Deze groeiende afkeer van de Japanners heeft onvermijdelijk spanningen doen ontstaan tussen enerzijds de brede massa en anderzijds diegenen die de harde maatregelen van de bezetters uitvoerden, de inheemse bestuurders dus, en afortiori diegenen die die maatregelen aanprezen en, in het algemeen, Japan verheerlijkten.
In de gehele archipel had niemand zich een ijveriger propagandist betoond dan Soekarno.
Hij is, wij zijn er van overtuigd, op Java van meet af aan door een flink deel van de inheemse bestuursaristocratie als een gevaar beschouwd. Generaties lang was die bestuursaristocratie vóór alles bedacht geweest op het bewaren van wat 'rust en orde'
heette - handhaving daarvan was
1 Uiteraard bevond 'de Hollandse regering'
zich in juli '44 nog in Londen. Het kan zijn dat de berichten en geruchten die de ronde deden over de landingen der Geallieerden in Normandië tot de beschreven gebeurtenis (waarvan dr. Jansen op I9 juli '44 in zijn dagboek melding maakte) bijgedragen hebben. 2 Piet Hübner in Moesson, XXV, Ir.'zingende torens'
, die de lucht vervulden met opzwepende berichten en commentaren - nooit opzwepender evenwel dan wanneer de bezwerende stem weerklonk van Soekarno, wiens eenvoudige woorden, wiens simpele beelden door een ieder begrepen konden orden. Van alle daardoor geschapen onrust en van het feit zelf dat tallozen, vooral jongeren, althans in '43 in de ban geraakten van die charismatische figuur, had de bestuursaristocratie een haast natuurlijke afkeer. Evenmin als iemand anders konden haar leden de toekomst voorzien - verscheidenen onder die leden (voor de Javaanse vorsten gold hetzelfde) moeten het wel als onvermijdelijk zijn gaan zien dat de nationalistische beweging vroeg of laat de sterkste beweging zou worden. Was het dan niet ver-· standig zich aan te passen? De inheemse bestuursaristocratie had veel te bieden: haar ervaring, haar relaties, vooralook haar in de Javaanse cultuur geworteld prestige dat, zeker, tijdens de bezetting was aangetast maar geenszins was verdwenen.
Wij schreven dat tallozen, vooraljongeren, 'althans in '
43' in Soekarno'
s ban geraakten. In dat jaar was zulks inderdaad een feit. Bouwer kreeg er in Bandoeng de nodige berichten over, toen daar begin juli een 'anti-Geallieerde week'
werd gehouden, in welk kader Soekarno (naar wij aannemen: voor het eerst) een grote toespraak kwam houden. 'De gemoederen'
, noteerde de ondergedoken journalist,
'zijn enige dagen zeer verhit geweest, hetgeen geleid heeft tot ernstige antiEuropese excessen. Met stokken gewapende benden opgeschoten jongens, in zulke dagen de gevaarlijkste wezens, trokken door de stad en hieven in de straten spreekkoren aan op het thema 'Dood aan de Belanda's !!!' De 7Jahaja schatte het aantal Indonesiërs, dat de meeting op het Raceterrein bijwoonde, op negentigduizend. Ir. Soekarno sprak enige woorden in het Soendanees en had zijn toehoorders daarmee onmiddellijk op zijn hand.' 1
Men bedenke daarbij dat Soekarno, in '43 het woord voerend, voorzitter was van een beweging welke zich naar buiten als zuiver-Indonesisch kon voordoen: de Poetera. Begin '44 was het met haar afgelopen - de toespraken die hij in '
44 hield, vonden plaats onder de auspiciën van de nieuwe organisatie met haar Japanse naam: de Djawa Hokokai. Ook was' 44 het j aar waarin de brede massa ernstiger nog dan tevoren te lijden kreeg onder het voedseltekort en het oproepen van romoesja's.
Nu mag erkend worden dat Soekarno er in zijn toespraken vooral naar streefde, zijn hoorders op te wekken, ja te smeden, tot een voor de toekomst noodzakelijke eenheid, dat hij menigmaal zei dat Indonesië's welzijn de enige factor was die hem had doen besluiten zich achter Japan te scharen [, en dat hij, de waakzaamheid van de Japanse censuur ten spijt, er eveneens menigmaal in slaagde, in zijn tekst formuleringen op te nemen (wij gaven er al voorbeelden van) die voor een goede verstaander een nauwelijks verhulde kritiek inhielden op het Japanse wanbeheer." Zijn gehoor evenwel bestond niet steeds uit louter goede verstaanders en in elk geval bleef, als Soekarno ergens een toespraak hield, het feit bestaan dat dat gehoor een grote Amerikaanse auto zag voorrijden (telkens weer een tribuut aan wat Amerika op industriegebied vermocht), waaruit Soekarno en een zwaar gedecoreerde Japanse officier te voorschijn kwamen die zich samen naar het spreekgestoelte begaven, de Indonesiër als het ware bewaakt door de Japanner met zijn slepend samoerai-zwaard.
Die Japanner vertegenwoordigde de bezettende macht en slechts in aanwezigheid van die macht kon Soekarno spreken.
Met betrekking tot de belangstelling voor zijn toespraken in '44 en '
45 en de mate van instemming daarmee hebben wij slechts twee gegevens, waarvan wij er al één weergaven: dat, in tegenstelling tot wat eerder gebeurd was, over de anti-Geallieerde (en anti-van der Plasj-demonstratie die op 8 november '44 in Djakarta plaatsvond, geen enkel cijfer werd gepubliceerd. Op het tweede gegeven heeft Dahm gewezen: dat, toen Soekarno, begin mei '45 van Makassar naar Java teruggekeerd, in Soerabaja de menigte die hem begroette, met opgestoken armen voorging in het uitroepen van 'Dai Nippon Banzai!' blijkens de foto die in de pers verscheen, vrijwel een ieder de armen omlaag hield - Dahm noemt dat gebeuren 'symptomatisch','
Dezelfde historicus heeft voorts .de uitlating weergegeven van een Batakse predikant die de gehele bezettingstijd in Djakarta doorstond. 'Waarlijk'
, aldus deze,
'de daden en het optreden van onze leiders hebben zeer teleurgesteld. Met zijn allen waren zij niet meer dan ... een werktuig in de handen van het Japans bestuur dat hen naar believen gebruikte. Tenslotte'
(en met dat woord wordt, dunkt ons, de situatie ingeleid die in '44-'
45 ontstond)
'kwam in ons hart de vraag op: In hoeverre kunnen zij eigenlijk de naam van het volk gebruiken en zich 'leiders'
noemen? Is het niet als leiders hun plicht, de rechten en de eer van het volk te verdedigen, opdat het niet door vreemdelingen overheerst en gekwetst wordt?' 2
Die uitspraak wordt bevestigd door een uitlating van Dewantoro. Hij voerde midden juni '45 het woord in de achtste zitting van de Centrale Adviesraad, welnu: een van Bouwers vaste informanten, de Indonesische ambtenaar van de Staatsspoorwegen, was naar Djakarta gegaan om 'uit nieuwsgierigheid'
eens zulk een zitting bij te wonen en hij zei na terugkeer naar Bandoeng aan Bouwer dat Dewantoro, zo noteerde Bou wer, 'een bom in de raad (had) gegooid' toen hij zei: 'In de ogen van de bevolking is de naam van al ziJn leiders' (wij cursiveren) 'al naar de maan, daarmee' (en nu is Bouwer aan het woord)
'Ieider'
heb horen verkondigen) zijn uiteraard niet opgenomen in het verslag dat de TJahaja ons van de beraadslagingen heeft voorgezet.' 1
Nemen wij aan dat Dewantoro's uitspraak globaal gesproken juist is geweest, dan lijkt de veronderstelling gewettigd dat 'de bevolking'
, door hem aldus aangeduid, in twee groepen is uiteengevallen: ouderen die berustten, en jongeren ('pemoeda's' in het Indonesisch) die het beleid van de nationalistische leiders niet alleen met teleurstelling gadesloegen maar in wie ook, gegeven hun grotere onstuimigheid, de wens groeide om iets te doen. Vermoedelijk waren het aanvankelijk slechts kleine groepen in wie die wens tot duidelijke denkbeelden leidde. Eén denkbeeld was: in algemene opstand komen tegen de Japanners (het staat vast dat dit denkbeeld een van de factoren is geweest die in februari' 45 tot de rebellie van het Peta-bataljon in Blitar leidde), een ander: pressie uitoefenen op de leiders opdat dezen niet de 'onafhankelijkheid'
als een geschenk uit Japanse handen zouden aanvaarden, maar zelf een echte onafhankelijkheid zouden uitroepen, of, zoals Bang Bedjat in juni '45 in Asia Raya schreef: 'Als iemand je huis binnendringt, wie dan ook' (wij cursiveren), 'en zich met je zaken wil bemoeien, werkt je hele familie mee om die iemand eruit te smijten. Dàt is vrijheid! Dàt is onafhankelijkheid!'
Enkele dagen later, begin juli, stond in een redactioneel artikel in Asia Raya hetzelfde te lezen: 'De Indonesische pemoeda's willen geen gebouw op vervuilde grond oprichten maar wensen het vuilnis te verwijderen, voordat dat trotse en nieuwe bouwselontstaat.' 2 Asia Raya had een Japanse hoofdredacteur - aannemelijk is dat wie zo schreef, of liet schrijven, zich verzekerd wist van de steun van invloedrijke Japanners.
De door ons al genoemde Amerikaanse historicus Benedict R. O'Gorman Anderson die in. zijn in '72 verschenen boek Java in a Time of
De eerste van die drie bestond uit studenten van de Medische Hogeschool die sinds de heropening van die instelling in '43 van een geest van verzet hadden getuigd. Bij die heropening hadden zij geprotesteerd tegen het Japanse voorschrift, zich te laten millimeteren - zij waren de colleges gaan boycotten met als gevolg dat twintig hunner gearresteerd en een maand vastgehouden werden; toen zij vrijkwamen, bleek dat sommigen door de Kenpeitai ernstig mishandeld waren. Die geest van verzet leefde ook bij vroegere studenten van de Technische Hogeschool te Bandoeng, van wie een deel weigerde de studie te hervatten. Van de studenten te Djakarta kwamen, aldus Anderson, velen sterk onder de invloed te staan van Sjahrir" - wij herinneren er aan dat, zoals in hoofdstuk 4 vermeld, Soekarno in '45 vijf studenten die hij als volgelingen van Sjahrir kende, op bezoek kreeg die hem de scherpe vraag stelden hoe hij zijn medewerking aan de romoe.ga-inzet nog kon verantwoorden, waarop hij zou hebben geantwoord: 'Als ik duizenden moet opofferen om miljoenen te redden, dan zal ik dat doen. Als leider van dit land kan ik mij de luxe van gevoeligheid niet veroorloven.'
Andersons tweede groep ontstond rond een centrum dat in '42 door de Japanse propagandadienst was opgericht, de Asrama Angkatan Baroe Indonesia ('School van de Nieuwe Generatie van Indonesië'
); die Asrama was het werk geweest van de Japanner Sjimizoe die in het kader van de door hem bedachte AAA-actie de speciale opdracht had gekregen, Indonesische jongeren voor Japan te winnen. Zijn Asrama was na de beëindiging van de AAA-actie blijven bestaan en in de groep die er in latere jaren de lessen volgde (een groep waartoe vooralook oud-studenten van de opgeheven Rechtshogeschool behoorden), waren vooral twee jongeren: Chaeroel Saleh en Soekarni, naar voren gekomen. De groep had belangrijke connecties met Indonesiërs die in de jaren '20 en '
30 een rol hadden gespeeld in de Indonesische jeugdbeweging op Java; enkelen dezer waren journalist geworden en konden van die functie uit inlichtingen aan de groep doorgeven; vooral gold dat voor Adam Malik, die werkzaam was bij de Indonesische afdeling van het Japanse persbureau Domei; van wat daar op de telexapparaten binnenkwam, werd door Domei
I Andersons studie is onze voornaamste bron voor hetgeen verder in dit hoofdstukgedeelte volgt, 2 Anderson, p. 40.
De vorming van Andersons derde groep was het werk geweest van schout-bij-nacht Maeda. In oktober' 44, kort na de Koiso-verklaring dus maar nog voordat deze op Java tot concrete maatregelen had geleid (die kwamen er pas in december), had Maeda een Asrama Indonesia Merdeka opgericht ('School van het Vrije Indonesië'
), waarvan hij de supervisie had overgelaten aan de al eerder genoemde Nisjijima en een tweede assistent. Erwaren twee Indonesische directeuren: mr. Achmed Soebardjo, die in de jaren '20 in Nederland had gestudeerd, daar bestuurslid was geweest van de Perhimpoenan Indonesia en van eind '42 af als adviseur van Maeda had gefungeerd, en de wat jongere Wikana, die in de Gerindo nauw had samengewerkt met Amir Sjarifoeddin, de in '45 nog in de gevangenis te Malang opgesloten voorman van die groepering. Wikana werd door de Kenpeitai voor een communist gehouden - nu, dat betekende weinig, want zij zag, zoals bleek, ook Soekarno en Hatta als communisten.
Wat bewoog Maeda?
Hij was er van overtuigd dat Indonesië vroeg oflaat een onafhankelijke staat zou worden - het terughoudend beleid van zijn eigen marinestaf, van de legerstaf en van de militaire autoriteiten in Singapore en Djakarta zag hij als kortzichtig en als strijdig met Japans belangen op lange termijn; die belangen meende hij te dienen door er zorg voor te dragen dat de toekomstige leiders van een onafhankelijk Indonesië zouden weten dat er Japanners waren geweest die, niet zonder risico, hun revolutie hadden helpen voorbereiden en uitvoeren. Natuurlijk was het bestaan van zijn Asrama het legerbestuur een doorn in het oog (het had vergeefs getracht, de oprichting te voorkomen), maar het kon er niets tegen ondernemen: het Japanse leger moest de marine, de Japanse marine het leger respecteren.
Veel verschil was er tussen Sjimizoe's en Maeda'
s Asrama niet: dezelfde docenten (Hatta was een hunner) gaven er dezelfde lessen; het belangrijkste verschil was misschien dat Sjahrir uitsluitend aan Maeda's Asrama doceerde.
Illegaal waren de drie groepen geenszins, wèl waren zij, zou men kunnen zeggen, wat hun denkbeelden betrof in verzet: in verzet tegen allen die met het Japanse legerbestuur samenwerkten, en in verzet tegen dat legerbestuur. Verscheidene leiders van de groepen waren overigens ook al in de Nederlandse tijd in verzet geweest; van diegenen die wij noemden, zaten in maart '42, toen de Japanners op Java landden, Seekarni, Wikana en Adam Malik sinds kort opgesloten in de geïsoleerde 100
Gelijk gezegd, had de groep van Sjimizoe's Asrama belangrijke contacten met jongeren die vóór de komst der Japanners een rol hadden gespeeld in de Indonesische jeugdbeweging op Java. Deze had, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, in de jaren '20 twee congressen gehouden en op het tweede, in '28, was een 'Eed van de Jeugd'
afgelegd die drie geloften inhield: er moesten komen één vaderland: Indonesië, één natie: de Indonesische, en één taal: het Indonesisch; ook was toen voor het eerst het Indonesia Raya gezongen. Als gevolg van de repressie-politiek van het Nederlands gouvernement kon in dejaren '30 geen derde congres plaatsvinden - wel waren jeugdorganisaties blijven bestaan. Het Japans bestuur had ze verboden. In '43 had de Poetera een nieuwe jeugdorganisatie opgericht maar zij had plaats moeten maken voor een Japanse die in '44 als Angkatan Moeda onder de alles-omvattende vleugels van de Djawa Hokokai was voortgezet, trouwens: ook de wel degelijk nationalistische Barisan Pelopor was in de Hokokai ingevoegd - haar commandant, Soekarno, was immers directeur van het bureau van de Hokokai. Opzet, naam en topleiding van die Hokokai waren Japans. Dat wekte vooral bij de jongeren weerstanden - weerstanden die duidelijk tot uiting kwamen, toen de Japanse propagandadienst midden mei '45, een week na Duitslands ineenstorting dus, in de Villa Isola te Bandoeng een Jeugdcongres belegde waaraan omstreeks driehonderd kaderleden van de Angkatan Moeda deelnamen. Op de openingszitting kwam het tot de door de propagandadienst voorgeschreven steunbetuigingen aan Japan en ook op de meeste toespraken die er gehouden werden, hadden de Japanners niets tegen, maar er werd er één gehouden waarin het feit dat de leiding van de Hokokai regionaal en plaatselijk in handen was van het inheems bestuur, scherp werd gekritiseerd en er vonden vóór, tijdens en na de officiële zittingen informele discussies plaats, waardoor de confe'onderzoek'
was) ten spoedigste gerealiseerd diende te worden.
Een delegatie ging beide resoluties aan Soekarno aanbieden, die in een hotel boven Soekaboemi een korte vakantie hield. Kon hij, zo werd hem gevraagd, de onafhankelijkheid niet bespoedigen? Dat kon hij niet beloven, wèl zei hij (volgens Anderson' with his habitual tact'):
'De toekomst van het Indonesische volk ligt in handen van onze jeugd.'
1 Er werden na die Bandoengse conferentie in tal van steden op Java door de Angkatan Maeda jeugdbijeenkomsten georganiseerd die de bedoeling hadden, de jongeren op te roepen tot deelneming aan de volksguerrilla teneinde Indonesië's '
onafhankelijkheid' te waarborgen. De bijeenkomst welke in Soerabaja plaatsvond, liep anders af dan de Japanners wensten. Een van de sprekers betoogde namelijk dat de Indonesiërs inderdaad moesten vechten voor hun onafhankelijkheid, maar, zei hij, 'niet tegen de Geallieerden'
(waarmee, naar wij aannemen, niet de N ederlanders met hun Nica-organisatie werden bedoeld maar vooral de Amerikanen); deze opmerking nu, aldus de Amerikaanse historicus George McTurnan Kahin in zijn Nationalism and Revolution in Indonesia, werd begroet met donderend applaus, dat nog door de radio werd uitgezonden ook! De bijeenkomst nam een chaotisch karakter aan en de Japanners wisten de menigte alleen te verspreiden door luchtalarm te laten geven."
Het was omstreeks deze tijd dat de voornaamste figuren uit de drie jongerengroepen die zich in Djakarta hadden gevormd, samenkwamen om een informeel coördinerend comité op te richten dat zich Angkatan Baroe ('De nieuwe generatie'
) noemde. Een jeugdig journalist van Asia Raya, Boerhanoeddin Diah, ging als coördinator optreden - wie als leiders van het comité optraden, is niet precies bekend, maar Anderson
Voor de Angkatan Baroe stond één ding vast: als Indonesië onafhankelijk werd, dan moest het dat worden uit eigen kracht, niet dank zij . Japans gunst.
De uitspraken van het in Bandoeng gehouden Jeugdcongres en de weerklank die de daar verkondigde denkbeelden elders vonden, kunnen Soekarno en andere nationalistische voormannen slechts verontrust hebben. Waren zij inderdaad, zoals Dewantoro middenjuni had gezegd, hun goede naam kwijt? Soekarno die, politicus als hij was, beseft moet hebben dat hij in een gevaarlijk isolement dreigde te geraken, kwam tot een tweeledig inzicht: dat het wenselijk was, de Hokokai te doen verdwijnen en te vervangen door een nieuwe, duidelijk Indonesische organisatie waarin, conform de eerste in Bandoeng aangenomen resolutie, alle bestaande organisaties, zo zij er al niet in zouden opgaan, in elk geval gecombineerd zouden worden, en dat het niet minder wenselijk was dat die nieuwe organisatie alle jongeren-groeperingen onder haar stevige controle zou nemen - die jongeren-groeperingen zouden dus in de nieuwe organisatie een duidelijke vertegenwoordiging moeten krijgen, maar: als minderheid. Uiteraard diende de oprichting van de nieuwe organisatie met instemming van het Japanse militaire bestuur te geschieden - de vormen moesten in acht genomen worden: bespreking van het voorstel in de Centrale Adviesraad, uitbrenging van advies aan het militair bestuur, overneming van dat advies door dat bestuur, verwezenlijking van het genomen besluit.
Niet Soekarno was het die het nieuwe denkbeeld als eerste in de achtste zitting van de Centrale Adviesraad naar voren bracht - dat deed (volgens Dahm: op zijn verzoek) zijn oude medestander Sartono: er moest een 'nieuwe volksbeweging'
, de Gerakan Rakjat Baroe, worden opgericht, waarin alle bestaande organisaties en groeperingen, de militaire en semimilitaire korpsen inbegrepen, zouden zijn gecombineerd en die beweging moest vier leiders krijgen (een nieuw 'Klavertje Vier'
): Soekarno, Hatta, Wachid Hasjim en Raden Adipati Ario Wiranatakoesoema. Een
De Centrale Adviesraad aanvaardde het plan en het Japans militair bestuur dat wist dat de 'onafhankelijkheid'
althans van Java niet lang op zich zou laten wachten, zag geen reden om er zich tegen te verzetten: wellicht zou de nieuwe Indonesische opzet meer steun verwerven dan de Djawa Hokokai. De nieuwe beweging moest een handvest krijgen. Om dat op te stellen werd op 6 juli '45 in Djakarta een grote vergadering belegd, waar elke organisatie en groepering die in de Gerakan Rakjat Baroe diende op te gaan, vertegenwoordigd was: de Djawa Hokokai, haar vrouwenorganisatie, haar jongerenorganisatie (de Angkatan Moeda), de Keibo dan, de Seinendan. de Peta, de Barisan Pelopor, de Masjoemi, de Hizbullah, de organisatie tot steun aan familieleden van Peta-militairen en van romoesjds, en nog andere. Ook zes Japanners zouden ter vergadering aanwezig zijn. Bovendien behoorden verscheidene vooraanstaande nationalisten à titre personnel tot, diegenen die aan het beraad zouden deelnemen. Uitgenodigd waren ook de voormannen van de pas-gevormde Angkatan Baroe, onder wie Chaeroel Saleh, Soekarni, Diah en Adam Malik; dezen hadden overleg gepleegd met gelijkgezinden en waren het er over eens geworden dat zij zouden eisen dat de nationalistische leiders krachtiger zouden optreden jegens het Japans militair bestuur.
Een groot gezelschap zou het worden: omstreeks tachtig personen. Er was een grote zaal voor nodig: het werd de zittingzaal van de Centrale Adviesraad, vroeger van de Volksraad.
Soekarno, voorzitter, opende de beraadslagingen. Spoedig kwam het concept-handvest van de nieuwe beweging aan de orde. Dat gaf de Angkatan Baroe-groep de gelegenheid om een eis te stellen die een tarten betekende van de Japanse macht: in het handvest moest sprake zijn van 'de Republiek Indonesië'
. Een pijnlijke zaak! De regering in Tokio had nog geen enkele beslissing genomen ofIndonesië inderdaad onafhankelijk zou worden en, zo ja, in welke vorm, en de Commissie tot Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid'
had haar arbeid nog niet voltooid. Een van de zes Japanners die aan de besprekingen deelnam, haastte zich, Soekarno een briefje te laten overhandigen waarin stond dat er maar één was die zou beslissen of er een Republiek Indonesië kwam: keizer Hirohito. Soekarno las het briefje voor, waarop een moment van doodse stilte volgde. Toen weerklonken luide protesten van de jongeren. Wat te'republiek'
worden vermeld, maar het zou tussen haakjes worden geplaatst om aan te geven dat die republiek pas in de toekomst, d.w.z. als de oprichting door de Japanse regering goedgekeurd zou zijn, een feit zou worden. De Angkatan Baroe-groep protesteerde. Het comprornis-voorstel werd in stemming gebracht en met grote meerderheid (vermoedelijk met zeventig tegen zeven stemmen) aangenomen.
Die nederlaag stimuleerde de jongeren om aggressiever op te treden. Malik, Chaeroel Saleh en Diah maakten het successievelijk duidelijk dat de nieuwe volksbeweging voor hen alle aantrekkelijkheid had verloren. Soekarno schorste de zitting. Tijdens die schorsing liepen zij en andere jongeren weg, hetgeen in het perspectief van het militair bestuur dat de bijeenkomst had goedgekeurd, een daad was van insubordinatie.
De gevolgen bleven niet uit. Diah werd gearresteerd, Chaeroel Saleh en Soekarni als medewerkers van de Japanse propagandadienst op staande voet ontslagen en de Kenpeitai maakte van de gelegenheid gebruik om hun beschermer Sjimizoe in de kraag te pakken en naar Singapore te verwijderen.
De breuk met de jongeren betekende dat er van een alomvattende nieuwe volksbeweging geen sprake zou zijn. Trouwens, in het verdere beraad tijdens en na de vergadering van 6 juli bleek dat er door de voormannen van de vertegenwoordigde organisaties en groeperingen niets voor werd gevoeld om wat opgebouwd was, in een nieuwe beweging te laten opgaan. Het slot van het lied was dat er louter een 'raad van leiders'
tot stand kwam, waarin voor de ontbrekende jongeren-organisaties twee zetels werden opengelaten, en dat die raad op 3 augustus '45 ten huize van Soekarno voor het eerst bijeenkwam; deze werd er tot 'Algemeen Leider'
van de Nieuwe Volksbeweging, de Gerakan Rakjat Baroe, gekozen.
Die beweging was niet meer dan een federatief verbond aan de top. Bovendien: de jongeren ontbraken. Daar konden bij en na het ontstaan van de Republiek nog moeilijkheden uit voortvloeien! Overigens: of die Republiek door de Japanse regering zou worden toegestaan, was op die jde augustus, waarop Soekarno algemeen leider van de nieuwe beweging werd, nog steeds een open vraag. De instelling immers van een Commissie ter Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid'
liet op zich wachten: des te pijnlijker was dat, omdat die tot Onderzoek haar werk had kunnen afsluiten.