I Wie als secretarissen-generaal, als commissarissen van de koningin en als burgemeesters van de grootste gemeenten zouden optreden, had het College van Vertrouwensmannen bepaald. Zeven departementen kregen hun 'oude'
secretaris-generaal terug: Buitenlandse Zaken (jhr, mr. A. M. Snouck Hurgronje), Justitie (mr. J. C. Tenkink), Sociale Zaken (mr. A. L. Scholtens), Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (prof. dr. G. A. van Poelje), Defensie (c. Ringeling), Waterstaat (rnr. D. W. G. Spitzen) en Overzeese Gebiedsdelen (jhr, mr. O. E. W. Six) - en daarbij merken wij op dat Ringeling, die de zeventig al was gepasseerd (en die vóór mei '40 enkele malen met Kruis in conflict was geraakt), spoedig vervangen werd door het hoofd van het Afwikkelingsbureau, L. C. Rietveld, en dat van Poelje in augustus '45 genoopt werd zich terug te trekken, aangezien de nieuwe minister, prof. van der Leeuw, wist dat zijn 'vernieuwings'
-denkbeelden niet door van Poelje werden gedeeld. Bij Financiën, Binnenlandse en Algemene Zaken en de twee economische departementen had het College van Vertrouwensmannen een Z.g. gemachtigde benoemd: bij Financiën een van de hoofdambtenaren, mr. H. Albarda, bij Binnenlandse Zaken mr. L. A. Kesper (in '40 griffier van de Tweede Kamer), bij Handel, Nijverheid en Scheepvaart ir. F. Q. den Hollander (in' 40 directeur van de Staatsartillerie-inrichtingen) en bij Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening mr. H. J. Reinink, spoedig van Poelje's opvolger bij Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Aan de drie niet-'foute'
secretarissen-generaal die door Seyss-Inquart nimmer waren vervangen: Hirschfeld (de twee economische departementen), ir. R A. Verwey (Sociale Zaken) en mr. dr. K. J. Frederiks (Binnenlandse Zaken) werd door het Militair Gezag een stakingsbevel uitgereikt, dat hen alle drie diep kwetste: Verwey en Frederiks omdat zij geen smetje op het eigen blazoen konden ontwaren, Hirschfeld omdat hij al op 5 mei in een via het College van Vertrouwensmannen aan de koningin aangeboden brief zijn functie ter beschikking had gesteld. 2 Die secties waren: I Binnenlands bestuur, II Juridische Zaken, III Politie, IV Brandweer en luchtbescherming, V Financiën, VI Economische zaken, VII Transport, VIII Volksgezondheid, IX Openbare werken, X Arbeidszaken, XI Voorlichting, XII PTT en PTT-censuur, XIII Sociaal werk voor oorlogsgetroffenen, XIV Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Met de centrale staf waren ook verbonden de stafschool, het Bureau Contact GAC, het Bureau Contact BS, het Bureau voor evacueringsen repatriëringszaken en de Dienst Grensbewaking. De Sous-Chefs oefenden controle uit op de genoemde secties en bureaus - rechtstreeks onder de Chef-Staf ressorteerden het Militair Commissariaat Rechtsherstel en het Bureau Nationale Veiligheid (op beide instellingen komen wij nog terug). Wij geven dit alles weer naar de stand van juni '45; later behoorden tot het Militair Gezag ook nog sectie XV (Oosten Westindische zaken), de Militaire Haventransportdienst,
Albarda, H.
Departementen
Hirschfeld, H. M.
Hollander, F. Q. den
Kruis. H. J .
Leeuw, G. van der
Poelje, G. A. van
Reinink, H. J.
Ringeling, C.; 2
Scholrens, A. L.
Six, O. E. W.
Snouck Hurgronje, A. M .
Spitzen, D. G. W.
Tenkink. J. C
HET MILITAIR GEZAG ALS ORGANISATIEkantoorgebouw van de Bataafse Petroleum Maatschappij. In juni waren er in den lande elf Provinciale Commissariaten en negen-en-veertig Distriets-Commissariaten - begin oktober evenwel waren er nog maar vier Provinciale Commissariaten (Gelderland, Noord- en Zuid-Holland en Noord-Brabant) en die vier werden per I december opgeheven. Het aantal Distriets-Commissariaten kromp nog sneller in - zij werden per provincie meestal een maand vóór de Provinciale Commissariaten opgeheven. Drente was de eerste provincie waar het Militair Gezag spoedig in het geheel niet meer aanwezig was: al van I augustus af. Dat die Provinciale en Distriets-Commissariaten verdwenen, betekende uiteraard niet dat het Militair Gezag als zodanig zijn bevoegdheden verloor: de centrale staf in Den Haag bleef tot de opheffingsdaturn, 4 maart '46, zijn (toen aanzienlijk geslonken) bevoegdheden uitoefenen en ook de meeste daaronder ressorterende bureaus en diensten bleven in stand; zij werden, voorzover hun werk na de 4de maart moest worden voortgezet, onder diverse ministers geplaatst, het Bureau Nationale Veiligheid bijvoorbeeld onder de minister-president.