Onze tweede opmerking is dat alle krijgsgevangenen geleden hebben, maar niet allen in dezelfde mate. Geleden hebben zij allen omdat zij van hun vrijheid beroofd waren, onderworpen aan de grillen en luimen, mishandelingen en knevelarijen van de Japanse militairen en de Koreaanse bewakers (die, van hun minderwaardigheidsgevoelens uit, veelal nog 'japanser'
optraden dan de Japanners zelf), vaak hongerend, meestal verstoken van opbeurend nieuws, vrijwel steeds geïsoleerd van gezinsen familieleden, en dat niet enkele weken of maanden maar enkele jaren lang. Geleden hebben niet allen in dezelfde mate omdat in bijna elk kamp 'handige jongens'
een geprivilegeerde positie wisten op de bouwen, omdat het verschil maakte of men officier dan wel mindere was, omdat het óók verschil maakte of men blijven kon op het eiland waarop men krijgsgevangen was gemaakt dan wel de verschrikking van het transport overzee moest doorstaan, en omdat het tenslotte verschil maakte naar welk gebied men in die laatste gevallen werd overgebracht. Er zijn naar verhouding de minste slachtoffers gevallen onder diegenen die vóór eind '43 naar Japan werden getransporteerd en naar verhouding de meeste (drie op de tien) onder hen die op de Molukken vliegvelden moesten aanleggen. Maar kan men het lijden van de ene mens ooit vergelijken met dat van de ander? Elk lijden heeft zijn eigen duur en intensiteit; er
Conventie van Genève
Inrernarionale Rode Kruis
Krijgsgevangenen (Verre Oosten). Geallieer- de
Molukken
is geen vergelijking mogelijk tussen het lijden van de velen die, opgenomen in primitieve barakken, honger, dorst en pijn verdragend, geplaagd door luizen en andere insecten, in eenzaamheid weken- of maandenlang hun krachten voelden slinken, en dat van die vele anderen die, wanhopig spartelend in de golven van een oppermachtige oceaan, zich verloren wisten.