Komen wij nu tot het effect van de ontzuiling, dan moet er op gewezen worden dat de drie grote confessionele partijen: de KVP, de ARP en de Christelijk-Historische Unie, de CHU, na de bevrijding twintigjaar lang in de Tweede Kamer samen een absolute meerderheid bezaten. In de tweede helft van de jaren '60 evenwel begon een proces van afkalving. In weinig jaren verloor de ARP een vijfde en de CHU twee-vijfde van haar leden, de KVP zelfs drie-kwart - zij, de KVP, had in '63 vijftig zetels gehad in de Tweede Kamer (welker ledental in '56 van honderd tot honderdvijftig was uitgebreid) en verwierf er negen jaar later nog maar zeven-en-twintig. In dat jaar, '72, stemde van alle katholieke stemgerechtigden nog geen twee-vij fde (38 %) op de KVP - zowel aan de PvdA als aan de begin '48 opgerichte Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, de VVD, had de katholieke partij veel stemmen verloren. Duidelijk was dat KVP'ers, anti-revolutionairen en christelijk-historischen hun haast traditionele machtsposities slechts zouden kunnen handhaven, als zij hun krachten bundelden - dat was mogelijk doordat de ARP zich van haar uitgesproken 'rechtse'
standpunten had losgemaakt. In hetzelfde tijdsgewricht waarin het Nederlandse Katholieke Vakverbond, de NKV, samen met het NVV de Federatie Nederlandse Vakbeweging, de FNV, vormde ('75), besloten de drie partijen in een nieuwe partij op te gaan: het Christen-Democratisch Appèloftewel het CDA, dat, in hoofdzaak gedragen door gelovigen, in het politieke spectrum een middenpositie innam en dus hetzij met de PvdA hetzij met de VVD een regeringscoalitie zou kunnen vormen.