Borneo en de Grote Oost (Celebes, de Kleine Soenda-eilanden, de Molukken en Nederlands-Nieuw-Guinea), die onder het bestuur stonden van de Japanse marine, waren gebieden die vóór de Japanse bezetting een tekort aan rijst hadden van ca. 55000 ton per jaar; het gouvernement had er toen zorg voor gedragen dat er rijst werd geïmporteerd, hoofdzakelijk uit Thailand en Frans-Indo-China en, als dat mogelijk was, ook uit Java. Het marinebestuur gaf zich moeite, de aanplant van rijst en andere gewassen te bevorderen - daartoe werden op Ambon vele gezinnen gedwongen te verhuizen naar Ceram waar het oerwoud gerooid moest worden teneinde nieuwe landbouwgronden te krijgen. Het rijsttekort bleef bestaan. Cijfers dienaangaande hebben wij slechts voor de 5
Ambon
Borneo
Celebes (Sulawesi)
Cerarn
Economie (in Ned.-Indië)
Rijstcultuur
maand mei '44'
: de Japanners hadden toen becijferd dat er voor de burgerij op Borneo en in de Grote Oost 43300 ton rijst nodig was (23 900 ton op Borneo, 8400 ton in de bewoonde plaatsen op Celebes, I I 000 ton voor de rest van de Grote Oost) en voor de Japanse militairen 75 600 ton, samen II 8900 ton. De Japanse autoriteiten wilden die I 18 900 ton hoofdzakelijk bijeenkrijgen door het opleggen van gedwongen leveranties aan de rijstverbouwers, zulks tot een totaal van 107000 ton. Er was dus een tekort van I I 900 ton en er werd verwacht dat het in feite groter zou zijn, aangezien men er niet van mocht uitgaan dat alle rijstverbouwers de aan hen gestelde eisen zouden nakomen. Vandaar dat besloten was, rijst in te voeren uit Java: 2900 ton per maand. Of die invoer (die dus veel te klein was) is doorgegaan, is niet bekend. Het belangrijkste uit de weergegeven cijfers achten wij dat van de op 107000 ton berekende rijsthoeveelheid die niet behouden werd door de landbouwers of verkocht in de desbetreffende landbouwgebieden, 75600 ton, oftewel ço So, bestemd was voor de Japanse militairen en het lijkt ons een redelijke veronderstelling dat dezen voldoende rijst kregen.