Het is stil in het oerbos waar we de hele nacht doorlopen. Het vogelleven is hier niet zo levendig. Het is hier ook kouder en overal hangt mist. In het bos gillen de wau-wau's, een gibbon-soort. Zij leven in troepen en schreeuwen elkaar een naargeestig huilende roep toe. Overal en steeds horen wij hen; het maakt ons dou/n en neerslachtig. Het is eenjammerkreet, die zo volkomen past in deze trieste en sombere mistige verlatenheid van de Siamese jungle. De dag brengen we door met slapen en water koken. 's Avonds om acht uur trekken we weer verder. Bij het weggaan uit het kamp krijg ik last van buikloop.