Officieel waren er naast de zondagen geen vrij e dagen maar als gevolg van het veel voorkomend absenteïsme (meestal was de oorzaak daarvan
Cohen, J. B.JAPANS ECONOMISCHE MOEILIJKHEDENdat men op het platteland aanvulling wilde zoeken op de rantsoenen') werd in feite gemiddeld 23 dagen per maand gewerkt. De geldlonen verdubbelden maar bleven achter bij de prijsstijgingen. De prijsindex van de detailhandel (in 1936: 100) stond in '41 op 204, in '44 op 390. Wat de burgerij reëel kon uitgeven, daalde dan ook gestaag. De index van die bestedingen ('36-'37 op 100 gesteld) was in '41 108, maar in '44 nog maar 78 en in '45 slechts 59. Hoewel er door de hoge militaire uitgaven steeds meer geld in omloop kwam (de hoeveelheid circulerend geld werd van '40 tot '45 bijna verachtvoudigd), konden de burgers steeds rninder kopen. De voedselrantsoenen, alle aan door de overheid gestelde prijzen gebonden, waren te laag. Gerantsoeneerd waren overigens slechts rijst, brood, suiker en eieren - vlees en vis niet, maar vlees was er maar weinig en ook de vis werd schaars doordat de vissers maar weinig stookolie kregen voor hun treilers. Al in de eerste maanden van '42 hoorde een medewerker van het Nederlandse gezantschap te Tokio Japanners zuchtend zeggen: 'Wat is er de zin van dat wij uit het zuiden al die rubber krijgen? Wij kunnen het niet opeten.' 2 De calorische waarde van het voedsel dat de gemiddelde Japanner kon nuttigen, daalde (193 I-40 gemiddeld op 100 gesteld) van 102 in '42 (het jaar van de grote overwinningen!) tot 74 in '45. Saburo Ienaga moest eind '42 drie-en-een-half uur in de rij staan teneinde in het restaurant van een warenhuis een portie rijst en groente te kunnen nuttigen; die maaltijden waren niet 'op de bon' maar relatief duur 'we would pay anything to .fill our stomachs, so inadequate was rationed food.' 3 Fruit en groente waren vrijwel uitsluitend zwart te krijgen.