Wij memoreerden de besprekingen welke van Mook in Brisbane in maart '44 met MacArthur en enkelen van diens officieren voerde. Op de tweede dag daarvan, n1. op de çde, deelde de Geallieerde opperbevelhebber 'onder de diepst mogelijke geheimhouding'
(aldus van Mook in zijn reisverslag') mee dat hij voornemens was, conform een advies van kolonel Sandberg, binnen zes of zeven weken in Hollandia te landen en dat hij behoefte had aan een Nederlands-Indisch team dat het Amerikaanse Zesde Leger terzijde zou staan. Van Mook maakte hier in Melbourne onmiddellijk werk van. 'Besloten werd'
, schreef hij, 'om de organisatie die het civil affairs-werk te velde zou verrichten, de algemene naam van Nica te geven die zowel in het Nederlands (NederlandsIndische Civiele Administratie) als in het Engels i Netherlands-Iridies Civil Administration) bruikbaar was' - het was kolonel van Straten die de naam Nica had bedacht en ook de aanduiding van de officier die als hoogste vertegenwoordiger bij het hoofdkwartier van het Amerikaanse Zesde Leger zou optreden: de Senior Officer Nica oftewel de Sonica, alsook van die welke in een bepaald district de leiding zou krijgen: de Commanding Officer Nica oftewel de Conica .
. Van Mook stelde een commissie in die voor de Nica het nodige personeel zou kiezen (allen zouden gemilitariseerd worden) - Blom, de directeur van justitie, werd er voorzitter van. Het leek wenselijk, een beroepsofficier tot Sonica te maken bij het Amerikaanse hoofdkwartier; cle keuze viel op kolonel Giebel die, na de opheffing van de Vliegschool te Jackson, pas in Australië was gearriveerd. Hoofd van het eerste Nica detachement werd D. Schermers, tot majoor benoemd - hij was een van twee bestuursambtenaren uit Suriname die op verzoek van van Mook daar hun werk tijdelijk hadden neergelegd. Er werden voorts enkele stukken opgesteld die Giebel en Schermers zouden meenemen: de al genoemde proclamatie, twee verordeningen, een over de geldzuivering, een over de rechtspraak, en een 'Instructie politiek beleid"
. 'Het is de taak van het Nica-detachement'
, aldus die instructie,
'om in het bevrijde deel van Nederlarids-Indië:
a. de orde te herstellen en naar de Nederlands-Indische wetten een regelmatig bestuur in te voeren;
, Van Maak: 'Reisverslag 22 december 1943-30 mei 1944'
, p. 14. 2 Tekst: Bijlage V bij van Mooks reisverslag.
b. de nood der bevolking te lenigen en haar, door de medewerking der volkshoofden, zo spoedig mogelijk weer in haar woonplaatsen te verzamelen en aan het werk te brengen;
c. het bevrijde gebied van vijanden en vijandelijke invloeden te helpen zuive ren;
d. zo spoedig mogelijk na te gaan of en in hoeverre het mogelijk is, uit de bevolking krachten aan te trekken ten behoeve van de Nica, zomede van het Knil, de Koninklijke Marine en de civiele diensten der Indische regering;
e. al het mogelijke te verrichten ten behoeve van de verdediging van het bezette gebied 1 en van de voortzetting van de strijd.'
Er werd in deze instructie aangedrongen op voorzichtige behandeling van het moeilijke vraagstuk der collaboratie: bedacht moest worden dat het Indische gouvernement ook de inheemse bestuurders had opgedragen op post te blijven. 'Daarom moet een actie tegen betrokkenen ... beperkt blijven tot die gevallen waarin zij, zonder daartoe bepaaldelijk gedwongen te zijn, medewerking aan het Japanse bestuur hebben gevergd van hun medeburgers van iedere landaard en ten voordele van zichzelf. .. Het ware onjuist, een grote zuiveringsen vervolgingscampagne op te zetten die ... de deur zou openen voor valse aangiften' - dat was een opvatting die, zoals al bleek, volledig door MacArthur werd gedeeld.
Er werd snel gewerkt: begin april' 44 bevonden kolonel Giebel en majoor Schermers zich in Brisbane samen met de kleine staf die Giebel en het volledige detachement dat Schermers zou vergezellen. Er werd toen bovendien met het oog op de landing welke op die te Hollandia zou volgen, een tweede Nim-detachement voorbereid en daarvan werd Abdoelkadir de commandant; met de benoeming van die tweede Conica werd, aldus van Mook, 'een duidelijk voorbeeld van samenwerking tussen blank en bruin ... gesteld."
Voordat wij nu verder gaan, willen wij er op wijzen dat het feit dat van Maak in MacArthurs gezagsgebied een aan hem en aan de Raad van departementshoofden ondergeschikte Nica-organisatie zou gaan vormen, door Helfrich op Ceylon met grote wrevel werd gadegeslagen: voor Indië
'Ik ben altijd van mening geweest'
, verklaarde Helfrich zeven jaar later aan de Enquêtecommissie,
'dat met de positie van de Nica meer dan ooit de noodzaak naar voren kwam, deze Nica onder de BSO te plaatsen, dus met andere woorden dat de oorspronkelijke opzet, welke ik mij had gewenst, inderdaad moest worden ingevoerd en zeker in I944. Die opzet was dat in het hoofdkwartier van de BSO een afdeling Civil Affairs had moeten worden opgericht, zoals dat ook was bij Mountbatten en zoals dat ook was ... bij MacArthur en dat alle draden dan bij de BSO samenkwamen"
niets daarvan: in Australië ressorteerde de Nica onder de Raad van departementshoofden en op Ceylon was Warners' Planning Section niet in Helfrichs maar in Mountbattens hoofdkwartier ingevoegd.
In twee omstandigheden zou, menen wij, het conflict dat Helfrich te dien aanzien met van Mook had, scherpe vormen hebben aangenomen: als Helfrich zich in Australië had bevonden of indien Mountbatten eerder dan MacArthur tot de bevrijding van Nederlands-Indisch gebied zou zijn overgegaan. Die omstandigheden deden zich evenwel niet voor: Helfrich zat op Ceylon en Mountbatten miste de kracht om meer te ondernemen dan slag te leveren met de Japanners in Birma. Het enige dat Helfrich kon doen was Furstner, de minister van marine, in Londen te stijven in zijn verzet tegen het inwilligen van van Mooks verlangen dat de marine de nodige krachten ter beschikking zou stellen voor de vorming van de nieuwe Nica-detachementen welke nodig zouden zijn als MacArthur dieper in de Indische archipel doordrong. In de ministeriële Commissie Oorlogvoering is op dit punt een fel dispuut ontstaan - het komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.
Het door majoor Schermers gecommandeerde eerste Nica-detachement telde tien officieren: vijf voor de uitoefening van het burgerlijk bestuur, één voor de bevoorrading, één officier van gezondheid (met enkele Indonesische hulpkrachten), één liaison-officier voor de manne, één
, Getuige Helfrich, Enq., dl. VIII c, p.
Het detachement-Schermers ondervond allerlei moeilijkheden: het had niet de beschikking over eigen vervoermiddelen en dat bleek een groot nadeel toen de Amerikaanse bevelhebber, Major-General R. L. Eichelberger, zijn hoofdkwartier uit het in een kloof gelegen, kleine, primitieve en bovendien vrijwel verwoeste Hollandia ('als er vroeger tien huizen hebben gestaan, is het veel', aldus Blom') verplaatste naar de oever van het op ca. 30 km afstand gelegen Sentani-meer: een gebied waar de Amerikaanse luchtmacht drie Japanse landingsbanen tot grote vliegvelden wilde uitbreiden. Daar kwam nog bij dat het hoofd van de afdeling Operations van Eichelbergers staf het Nica-detachement, dat zijns inziens niets te betekenen had, in geen enkel opzicht terwille was: hij verbood het zelfs te eten in de Amerikaanse cantines en stelde het geen Jeeps en militaire vrachtauto's ter beschikking. Schermers had met zijn protesten bij Eichelberger succes: deze bepaalde dat het Nica-detachement niet onder het hoofd van zijn afdeling Operations maar onder zijn QUClrter master (hoofd bevoorrading) zou ressorteren en dat was een kolonel van wie, zij het niet zonder enige vertraging, alle medewerking werd ontvangen.
Het Nica-detachement hervormde het inheemse bestuursapparaat, voerdenieuw geld in, ging prijsverhogingen tegen en besteedde aandacht aan de rechtspleging." Daarnaast verleende het belangrijke diensten aan Eichelbergers Taskforce.
I Brief, 3 juni I944, van Blom aan Warners (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, I I-2). 2 Aanvankelijk werd het detachement met aangiften overstroomd, 'doordat'
, zo seinde van der Plas aan van Mook, 'velen elkander beschuldigden, pogende persoonlijke vijanden te schaden.'
(Bijlage V bij van Mooks reisverslag) Voorzover ons bekend, zijn in Hollandia wel enkele personen wegens misdaden veroordeeld, sommigen tot de doodstraf, maar is er slechts één persoon wegens collaboratie vervolgd: een Indonesische gouvernementsarts die een pro-Japanse toespraak
Er werd door de Amerikanen in de streek van Hollandia hard aangepakt. Niet alleen het grootste deel van MacArthurs staf moest er gehuisvest worden maar dat was ook het geval met het hoofdkwartier van de Seventh Fleet en met de hoofdkwartieren en de eenheden van de Sixth Army en van de Fifth Army Air Force het aantal er aanwezige Amerikaanse militai.ren zou tot ca. honderdvijftigduizend groeien. Aan de kust werden acht grote steigers gebouwd waarop van schip na schip (soms lagen er tientallen op de rede te wachten) de lading aan land werd gebracht. Voorts werden de Japanse landingsbanen bij het Sentani-meer dusdanig uitgebreid dat dagelijks uit Finschhafen, de plaats aan de noordkust van Australisch Nieuw-Guinea die vóór Hollandia veroverd was (zie kaart VII op pag. 189), ca. 250 DC-J's (Dakota's) neerstreken met honderden tonnen vracht. 'Bij tientallen'
, aldus later van Eechoud (die van het zuiden uit Hollandia had bereikt),
'werden er karnpen uit de grond gestampt die over een afstand van ongeveer zeventig kilometer langs een hoofdverkeersweg kwamen te liggen ... Aan de Nica was tussen de andere eenheden reeds een plaats aangewezen, maar toen ik nog zo 'n zelfde terrein zocht voor het op te richten Papoea-bataljon, was er langs de gehele weg ... niets meer te vinden; alles was bezet door Amerikaanse units!
Waar kort geleden nog het kleine plaatsje Hollaudia lag te dromen, slechts eens per maand opgeschrikt door de roep: 'Kapal masoeeï ('De boot komt binnen!'
), waar de paradijsvogels speelden en de herten onbeangst op het pad bleven staan, verscheen in enige maanden een wegennet van honderden kilometers, waarover duizenden auto's een onbegrensd lijkende hoeveelheid en verscheidenheid aan goederen vervoerden; verrezen onafzienbare rijen barakken en pakhuizen van honderdduizenden vierkante meters oppervlak. Waar hoogstens eens een toverlantaarn met petroleumlamp was vertoond, kon men in een zeventigtal openlucht-bioscopen dagelijks een keuze doen uit tien, twaalf programma's van de nieuwste Amerikaanse films.'
Het was alles tezamen een invasie van de moderne tijd die in het gehele gebied van Hollandia de traditionele verhoudingen grondig ontwrichtte: de oudere Papoea's werden er door verbijsterd, vele jongeren pasten zich aan. 'Het waren de jongeren'
, schreef van Eechoud,
gehouden en deswege tot tien maanden gevangenisstraf werd veroordeeld. Van der Plas achtte dat vonnis veel te zwaar; hij vond bovendien dat het in scherpe tegenstelling stond tot het feit dat een in Biak aangetroffen Indonesiër die vrijwillig bij de Kenpeitai in Soerabaja had gewerkt en later op Biak en elders Javaanse romcesja's herhaaldelijk had afgeranseld, in het geheel niet vervolgd was. , J. P. K. van Eechoud: Vergelen aarde. Nieuu/-Cuinea (1957), p.
de jongeren waren het die tot het al genoemde Papoea-bataljon toetraden of politie-agent werden (een kleine, in Merauke opgerichte politieschool werd naar Hollandia verplaatst) of na een korte opleiding (bij de vestiging van de Nica, Kotanica, kwam een school die ca. driehonderdvijftig leerlingen ging tellen) administratief werk gingen doen.
Op één punt schoot de Nica aanvankelijk tekort, buiten eigen schuld overigens: het duurde zes weken voor de eerste voorraden voor de burgerbevolking werden uitgeladen; dat was gevolg van het feit dat de aan land gebrachte Amerikaanse legervoorraden tweemaal in vlammen waren opgegaan (eenmaal door een Japanse bom, eenmaal door onvoorzichtigheid), zodat generaal Eichelberger aan de aanvoer van nieuwe militaire voorraden prioriteit had moeten geven. Enig soelaas was toen geboden doordat de Nica de beschikking had gekregen over grote voorraden voedsel en medicijnen welke door de Japanners waren achtergelaten - kleding bleef evenwellange tijd ontbreken.
Er werden in Hollandia enkele Japanse stukken aangetroffen waarin de vertaalafdeling van MacArthurs hoofdkwartier zich onmiddellijk ging verdiepen. Eén stuk dat van speciale betekenis was, werd enige tijd later in vertaling aan van der Plas doorgegeven: het uit februari '44 daterend Kenpeitai-rapport over het verzet op Java (wij hebben er in ons vorige deel talrijke gegevens aan ontleend) dat met zijn bijlagen in het Japans ca. 500 pagina's telde. Tot die bijlagen behoorden enkele stukken welke de Kenpeitai in oktober '43 in beslag genomen had bij mr. P. Colijn, de agent van de Nederlandse Handel-Maatschappij te Soerabaja. Hij had in maart of april '42 inlichtingen gekregen over de besprekingen inzake het herstel van het Nederlands-Indisch bewind en het dan te voeren beleid, die mr. Spit, de vice-president van de Raad van Nederlands-Indië, na de algemene capitulatie van het Knil in Bandoeng had gevoerd met tal van
, A.v., p. 240.
Uiteraard besefte van der Plas onmiddellij k de betekenis van dat laatste bij mr. Colijn gevonden stuk: het gaf, meende hij, van Mook en hem een beeld van de denkbeelden die op Java in kringen van vooraanstaanden waren gaanleven. Hij liet van het stuk een nieuwe vertaling maken": geen simpele zaak omdat de Japanner die het origineel vertaald had, de tekst meer had samengevat dan letterlijk vertaald en bovendien een aantal termen kennelijk verkeerd had begrepen. Met dat al bleek dat het stuk in zoverre met van Mooks denkbeelden overeenkwam dat er in werd bepleit dat Indië met zijn 'loyale elementen in de Indonesische samenleving'
na de oorlog volledig autonoom zou worden en dat in beginsel alle bevolkingsgroepen gelijkgesteld zouden worden. Indië zou dan een 'Onder-Korting'
moeten krijgen die samen met door hem te benoemen 'ministers'
'de Indische regering'
zou vormen. De Volksraad zou evenwel niet terugkomen. In plaats daarvan zou een 'Regeringsraad'
optreden die een corporatief karakter zou krijgen: 'economische corporaties'
zouden er de 'economische sectie'
van samenstellen, 'culturele corporaties'
de 'culturele sectie'
, en aan beide secties zou 'de regering'
leden kunnen toevoegen. Anders gezegd: van partijen en meer algemene verkiezingen zou geen sprake zijn, laat staan, zoals van Mook wenste, van een parlement met een duidelijke Indonesische meerderheid. Bovendien bleek uit het stuk dat diegenen die het hadden opgesteld, wensten dat op Java geen verkiezingen meer zouden worden gehouden voor de provinciale raden en dat de regentschapsraden louter een adviserende bevoegdheid zouden krijgen.
Van der Plas ging er van uit dat de in het Kenpeitai-rapport genoemde besprekingen in Bandoeng hadden plaatsgevonden onder het voorzitterschap van van Starkenborgh (die er in werkelijkheid niet bij was geweest)in Indië levende staatkundige wensen. 2 Exemplaar in ARA, Coll.-van der Plas,
'In hoeverre'
, zo stelde hij begin oktober '44 op schrift,
'de eigen denkbeelden van de heer Colijn, die sterk rechts georiënteerd was, nog invloed op de voorstellen hebben gehad, is helaas niet uit te maken. Ik ben geneigd, in de suggesties, die bij de samenstelling van het vertegenwoordigend lichaam gaan in de richting van de corporatieve staat en ook in de degradatie van de regentschapsraden en in een volkomen verambtelijking van de provinciale raden fascistische tendenzen vertonen, een sterke aanwijzing te vinden dat de heer Colijn en zijn geestverwanten althans voor de toekomstige structuur sterke invloed op voorliggende tekst hebben gehad .
. . . Hoe het zij en hoezeer de wellicht alleen als eerste noodmaatregel bedoelde verambtelijking en ontdemocratisering van de overheidsstructuur blijk moge geven van min of meer autoritaire denkbeelden, althans bij de laatste ontwerpers',
het stuk wàs en bleef van 'bijzonder belang'
- als 'het belangrijkste'
zag van der Plas het feit dat Colijn 'en zijn geestverwanten, die nog anderhalf jaar op vrije voeten waren, vertrouwen toonden in de 'loyale elementen in de Indonesische samenleving'
, waarmee hij stellig wel contact gehad heeft.'
Van Mook reageerde gereserveerder: 'Dit stuk'
, tekende hij op de nota van van der Plas aan, 'doet mij ten dele aan als een mystificatie. Ik zou in ieder geval zeer voorzichtig zijn met het gebruik" - hij had het, voorzien van een toelichting, kunnen doorsturen naar zijn ambtgenoten in Londen en naar koningin Wilhelmina maar dat liet hij na.
Intussen was Giebel als Sonica afgezet na een scherp conflict met de Raad van departementshoofden.
Wat was gebeurd?
De Nica had twee chefs: de Raad van departementshoofden en de bevelhebber van het Amerikaanse Zesde Leger, Lieutenant-General Walter Krueger, in wiens organisatie zij was ingevoegd. Van Mook had, zoals al vermeld, de Nica een beleidsinstructie gegeven, welnu: Krueger deed hetzelfde en nadat Giebel had geconstateerd dat Kruegers instructie op enige punten afweek van die van van Mook, droeg hij op 17 mei '44 de
1 Nota, 9 okt. 1944, van van der Plas en notitie, 24 okt. 1944, van van Mook (a.v., B
Toen nu van der Plas, Blom en schout-bij-nacht Koenraad eind mei een bezoek brachten aan Finschhafen en Hollandia, werd hun meegedeeld dat de verhouding tussen Giebel en de hoofdofficieren van Kruegers staf te wensen overliet. Nu, die drie waren al verbolgen over de opdracht aan de Conica's die Giebel op 17 mei zonder overleg had rondgezonden. Zij zeiden hem dat hij die opdracht diende te annuleren, maar na hun vertrek stuurde Giebel een nieuw stuk aan de Conica's waarin hij zijn opdracht nog aanscherpte. Dat deed de deur dicht. De Raad van departementshoofden besloot Giebel terug te roepen en hem te vervangen door kolonel Sandberg en toen Giebel daaromtrent bericht had ontvangen, deed hij er nog een schepje bovenop door de Raad van departementshoofden een ellenlange brief te schrijven waarin hij meedeelde dat hij opdrachten uit Melbourne, 'ook al dragen zij de handtekening van de minister'
, slechts zou uitvoeren voorzover zij niet met generaal Kruegers instructie in strijd waren.' Die brief kwam hem op een officiële ontevredenheidsbetuiging door generaal van Oyen te staan.
Giebel werd vervolgens bij de afdeling Operations van MacArthurs hoofdkwartier geplaatst waar hij belast werd met, aldus de notulen van de Raad van departementshoofden-, 'werkzaamheden op het gebied van Geallieerde propaganda binnen Nederlands-Indisch gebied"
- als Sonica
I Brief, 27 juli 1944, van C. Giebel aan de Raad van departernentshoofden, aangehaald in Giebel: Morotai, p. 55 e.v. 2 Raad van departementshoofden: Notulen, 23 aug. 1944, p. 10. Wij nemen aan dat hij in zijn nieuwe functie diende te bevorderen dat het hoofdkwartier opdracht zou geven, voor de verspreiding van die propaganda voldoende middelen ter beschikking te stellen. Die propaganda werd door het Far Eastern Liaison Office (de Fe/a) georganiseerd die niet alleen in het Indonesisch, het Nederlands en het Japans luchtpamfletren produceerde maar ook voor de filmen radiopropaganda zorg droeg en voor Geallieerde militairen cursussen in het Indonesisch organiseerde. Ook werden Z.g. comfort parcels afgeworpen: pakketten met een lap goed, enkele vishaken en vislijnen, aspirine, een mes, lucifers, papier, potloden en naaigerei benevens een pamflet waarin stond dat de Geallieerden hun Indonesische vrienden niet zouden
Er zijn van de Nica helaas maar weinig rapporten bewaard gebleven.' Detachementen of delen van detachementen zijn voor het einde van de oorlog in de Pacific niet alleen ingezet in Hollandia, maar ook in Sarrni, op Wakde, op Biak, op Noemfoor, in Sansapor, op Morotai, op Tarakan en tenslotte in Balikpapan, Die detachementen telden minstens enkele tientallen leden. Hun commandanten, de Conica's, waren meestal aan de jeugdige kant, enkelen omstreeks vijf-en-twintig jaar, één zelfs slechts een-en-twintig. Allen waren overbelast. Bestuurservaring hadden zij niet - desniettemin moesten zij in feite als controleur of assistent-resident optreden. Een grote moeilijkheid daarbij was dat de inheemse bevolking in de bevrijde gebieden snelle leniging van haar materiële nood verwachtte (dat was ook beloofd in de preelamatie met de aanhef 'In naam der koningin'
: 'Voeding, kleding en andere voor u nodige zaken worden ingevoerd'), terwijl, zo die goederen al beschikbaar waren, hetgeen lang niet altijd het geval was, veelal de transportrniddelen ontbraken. Erger nog: waren er in de bevrijde gebieden geen of maar heel weinig Japanners, dan konden de Nica-detachementen aan de slag gaan zonder al te zeer te worden gestoord, maar bijvoorbeeld van Biak bleef het grootste deel in Japanse handen, op Morotai werd het zwakke Japanse garnizoen dat MacArthurs landing niet had kunnen voorkomen, spoedig van Hal37
Wat aan stukken bewaard is gebleven, doet vermoeden dat de Nica detachementen die naar die laatste twee oorden vertrokken (in totaal telden zij ca. honderdvijftig man '), het best uitgerust waren. Op Tara kan wist de Nica onmiddellijk hulp te bieden aan de inheemse bevolking bij Balikpapan waren de verhoudingen in zoverre afwijkend dat de Japanners hier, gelijk al vermeld, het veruit grootste deel van de inheemse burgerij hadden geëvacueerd, d.w.z. opdracht hadden gegeven op eigen gelegenheid in de richting van Bandjermasin en Samarinda te trekken (zie kaart IX op pag. 268). 'Het restant, vijfduizend mensen', zo rapporteerde eind juli '45 de Sonica (Senior officer Nica) bij het Australische hoofdkwartier, C. C. de Rooy, aan van der Plas,
'werd èf afgemaakt èf het bos ingejaagd. Overal langs de wegen vindt men de lijken van geboeide Indonesiërs met afgehakte hoofden, handen en genitaliën. Een systematische folteren slachtpartij. Wat er binnenkomt, is in een onbeschrijfelijke toestand. Bundels botten met rottende ledematen. Wat hier gebeurd is, slaat alle vorige ressorten met stukken."
Niettemin had de Nica in Balikpapar, ruim twee weken na de Geallieerde landing alweer zeshonderd Indonesische arbeiders aan het werk kunnen zetten en had Balikpapan twee weken later weer ca. twaalfduizend inwoners; van hen waren er toen omstreeks duizend in het Nica-hospitaal opgenomen en werden ca. vijf-en-twintighonderd ambulant behandeld.
Misschien geeft het eerste rapport van de Conica van het derde volledige Nica-detachement, hetwelk op 15 september '44 (op D-day!) op Morotai aan land ging, een goed gemiddeld beeld van de eerste moeilijkheden waaraan elk Nica-detachement het hoofd diende te bieden.'
Hier moest het detachement de eerste nacht na de landing in mangaten slapen. Op de tweede dag namen de bij de Amerikaanse landingstroepen ingedeelde tolken contact op met de inheemsen die in grote getale naar het door de Amerikanen bevrijde gebied trokken. De eerste Nica-post lag op een punt dat ongezond bleek te zijn - de post moest verplaatst worden.
J Ten tijde van Japans capitulatie heeft de Nica in totaal bijna vijfhonderd krachten geteld. 2 Brief, 26 juli 1945, van C. C. de Rooy aan van der Plas (ARA, CoiL-van der Plas, B 2). J J. G. Wegner: 'Rapport van de Nica-III over de periode [5 september tot 28 oktober 1944' (a.v., MK, M 102, N.l., 14.). 37'Jammer genoeg'
, aldus het rapport dat de Conica na zes weken opstelde, 'kon aan de in zakken en lompen gehulde vrouwen en kinderen totnogtoe geen kleding worden verstrekt door het uitblijven van relief-goederen. Op dit punt faalt de propaganda geheel. De kleine hoeveelheid, van Hollandia ontvangen, legt geen gewicht in de schaal.'
Het duurde enkele maanden voordat er verbetering kwam, zij het dat ook toen de toestand gevaarlijk bleef: de Japanners hadden op Morotai ca. tweeduizend militairen bijeengekregen en van Halmaheira uit ondernamen zij soms expedities; bij een daarvan werden ca. vijftig vluchtelingen, meest vrouwen en kinderen, door hen gedood.
Problemen te over dus voor demaar zij deed, dat was duidelijk, goed werk. Warners die, van Ceylon overgekomen, in de eerste helft van september '44 een bezoek had kunnen brengen aan Hollandia, Wakde, 37'met nadruk'
dit te horen:
'Uit de praktijk van de laatste maanden is om gebleken dat de Nica-organisaties om twee redenen voor ons van groot belang zijn. Ten eerste omdat we gezien hebben hoe perfect de hulp van de bevolking voor arbeid, gidsen en tolken en voor inlichtingen door jullie wordt georganiseerd en we begrepen hebben dat niemand dat beter kan dan de Nederlanders; ten tweede omdat achter alle maatregelen die wij nodig achten en diensten die verricht moeten worden, de autoriteit en het gezag van de Nederlandse regering staat dat onmisbaar blijkt voor de wijze waarop de bevolking met ons samenwerkt."
Over het verrichte werk op zichzelf mocht van Mook tevreden zijn. Mede op grond van wat hij er zelf van had gezien, schreef hij er in januari '45, toen hij in Londen was, een rapport over", waarin hij niet alleen de door hoge Amerikaanse militairen geuite lof weergaf maar 'ook onderstreepte dat de Nica veelal van de Amerikanen belangrijke, vaak geïmproviseerde hulp had ontvangen. De vorming van het Papoea-bataljon verliep vlot - met deze hulptroepen kreeg men in tal van gebieden de beschikking over kernen van geoefenden die ter plaatse konden worden verdriedubbeld. Van belang achtte hij voorts dat de Nica meer dan duizend romcesja's en talrijke heiho's had kunnen opvangen en dat z~, opnieuw met hulp van de Amerikanen die patrouilleboten ter beschikking hadden gesteld, uit twee kleine kampen bij Manokwari (zie kaart VII op pag. I89) ruim tweehonderd overlevenden van de daar in '42 geïnterneerde ca. vijfhonderd Indische Nederlanders had kunnen redden.
Van dit alles gaf h~ eind januari '45 zijn ambtgenoten die mèt hem lid waren van de Commissie Oorlogvoering, een beeld. Giebel was, zei hij, 'ietwat stroef'
gebleken en door Sandberg vervangen die evenwel was overleden. Abdoelkadir was 'zeer goed'
en werd 'door de Amerikanen hogelijk gewaardeerd.'
In de bevrijde gebieden hadden de Amerikanen het bestuur geheel aan de Nica overgelaten, 'deze voor ons zo goede regeling'
, zei hij, 'legt ons echter de verantwoordelijkheid op voor de gang van zaken ... Als er arbeiders nodig zijn, moeten wij er voor zorgen dat zij er op tijd zijn en dat in hun materiële behoeften voorzien is. W~ moeten dus de behuizing en de voeding leveren' - voor dat laatste
I Brief, 19 sept. 1944, van Warners aan van Mook (a. v., CoIL-van Maak, 2). 2 Exemplaar z.d. ina. v., 18.'Het idee van generaal MacArthur is'
, zei hij (hij had de Geallieerde opperbevelhebber op Ia december '44 op Leyte gesproken),
'dat de Amerikanen bij verdere operaties in Nederlands-Indië de hoofdaanvallen zullen doen, maar aan ons zullen overlaten de gedesorganiseerde groepen Japanners op te ruimen. Daarvoor moeten wij meer troepen hebben. Als wij een kern van geoefende troepen hebben, kunnen bevolkingspatrouilles om die kern zeer nuttig zijn voor het opruimingswerk, maar zij moeten een kern hebben om op terug te kunnen vallen. In West-Australië is nu een drietal kamperi beschikbaar gesteld, waar voorlopig voldoende ruimte is voor een dertigduizend man. Wij zouden daar onze gezagstroepen snel kunnen oefenen."