Omtrent bezet (oftewel Nanking-)China vermeldden wij reeds dat eind '42 in Tokio besloten werd, zijn 'onafhankelijkheid'
te erkennen, in ruil waarvoor het Nanking-bewind aan Groot-Brittannië en de Verenigde Staten de oorlog zou verklaren. Deze wijziging in het japanse beleid was gevolg van het besef aan japanse kant dat zij er in de delen van het immens uitgestrekte land die zij hadden bezet, niet in waren geslaagd, de stille weerstand van de massa des volks te breken. Formeel hadden zij er het bestuur overgelaten aan een bewind dat door een vroegere medestander van Tsjiang Kai-sjek, Wang Tsjing-wei, werd geleid - in feite was ook hij verplicht, de aanwijzingen van japanse 'adviseurs'
te volgen, en dezen beschouwden het als hun voornaamste taak, de belangen van de japanse oorlogseconomie te dienen. Het Westers bedrijfsleven was geheel door japanners overgenomen, goeddeels door de grote japanse familieconcerns, en die concerns hadden tevens tal van nieuwe ondernemingen opgericht, met name op de gebieden van industrie en handel, die zo snel mogelijk zo hoog mogelijke winsten wensten te maken. Van de oogsten werd een groot deel door de japanners gevorderd, zulks in de eerste plaats ten behoeve van de japanse militairen en van de ca. vierhonderdduizend japanse burgers die zich in bezet China gevestigd hadden. Wangs bewind vond in die omstandigheden geen steun bij de massa des volks. Vooral in het noorden breidden de communisten, die er al sinds enkele jaren in een aanzienlijk gebied een eigen gezag uitoefenden, hun invloed uit, aanvallen ondernemend zowel op de japanners als op met dezen collaborerende Chinese autoriteiten. In '41 trachtten de japanners iets meer greep op de situatie te krijgen door een
De verlening van 'onafhankelijkheid'
aan Nanking-China bracht geen verbetering teweeg in de voor Japan ongunstige situatie. Toen Todjo eind februari '43 in de Contactraad de vraag stelde of de beleidswijziging effectief was geweest, konden de andere deelnemers aan het overleg slechts antwoorden dat hun daarvan niets was gebleken. De beleidswijziging had voor de bevolking in Nanking-China in hoofdzaak ongunstige gevolgen. De Japanners bleven het gebied exploiteren maar voor de overheidstaken op gebieden als binnenlands bestuur, handel en transport die nu alle door Chinezen moesten worden uitgeoefend, kon Wangs bewind (dat ook de z.g. concessies kreeg te besturen: stadsgebieden, in Sjanghai bijvoorbeeld, waar de Chinese soevereiniteit niet had gegolden) geen comp.etente krachten ter beschikking stellen, 'most oj the Chinese', schrijft Irije, 'who had replaced japanese local administrators were unskilled, incompetent and corrupt.' 1 In september '43, d.w.z. in de periode waarin de Contactraad naar het denkbeeld toegroeide om het gebied in de Pacific en in de Nanjo dat tot het uiterste verdedigd zou worden, te beperken, werd in de raad, het verzet van de legerstaf ten spijt, ook de conclusie bereikt dat het wenselijk was, vrede te sluiten met Tsjiang Kai-sjek, Japan zou daar een hoge prijs voor moeten betalen: het zou, dat werd beseft, zijn troepen uit China moeten terugtrekken. Dat zou evenwel het voordeel bieden dat meer divisies ter beschikking zouden komen om het Amerikaanse offensief op te vangen. Een voorwaarde was daarbij dan wel dat Tsjiang Kai-sjek zich van de Amerikanen en Britten zou losmaken en in enigerlei vorm een militair bondgenootschap met Japan zou aangaan. 'Het enige land'
, zei de minister van buitenlandse zaken, 'waarmee op het ogenblik de mogelijkheid bestaat om de vijandelijkheden te beëindigen, is China; het is op het ogenblik niet mogelijk, met de andere vijandelijke mogendheden de oorlog te beëindigen' (zij hadden immers Japans onvoorwaardelijke overgave geëist). 'Japans positie zou enorm versterkt worden als het
'het Chinese probleem'
als een molensteen om Japans hals bleef hangen.
Daarin kwam tot op de dag van Japans capitulatie geen wijziging.