De uitgestrekte Indische archipel die van het begin van de twintigste eeuw af een van's werelds belangrijkste leveranciers van tropische grondstoffen en voedingsmiddelen werd, was het bezit van, nuchter beschouwd, slechts een kleine Europese mogendheid: Nederland - een land dat nimmer in staat zou zijn, die archipel uit eigen kracht te verdedigen tegen een grote mogendheid die er zijn zinnen op zou zetten, zich van dat rijke gebied meester te maken. Intussen behoefden. de kabinetten welke Nederland voor de Eerste Wereldoorlog kende, op dit punt geen acute bezorgdheid te koesteren. Ten aanzien van de ontsluiting van Indië's economische hulpbronn'en werd de politiek van de 'open deur' gevolgd - die deur stond dan voor de Engelsen in feite wel iets wijder open dan voor, bijvoorbeeld, de Amerikanen, de Duitsers en de Japanners, maar van de daaruit voortvloeiende geprikkeldheid behoefde Nederland zich niet veel aan te trekken: de Engelse vloot was verreweg' de sterkste ter wereld en Engeland, dat in de zeventiende en achttiende eeuw de Oost-Indische Compagnie en in de eerste decennia van de negentiende het Koninkrijk der Nederlanden menigmaal in de archipel moeilijkheden had bezorgd, leek er zich, sterk door het eigen bezit van o.m. Brits-Indië, Birma en Malakka, bij neergelegd te hebben dat Indië door Nederland werd bestuurd. Dat had voor Nederland een groot voordeel: ons land mocht er.op rekenen dat het in 1902 gesloten EngelsJapans bondgenootschapsverdrag Japan in toom zou houden.'
Aardolie (produktie, insrallaries)BirmaBrits-IndiëEconomie (in Ned.-Indië)Malakka (schiereiland, stad)Samuel, M.ShellTarling, N.PLANNEN VOOR DE VLOOT