Men kan wat wij de 'tweede periode'
op Java noemen (de periode die met de afvoer van grote groepen krijgsgevangenen begon), in twee onderperioden verdelen: een van oktober '42 tot februari '
44 en een van februari '44 tot augustus '
45. In die eerste onderperiode was er, globaal gesproken, niet sprake van een ernstig voedseltekort, in die tweede wèl, hetgeen uiteraard samenhing met de in hoofdstuk 7 weergegeven katastrofale daling van de voedselproductie op Java maar ook met de algemene onverschilligheid der Japanners ten aanzien van het lot der krijgsgevangenen. Terwijl immers op Java honger werd geleden, hadden de Japanners rijst genoeg: zij hadden aan de krijgsgevangenenkampen (alsook aan de kampen van burger-geïnterneerden) voldoende voorraden ter beschikking kunnen stellen, als zij daar behoefte aan hadden gehad of als zij zich aan hun internationale verplichtingen hadden willen houden - die behoefte ontbrak en die verplichtingen waren louter op papier aanvaard.