Of dit een billijke uitspraak was, is hier niet terzake (wij komen er in onze Nabeschouwing op terug) - relevant is alleen dat het oorlogs- en bezettingsgebeuren van de tweede helft van de jaren '60 af in een scherp-kritische belichting werd geplaatst. Vooral jongeren die in de publiciteitsmedia de posities van ouderen hadden ingenomen, beijverden zich daarbij; andere jongeren die met name ook op de universiteiten en hogescholen in opstand kwamen tegen de gevestigde orde, zagen hun prikkelende activiteit als een herhaling van het tijdens de bezetting gepleegde illegale werk - was toen de bezetter de vijand geweest, nu was het 'het establishment', t.w. de kaders die in de politieke partijen, bij de overheid en haar instellingen en bij het bedrijfsleven de macht in handen hadden. Dat offensief, een tijdlang geconcentreerd op de rehabilitatie van de in '48 tot zes jaar gevangenisstraf veroordeelde Joodse verrader F. Weinreb (meer hierover in hoofdstuk 5), bereikte een deel van zijn doelstellingen (er kwam meer inspraak) maar kon er, doordat het geen duidelijke sociale of politieke basis had, niet in slagen de sociaal-economische structuur van de samenleving wezenlijk aan te tasten.