Kampcommandant Jamadji werd door telkens een van drie Japanse soldaten bijgestaan: 'Daantje'
, 'Appelwang'
en 'Negen-en-een-half'
(deze Japanner miste de helft van een vinger), van wie 'Negen-en-een-half een driftkop was. Het kamp werd bewaakt door inheemse politieagenten. Jamadji zelf was nogal grillig en een enkele maal tot onbeheerst optreden geneigd - tekenend voor hem was dat hij de hem opgedragen taak perfect wilde uitvoeren; 'bij hem'
, aldus de kampleidster, 'ging het belang van het kamp en zijn bewoners boven alles ... In het gewone dagelijkse kampleven werkte hij van vroeg tot laat, offerde zijn maaltijden en slaap als het nodig was." Midden juli '45 werd het kamp (een Japans vliegveld lag op ca. 10 km afstand) tweemaal door Geallieerde toestellen gebombardeerd en beschoten, waardoor zeven geïnterneerden gedood en acht gewond werden en zware schade werd aangericht? - 'bij beide