De bezetter had in juli '40 het NVV gelijkgeschakeld en had in augustus '
41 hetzelfde gepoogd met het RKWV en het CNV. Nadien waren de voorzitters van de drie centrales: E. Kupers, A. C. de Bruyn en A. Stapelkamp, onderling in contact gebleven. Een poging van Kupers om de Bruyn en Stapelkamp te winnen voor het denkbeeld dat er na de bevrijding slechts één vakcentrale zou komen, was mislukt. Afgesproken was dat dan een Raad van Vakcentrales zou gaan fungeren - een raad van zes leden (twee voor elke centrale), van wie evenwel slechts vier stemgerechtigd zouden zijn: de Bruyn, Stapelkamp. Kupers en nog een tweede NVV-functionaris: de jeugdige A. Vermeulen, afkomstig uit een vierde organisatie, de Nederlandse Vakcentrale (zij telde ruim vijftigduizend leden: hoofdzakelijk ambtenaren en kantoorbedienden), die zich, nadat voorzitter Kupers door de NSB'er Woudenberg was vervangen, bij het NVV had gevoegd; Vermeulen was nadien hoofd van de sociaal-economische afdeling van het hoofdkantoor van het NVV geworden - hij had in september '41 in het nationaal-socialistische weekblad De Waag gejuicht over het vele goede dat op sociaal gebied sinds mei' 40 tot stand zou zijn gebracht, maar had op 1 mei '42, toen Seyss-Inquart het NVV tot Nederlands Arbeidsfront had getransformeerd, de organisatie verlaten.