'lukte het wel eens, een gesprek met de Javanen aan te knopen, maar dezen waren altijd nog bang dat de Jap het zou merken. Wat ze dan vertelden, was ontstellend. De Jap had niet het minste medelijden. Zij die koorts (malaria) hadden, werden soms door de Jappen de hele dag in de kali gezet met alleen het hoofd boven water, zogenaamd om af te koelen. Anderen die te zwak waren om te werken, werden soms een boom ingejaagd waarvan de takken boven de stromende kali hingen. Als ze dan door uitputting zich niet langer konden vasthouden, vielen ze in de kali en werden door de stroom meegevoerd.' 2