Met twee middelen werd getracht, de publieke opinie in NederlandsIndië te beïnvloeden: met radio-uitzendingen en met luchtpamfletten. Luchtpamfletten werden daarbij effectiever geacht dan radio-uitzendingen: zij konden van hand tot hand doorgegeven worden en vormden een tastbaar bewijs dat Geallieerde vliegtuigen in het Indonesisch luchtruim hadden kunnen doordringen - daar stond tegenover dat luchtpamfletten slechts van tijd tot tijd konden worden afgeworpen en dat de radio dagelijks in de lucht kon zijn. De autoriteiten buiten Indië wisten dat het luisteren naar Geallieerde uitzendingen door de Japanners was verboden - zij wisten daarentegen vermoedelijk niet dat dezen getracht hadden, de ontvangst van die uitzendingen onmogelijk te maken door de radio's te '
castreren', zoals dat heette, en evenmin dat de Nederlanders en Indische Nederlanders al hun toestellen eindhadden moeten inleveren. Na die Japanse maatregelen waren er slechts twee groepen potentiële
Algemeen Nieuws- en Telegraafagentschap (Aneta)
Bovene, G. A van
Luchrparnflerren
Netherlands-Indies Government Information Service (Nigis)
Propaganda en berichrgeving (Indië), 11c
RADIO-UITZENDINGEN NAAR INDIËluisteraars overgebleven: de Indonesiërs en de Vreemde Oosterlingen (de Chinezen en de Arabieren). Volgens de officiële gegevens hadden er in '40 ruim 30000 toestellen bij Indonesiërs gestaan en ca. 20000 bij de Chinezen en Arabieren - de groepen potentiële luisteraars waren dus betrekkelijk klein.