraden verdachte personen bij de autoriteiten van politie en leger aan te geven, was het hek van de dam. Ook in Indië leidde de Vijfde Colonne-paniek tot absurde geruchten (de waterleiding zou vergiftigd zijn en de Vijfde Colonnisten zouden talrijke geheime zenders hebben gebouwd) en niet minder absurde publicaties. Zo berichtte het Bataviaas Nieuwsblad op 18 mei (het bericht werd in andere dagbladen overgenomen) dat bij een gearresteerde instructeur van een politieschool op Java een lijst was gevonden met de namen van meer dan honderd andere Nederlanders, onder wie drie bestuursambtenaren, die 'dadelijk na de Duitse bezetting moesten worden gefusilleerd' - het

1 C. van Heekeren: p. 93.

539 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

bericht gaf de Indische Courant drie dagen later als commentaar in de pen, 'dat er sprake moet zijn geweest van een komplot om zich hier, tezamen met de Duitsers, meester te maken van dit land.' Bekend was toen al dat sommige NSB'ers haastig voor het lidmaatschap hadden bedankt, maar daarbij was, aldus een in Het Ochtendblad van Nederlands-Indië (19 mei) opgenomen ingezonden stuk,

XC'instructie nummer zoveel van het hoofdkwartier opgevolgd. Men lette op alle correspondentie, ook van kinderen. Men lette op onschuldige voorwerpen als speelgoed, op boeken, bedienden, bestellingen van en voor z.g. 'gewezen' NSB'ers en pro-Duitse elementen. Men geve die bestellingen niet door dan in gewijzigde vorm om eventueel in die bestellingen verwerkte codes in de vorm van samenhang tussen lettertekens teniet te doen.'

XCIn de sfeer van achterdocht, door deze en dergelijke publicaties aangewakkerd, breidde het aantal arrestaties zich uit. Sommige BB-ambtenaren hielden daarbij althans in zoverre maat dat zij slechts personen lieten oppakken die zich inderdaad als overtuigde NSB'ers hadden ontpopt', maar anderen gingen veel verder en, aldus later majoor J. van Baarsel, de laatste commandant van het fort-van den Bosch te Ngawi, dat als interneringsoord van 'NSB'ers' in gebruik bleef, 'in enkele gevallen had men van de gelegenheid gebruik gemaakt om zich te ontdoen van personen die, hoewel in het geheel geen NSB'er, als lastig en recalcitrant bekend stonden en nogal eens met het BB overhoop lagen.' 2

XCGearresteerd werden niet alleen mannen maar, van 19 mei af, ook vrouwen. Voorts werd op 18 mei de procureur-generaal mr. H. Marcella, die van sympathieën voor de NSB verdacht werd, uit zijn functie ontJ.

1 Een van de assistent-residenten van Oost-Java gaf aan de gouverneur van Oost-Java wel de namen op van de NSB'ers die voor internering in aanmerking kwamen, maar liet hen pas na twee-en-een halve week oppakken op instructie van hogerhand. Dit talmen werd enige tijd later gekritiseerd in de Wat volgde toonde aan hoe overgevoelig het gouvernement was voor alle kritiek. Van 'ondermijning van het gezag' beschuldigd, werd de hoofdredacteur van de algemeen bekend als een bezadigd journalist, in december '40 door de Raad van Justitie te Soerabaja tot twee maanden gevangenisstraf veroordeeld. Het vonnis werd in april '41 door het Hooggerechtshof bekrachtigd. Vervolgens zetten niet minder dan tien duizend Europeanen hun handtekening onder een gratieverzoek, voorgelegd aan van Starkenborgh - deze wijzigde de straf: twee maanden voorwaardelijk met een proef tijd van een jaar. ,2 van Baarse!: 'Het NSB-interneringskamp te Ngawi' (z.j.), p. 22 (IC, 81 357).

540 [PDF]
LOT DER OPGEPAKTE 'NSB'E~S'

heven (mr. A. S. Block volgde hem op).' Volgens een der gearresteerden (hij beweerde opgepakt te zijn omdat een buurman hem op 13 mei op het bericht van de aankomst van de koningin in Engeland had horen reageren met de woorden: 'Nu komen de Moffen en neemt de koningin de benen!') zou van alle gearresteerden 'ongeveer 60 % geen lid of donateur van de NSB zijn geweest" - buren konden buren, aan wie ze een hekel hadden, aanbrengen ... Er zijn trouwens ook NSB'ers toen 'vergeten'. Niet alle NSB'ers werden geïnterneerd.'3

XCEr werden in totaal twee-en-dertig 'NSB'sters' gearresteerd; zij werden met hun kinderen aanvankelijk gedetineerd in de kazerne van Banjoebiroe waar ook de als potentiële spionnen beschouwde Duitse vrouwen met hun kinderen ondergebracht waren, later in een groot huis te Salatiga, niet ver van Ban:joebiroe.

XCHoeveel mannelijke 'NSB'ers' in totaalopgepakt werden, is niet bekend - het zijn er vermoedelijk meer dan vijfhonderd geweest. Aangezien de Indische NSB eind '39, gelijk eerder weergegeven, ruim zeventienhonderd leden en ruim duizend sympathisanten had geteld, bleef dus een groot deel van die leden en syrnpathisanten op vrije voeten. Dezen kregen het veelal moeilijk. Van diegenen van wie bekend was dat zij volgeling van Mussert waren, werden velen ontslagen - het ontslag uit gouvernementsdienst vond oneervol plaats en met verlies van pensioenrechten.

XCMoeilijk kregen het ook de gezinnen van de opgepakte mannen. De vermogens dier mannen waren in beslag genomen; 'de vrouwen van de geïnterneerden', aldus een rapport dat eenjaar later de NSB in Nederland bereikte",

XC'moeten eenmaal per maand een lijst indienen van de uitgaven die zij denken de lopende maand te moeten doen. Indien de betreffende ambtenaar in een goed humeur is, krijgen de vrouwen over het algemeen wel de gevraagde strikt nodige

XC1 Marcella's echtgenote, lid van de NSB, werd geïnterneerd - hij zelf poogde vergeefs in Zuid-Afrika werk te vinden; naar Indië teruggekeerd, overleed hij daar eind '40. 2 Volgens majoor van Baarsel 'bestond zeker meer dan 80% uit oprechte Nederlanders.' (J. van Baarse!: 'Het NSB-interneringskamp te Ngawi', p. 30) 3 J. E. Stulemeyer in Kamptoestanden in Nederlands Oost-Indië ell Suriname 1940-1946 (1978), p.6. 4 Het was gebaseerd op de mededelingen van de echtgenote van een pro-Duitse Zwitser die in mei '40 gearresteerd was maar door bemiddeling van de Zwitserse autoriteiten in augustus Indië had kunnen verlaten; waarna hij met zijn vrouw via Japan en de Sowjet-Unie naar Zwitserland was gereisd. Dat de vrouwen der geïnterneerden met de genoemde bedragen 'naar de karnpong gejaagd' werden, was hogelijk overtrokken. 54

541 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

uitgaven, indien echter de ambtenaar in een boze bui is, dan mankeert daar nogal eens wat aan. Is het vermogen verteerd en successievelijk alles verkocht, dan krijgt de vrouw per maand van het gouvernement een uitkering van f 36, terwijl voor elk kind een bedrag van f ro uitgekeerd wordt ... Dit komt ongeveer overeen met de levensstandaard van de armste Indo ... Dit is het jagen van de mensen naar de kampong.' 1

XCDat bij het oppakken van de 'NSB'ers' in Indië in mei '40 angst een rol heeft gespeeld, is duidelijk; eveneens, dat er sprake is geweest van grove willekeur. Men nam maatregelen tegen een Vijfde Colonne die in werkelijkheid niet bestond. Dat laatste werd ook aan het gouvernement duidelijk. Van Starkenborgh liet de nieuwe procureur-generaal mr. Block een grondig onderzoek instellen in de archiefstukken van de Indische NSB die in Bandoeng en elders in beslag waren genomen - men trof er de bewijzen in aan dat van' 34 af grote bedragen aan de NSB in Nederland waren overgemaakt, maar van een samenzwering bleek niets. Het onderzoek nam veel tijd in beslag ('het heeft veel langer geduurd dan mijn wens was', zei van Starkenborgh later") - pas in april '4I legde dr. Levelt, de regeringsgemachtigde voor algemene zaken, in de Volksraad de verklaring af datvan de zijde der NSB'ers geen spoor van verraad was ontdekt.

XCDie verklaring werd, aldus een Nederlandse predikant die van nabij de nood had aanschouwd waarin veel gezinnen van NSB'ers waren komen te verkeren, in de Europese dagbladen 'weggemoffeld of zelfs verzwegen'? - ze paste namelijk niet in het beeld dat die dagbladen in mei '40 hadden geprojecteerd en sindsdien waren blijven projecteren. Bij dat laatste speelde de berichtgeving uit Londen een bepalende rol: berichtgeving eerst over de verraderlijke rol die NSB'ers als helpers van de Wehrmacht gespeeld zouden hebben, berichtgeving vervolgens over de reële diensten welke de NSB aan het Reichskommissariat bewees. Het hevigst tegen de NSB en de NSB'ers toornden die bladen die, zoals ZentgraaffsJava-Bode en het Algemeen Indisch Dagblad, in het midden van de jaren '30 een grote sympathie voor de NSB aan de dag hadden gelegd, maar andere bladen lieten zich evenmin onbetuigd. De Nieuwe Dag bepleitte in december '40 een Bijltjesdag waarna de lijken van de 'schoeljes' in het water geworpen zouden worden, 'het zaljammer zijn van onze54

1 'Rapport betreffende de behandeling van de geïnterneerden in Nederlands-Indië' (5 mei 1941) (NSB, 191). 2 Getuige van Starkenborgh, dl. II c, p. 612. 3 Brief, april 1941, van P. A Tichelaar aan A. S. Block in p. 48.

542 [PDF]
ANIMOSITEIT JEGENS DE 'NSB'ERS'

mooie grachten, maar deze kadavers te begraven in dezelfde aarde waarin onze soldaten rusten, dat gaat toch ook niet' I, en enkele weken later werd in Het Bataviaas Nieuwsblad in een ingezonden stuk voor 'de bloedhonden van het verderfelijke wezen Musser!' 'een kogel te goed' geacht, 'een strop aan de boom is beter.'? Toen de kapitein van de generale staf S. H. Spoor, die in maart '41 bij een bezoek aan Ngawi geconstateerd had met hoeveel willekeur de daar gedetineerden waren opgepakt, in april in het Algemeen Indisch Dagblad bepleitte dat men een geleidelijke terugkeer van de NSB'ers in de maatschappij mogelijk zou maken, kreeg hij van een groot deel van de andere bladen felle aanvallen te verduren en enkele maanden later, in september '41, ontstond grote verontwaardiging jegens dr. Idenburg, de directeur van van Starkenborghs kabinet, toen bekend werd dat hij een nacht huisvesting had verleend aan de echtgenote van een vooraanstaande NSB'er - de man, die op sterven lag en met wie Idenburg vroeger bevriend was geweest, was een uur voor zijn overlijden uit detentie ontslagen en zijn weduwe, een Belgische van geboorte, had verlof gekregen, uit het interneringsoord voor vrouwen naar Batavia te gaan teneinde zijn begrafenis bij te wonen. Het werd een groot schandaal: de pers wijdde er hoofdartikelen aan en de kringBandoeng van de Vaderlandse Club nam een motie aan waarin Idenburgs gedrag in felle bewoordingen werd gelaakt.

XCHet gevolg van al deze tegen NSB'ers gerichte animositeit was dat diegenen die uit hun detentie ontslagen werden, grote moeilijkheden bleven ondervinden. Er was in het najaar van '40 een commissie van drie juristen benoemd teneinde over eventuele vrijlatingen advies uit te brengen - het parket van de procureur-generaal trok zich van die adviezen zo weinig aan dat de drie juristen ontheffing uit hun functie vroegen. Pas in mei '41 konden enkele gedetineerden Ngawi verlaten en in september volgde een twintigtal anderen. Het gouvernement had inmiddels de pers een lijst laten publiceren met de namen van de vierhonderdtwee-enzeventig gedetineerden die zich toen in Ngawi bevonden - van elke vrijgelatene was dus in ruime kring bekend dat hij gedetineerd was geweest. Een van de twintig vrijgelatenen kwam bij de commandant van Ngawi, majoor van Baarsel, zijn beklag doen:

XC'De buren wilden niks meer met hem te maken hebben. Ook oude kennissen niet. Door kinderen op straat werd hij nageschreeuwd en uitgescholden ... Hij

I 23 dec. I940, aangehaald a.v., p. 45. 2 7 jan. I94I, a.v.

543 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

besloot zijn verhaal met de woorden: 'Als het niet was om mijn vrouw, zou ik zeggen: majoor, neemt u mij maar weer op in het interneringskamp, ... buiten het kamp is de toestand voor ons onhoudbaar." 1

XCDe geïnterneerden hadden in Ngawi een ongemakkelijk bestaan: het fort verkeerde in verwaarloosde toestand en aanvankelijk leden zij honger. Zij kregen na enige tijd de normale Knil-rantsoenen. Niet dat dat de algemene stemming verbeterde! Vele gedetineerden waren op losse gronden opgepakt - maand na maand verstreek en geen enkel justitieel verhoor vond plaats. Er groeide in het fort een sfeer van grote verbittering, waarop enkele overtuigde nationaal-socialisten inhaakten: zij maakten zich meester van de kampleiding en bevorderden dat de gehele groep zich steeds recalcitranter ging gedragen. Overal in het kamp zag men het teken van de wolfsangel (een van de symbolen van de NSB) of zelfs het hakenkruis. De ene commandant na de andere bleek niet in staat, gehoorzaamheid af te dwingen - van belang was daarbij ook dat het fort bewaakt werd door oudere Javaanse militairen: gepensioneerde leden van het Legioen van de Mangkoenegoro. Die bewaking door Javanen werd door de meeste gedetineerden -alsvernederend ervaren en de bewakers zelf brachten het niet op om, als dat nodig was, met kracht tegen hen op te treden: de gedetineerden waren immers Europeanen en onder dezen bevonden zich militairen-van-naam als oud-majoor Rhemrev, drager van de Militaire Willemsorde'', en kapitein Becking, die in '26 de PKI-opstand in Bantam had bedwongen.

XCVluchten uit het kamp was moeilijk, maar het lukte in februari '41 aan drie gedetineerden; zij werden spoedig in Batavia gearresteerd. Enige tijd later bleek, dat de fanatieke elementen onder de gedetineerden het voornemen koesterden om zich van het fort meester te maken en later in '41 stichtten dezen brand. Toen de brandweer het fort binnenkwam om de brand te blussen, werden enkele slangen doorgesneden en van de verwarring maakten twaalf gedetineerden gebruik om te vluchten (ook zij werden spoedig opgespoord en weer naar het fort teruggebracht). Over dit gebeuren, waarbij de bewakers niet op de ontsnappende EuropeanenJ.

1 van Baarse!: 'Het NSB-interneringskamp te Ngawi', p. 61. 2 De majoor, gear resteerd in de meidagen van' 40, was toen op last van de legerautoriteiten vrijgelaten maar nadien opnieuwopgepakt.

544 [PDF]
HET INTERNERINGSOORD NGAWI

hadden durven vuren, verschenen verontwaardigde hoofdartikelen in de Europese pers. De legerleiding nam toen twee maatregelen: aan de oudgedienden van het Legioen van de Mangkoenegoro werden Knilmilitairen toegevoegd en er werd een doortastende nieuwe commandant benoemd, majoor van Baarsel. Deze was de eerste commandant die bereikte dat de gedetineerden zich gedisciplineerd gingen gedragen. Daartoe droeg bij dat mr. Block veertien gedetineerden die voor de brandstichting verantwoordelijk geacht werden, naar de gevangenis in Cheribon liet overbrengen en dat majoor van Baarsel de fanatieksten onder de overigen, een honderdtal, onderbracht in enkele zwaarbewaakte barakken buiten het fort.

XCDe majoor was, gelijk al weergegeven, van mening dat de internering van de meesten op losse gronden berustte - het had dan ook zijn instemming dat in oktober '41 besloten werd, een aantal mannen in de gelegenheid te stellen, zich in Salatiga bij hun vrouwen kinderen te voegen.

XCWat met de gedetineerden in de maanden van de Japanse invasie is geschied, komt later aan de orde.

Oorlogseconomie

XC

XCUit het voorafgaande bleek reeds dat het gouvernement van mei '40 af de vc;rmogens van de geïnterneerde 'Duitsers' en 'NSB'ers' onder beheer stelde. Wat de totaalwaarde van die vermogens was, weten wij niet - in '40 was een Duitse schatting dat het Rijksduitse vermogen alléén een waarde vertegenwoordigde van ca. f 70 mln; behalve de achttien schepen behoorden daartoe o.m. enkele plantages, een brouwerij, een zeepfabriek en verschillende hotels. Van Mooks departement van economische zaken liet hierover alsmede over de zakelijke vermogens van 'NSB'ers' beheerders benoemen - de particuliere eigendommen van de leden van beide groepen werden in beheer gegeven bij de onder Justitie ressorterende Wees- en Boedelkamers.'

XCDe organisatie van de beheerstoewijzingen was slechts één van de vele

1 Dit waren oude, al in de Compagniestijd bestaande colleges welke o.m. de voogdij over wezen konden uitoefenen en het beheer voeren over de vermogens van wezen en over onbeheerde nalatenschappen; zij kregen tevens bij faillissementen de functie van curator.

545 [PDF]
·IN OORLOG MET DUITSLAND

nieuwe taken die het gouvernement ter hand moest nemen nadat de oorlogstoestand met Duitsland was ingetreden. Uit die oorlogstoestand en uit de evidente dreiging van een uitbreiding van de oorlog naar Zuidoost-Azië vloeide voort dat in de gehele economie de belangen van de defensie voorop kwamen te staan. Nog in mei '40 werd gelast dat alle ingezetenen, behalve de inheemsen, de gouden munten en het ongemunte goud dat zij in eigendom hadden (gouden sieraden dus niet) moesten inleveren '; voorts, dat allen, inheemsen inbegrepen, hun effecten moesten inleveren: die werden opgeborgen in een te Bandoeng gebouwde speciale kluis. Dit waren voorzorgsmaatregelen: het gouvernemont wilde, als het handelsverkeer niet voldoende buitenlandse betaalmiddelen (deviezen) opleverde, over dat goud en die effecten kunnen beschikken.

XCDe vrije beschikking over deviezen kwam te vervallen. Het gouvernement stelde een Nederlands-Indisch Deviezeninstituut en een, door de Javase Bank beheerd, Nederlands-Indisch Deviezenfonds in - wie voortaan betalingen in het buitenland te doen had, had verlof van het instituut nodig en ontvangen deviezen kwamen in het fonds terecht.

XCDan werd de aflevering van allerlei goederen die voor de wapenindustrie of voor het economisch leven in het algemeen van belang waren, door Economische Zaken onder controle gesteld en die controle werd gekoppeld aan prijsbeheersing en aan controle op de in- en uitvoer. In dat kader werd door een, ook alweer nieuw ingesteld, Voedingsmiddelenfonds een grote reservevoorraad rijst opgebouwd, zulks met medewerking van de eigenaren der rijstpellerijen - de meesten van hen waren Indische Chinezen.

XCHet gouvernement had voorts veel bemoeienissen met het aan mogelijke Duitse controle (controle via bezet Nederland) onttrekken van Nederlandse ondernemingen en met het tegengaan van economische relaties met Duitsland of met de door Duitsland bezette landen. Analoog aan een in Londen daartoe door de regering opgerichte commissie kwam in Indië een Commissie voor het rechtsverkeer in oorlogstijd tot stand - deze, de Corvo-Batavia, keurde nog in '40 de zetelverplaatsingen goed van bijna 500 oorspronkelijk in Nederland gevestigde ondernemingen, voorzag in bijna 300 vertegenwoordigingen en benoemde in bijna 600 gevallen beheerders over in beslag genomen eigendommen. Dit actieve optreden van het gouvernement, waaruit voor de betrokkenen belangrij

XC! Men kreeg de (lagere) nominale waarde uitbetaald: f Ia dus voor een gouden tientje,

546 [PDF]
HET HANDELSPATROON GEWIJZIGD

ke nieuwe verantwoordelijkheden en nieuwe taken voortvloeiden, was vooral van betekenis in zijn effect op de Amerikaanse autoriteiten: deze, die de neiging hadden om het begrip 'vijandelijk eigendom' ruim te interpreteren, lieten de Indische vermogens in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld de tegoeden van in Indië gevestigde ondernemingen, met rust omdat zij wisten dat Nederlands-Indië volledig en effectief deelnam aan de blokkade van Duitsland.

XCAan de nieuwe verhoudingen die waren ontstaan, moest het Indische economische leven voorzover op het buitenland gericht, zich aanpassen. Het deed dat met grote snelheid. Dat gold in het bijzonder voor de uitvoer. Toen Duitsland West-Europa had bezet, was Indië van bijna een' derde van zijn normale uitvoermogelijkheden beroofd - het vond compensatie door stijging van de uitvoer naar Engeland en de landen van het Empire, aanvankelijk ook naar Japan, maar vooral naar de Verenigde Staten. Zij hadden in '38 uit Indië goederen ingevoerd ter waarde van ca. $ 100 mln - door grote aankopen vooral van rubber en tin steeg dat bedrag in '40 tot $ 200 mln, in '41 zelfs tot $ 350 mln. Het Indische gouvernement beschikte dus via het Deviezenfonds over voldoende dollars om in de Verenigde Staten militaire orders te plaatsen - die orders hadden begin '42 een waarde van $ 262 mln en daarvan was toen al bijna 80 % ($ 202 mln) betaald. Door de stijging van de uitvoer naar Amerika had het Indische gouvernement geen beroep hoeven te doen op het ingeleverde goud en de ingeleverde effecten.

XCDat een groot deel van de export naar Amerika ging, betekende óók dat veel scheepvaartmaatschappijen'nieuwe routes moesten kiezen. Eenen-dertig vrachtschepen vonden emplooi in een lijn naar New York, veertien in een naar Amerikaanse havens aan de Stille Oceaan. Op die havens voer ook een deel van de vier-en-dertig Nederlands-Indische tankers. Daarnaast waren er de traditionele verbindingen met andere landen, waaronder Engeland, Afrika, Zuid-Amerika, Thailand, China en Japan en tenslotte die in de archipel-zelf, door de KPM onderhouden met honderdacht-en-twintig schepen.

XCAlle schepen, in totaal meer dan tweehonderdtwintig, volgden ten aanzien van hun routes de aanwijzingen van een nieuw bureau: het Bureau Handelsbescherming, dat tot het departement van marine behoorde'; als men vermoedde of wist dat zich ergens in de Indische wateren of op de oceanen Duitse oorlogsschepen bevonden (die waren

I Het bureau was aanvankelijk deel van de marinestaf en werd injuni '40 als Afdeling Handelsbescherming een afdeling van het departement van marine.

547 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

menigmaal als koopvaarder gecamoufleerd), dan moest natuurlijk voorkomen worden dat de vijand slachtoffers maakte onder de in, uit of naar Indië varende schepen.' Het Bureau Handelsbescherming, dat nauw samenwerkte met Britse en Australische marine-autoriteiten, had eigen vertegenwoordigers in negen belangrijke havens in de archipel, in Singapore en in dertien havens aan de Indische en Stille Oceaan.

XCVan de grote passagiersschepen van de Stoomvaart. Maatschappij Nederland en de Rotterdamse Lloyd werden er acht aan de Britten verhuurd om samen met de twee grootste schepen van de KPM als troepentransportschip te worden gebruikt. Het modernste passagiersschip van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, de ruim 20000 ton metende 'Oranje', werd tot hospitaalschip verbouwd en aan Australië aangeboden.'

XCAl deze nieuwe bemoeienissen van het gouvernement vergden geld - vooral was er ook geld nodig voor de versterking van de defensie. De gewone en buitengewone uitgaven van het gouvernement waren in 1939 op een totaal van f 542 mln begroot; dat totaal steeg in '40 tot f 616 mln; in '41 'tot f 941 mln" - voor '42 was f 658 mln begroot. Van die totalen beliepen de voor de defensie begrote bedragen in '39 f 142 mln, in '40 f 278 mln, in '41 f 537 mln, in '42 274 mln. Dit betekende dat het percentage van de defensie-uitgaven, ruim 26 in '39, in '41 was gestegen tot 57 die stijging was vooral gevolg geweest van de bestellingen in de Verenigde Staten. Die werden geboekt onder de buitengewone uitgaven: f 41 mln in '39, f 152 mln in '40, f 363 mln in '41, f II3 mln in '42. Daarbij maken wij twee opmerkingen: de eerste is dat de buitengewone uitgaven in '40 en '41 samen, f 5 15 mln, ongeveer gelijk waren aan het totaal van de in Amerika betaalde bestellingen, $ 202 mln, de tweedelengd werd en de tarieven van de inkomens-, vermogensen vennootschapsbelasting worden verhoogd, bleef het geraamde begrotingstekort

lOver de operaties die de Koninklijke Marine en de Marineluchtvaartdienst terzake ondernamen, zullen wij schrijven in hoofdstuk I I. 2 Een van de motieven daartoe was de hoop dat het kostbare schip dat als hospitaalschip onder de bescherming van het Internationale Rode Kruis zou varen, behouden zou blijven. Die hoop ging in vervulling. De 'Oranje' heeft met zijn medische staf van uit Indië afkomstige speci alisten en verpleegkundigen in totaal 41 reizen gemaakt en daarbij meer dan twee en-dertigduizend gewonden vervoerd. 3 Doordat het defensie-uitvoerrecht ver

548 [PDF]
GO UVER NEMENTS FIN AN C IËN

dat het gouvernement in '41 meende, het grootste deel van de bestellingen te hebben geplaatst waarvan de marine en het Knil een goed gebruik konden maken - vandaar dat voor de aankopen in '42 een bedrag werd geraamd dat nog niet een derde was van dat voor '41.

XCDoordat het gouvernement ook in Indië veel meer geld ging uitgeven en doordat de economische activiteit in het algemeen toenam, nam ook de geldcirculatie toe: van f 360 mln begin mei '40 (Nederlandse guldens) tot f 610 mln ten tijde van de capitulatie van Nederlands-Indië (Neder lands-Indische guldens, want het gouvernement had kort na de Meidagen de Indische gulden losgekoppeld van de Nederlandse). Die f 610 mln bestond voor ca. twee-derde uit door de Javase Bank uitgegeven bankbilj etten, voor ca. een-achtste uit muntbilj etten. Er was door de groeiende geldcirculatie een tekort aan zilveren munten ontstaan - nieuwe, sinds juni '40 besteld in de Verenigde Staten, waar zij aangemunt werden, bereikten Indië nog in '41 en waren vooral veel inheemsen welkom. Al in '40 tekende zich namelijk hier en daar op Java en in de Buitengewesten onder de inheemsen nog iets sterker dan 'gewoonlijk de neiging af, papiergeld, d.w.z. bank- en muntbiljetten, in te wisselen tegen zilveren munten - zij moesten nu bij particuliere wisselaars bij inlevering van bijvoorbeeld een bankbiljet van f 10 genoegen nemen met acht zilveren guldens. Het vertrouwen in het papiergeld, d.w.z. in de soliditeit van de Javase Bank en van het gouvernement, was bij die inheemsen dus ietwat aangetast - zilver bood meer zekerheid. Daarom was het duurder.

XCWij zijn in het voorafgaande kort geweest over de snelle wijze waarop Indië zich op economisch gebied na meiaan de gewijzigde omstandigheden heeft aangepast. Daarbij willen wij nu onderstrepen dat het feit dat de begrotingsuitgaven in twee jaar tijd (vanopmet bijna 74stegen, dat de begrote buitengewone defensie-uitgaven zelfs haast vernegenvoudigd werden en dat desondanks het begrotingstekort binnen aanvaardbare grenzen bleef, aantoonde dat het gouvernement niet alleen duidelijk wist wat het wilde bereiken maar ook met grote beslistheid de weg naar dat doel volgde en, dat doende, ontwrichting van de samenleving wist te voorkomen. Al in de Eerste Wereldoorlog had Indië op eigen benen moeten staan en in de jaren van de moeilijke aanpassing aan de diepe crisis hadden het gouvernement en de Europese bevolkingsgroep

'40 '39 '41) %

549 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

opnieuw het gevoel gekregen dat er geen bemoeienissen van Den Haag uit nodig waren om Indië effectief te besturen; Dat gevoel werd van mei '40 af belangrijk versterkt. Formeel kwam er geen wijziging in de verhouding tussen het gouvernement en de regering, materieel wèl: van de twee instanties die in Nederland het opperbestuur over Nederlands-Indië uitoefenden: de regering en de Staten-Generaal, was één, de StatenGeneraal komen te vervallen 1 en in de optiek van het gouvernement bezat de in Londen gevestigde regering niet het gezag dat de in Den Haag gevestigde had gehad. Vóór mei '40 was Indië deel geweest van een koninkrijk, bestaande uit Nederland, Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen. De betekenis van die laatste twee gebiedsdelen was beperkt en Nederland was in mei '40 weggevallen - N ederlandsIndië was in alle opzichten het veruit belangrijkste deel van het koninkrijk geworden.

XCDe Nederlandse en Indisch-Nederlandse bevolkingsgroepen waren zich daar terdege van bewust. Zij waren van mening dat in de eerste plaats het door hén geschapen, moderne Indië de oorlogsinspanning van het gehele koninkrijk droeg. Hun zelfbewustzijn werd versterkt - er groeide trots op wat, in de eerste plaats ter versterking van de defensie (meer hierover in hoofdstuk II), in korte tijd tot stand werd gebracht.55

1 De Wet op de Indische Staatsinrichting schreef voor, dat de Indische begroting door de Staten-Generaal bij"de wet werd goedgekeurd. In mei' 40 waren de Staten-Generaal aan de goedkeuring van de Indische begroting-rçao nog niet toegekomen - hoe nu te handelen? Dr. Levelt, regeringsgemachtigde voor algemene zaken, richtte hierover op 21 mei een brief aan de directeur van financiën; deze wees hij op het oude gezegde 'Nood breekt wet'. 'De Indische staatsregeling', schreef hij, 'is ingesteld op een normale functionering der wettelijke organen. Wanneer nu een orgaan ten gevolge van overmacht niet functieneren kan, dan is een handelen of (naast de wet of tegen de wet in) 'geoorloofd'. De directeur van justitie betuigde in een brief aan van Starkenborgh d.d. 27 mei zijn instemming met deze opvatting; Indië, schreef hij, moest er van uitgaan dat de Kroon (koningin en de ministers) in de plaats was getreden van Kroon plus Staten-Generaal, en het (nu uitgebreide) gezag van de Kroon moest normaal door het gouvernement erkend worden. 'Elke oplossing, welke er toe leidt dat de bestaande bemoeienis van het Opperbestuur met Indische zaken wordt vervangen door besluiten van Indische organen zelf, kan slechts kwaad stichten, naar buiten' (japan) 'en naar binnen'. Van Starkenborgh onderschreef die opinie en bracht haar in een telegram d.d. 8 juni aan Welter ter kennis; deze keurde de constructie goed in een telegram d.d. 25 juni. (Alle stukken in ARA, MK 1940-1945, M 3, 1.4). Er is hieruit voortgevloeid dat de Indische begrotingen voor de jaren '40, '41 en '42 bij koninklijk besluit (wetsbesluit) zijn goedgekeurd en dat op gelijke wijze besluiten zijn uitgevaardigd bijv. ten aanzien van het Indische muntwezen en de uit te geven land- en mijnbouwconcessies.

550 [PDF]
VERSTERKT ZELFBEWUSTZIJN

XCZou het voldoende zijn om Indië door de storm van de Tweede Wereldoorlog heen te loodsen?

XCDat was een vraag die niet alleen de bevelhebbers van de Koninklijke Marine en van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger maar ook de opperbevelhebber, d.w.z. de gouverneur-generaal, met bezorgdheid vervulde.

Van Starkenborghs bezorgdheid

XC

XCNogmaals willen wij de belangrijkste passage aanhalen uit de radiotoespraak die van Starkenborgh in de ochtend van 10 mei '40 had gehouden:

XC'De internationaal-politieke status van dit gebied (blijft) dezelfde als voorheen. Het hier gevestigd gezag is bereid en in staat, op de bestaande voet het bewind te blijven voeren en te blijven waken over dit rechtsgebied, zo te land als ter zee. Hulp daartoe van buiten zal, van welke zijde ook geboden, als onwelkom worden afgewezen.'

XC'Die laatste zin', schreven wij in hoofdstuk 7, 'was bedoeld als een geruststelling: een geruststelling voor het Britse Rijk, Frankrijk en de Verenigde Staten dat Nederlands-Indië met het met Duitsland verbonden Japan geen speciale bindingen zou aangaan, een geruststelling voor Japan dat Nederlands-Indië zodanige bindingen niet zou aangaan met Britten, Fransen of Amerikanen.' Die tweede geruststelling was belangrijker dan de eerste: het Britse Rijk, Frankrijk en de Verenigde Staten koesterden met betrekking tot Nederlands-Indië geen speciale ambities, maar Japan wèl. Dat daar in '36 binnenskamers al besloten was dat Indië vroeg of laat onder overheersende Japanse invloed moest komen staan, was aan van Starkenborgh niet bekend, maar dat Japan een begerig oog op Indië had geslagen, wist ieder die de internationale politiek met enige aandacht had gevolgd, en van dit volgen was bij uitstek sprake bij van Starkenborgh - een oud-diplomaat, die bovendien in '22, toen hij in Washington toegevoegd was geweest aan de Nederlandse delegatie bij de Negen-mogendheden-conferentie, van nabij te maken had gekregen met de problemen welke uit Japans dreigende expansie voortvloeiden.

XCWat Japan betrof, had de door hem uitgesproken geruststelling (zij werd aangevuld door een verklaring van de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Cordell Hull, dat de Verenigde Staten de integriteit van Nederlands-Indië zouden respecteren) het gewenste effect. Zij kwam

551 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

voor japan ook net op tijd - uit ons vorig hoofdstuk bleek immers dat de Japanse marine op Ia mei een deel van de vloot liet gereedmaken voor operaties in de Nanjo en in studie nam hoe japan het best kon reageren wanneer een·van de drie grote oorlogvoerende mogendheden: het Britse Rijk, Frankrijk of japans bondgenoot Duitsland, Indië's neutraliteit zouden schenden. Dat Britten en Fransen daar zouden ingrijpen, werd door japan vooralook mogelijk geacht toen, ondanks het feit dat de gouverneur van Curaçao op 10 mei woordelijk dezelfde geruststelling had gegeven als van ,Starkenborgh, op I I mei Britse troepen op Curaçao aan land werden gezet, vooral ter bescherming van de voor GrootBrittannië vitale raffinaderijen van Venezolaanse aardolie.'

XCDe bui dreef over, althans: blijkbaar er van uitgaand dat Curaçao een speciaal geval vormde, onthield Japan zich van militair ingrijpen, Met dat al bleef de positie van Indië even hachelijk als zij tevoren was - zelf was het te zwak om zich ooit met kans op succes tegen Japan te verdedigen; daarvoor was hulp nodig van bondgenoten, t.W. (Frankrijk viel spoedig uit) van Engeland, Australië en de Verenigde Staten. De Verenigde Staten waren evenwel neutraal, Engeland moest zich op zijn verdediging concentreren en wat de Australiërs aan troepen gemobiliseerd hadden, was, toen Mussolini het avontuur ondernomen had om aan Duitslands zijde aan de Tweede Wereldoorlog te gaan deelnemen' (10 juni '40), voor Noord-Afrika bestemd. Zeer zwak waren niet alleen de Engelse en de Amerikaanse landstrijdkrachten in de Nanjo maar ook de strijdkrachten ter zee: er was geen enkele zware kruiser, geen enkel slagschip, geen enkel vliegkampschip bij.

XCVan Starkenborgh verbond aan Indië's zwakke positie drie conclusies: dat Indië's defensie met spoed moest worden versterkt, dat het japan niet moest provoceren, en dat het wenselijk was dat de Tweede Wereldoorlog met een aanvaardbaar compromis zou worden beëindigd.

XCDie tweede conclusie nu kon in strijd raken met het feit dat het koninkrijk opmeibondgenoot van Engeland en Frankrijk was geworden, Dat bondgenootschap hield evidente risico's in voor de verhouding tussen Nederlands-Indië en japan - die risico's wilde van55

10 '40 1 Enkele dagen later kwamen er Britse troepen op Aruba en Franse op Sint Maarten.

552 [PDF]
VAN STARKENBORGHS DRIE CONCLUSIES

Starkenborgh naar vermogen beperken. In een telegram d.d. 15 juli '401, verzonden in verband met het feit dat de Koninklijke Marine samen met de Engelse Navy was gaan ageren tegen in de Indische Oceaan gesignaleerde Duitse oorlogsschepen, zulks in dagen waarin een Japanse aanval op de Britse kroonkolonie Hongkong mogelijk werd geacht, seinde hij aan Welter:

XC'Gezamenlijke actie tegen Duitse raiders door mij beschouwd als bondgenootschappelijk, maar wij ... niet automatisch bondgenoten in het geval van een Japanse aggressie op Engelse bezittingen. In het bijzonder kan neutraliteit aangewezen zijn indien strijd op grotere afstand van ons territoir [ontbrandt]. Indien daarentegen geconcentreerd op Singapore, is het denkbaar dat de omstandigheden een eerder deelnemen aan oorlog verkieslijk doen zijn'

XCSingapore in Japanse handen zou immers betekenen dat NederlandsIndië in een militair zwakke, ja onhoudbare positie zou komen te verkeren.

XCWelter (die in de zomer van '40 de oorlog verloren waande) antwoordde op 31 juli": 'Volledig instem met uw oordeel dat bij Engels-Japans conflict onze houding naar de omstandigheden moet worden geregeld'; hij machtigde van Starkenborgh, overleg te laten plegen met de in Singapore geplaatste opperbevelhebber van de Britse vloot in Oost-Azië, Vice Admiral Sir Geoffrey Layton, en berichtte tenslotte dat, naar het oordeel van van Kleffens (de enige minister aan wie hij van Starkenborghs telegram had voorgelegd), Nederland in een Engels-Japanse oorlog 'in verband met bondgenootschappelijke verhouding met Engeland tegen Duitsland' niet een positie van neutraliteit zou kunnen innemen. 'Volstaan zal moeten worden met aanvaarding van non-belligerente houding hetgeen meebrengt dat door Engeland noch Japan in ons rechtsgebied krijgsverrichtingen jegens elkaar mogen geschieden' - het zou óók meebrengen dat Nederland een zekere mate van steun aan Engeland zou kunnen bieden.

XCDeze beslissing werd begin augustus ter kennis gebracht van de Engelse minister van buitenlandse zaken, Lord Halifax, en deze had er, wetend hoe zwak Engeland in het Verre Oosten was, alle begrip voor.

XCEind september (Engeland verdedigde zich met groot succes tegen de Luftwaffe en de Verenigde Staten hadden aangekondigd dat zij aan Engeland vijftig oude Amerikaanse torpedobootjagers ter beschikking zou

I Tekst in C, dl. I, p. 180-81. 2 Tekst: a.v., p. 255.

553 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

den stellen) legde van Starkenborgh zijn denkbeelden over een compromisvrede aan Welter voor. In een telegram d.d. 30 september' noemde hij

XC'een spoedige vrede uitermate wenselijk zodra volledig herstel der Nederlandse souvereiniteit verkrijgbaar is, doch dit is dan ook een volstrekte eis. Alsdan is een vrede bij vergelijk verkiesbaar boven oorlogsvoortzetting tot de vernietiging van de Duitse macht, zelfs indien bereikbaar, aangezien:

XCBerstens. Zodanige vernietiging kwalijk denkbaar is zonder heilloze ontreddering van het vasteland van Europa waaraan Nederlands stabiliteit en economisch welzijn eng verbonden zijn.

XCTweedens. Werkelijke zelfstandigheid van Nederland bezegelt ons oorlogsdoel. Dit is niet gediend door het beheersen van West- en Centraal-Europa door één mogendheid, ook niet indien deze mogendheid Engeland is, ~f door deling van het leiderschap tussen Engeland en Rusland.

XCDerdens. Droevige vooruitzichten. van het moederland in de komende winter geven dringende reden tot spoed.

XCVierdens. Staatkundig en economisch is de wederinvoering van Nederland en Indië in een gemeenschappelijk verband een hoogst ernstig probleem, hetwelk steeds moeilijker oplosbaar wordt, naarmate scheiding van beide Rijksdelen en de onbevredigende positie van het Opperbestuur langer duren, en ook naarmate het moederland door een gerekte oorlog bij vredesherstel meer uitgeput en in verwarring zal zijn.

XCVijfdens. Positie van Indië tegenover Japan is na herstel van de betrekkingen met het moederland krachtiger, terwijl uiteraard de staking der vijandelijkheden in Europa de machtsverhoudingen in Azië fundamenteel zou wijzigen.

XCZesdens. Deze overwegingen zijn niet in strijd met afkeer van Duitse ideologie en ik vertrouw dat een vrede bij vergelijk, ook al brengt deze Duitsland enig voordeel, vooral in Oost-Europa, wegens het missen van het grootsprakig verkondigd oorlogsdoel het Nazi-regime geenszins zal sterken; integendeel zal het prestige daarvan bij geleden en nog te lijden ellende ernstig in eigen land verzwakken; besmettingsgevaar is in ons land na de ervaring met de bezetting niet aanwezig.'

XCUit dit telegram blijkt drieërlei: ten eerste, dat van Starkenborgh dacht volgens traditionele Nederlandse lijnen (Nederland moest 'werkelijk zelfstandig' zijn en het was wenselijk dat West- en Centraal-Europa niet door één of twee grote mogendheden werden beheerst), ten tweede, dat hij weinig oog had voor de demonie van het nationaal-socialisme, en ten derde, dat hij wel heel licht tilde aan het 'voordeel, vooral in

I Tekst: dl. II b, p. 230.

554 [PDF]
VAN STARKENBORGHS TELEGRAM VAN 30 SEPTEMBER 1940

Oost-Europa', dat Duitsland bij de door hem bepleite compromisvrede zou toevloeien.

XCUit van Starkenborghs wens dat Nederland 'werkelijk zelfstandig' zou zijn en dus zelfs de schijn, in Engelands kielzog te varen, zou vermijden, vloeide óók voort dat hij er voorstander van was dat koningin Wilhelmina en haar ministers zich in Indië zouden vestigen.

XCZoals wij in deel9 van ons werk uiteenzetten 1, besloot de meerderheid van het kabinet-de Geer eind juni '40 dat aan de koningin het voorstel zou worden gedaan, de regeringszetel naar Bandoeng te verplaatsen. De koningin weigerde daaraan medewerking te verlenen, bewerend dat zij, al had Bandoeng dan ook een gezondere ligging dan Batavia, niet tegen het tropische klimaat kon - dat was niet haar enige en evenmin haar belangrijkste beweegreden (die lag in het politieke en emotionele vlak: zij wilde zo nauw mogelijk met Engeland samenwerken en zo dicht mogelijk bij haar Nederlands volk blijven), maar het naar voren gebrachte argument had het voordeel dat het in het medische vlak lag en dus voor de ministers indiscutabel was. Vervolgens gaf de koningin, die de Geer en andere defaitisten onder de ministers graag uit Londen zag verdwijnen, het kabinet in overweging, een delegatie naar Indië te zenden die daar zou blijven. Zij wist te bereiken dat het kabinet zijn (aanvankelijk unaniem) verzet tegen dat denkbeeld opgaf - het werd op 2 augustus door Welter aan van Starkenborgh voorgelegd in een telegram dat deze persoonlijk diende te ontcijferen. De gouverneur-generaal seinde vijf dagen later terug" dat 'gehele bevolking' een komst van de. koningin (met haar kabinet) als 'grootste voorrecht' zou hebben beschouwd, maar:

XC'Ik acht overeenkomstig eenstemmig en stellig oordeel strikt vertrouwelijk geraadpleegde adviseurs overkomen enige ministers onraadzaamst. Ten eerste wijl Indische gemeenschap daarin niets zal zien ... Ten tweede. wijl tot verwarring en wellicht tot pogingen tot ongewenst politiek spel leidend misverstand hier te lande verwachtbaar omtrent staatsrechtelijke positie dezer ministers wier

I NI. in de paragraaf 'Verdeeldheid' van hoofdstuk 1. 2 Tekst: dl. II b, p.229·

555 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

bevoegdheden, ver van Kroon verwijderd, onduidelijkst evenals hun verhouding jegens wettelijke kroonvertegenwoordiger'

XCdat was hij, de gouverneur-generaal, en hij wilde voorkomen dat de leiders van de inheemse nationalistische beweging, aan wie hij geen enkele concessie van wezenlijk belang wilde doen, de kans zouden krijgen om in Indië aanwezige ministers, onder wie de minister van koloniën, tegen hem uit te spelen.

XCEen overkomst van de gehele regering bleef hij als wenselijk zien. Het al aangehaalde telegram van 30 september, waarin hij 'een spoedige vrede uitermate wenselijk' had genoemd, was begonnen met de opmerking dat hij 'van het uitnemend Rijksbelang der vestiging [alhier] van koningin en regering zo mogelijk nog meer overtuigd' was dan begin augustus, en 'argumenten voor deze vestiging' had hij 'meer klemmend' genoemd, 'naarmate de oorlog langer duurt.'

XCHij ontving op dit telegram geen reactie. Toen hij vervolgens in november bezoek kreeg van A. Pelt, het hoofd van de Regeringsvoorlichtingsdienst te Londen (met deze werd afgesproken dat regering en gouvernement samen in New York een Netherlands Information Bureau zouden oprichten), gaf hij Pelt een memorandum I mee waarin hij de argumentatie uit zijn telegram van 30 september herhaalde, maar het element: de regering moet zich niet met Engeland identificeren, nu duidelijk onderstreepte: 'zij zou' (bij verplaatsing)

XC'in binnen- en buitenland het geloof versterken dat zij (alleen van de algemene constellatie afhankelijk) naar zelfstandig inzicht koerst en naar dat inzicht met name ook mate en duur van haar samenwerking met de Britse bondgenoot bepaalt. Zij zou steviger staan ook tegenover die bondgenoot zowel in de oorlog als bij de vrede .... (Zij) zou een bedenkelijke tendens tot vereenzelviging met vreemde belangen tegengaan en voedsel toevoegen aan het nationaal gevoel dat het eigene boven alles stelt.'

XCEen 'bedenkelijke tendens tot vereenzelviging met vreemde belangen'? Dat kon slechts op de Engelse belangen doelen - kennelijk was van Starkenborgh in november '40 nog steeds de mening toegedaan dat er een tegenstelling was tussen de belangen van Engeland en die van Nederland. Dat was een visie die door de koningin, de minister-president en de meeste ministers werd afgewezen.

I Tekst: a.v., p. 23 I.

556 [PDF]
OVERKOMST DER REGERING?

XCVan Starkenborghs memorandum werd in Londen midden januari '41 door het kabinet besproken. Uit die bespreking vloeide voort dat begin februari, conform een denkbeeld waarvan van Starkenborgh aan Pelt mondeling mededeling had gedaan, door het kabinet besloten werd dat de ministers van Kletfens en Welter een kortstondig bezoek aan Indië zouden brengen. Meer hierover in het volgende hoofdstuk.

XCInmiddels waren, eigenlijk tegen de zin van van Starkenborgh, geheime militaire besprekingen met de Britten in Singapore gevoerd - zij vloeiden voort uit een in oktober '40 door de Engelse regering gedaan voorstel om in Londen en Singapore militaire gegevens uit te wisselen, waarbij het overigens, aldus het Engelse aide mémoire'; 'would be clearly understood that these exchanges would involve noformal commitments of a political or military nature' - zodanige verplichtingen achtte vooral Churchill onaanvaardbaar zolang niet vaststond dat Engeland, raakte het in oorlog met Japan, de Verenigde Staten naast zich zou hebben. Het Engelse voorstel werd eind oktober door Welter en van Kletfens aanvaard - van Starkenborgh, terzake nog niet ingelicht, kreeg begin november tot zijn verbazing van Admiral Layton te Singapore een verzoek om hem de nodige gegevens te verstrekken over de Indische strijdkrachten. Hij vroeg Welter hoe hij moest handelen. 'Regering', seinde Welter op 9 november",

XC'oordeelt een vertrouwelijke uitwisseling van gegevens met de admiraal in Singapore wenselijk. Dit moet evenwel op geheelonopvallende wijze plaatsvinden. Voorts niet bindend en slechts van informatorische aard. Ik laat de aard van door Indië te verstrekken gegevens aan u over. Prijsgesteld wordt op vertrouwelijke en hartelijke samenwerking.'

XCWij komen op deze eerste geheime besprekingen te Singapore (en op die welke er op volgden) terug in het aan Indië's defensie gewijde hoofdstuk - hier willen wij er slechts op wijzen dat die eerste besprekingen van Starkenborghs bezorgdheid slechts versterkten: speelde, gegeven het feit dat noch Engeland, noch de Verenigde Staten verzekerinTekst:C, dl.Tekst: a.v.,dl.

1 p. 518. . II, p.21.

557 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

gen van steun konden geven, Nederland niet een hoogst gevaarlijk spel? Hoe zijn onbehagen vervolgens tot Londen is doorgedrongen, weten wij niet; het kan zijn dat de pas benoemde directeur van het Netherlands Information Bureau te New York, dr. N. A. C. Slotemaker de Bruïne ', die in januari' 41 Londen bezocht alvorens zijn werk in de Verenigde Staten te beginnen, aan Gerbrandy van dat onbehagen mededeling deed - in elk geval werd na zijn vertrek een voor van Starkenborgh persoonlijk bestemde brief van de koningin aan een speciale koerier meegegeven. Zij had zelf het eerste gedeelte van die brief geschreven, een uiting van warme waardering, het tweede gedeelte, waar eerder een terechtwijzing in stak, was opgesteld door Gerbrandy.'

XCHet eerste gedeelte luidde:

XC'Ik waardeer hogelijk hoe u zich door alle moeilijkheden heenslaat, uw staatsmanschap en uw grote toewijding voor uw taak. Het is een grote geruststelling voor mij, in deze wereldcrisis de teugels van 't bewind in uwervaren handen te weten ... In het kort samengevat is de te volgen lijn welke ik met mijn ministers getrokken heb, deze' - .

XCen daarop volgde de door Gerbrandy geformuleerde passage:

XC'Voorkomen moet worden wat voor ons rijk in Europa in mei van het vorig jaar niet kon voorkomen worden, dat bij optreden der vijandelijkheden in het Verre Oosten een goed voorbereide samenwerking ontbreekt; daarom eist ook een voorzichtig beleid in het Verre Oosten dezelfde bondgenootschappelijke samen werking met de Engelsen die hier in Europa wordt toegepast. Tijdige medewerking aan de voorbereiding worde niet afhankelijk gesteld van de volstrekte medewerking van de bondgenoot, daar positieve medewerking onzerzijds medewerking schept van de bondgenoot. Als beginsel geldt dit eveneens tegenover onze eventuele bondgenoot: de Verenigde Staten van Noord-Amerika.'

XCWij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat van Starkenborgh tegen deze richtlijn bedenkingen had; daar zweeg hij nu over. Dat hij voortaan volgens de van de koningin persoonlijk afkomstige instructie zou handelen, sprak voor hem vanzelf.

XCEnkele maanden later, op 22 april '41, werd bekendgemaakt dat hij als gouverneur-generaal was herbenoemd - een bericht dat niet alleen door

1 Slotemaker was in Indië in '35, toen Berretty was verongelukt, directeur van Aneta geworden. 2 Beide concepten in: archief kabinet der koningin.

558 [PDF]
VAN STARKENBORGH HERBENOEMD

de Europese pers in Indië maar ook door de inheemse, voorzover zij zich uitte, met instemming werd begroet, zulks omdat men, aldus een van de met de Parindra verbonden dagbladen, van Starkenborgh had leren kennen als 'een persoon wiens ideaal het is, het volk op een hoog peil te brengen."

XCWat van Starkenborgh zèlf Van zijn herbenoeming vond, weten wij niet. Hij had in mei '40 aan Londen doorgegeven dat hij geen herbenoeming wenste" - betreurde hij nu dat die wens niet was ingewilligd? Misschien. Hoe dat zij, herbenoemd wàs hij - hij zou zijn plicht doen en op post blijven.

XCWij keren nog even terug naar de persoonlijke brief aan van Starkenborgh die de koningin in januari '41 aan een speciale koerier liet meegeven - de meest waarderende brief die ons van haar bekend is.

XCWat waardeerde zij in de gouverneur-generaal?

I 25 april 1941 in: p.661. 2 Van Starkenborgh had op 16 mei '40, drie dagen dus na de aankomst van de regering te Londen, in Batavia een gesprek gevoerd met oud-minister jhr. ir. O. C. A. van Lidth de Jeude die's avonds in zijn dagboek het volgende aantekende: 'Een zeer uitvoerige en ernstige bespreking. In de eerste plaats verzoekt hij mij uitdrukkelijk aan de regering te doen weten, dat hij na afloop van zijn ambtsperiode' (september '41) 'niet geneigd is met een verlenging daarvan in te stemmen; waar schijnlijk zal dit verzoek wel komen in verband met de oorlogstoestand. Hij zou dit niet in het landsbelang achten. Hij meent namelijk dat het gezag van de GG er onder te lijden zou hebben, indien hij voorlopig zou aanblijven, terwijl men weet dat de bedoeling is, zo spoedig mogelijk heen te gaan. Bovendien acht hij zich door het standpunt dat hij heeft ingenomen en herhaaldelijk reeds heeft uitgesproken tegen de zgn. 'zelfstandigheidsbeweging' , (van Starkenborgh bedoelde hiermee de nationalis tische beweging), 'niet aangewezen om t.z.t. dit vraagstuk, dat ongetwijfeld na de oorlog weer zalopduiken, ter hand te nemen. Iemand die te dien aanzien geen 'verleden' heeft, zal beter in staat zijn tot een bevredigende oplossing te komen dan iemand wiens vooropgezette opinie bekend is, al zouden zij dezelfde opvattingen hebben. Als men werkelijk voor de drang naar zelfstandigheid zou willen wijken, dan late men iemand als Albarda' (Troelstra's opvolger als parlementair leider van de SDAP, sinds augustus '39 minister van waterstaat) 'maar optreden!' Van Lidth kwam eind mei '40 in Londen aan, waar hij spoedig tot Regeringscom missaris voor de Vluchtelingenzorg werd benoemd; hij had er verscheidene bespre kingen met de koningin en met ministers en wij nemen aan dat hij aan de koningin en aan Welter van Starkenborghs boodschap heeft overgebracht - nadere gegevens terzake ontbreken, ook in van Lidths dagboek.

559 [PDF]
IN OORLOG MET DUITSLAND

XCWij menen de plank niet ver mis te slaan wanneer wij veronderstellen dat dat mede het feit was dat hij van meet af aan en ook na mei '40 weerstand had geboden aan de eisen van de Indonesische nationalisten. Indië was voor haar niet zozeer Indië alswel 'Nederland' of, zoals zij het in haar radiotoespraken placht aan te duiden: 'Groter Nederland onder de keerkringen' (dat sloot de West in) - een 'Groter Nederland', dat in haar visie door Nederland-in-engere-zin op onbaatzuchtige wijze gemoderniseerd was. Aan de eenheid van haar koninkrijk mocht niet getornd worden!

560 [PDF]