Wij hebben in dit hoofdstuk de ontwikkeling van de Indonesische nationalistische beweging (beide begrippen: 'nationalistisch'
èn 'beweging'
in de ruimste zin des woords genomen) kunnen schetsen op grond van wat in de Velksraad verhandeld, in de Indonesische pers geschreven en in besloten bijeenkomsten van Indonesiërs besproken werd. Uit dat feit blijkt dat het gouvernement de nationalistische beweging de vrijheid liet om, zij het ietwat gedempt, haar denkbeelden te uiten. Daarin kwam pas wijziging op 15 oktober '41, toen ook de besloten bijeenkomsten van politieke aard werden verboden. Vóórdien had een congres als midden september' 41 in Djokjakarta plaatsvond, tot de oprichting van de Raadnov.inA.v. 6 1
Wat de ontwikkeling zou zijn geweest indien het gouvernement tussen mei '40 en oktober '41 de uitingamogelijkheden van de nationalistische beweging zou hebben verstikt (de staat van beleg gaf daar ruime mogelijkheden toe), weten wij niet - een feit is het dat die beweging in de haar gelaten relatieve vrijheid een hoogst belangrijke ontwikkeling te zien gaf. In mei '40 stonden de Gapi en de Miai nog naast elkaar - in september '41 gingen zij"(en tot de Gapi behoorde toen ook de Partai Arab Indonesia') samen deel uitmaken van een nieuw verbond in welks leiding niet alleen die twee grote politieke en Islamietische federaties vertegenwoordigd waren, maar ook de federatie van vakbonden van inheemse overheidsdienaren, t.w. de vakbonden van Indonesiërs die hetzij bij het gouvernement, hetzij bij overheidsbedrijven als de Staatsspoor- en tramwegen in dienst waren.
Twee omstandigheden achten wij voorts pij uitstek tekenend zowel voor de mate waarin de nationalistische denkbeelden wortel hadden geschoten ah voor de vrijmoedigheid waarmee mèn voor zijn opvattingen uitkwam: ten eerste dat bij de reactie op het derde beginsel van het Atlantisch Handvest 'praktisch alle Indonesische Volksraadsleden €én lijn trokken, ten tweede dat ook Soetardjo's Verbond van inheemse bestuursambtenaren, de Perhimpoenan Pegawai Bestuur Boemipoetra (de PPBB), tot de Raad van het Indonesische volk toetrad. Bij dat eerste herinneren wij er aan dat de meeste Indonesische Volksraadsleden nog in '33 hun stem hadden gegeven aan de Jonge'
s ontwerp-ordonnanties welke het gouvernement machtigden het post-, telegraaf- en telefoongeheim volledig op te heffen en verenigingen te verbieden, en bij het tweede merken wij op, dat zo er iets was dat het gouvernement (en de Londense regering!) te denken had moeten geven, <iantoch wel het feit dat de grootste, over heel Indië verspreide organisatie van inheemse bestuursambtenaren toetrad tot een nieuw lichaam: de Raad van het
'het vertegenwoordigend lichaam van het Indonesische volk.'
Hoeveelleden die PPBB eind '41 had, weten wij niet - eind '37 waren het er, zoals in hoofdstuk 7 vermeld, bijna vijfduizend geweest; wij nemen aan dat het aantal vier jaar later was gegroeid, maar ook als dat niet zo was, blijft het feit bestaan dat het grootste deel van alle inheemse bestuursfunctionarissen die onder het niveau van de regenten, de sultans en de overige zelfbestuurders werkzaam waren, zich via hun organisatie tegen het gouvernement had gekeerd dat hen steeds als steun en toeverlaat had beschouwd.
Uit de ontwikkeling in de periode mei '4o-december '
41 van wat de Indonesiërs zelf 'de volksbeweging'
waren gaan noemen, sprak vooral, dat zij er steeds sterker van overtuigd raakte dat de hoogste Nederlandse autoriteiten niet bereid waren, binnen afzienbare tijd de macht in Indië met haar te delen, laat staan aan haar over te dragen. Wat door die autoriteiten aan toekomstperspectieven geopend werd, was louter dat de Indonesiërs na de oorlog hun wensen zouden kunnen kenbaar maken aan de koningin en dat dan een rijksconferentie gehouden zou worden ter aanpassing van de (inwendige) structuur der overzeese gebiedsdelen en bepaling van hun (nieuwe) plaats in het koninkrijk. Het zou een conferentie worden van 'vooraanstaande personen'
- hoe de vertegenwoordiging van Nederlands-Indië op die conferentie zou worden samengesteld, werd (wij komen er in een later hoofdstuk op terug) pas eind januari '42 in Indië bekend gemaakt, d.w.z. op een moment waarop de Japanners in volle opmars waren en het er in 'het perspectief der Indonesiërs niet naar uitzag dat het Nederlands bewind zich nog lang zou kunnen handhaven. Mgezien daarvan: die toekomstperspectieven hadden voor 'de volksbeweging'
weinig aantrekkelijks. Wat zij wilde, was in het door de Gapi aan de commissie-Visman overhandigde manifest duidelijk gemaakt: zij wenste dat Indië de status zou krijgen van een dominion waarin Nederlanders en Indonesiërs de macht zouden delen, en dat Indië vervolgens als Indonesia een onafhankelijke staat zou worden die met Nederland in een statenbond zou zijn verenigd, anders gezegd: die 'volksbeweging'
begeerde vóór alles erkenning van het zelfbeschikkingsrecht der Indonesiërs.
Tot die erkenning, niet in abstracta maar in concreto, d.w.z. hier en nu,
Nederlands-Indië heeft een andere ontwikkeling te zien gegeven: wel kwamen regering en gouvernement van hun afwijzing van de petitieSoetardjo terug, want het daarin bepleite denkbeeld van de rijksconferentie, in dejaren '36-'
38 terzijde geschoven, werd in '41 aanvaard, maar de verwezenlijking van dat denkbeeld werd toen naar een onbepaald punt in de toekomst verschoven en de ontwikkeling van de Indonesische 'volksbeweging'
had in de jaren '36-'
41 niet stilgestaan - in september '41 was in Indië een brede organisatorische eenheid tot stand gekomen die in '
36 nog had ontbroken. Zeker, die eenheid overdekte belangrijke onderlinge tegenstellingen en uitte zich niet in massale acties, maar het was daarom niet minder een. eenheid in de geesten van de nieuwe Indonesische elite die zich sinds het begin van de eeuw had gevormd, een eenheid óók waarvan wij achteraf kunnen constateren dat haar vorming een definitieve breuk inhield met het heersend bestel.
Die breuk, wel te verstaan, deed zich niet voor in maart '42, vlak na de capitulatie van het Knil, toen (zoals wij aan het slot van hoofdstuk I vermeldden) die nieuwe elite in Batavia een eerste lijst opstelde met de namen van Indonesiërs die een eigen nationaal kabinet konden vormen - neen, tot die breuk kwam het al zes maanden eerder, in september '41, toen Japan nog aarzelde ofhet de levensgevaarlijke sprong naar de Nanjo zou wagen.