Dit heeft er allemaal toe geleid dat de meeste scheepstransporten voor de krijgsgevangenen een verschrikking werden (er zijn ook minder slechte transporten geweest) en dat velen, volgens de Japanse gegevens bijna elfduizend, tijdens die transporten zijn verdronken. Dat deze bij vrijwel allen met angst gepaard gingen, spreekt vanzelf. De krijgsgevangenen beseften dat hun schip heel wel doelwit kon worden van een Geallieerde aanval - velen wisten bovendien bij geruchte dat Japanse schepen tot zinken waren gebracht; dat zij groot gevaar zouden lopen wanneer hun schip door een torpedo of door bommen zou worden getroffen, was hun duidelijk. Die angst moesten zij doorstaan in omstandigheden die op zichzelf al een beproeving vormden: zij waren opeengepakt in smerige ruimen van meestallangzame schepen - ruimen waarin men soms niet eens rechtop kon staan, die slecht verlicht waren en nauwelijks geventileerd en waarin het ondragelijk warm en benauwd kon worden (er hebben zich verstikkingsgevallen voorgedaan); zij leden honger en, erger nog, dorst; zij vervuilden en er waren nooit voldoende gelegenheden om de behoeften te doen; velen waren bij tijd en wijle zeeziek; brak aan boord van zulk een schip dysenterie uit, dan kon de infectie zich spoedig verspreiden, kwam in de betrokken ruimen een verpestende stank te hangen en waren sterfgevallen niet zeldzaam. Daarbij bedenke men dat in '42, toen de Japanse schepen nog niet in convooi voeren, een zeereis naar Japan (er zijn in totaal minstens 40 scheepstransporten van krijgsgevangenen naar Japan geweest, waarvan minstens 28
Formosa (Taiwan)
'I AM SORRY, BUT LET THEM DIE'uit Singapore) veelal slechts tien etmalen in beslag nam, maar in '43 kon zulk een reis al drie tot vier weken duren en in '
44, toen de Japanse schepen dicht onder de kust van Frans-lndo-China en China bleven, twee tot drie maanden. Menigmaal gaven de kampoudsten aan boord van de transportschepen zich moeite voor een betere behandeling van hun medegevangenen. Succes hadden zij niet. De verantwoordelijke Japanse scheeps- en andere officieren plachten met lagere Japanse militairen al geen enkele eonsideratie te hebben, laat staan met krijgsgevangenen. Kapitein Meys die op 16 oktober '42 Priok verliet met het transport van bijna zevenhonderd krijgsgevangenen naar Japan, werd op 27 oktober in Singapore met die bijna zevenhonderd (en ca. zevenhonderd andere krijgsgevangenen) aan boord gebracht van een Japans schip waar die ca. veertienhonderd mannen gelegerd werden op het tussendek en, bovenop bauxiet, in de twee achterste ruimen. Een week na vertrek brak een dysenterie-epidemie uit. Het schip deed Saigon aan. Daar en in nog een tweede haven verzocht Meys de Japanse officier die het transport begeleidde, diegenen die het ernstigst ziek waren, in een hospitaal te doen opnemen - 'het motief dat de patiƫnten anders zouden sterven, werd', aldus Meys, 'beantwoord met: 'I am sorry, but let them die." 1 Dit ene transport deed meer dan dertig van de van Java afkomstige krijgsgevangenen bezwijken. Meys kwam met de zijnen na een maand varen in Japan aan. Enkele weken later arriveerde er een schip waarop tachtig van de ca. duizend krijgsgevangenen bezweken waren, terwijl nog meer dan tweehonderd aan de wal stierven. Dit gebeuren leidde er toe dat de militaire autoriteiten te Tokio een order uitvaardigden van de volgende inhoud: 'Voorkomen moet worden dat een te groot percentage van de krijgsgevangenen tijdens het transport overlijdt; meer dan IS procent is niet te verantwoorden.'?