Zo was december '4I een maand geworden met een deprimerende opeenstapeling van slecht nieuws: de Japanners hadden Hongkong, Goeam, Wake en dè Gilbert-eilanden in handen gekregen, op de Philippijnen hadden de Amerikaanse en Philippijnse strijdkrachten Manila moeten prijsgeven en zich op het schiereiland Bataan moeten terugtrekken en op Malakka maakten de Japanners angstwekkend-snelle vorderingen.
Wat konden de Nederlandse strijdkrachten presteren die aan het Britse opperbevel ter beschikking gesteld waren? Het betrof hier, zoals eerder uiteengezet, bommenwerpers en jagers van de legerluchtmacht die naar Singapore, naar Sumatra en op Borneo naar Singkawang II gezonden waren, enkele groepen van de MLD die in Singapore en op Borneo bij Sambas waren gestationeerd en, van de vloot, de kruiser 'Java'
en niet minder dan tien onderzeeboten.
De naar Singapore en Sumatra gezonden bommenwerpers en jagers werden tot ergernis van de leiding van de Militaire Luchtvaart slechts beperkt gebruikt. Toen Brooke-Popham eenmaal besloten had dat bommenwerpers slechts 's nachts mochten opereren, werden de Nederlandse Glenn Martins naar Indië teruggezonden om zich daar eerst vier weken lang te oefenen in het uitvoeren van nachtvluchten, maar toen de toestellen vervolgens naar Singapore en Sumatra teruggekeerd waren, kregen zij uitsluitend opdrachten om overdag verkenningen uit te voeren boven zee. De bij die bommenwerpers behorende jagers werden hoofdzakelijk ingezet bij de luchtverdediging van de stad Singapore. Enkele van deze toestellen brachten de Japanners verliezen toe, maar van de eigen sterkte ging ongeveer een derde verloren, hoofdzakelijk door Japanse bombar
Meer succes hadden de Glenn Martins die van de geheime vliegvelden op Borneo uit opereerden: toestellen uit Sarnarinda II wisten op 24 en 26 december bij Kuching op Brits-Borneo een Japans landingsvaartuig, een Japans transportschip en een Japanse mijnenveger tot zinken te brengen. Dit vliegveld werd in december door de Japanse luchtmacht niet ontdekt, Singkawang II echter wèl: het werd op 22 en 24 december door de Japanners gebombardeerd, waarna de commandant van de Militaire Luchtvaart, generaal-majoor van Oyen I, besloot het te ontruimen; de resterende toestellen werden op 25 december naar Palembang verplaatst. Toen Singkawang II vervolgens diezelfde dag voor de derde maal werd aangevallen, vluchtten ca. veertig inheemse militairen die de luchtdoelmitrailleurs bedienden, zonder een schot te lossen het bos in.
Succes hadden ook de in Sambas gestationeerde vliegboten van de MLD: één bracht op 17 december in de Zuidchinese Zee een Japanse torpedobootjager tot zinken, een tweede wist zes dagen later, 23 december, een Nederlandse onderzeeboot, de 'K 14'
, naar de Japanse transportvloot te dirigeren welke Kuching naderde, trok om de boven water varende 'K 14'
te beschermen, twee door de Japanners gelanceerde katapultvliegtuigjes naar zich toe en kon, hoewel zwaar beschadigd, Sambas weer bereiken - de 'K 14'
torpedeerde in de daarop volgende nacht vier Japanse schepen (drie transportschepen, van welke twee troepen vervoerden, en een tanker) waarvan twee schepen zonken.
Wij voegen hieraan toe dat zes, naar de Minahassa verplaatste vliegboten van de MLD op 23 december van hun steunpunt op het Meer van Tondano uit (zie kaart XII op de pag.'s 738-739) een vlucht ondernamen naar Davao waar drie dagen eerder de Sakagoetsji-brigade aan land was gegaan - ondanks zware Japanse luchtafweer werd een Japanse tanker in brand gebombardeerd en werden acht Japanse vliegboten beschadigd. Bij de terugtocht moest één MLD-vliegboot die vol gaten zat, op zee landen - de bemanning werd door een van de vijf vliegboten welke naar het Meer van Tondano waren teruggekeerd, opgehaald. Die vijf wilden op de zöste opnieuw in actie komen maar vier lagen nog op het meer toen zes Zero-jagers 's morgens om zeven uur opeens aanvielen; alle vier werden in brand geschoten. Nadien werd het steunpunt ontruimd.
De onder Brits opperbevel geplaatste 'Java'
kreeg geen Japanner te zien, trouwens: hetzelfde gold voor de 'De Ruyter'
, de 'Tromp'
en vier77'Achteraf beschouwd zou men'
, aldus Bezemer,
'kunnen volhouden dat aan deze convooien teveel aandacht is geschonken ... Ons eskader bijvoorbeeld was elders eveneens broodnodig en had misschien met succes op bepaalde punten tegen de aggressor kunnen worden ingezet. Laten wij er echter onmiddellijk aan toevoegen dat het ... helemaal niet vaststaat dat het veel verschil zou hebben uitgemaakt, wanneer die enkele kruisers en jagers eerder ten tonele waren verschenen. De Japanners waren nu eenmaal aanmerkelijk sterker in die dagen ... , vooral door hun overmacht in de lucht ... Wij bezaten onvoldoende verkenningsen jachtvliegtuigen en deze handicap was ... niet goed te maken.'
1
In tegenstelling tot de bovenwatereenheden bonden in december wèl de tien in de Zuidchinese Zee opererende Nederlandse onderzeeboten de strijd met de Japanners aan - wij vermeldden al dat de 'K 14' in de nacht van 23 op 24 december bij Kuching vier Japanse schepen torpedeerde van welke er twee zonken.
Er werden méér successen geboekt.
Op de rede van Kota Baroe werden op de avond van 12 december vier grote Japanse transportschepen getorpedeerd door de '0 16'
zij zonken in ondiep water en werden vermoedelijk later gelicht en hersteld. Niet ver van Kota Baroe bracht de 'K 12'
op dezelfde avond een kleiner Japans transportschip tot zinken en in de middag van de volgende dag een Japanse tanker. Voorts wist de 'K 16'
op 24 december een Japanse torpedobootjagertot zinken te brengen. Tenslotte werd op 10 januari' 42 in de Zuidchinese Zee een Japans vrachtschip getorpedeerd doór de '
0 19'.
Anderzijds leden de Nederlandse onderzeeboten ook verliezen: de '0 16'
ging verloren door een mijnontploffing (het is vermoedelijk een Japanse mijn geweest) - slechts één opvarende, een kwartiermeester, wist zich te redden: na niet minder dan vijf-en-dertig uur gezwommen te hebben, kwam hij op een eilandje terecht vanwaar een prauw hem op Malakka aan land zette. De 'K 16'
ging verloren doordat hij, daags na zijn geslaagde aanval op de Japanse torpedobootjager, bovenwater varend
1 K. W. L. Bezemer: Zij" vochten op de zeven zeeën, p. 257. 77'K 17'
liep zo goed als zeker op een Japanse mijn. De '020'
, die met moeite had kunnen ontkomen aan de dieptebommen van twee Japanse torpedobootjagers, werd,. toen hij in de nacht, bovenwater varend, trachtte te ontkomen, toch ontdekt (vermoedelijk doordat de Japanners gassen hadden geroken die uit een gescheurde afvoerbuis ontsnapten) en werd na een kort ieegevecht door de commandant tot zinken gebracht. Met de zwemvesten aan kwamen de officieren en de bemanning in het water terecht. Daarna wierp de aanvallende Japanse torpedobootjager nog dieptebommen af - de commandant en zes bemanningsleden verdronken, de overige opvarenden die elkaar moed hadden ingesproken (op een gegeven moment hadden zij onder leiding van een luitenant-ter-zee het Wilhelmus gezongen), werden de volgende dag door een tweede Japanse torpedobootjager opgepikt; daar werden zij aan boord goed behandeld. En de onderzeeboten leden nog een verlies: de 'K 13'
, in Singapore liggend, werd zwaar beschadigd door een explosie van de.batterijen.'
Dit waren ernstige verliezen: van de tien in december ingezette onderzeeboten waren er vijf uitgeschakeld.
Daar stond tegenover dat zij hunnerzijds de vijand schade hadden berokkend - trouwens, voor de bommenwerpers van de Militaire Luchtvaart en de vliegboten van de MLD gold hetzelfde. Die Nederlandse strijdkrachten hadden in totaal in de maand december' drie Japanse oorlogsbodems (twee torpedobootjagers en één mijnenveger), negen transportschepen, twee tankers en een landingsvaartuig uitgeschakeld en acht Japanse vliegboten zwaar beschadigd. Voor de Japanners betekenden deze verliezen weinig, maar zij werden in een periode waarin de Britten en Amerikanen niet van overeenkomstige successen konden berichten (de van de Baai van Manila uit ingezette Amerikaanse onderzeeboten hadden met geen van hun aanvallen succes, meestal doordat' hun torpedo'
s slecht functioneerden), door de publieke opinie niet alleen in Indië maar in alle landen der bondgenoten met vreugde begroet. Doordat de meeste successen door de strijdkrachten van de marine waren behaald, gingen verscheidene Amerikaanse dagbladen er toe over, de Nederlandse commandant-Zeemacht aan te duiden als 'ship-a-day Helfrich'.
1
De Portugese helft van dit eiland (zie kaart XII op de pag.'s 738-739) was praktisch onverdedigd: er lag slechts een klein legertje van een paar honderd inheemsen met een kader van twintig tot dertig Portugezen en bruikbaar geschut was er niet. Bij een greep naar Portugees-Timor zouden de Japanners evenwel de beschikking krijgen over een vliegveld dat vlak bij de hoofdstad, Dilly, lag, en van daaruit zouden zij kunnen ageren tegen de verbindingslijn met Australië. De bezorgdheid aan Nederlandse kant was gestegen toen Portugal in oktober '41 Japan bij verdrag het recht had gegeven om van Palau uit een veertiendaagse vliegverbinding met Dilly te onderhouden. Nadien had van Starkenborgh in november, vooral op aanraden van generaal ter Poorten, aan de regering doen weten dat hij het nodig achtte om, zodra het tot oorlog kwam met Japan, Portugees-Timor te bezetten. De regering wees dit denkbeeld af: Portugal was van ouds een bondgenoot van Engeland en de Portugese regering zou het hoog kunnen opnemen indien Nederland of enig ander land tot de bezetting van Portugees-Timor zou overgaan. Van Starken borgh werd dienaangaande op 13 december door Gerbrandy ingelicht maar deze seinde óók dat de gouverneur-generaal 'zonder meer elke gewenste maatregel'
kon nemen, 'ingeval zekerheid bestaat van onmiddellijk drei-· gend gevaar dat geen uitstel gedoogt.' 1 Op de dag waarop hij dit telegram ontving, 14 december, werd van Starkenborgh van militaire zijde ingelicht dat bij Timor een Japanse onderzeeboot was vernietigd (dit bericht was onjuist), dat een tweede Japanse onderzeeboot bij Soembawa was waargenomen en dat in Dilly meteorologische en optische instrumenten waren ingevoerd - hij concludeerde dat verder uitstel riskant was en keurde goed dat een gecombineerde strijdmacht van zeshonderd Knil- en ruim tweehonderdvijftig Australische militairen (enkele dagen eerder was op N ederlands- Timor een Australisch bataljon gearriveerd) op 17 december in Dilly aan land zou gaan; commandant van deze strijdmacht was luitenant-kolonel N. L. W. van Straten.
Admiraal Helfrich had tijdig de nodige schepen naar Koepang, de hoofdplaats van Nederlands-Timor, gezonden. Daar arriveerden op de rade het pantserschip 'Soerabaja'
(de vroegere 'Zeven Provinciën'
), een KPM-schip en een vaartuig van de gouvernementsmarine. Laatstbedoeld schip vertrok met twee onderhandelaars naar Dilly waar de Portugese
I Telegram, 13 dec. 1941, van Gerbrandy aan van Starkenborgh, IC, 10585.