Toen wij in hoofdstuk 2 het Militair Gezag behandelden, maakten wij al gewag van de perszuivering in het bevrijde Zuiden: dagbladen en periodieken die na I januari '43 nog verschenen waren, hadden niet meer mogen uitkomen, waren dus, zou men kunnen zeggen, 'gestaakt'
, maar die beslissingen hadden geen finaal karakter gedragen. Het Militair Gezag was als het ware opgetreden namens de Perscommissie die krachtens het wetsbesluit E 69 in het leven geroepen moest worden: een uit minstens zeven personen bestaande 'nationale'
commissie, tegen welker uitspraken de betrokkenen bij de Kroon in beroep zouden kunnen gaan. Die commissie nu had men ten tijde van de bevrijding nog niet kunnen samenstellen.
Tijdens de bezetting hadden de Duitsers zich van meet af aan moeite gegeven om de gehele pers in de pas te doen lopen. Het ANP hadden zij onmiddellijk onder controle geplaatst - nadien had dat centrale persbureau niets doorgegeven dat niet met de wensen van de bezetter strookte. Preventieve censuur was niet ingevoerd maar elke krantendirectie en -redactie was er, terecht, van uitgegaan dat de bezetter scherp zou laten controleren, wat wèl en wat eventueel niet in de nieuwskolommen zou worden opgenomen en wat in hoofdredactionele of andere artikelen zou worden geschreven - ook was men er, even terecht, van uitgegaan dat, als er iets zou worden gepubliceerd dat de bezetter niet zinde, strafmaatregelen niet zouden uitblijven. De Duitse controle, ten dele uitgevoerd via het 'foute'
departement van volksvoorlichting en kunsten, was steeds stringenter geworden, het aantal aanwijzingen dat via het ANP aan de pers was doorgegeven, steeds groter.
In de herfst van '4I had de bezetter het probleem van de controle op wat in druk verscheen, vereenvoudigd: hij had het tekort aan papier als motief aangegrepen om het aantal dag- en nieuwsbladen en het aantal tijdschriften te beperken. In het kader van wat als 'de persreorganisatie'
was aangeduid, waren de ruim honderd dagbladen die toen nog verschenen, tot ruim zestig gereduceerd en de ca. zeshonderd nieuwsbladen (lokale of regionale bladen die eens of enkele malen per week uitkwamen) tot ca. honderdtwintig - van de ca. drieduizendvijfhonderd tijdschriften waren minder dan vijftienhonderd overgebleven. De omvang van de dag- en nieuwsbladen, van meet af aan ingekrompen, was in latere jaren steeds verder gereduceerd - in de hongerwinter, toen er óók een nijpend tekort was aan energie, had van de bladen die nog uitkwamen,
Waarom was men de dag- en nieuws bladen, ook al hadden zij bij velen door hun gelijkgeschakeld karakter ergernis gewekt, blijven lezen? In de eerste plaats omdat er nieuws in stond dat, hoe Duits-getint ook, toch een beeld gaf van het algemene oorlogsverloop, in de tweede plaats omdat er maatregelen van de Duitse en de Nederlandse overheid in gepubliceerd werden die men, daargelaten of men er zich aan wilde houden, in elk geval diende te kennen, in de derde plaats omdat men er de wekelijkse bonnenlijst in aantrof zodat men wist, welke bonnen van de bonkaarten men bij de winkeliers bij bepaalde aankopen moest inleveren, en in de vierde plaats omdat de kranten, zij het in steeds mindere mate, advertenties hadden kunnen opnemen. Misschien was er ook nog een vijfde motief geweest: een zeker automatisme - men was jarenlang op het betrokken blad geabonneerd geweest en had dat abonnement eenvoudig voortgezet.
Elk dagblad had tijdens de bezetting een eigen, vaak bewogen geschiedenis gehad - men kan niet alle bladen en alle journalisten over één kam scheren. Met betrekking tot de belangrijkste dagbladen willen wij uit vroegere delen van ons werk het volgende ophalen.
Na een mislukte poging om verder te mogen verschijnen was het dagblad van de CPN, Het Volksdagblad, in juli '40 verboden.
In diezelfde maand waren de bladen van de Arbeiderspers onder een directeur geplaatst die een NSB'er was - hij had er zorg voor gedragen dat de redacties (enkele journalisten hadden prompt ontslag genomen) in de pas waren blijven lopen.
De Standaard, het door Abraham Kuyper opgerichte dagblad van de Anti-Revolutionaire Partij, had de verschijning voortgezet. Bij de redactie was in februari '4I de NSB'
er Max Blokzijl als toezichthouder geplaatst - nadien was Colijn als hoofdredacteur afgetreden. Hij was opgevolgd door de chef van de redactie, T. Cnossen, die van De Standaard bepaald geen pro-Duits blad had gemaakt maar wel aan het gereformeerde volksdeel en speciaal aan diegenen die verzet geboden achtten, aanstoot gegeven had door illegale acties als de aanvallen op bevolkingsregisters en distributiediensten menigmaal te veroordelen - het illegale Trouw had hem deswege scherp aangevallen en er was vast komen te staan dat Trouw na de bevrijding de plaats van De Standaard zou innemen.
Het dagblad van de Christelijk-Historische Unie, De Nederlander, dat verscheidene keren de ergernis van de bezetter had opgewekt, was in de herfst van '4I in het kader van de z.g. persreorganisatie opgeheven.
Van de katholieke dagbladen was De Maasbode begin '4I opgeheven'4Ü-'
4I min ofmeer het dagblad van Arnold Meyers Nationaal Front) en de drie dagbladen die door het Neerlandia-concern waren uitgegeven: De Limburger Koerier, De Utrechtse Courant en het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland. De concern-directie had een nogal pro-Duitse koers gevaren - zij was desondanks in mei '44 onder een Verwalter geplaatst, een NSB'er, en nadien had het Episcopaat aan de gelovigen doen weten dat de dagbladen van het Neerlandia-concern (en De Resi dentiebode) niet langer als katholieke dagbladen mochten worden beschouwd. Dat betekende niet dat het Episcopaat zich voordien met hun inhoud had verenigd - het had zich bij hun voortbestaan neergelegd, zulks op grond van verschillende motieven: beduchtheid dat de katholieke abonné's, waren die bladen verdwenen, als abonné's op andere bladen zouden vervreemden van de katholieke geloofswereld, en begrip voor het feit dat de raad van commissarissen en de directie van het Neerlandia-concern tot grote concessies bereid waren geweest teneinde de onderneming zelf, de in haar belegde kapitalen en de werkgelegenheid voor het redactionele en technische personeel te sauveren.
Van de twee grote liberale dagbladen: de Nieuwe Rotterdamse Courant en het (in Amsterdam verschijnend) Algemeen Handelsblad had het eerste zich snel aangepast. De hoofdredacteur, mr. M. Rooy, was in de herfst van '40 afgetreden - hij was korte tijd later opgevolgd door mr. J. Huijts die al van juli '40 af vele hoofdartikelen had geschreven. Daarmee was hij doorgegaan: veelal duistere beschouwingen die evenwel bij de bezetter in de smaak waren gevallen - deze had echter aanvaard dat in artikelen als geschreven door de redacteur-buitenland, A. J. P. Tammes, en de Berlijnse correspondent, A. Benz, elementen voorkwamen die men interpreteren kon als uiting van het vertrouwen dat Duitsland de oorlog zou verliezen. Zulk een tikje variatie had in Duitsland-zelf ook Goebbels, de almachtige Reichsminister für Volksaufklärung und Propaganda, toegestaan - de Frankfurter Zeitung had ervan geprofiteerd.
Het Algemeen Handelsblad had in '40 en '
41 onder hoofdredactie van D. ]. von Balluseek een in verhouding met andere bladen nationale koers'41 afgezet en door een NSB'
er (de landbouwredacteur van het blad) vervangen.
Tenslotte de dagbladen van het Holdert-concern: De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag.
De man die dat concern had opgebouwd en groot gemaakt, H. M. C. Holdert, had lange tijd niet aan Duitslands overwinning getwijfeld. Hij was eigenlijk in Nederland de enige 'krantenkoning'
, zoals met name de Angelsaksische landen die kenden (en nog steeds kennen): hij had steeds de politieke koers bepaald van de bladen die zijn eigendom waren. Zinde een hoofdredacteur hem niet, dan kon deze van de ene dag op de andere ontslagen worden - het was in '33 aan van Heuven Goedhart overkomen. In dat jaar en in het vervolg van de jaren' 30 had De Telegraaf, toen onder hoofdredactie van ]. M. Goedemans (wij laten De Courant/Het Nieuws van de Dag, een veelgelezen, beperkte ochtendeditie verder buiten beschouwing), Colijn als 'sterke man'
opgevijzeld en verder zijn lezers in anti-socialistische geest beïnvloed - het had alles tezamen bij velen in het linkse kamp een grote animositeit tegen het blad gewekt.
Tijdens de bezetting had Holdert vele kwalijke drukorders aanvaard, o.m. die voor de Deutsche Zeitung in den Niederlanden 1 (die drukorder was door de NRC-directie geweigerd) en voor het antisemietische schendblad De Misthoorn voorts had hij vooral willen voorkomen dat zijn bladen door een Duits concern werden opgekocht of aan de NSB in handen werden gespeeld; hij had in het kader van zijn afweer tegen die dreigingen aan de WA van de NSB f 25000 geschonken en de secretarisgeneraal van de NSB, C. ]. Huygen, in het geheim financieel gesteund. Overigens had De Telegraaf onder Goedemans niet van andere dagbladen verschild behalve dan in zoverre dat het regelmatig door NSB'ers geschreven artikelen opnam; soms had het zich wat meer dan andere bladen steken tegen de bezetter gepermitteerd, soms deze grotere diensten bewezen. Dat laatste had het vooral kort na de invoering van de Jodenster gedaan, toen het op 17 mei '42 op instructie van het Reichskommissariat een door de Presseabteilung verstrekt fel antisemietisch artikel had opgenomen waar o.m. in had gestaan: 'Zonder de Jood zou deze vernietigingsoorlog waarin voor Europa alles op het spel staat, niet ontbrand zijn' - Goedemans, die er persoonlijk van overtuigd was dat Duitsland de oorlog zou verliezen en begin '41 aan de SD in Amsterdam had gezegd
1
Goedemans was in juni '42 afgezet en opgevolgd door de secretaris van de hoofdredactie, J. c. Fraenkel. Deze was, op een iets voorzichtiger wijze, de koers van Goedemans blijven volgen, maar toen Holdert in juli '44 was overleden, bleek dat hij zijn enige zoon, H. Holdert jr. ('Hakkie'
Holdert), lid van de NSB sinds '32 en tijdens de oorlog een tijdlang vrijwilliger bij de Waffen-SS, naast zijn broer F. H. J. Holdert tot directeur van het Holdert-concern had benoemd en deze 'Hakkie'
Holdert had na de Dolle Dinsdag-crisis De Telegraaf tot spreekbuis gemaakt van de Germaanse SS, een en ander tot grote bezorgdheid van zijn vaders verdere erfgenamen: diens drie dochters die vreesden dat na de bevrijding van hun erfdeel niet veel zou overblijven.
Dat wij over De Telegraaf iets uitgebreider zijn dan over de andere dagbladen heeft zin: geen perszuiveringszaak heeft na de bevrijding sterker de aandacht getrokken dan die van dit blad. Daarbij is van belang geweest dat in de hongerwinter was komen vast te staan dat het illegale blad Het Parool dat na de bevrijding als dagblad wenste te verschijnen, samen met De Volkskrant(die in Amsterdam wilde uitkomen) de beschikking zou krijgen over de installaties van De Telegraaf 1 aan De Waarheid zouden vooreerst de installaties van het Algemeen Handelsblad worden toegewezen. Wij voegen hieraan nog toe dat Trouw, dat na de bevrijding aanvankelijk in het gebouw van De Standaard werd gedrukt, in augustus ,45 ook al zijn intrek nam in het Telegraaf-gebouw. 2
De eigenaren van de bladen die voorlopig niet zouden mogen verschijnen, hadden de bui zien hangen. Radio Oranje had de inhoud van het Tijdelijk Persbesluit (E 69) bekend gemaakt en er was ook in de illegale pers over geschreven. Bovendien hadden personen die vóór de oorlogalgemene gegevens betreft, gebaseerd op de in '84 verschenen studie van Jan Driever en Jan Brauer: Perszuivering.
'73 nu stelde Rooy op schrift'
dat Goedhart en Bruins Slot er mee akkoord waren gegaan dat een nieuwe NRC twee weken na de bevrijding onder Roey's hoofdredactionele leiding zou mogen uitkomen. Wij laten in het midden of Goedhart en Bruins Slot dat inderdaad hebben gezegd" - in elk geval was Rooy toen reeds bezig, de door hem bedoelde voortzetting van de NRC voor te bereiden. Het blad was voor een aanzienlijk deel eigendom van de familie Nijgh; dat deze familie vooreerst op de achtergrond moest blijven, was duidelijk. Er konden, zonder dat men haar eigendomsrecht aantastte, een nieuwe raad van commissarissen en een waarnemend directeur worden benoemd en zouden die instanties akkoord gaan met Roey's wederoptreden als hoofdredacteur, dan zou, naar gehoopt werd, het Militair Gezag verlof geven dat de NRC opnieuw uitkwam.
Op de avond van 4 mei '45 bood Huijts aan de directeur van de NRC zijn ontslag aan - de waarnemend directeur, die, benoemd door een nieuwe raad van cornmissarissen, al op 5 mei in functie trad, deed hem die dag weten dat hij ontslagen was, geenszins op eigen verzoek, neen: ontslagen zonder meer. Het gaf Huijts de indruk dat de nieuwe leiding (met de familie Nijgh en de overige aandeelhouders op de achtergrond) zich zo duidelijk np.ogelijkvan hem wilde distantiëren; hij noemde zich in augustus '46, toen hij voor de Commissie voor de Perszuivering verscheen, van
'één ding zeker: namelijk dat ik benoemd werd onder een stelsel waarin ook de mens, als het er op aankomt, niets anders is dan een ding: een ding dat genomen wordt en een ding dat wordt weggeworpen. Ik werd genomen om desnoods ook te kunnen worden weggeworpen.'
3aan ons gericht schrijven d.d. 28 maart 1987 pertinent ontkend. 3 Commissie voor de Perszuivering: Verslag zitting NRC (28-30 aug. 1946), p. 71 (CPZ,
Wel, weggeworpen werd hij, op 5 mei.
Het Militair Gezag bleek minder toeschietelijk dan de initiatiefnemers tot de nieuwe NRC hadden gehoopt: de betrokken officieren beseften dat het geven van verlof tot herverschijning van de NRC, al waren er ook een nieuwe raad van commissarissen, een nieuwe directeur en een nieuwe hoofdredacteur', in strijd zou zijn met het algemene beleid van het Londense kabinet en van het Militair Gezag.
Nu was er in het bevrijde Zuiden iets gebeurd dat men als precedent kon zien, namelijk het volgende. In Eindhoven had het (niet-katholieke) Eindhovens Dagblad, welks hoofdredacteur een der Brabantse gijzelaars was geworden, per 1 november '42 opgehouden te verschijnen, het tweede plaatselijke dagblad evenwel, Het Dagblad van het Zuiden (een katholiek blad) niet. Laatstgenoemd blad, dat in vèrgaande mate had gecollaboreerd, kon voorlopig niet uitkomen. Zou Eindhoven dan zonder katholiek dagblad blijven? Om dat te voorkomen, was er tijdig een stichting opgericht met Beel als voorzitter van het bestuur, welke stichting met gebruikmaking van de installaties van Het Dagblad van het Zuiden een nieuw dagblad zou gaan uitgeven: Oost-Brabant; daar waren een nieuwe directeur en een nieuwe hoofdredacteur voor aangetrokken. Welnu, enkele dagen na de bevrijding van Eindhoven was de verschijning van Oost-Brabantdoor het Militair Gezag goedgekeurd. Toen minister Burger dat had vernomen, had hij via Radio Oranje het Militair Gezag gelast, die verschijning onmiddellijk te verbieden, generaal Kruls had die instructie, welker opvolging tot grote onrust kon leiden, naast zich neergelegd en Burger had later in '44 de bestaande situatie aanvaard - toen had overigens het bestuur van de stichting welke Oost-Brabant uitgaf, alle relaties met de als het ware besmette drukkerij van Het Dagblad van het Zuiden verbroken.
Zij nu die in Rotterdam de NRC wilden doen herverschijnen, wilden èn van een besmette drukkerij gebruik maken èn de oude naam handhaven. Het Militair Gezag zei dat het wetsbesluit E 69 niet het verschijnsel van de interne zuivering kende en de n.v. de Nieuwe Rotterdamse Courant kreeg de aanzegging, zich te beperken tot het drukken van De Rotterdammer (een anti-revolutionair dagblad) en De Maasbode, beide door de bezetter opgeheven, en van de Rotterdamse editie van Trouw.
De pogingen om verlof te krijgen tot herverschijning van de NRC
4'Weekrapport'
per 22 juni kwam te staan dat de regering maar zelf haar vreemde beslissing aan het publiek moest meedelen, 'anders'
, aldus het verslag, 'wordt grote ontstemming in wijde kring en afgunst bij andere bladen die eveneens willen herverschijnen'
, gevreesd."
Heeft Beel, opnieuw minister van binnenlandse zaken, zijn beslissing nog ter discussie gesteld in het kabinet-Schermerhorn? De notulen vermelden er niets van maar wij kunnen ons niet voorstellen dat hij er
4
De ontstemming die door het Militair Gezag was voorzien, uitte zich onmiddellijk. Het was voor velen onbegrijpelijk dat de NRC die zoveel aanstoot had gegeven, in tegenstelling tot alle andere bladen die hetzelfde hadden gedaan, twee-en-een-halve maand na de bevrijding opnieuw mocht uitkomen. De Grote Adviescommissie der Illegaliteit en de gebundelde Rotterdamse illegaliteit richtten geharnaste protesten tot het kabinet. Daarover behoefden de initiatiefnemers tot de nieuwe NRC zich evenwel geen zorgen te maken: toen Rooy begin augustus deel ging nemen aan de vertrouwelijke besprekingen met hoofdredacteuren die Schermerhorn eens per maand hield, zei de minister-president hem onder verwijzing naar de ingekomen protesten dat 'gedaan was wat in Nederland ten aanzien van netelige kwesties gebruikelijk is, namelijk de kwestie aan de kapstok van een commissie op te hangen.'
1 Die commissie, gepresideerd door een vooraanstaande Rotterdamse advocaat, mr. J. A. L. M. Loeff, kreeg de opdracht om na te gaan of de regering, verlof verlenend tot de verschijning van de nieuwe NRC, wel geweten had wat zich in '40 bij de oude NRC had afgespeeld - het kwam er op neer dat zij moest nagaan of Rooy acceptabel was (zij ging dus als een soort perszuiveringscommissie ad hoc fungeren). Haar rapport was van geen enkel belang, want nog voordat het was ingediend, kreeg Rooy te horen dat Beel hem zou uitnodigen, lid te worden van de Commissie voor de Perszuivering welker oprichting in voorbereiding was.'
Het Rotterdamse voorbeeld werd in Amsterdam gevolgd: als de NRC weer uitkwam, waarom dan niet ook het Algemeen Handelsblad? Ook voor de herverschijning van dit blad werd, mede op aandrang van Stikker, eenJ.4
Van tientallen dagbladen die na I januari '43 waren blijven verschijnen, had men op dat moment de uitgave moeten staken - het spreekt vanzelf dat de eigenaren pogingen gingen ondernemen om dezelfde voorkeursbehandeling te krijgen als de NRC en het Algemeen Handelsblad. De eigenaren van dertig van die gestaakte bladen wendden zich eind '45 tot Beel met het verzoek goed te vinden dat ook zij stichtingen zouden mogen oprichten die hun bladen opnieuw zouden doen verschijnen. Zij kregen nul op het rekest: in plaats van het Londense wetsbesluit E 69 was op 18 september, twee-en-een-halve week nadat het Algemeen Handelsblad weer was uitgekomen, een Tijdelijk Persbesluit verschenen (Staatsblad F 177) en Beel wenste zich aan de bepalingen van dat besluit te houden.
Noch Beel, noch Schermerhorn was gelukkig met wat ten aanzien van de NRC was goedgevonden: de GAC kreeg in augustus van Beel te horen dat hij achteraf vond dat hij een onjuist besluit had genomen 1 en Schermerhorn zei enige maanden later tegen Rooy, 'dat die hele naamsverandering van de NRC een dwaze vertoning was geweest.' 2
Dwaas? Neen: veel ernstiger.
Geven wij dat aan, dan moet vooropgesteld worden dat de zaak ten aanzien van het Algemeen Handelsblad iets anders gelegen heeft dan ten aanzien van de NRC. Het Algemeen Handelsblad had zich in het eerste bezettingsjaar weerbaar opgesteld en was door een ingreep van de bezetter gelijkgeschakeld, zoals ook de bladen van de Arbeiderspers gelijkgeschakeld waren, zulks al in juli '40. Dat in plaats van Het Volk onmiddellijk na de bevrijding Het Vrije Volk kon uitkomen, werd door de publieke opinie geaccepteerd en dat het Algemeen Handelsblad weer kon verschijnen onder hoofdredactie van de man die door de bezetter was verjaagd, werd evenmin onbillijk geacht. Bij de NRC evenwel was in '40 vrij spoedig geen sprake meer geweest van een weerbare opstelling, zijnaan 'ernstige misstappen'
schuldig had gemaakt. (Notulen d.d. 13 aug. I945, RvO, colJ. I86 J, 2 a). 2 Brief, 1 mei 1973, van M. Rooy aan J. Huijts,
Dit gebeuren heeft van meet af aan een zware schaduw geworpen over de gehele perszuivering. Sterker nog: het heeft bij velen de indruk gewekt dat bij de zuivering de kapitaalkrachtigen buiten schot konden blijven, als zij maar tijdig slimme constructies bedachten en op het hoogste niveau over de nodige relaties beschikten.
Het Londense wetsbesluit E 69 had bepaald dat verlof tot verschijning van een blad alleen zou worden verleend als vaststond dat de commissarissen, de directie en de redactie niet de belangen van de vijand hadden gediend, maar daarenboven kon dat verlof geweigerd worden, als naar het oordeel van de perscommissie die verschijning 'schadelijk zou zijn voor een gezond perswezen, omdat met de uitgave daarvan uitsluitend het maken van winst wordt beoogd.'
Met die bepaling had het Londense kabinet de herverschijning van een blad als De Telegraaf geheel willen voorkomen.
De bepaling gaf de overheid een dirigerende taak die haar niet paste. Zij kwam dan ook niet voor in het ontwerp voor een nieuw persbesluit dat Beel begin augustusaan zijn ambtgenoten voorlegde: er zou sprake zijn van een zuivering van personen maar niet, in het kader van die zuivering, van het verbieden van bladen, d.w.z. van het verbieden van het gebruik van hun besmette naam.
Het Tijdelijk PersbesluitFdus (voorbereid en afgekondigd zonder dat er enig overleg was geweest met het Militair Gezag of de GAC), verscheen, gelijk vermeld, op 18 september. Het riep twee nieuwe lichamen in het leven: een Commissie voor de Perszuivering en een Persraad. Wat waren hun functies? De Commissie voor de Perszuivering zou van allen die bij de pers tijdens de bezetting betrokken waren geweest, nagaan hoe zij zich gedragen hadden, en eveneens of er bezwa'certificaat van geen bezwaar'
krijgen en een blad zou alleen dan mogen verschijnen indien allen die bij de uitgave waren betrokken, over zulk een certificaat of althans over een voorlopig certificaat beschikten; een man als van Heuven Goedhart was bijvoorbeeld al werkzaam als hoofdredacteur van Het Parool- nu, hém zou onmiddellijk een voorlopig certificaat uitgereikt kunnen worden. Voorts was de Commissie voor de Perszuivering bevoegd om personen die zich tijdens de bezetting op persgebied misdragen hadden, een uitsluitingstermijn op te leggen tot een maximum van twintigjaar. E 69 had, zoals vermeld, bepaald dat men tegen de uitspraken van de in dat besluit aangegeven Perscommissie in beroep kon gaan bij de Kroon, maar F 177 stond aan niemand het recht van beroep toe. Overigens was krachtens dat laatste besluit niet de Commissie voor de Perszuivering bevoegd, bladen al of niet verlof tot verschijning te geven - die bevoegdheid, welke samenhing met het feit dat er weinig papier was, berustte bij de ministers van binnenlandse zaken en van onderwijs, kunsten en wetenschappen 1; eerstbedoelde minister werd óók bevoegd om voor dagbladen die rechtmatig verschenen, eigendommen van andere dagbladondernemingen te vorderen of die ondernemingen onder een bewindvoerder te plaatsen. Die bepaling was ingevoegd omdat te voorzien viel dat er moeilijkheden zouden komen in al die talrijke gevallen waarbij eertijds illegale bladen nu gebruik maakten van de bedrijfsinstallaties van bladen die gestaakt waren.
De Persraad kreeg als functie om de twee bedoelde ministers ten aanzien van de uitoefening van hun bevoegdheden te adviseren. Weken de ministers van die adviezen af, dan konden de betrokkenen in beroep gaan bij de Raad van State - dat was dus dezelfde regeling als die welke in de zuiveringswetgeving voor het overheidspersoneel voorkwam.
Daags voordat F 177 verscheen, richtte A. J. van der Leeuw (tijdens de bezetting een der leiders van het studentenverzet en actief op de sector van de illegale pers) die op dat moment assistent was bij de subsectie Perszuivering en Papiervoorziening van het Militair Gezag en een functie zou krijgen bij de afdeling recherche van de Commissie voor de Perszuivering, een brief tot de Grote Adviescommissie der Illegaliteit waarin hij er op wees dat in F 177 'de principiële lijn van E 69 [was]losgelaten.' '
Alle achterdeuren', schreef hij,
I Inzake de herverschijning van weekbladen en tijdschriften berustte die bevoegdheid
Alarm sloegen ook Het Parool en Vrij Nederland.
'Uit het Londense Persbesluit is'
, aldus van Heuven Goedhart, 'de dam tegen de goudmijntjesbladen weggegraven: men kan weer dagbladstichter worden, alléén maar om er geld aan te verdienen.' 3 '
Welkom, erfgenamen Holdert', schreef van Randwijk,
'welkom jullie allen, uitgevers en uitgevertjes in de provincie. Het spel gaat opnieuw beginnen en uw bedrijf heeft in de oorlog overvloedig genoeg van de toestand geprofiteerd" om er 'enkele tonnen tegen aan te smijten'
, waardoor uw melkkoe weer gauw zo vet is als de gezonde koeien uit de droom van de Farao van Egypte.' 5
Ook de GAC protesteerde er tegen dat F 177 geen bepaling kende op grond waarvan men de terugkeer van bepaalde bladen kon voorkomen en de eerste daad van de Commissie voor de Perszuivering was om op zulk een bepaling aan te dringen.
Eenzelfde kritiek werd in januari' 46 in de Voorlopige Staten-Generaal geuit, evenwel louter door afgevaardigden van de SDAP en door Frans Goedhart - Beel wees in zijn verdediging o.m. op artikel 7 van de Grondwet dat de vrijheid van drukpers waarborgde. Desniettemin deed hij een concessie: in maart '46legde hij een wetsontwerp aan de Tweede Kamer voor, waaruit bleek dat hij de perszuivering tot de persbureaus, de fotopersbureaus, de persfotografen en de advertentiebureaus wilde uitbreiden maar bovendien, en dat was belangrijker, conform een advies van de Persraad voorstelde dat de regering bevoegd zou zijn, het gebruik van de oude naam van een blad voor drie jaar of een langere periode te verbieden. Dit wetsontwerp werd in het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer op dit en andere punten aan zoveel kritiek onderworpenJ.
Beels wetsontwerp werd eind '46 ingetrokken - niet door Beel maar door Gielen, prof. van der Leeuws opvolger als minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, onder wie in oktober de gehele perszuivering was komen te berusten. Hij legde in maart' 4 7 aan de Tweede Kamer een nieuw wetsontwerp voor, hetwelk enkele maanden later door de StatenGeneraal werd goedgekeurd - de nieuwe wet voegde twee belangrijke elementen aan F 177 toe: het gebruik van oude namen kon verboden en een dagbladonderneming kon onteigend worden (een daartoe door Burger in de Tweede Kamer ingediend amendement was door deze Kamer aanvaard en passeerde ook de Eerste) en men kon voortaan tegen alle uitspraken van de Commissie voor de Perszuivering in beroep gaan bij een nieuw in te stellen Raad van beroep voor de Perszuivering; deze raad zou in meerderheid uit juristen bestaan.
Het was te voorzien (in die richting wezen al de uitspraken van de Raad van State die wij eerder weergaven, alsook die van de Centrale Ereraad voor de Kunsten welke nog aan de orde komen) dat die Raad van beroep een groot deel van de uitspraken van de Commissie voor de Perszuivering zou terugdraaien.
De Commissie voor de Perszuivering stond voor een taak die in hoge mate was onderschat. Toen zij op 19 september '45, daags na de afkondiging van Fwerd geïnstalleerd, telde zij onder voorzitterschap van mr. Loeff (dezelfde die de commissie ad hoc had voorgezeten die had nagegaan wat er inbij de NRC was gebeurd) achttien leden; vijf daarvan waren uit de illegaliteit afkomstig en dat laatste gold ook voor het eerste hoofd van haar afdeling recherche,Govers, en zijn adjunct,J. van der Leeuw (die enige tijd later Govers opvolgde). Vice-voorzitter van de commissie werd mr. E. J. E.Vonkenberg, een ARP'er uit Gorinchem, die ter plaatse wethouder en van '39 totlid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland was geweest. Eind '45 bedroeg het aantal leden zeven-en-twintig, van wie er toen zeven zich uitsluitend bezighielden met de zuivering van de tijdschriften (welke wij buiten
De commissie had twee, ten dele samenvallende taken: het uitreiken, eerst van de voorlopige, daarna van de definitieve certificaten-van-geenbezwaar en het doen van uitspraken over al diegenen die tijdens de bezetting op de perssector werkzaam waren geweest. Die tweede taak verviel natuurlijk wanneer voorlopige certificaten werden aangevraagd door nieuwelingen. In januari '46 waren bijna 1200 voorlopige certificaten uitgereikt, eind '46 meer dan 6000, in september '48 bijna 9000. Veruit de meeste aanvragers brachten het niet verder dan tot de ontvangst van een voorlopig certificaat - in september '48 waren nog slechts 500 definitieve uitgereikt. Die laatste waren toegevallen aan diegenen wier ontzettingstermijn verstreken was of jegens wie de Commissie voor de Perszuivering had uitgesproken dat er geen reden was om het certificaat te weigeren - dat kon dan bezwaarlijk een voorlopig certificaat zijn. Hierdoor ontstond evenwel de vreemde situatie dat journalisten bij dagbladen als Het Parool, Trouwen De Waarheid met een voorlopig certificaat rondliepen, terwijl collega's die zich hadden moeten verantwoorden, reeds het definitieve bezaten.
Administratief bracht de behandeling van de door nieuwelingen aangevraagde certificaten veel werk met zich mee, maar dat was een peuleschil, vergeleken bij de arbeid die voortvloeide uit het nagaan van wat elk die tijdens de bezetting op de perssector werkzaam was geweest, toen wèl of niet had verricht. Het beleid van de raden van commissarissen en van de directies moest worden onderzocht en zo ook dat van elke individuele journalist. Van elk dagblad werd nagegaan, wie er redactioneel werkzaam was geweest, en dan moest aan de hand van de verschillende jaargangen worden vastgesteld of en in hoeverre de betrokkenen over de schreef waren gegaan, zulks niet alleen van I januari' 43 af maar ook in de daaraan voorafgaande ruim twee-en-een-half jaar van de bezetting. Had de afdeling recherche een duidelijk beeld, dan kon de zaak bij de Perszuiveringscommissie naar voren worden gebracht. Met gegevens van de afdeling recherche trad dan een getuige-deskundige op (min of meer als een officier van justitie bij een rechtbank) en de commissie deed uitspraak, gehoord de gedaagde en/of zijn advocaat.
De commissie had van de aanvang af een tekort aan personeel maar aanvragen om tot personeelsuitbreiding te mogen overgaan werden 4 1'49 en '
50 plaats, in laatstgenoemd jaar zonder dat die leden daar enige vergoeding voor ontvingen want ook op de begroting voor onderwijs, kunsten en wetenschappen was toen de post Zuivering geschrapt.
Welke uitspraken had de commissie gedaan? Zij had ten aanzien van 39 bladen, waaronder De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag, een naamsverbod uitgesproken. Voornamelijk betrof dat provinciale bladen en de verbodstermijn was in de regel tien jaar of langer - de namen Volk en Vaderland en Het Nationale Dagblad werden voor vijf-en-zeventig jaar verboden. Voorts had zij uitspraken gedaan met betrekking tot omstreeks duizend personen die tijdens de bezetting op de perssector werkzaam waren geweest. Ca. vierhonderddertig hadden te horen gekregen dat hun een certificaat-van-geen-bezwaar zou worden verleend, maar ca. vijfhonderdzeventig waren voor een kortere of langere periode uitgesloten van het recht om hun vroegere beroep te hervatten. Die duur van ontzetting kon variëren van twee weken tot, gelijk al vermeld, twintigjaar. Het werd twintigjaar voor de kwalijkste aanhangers van het nationaal-socialisme; andere figuren die 'fout'
waren geweest, zagen zich uitgesloten voor perioden van minstens tien jaar. Perioden van tien jaar werden evenwelook welopgelegd aan commissarissen, directeuren enjournalisten van bladen die, zonder 'fout'
te zijn geweest, naar het oordeel van de commissie in hun dienstbaarheid aan de bezetter te ver waren gegaan.
Al geruime tijd voordat de wet die o.m. de Raad van beroep voor de Perszuivering in het leven riep, afgekondigd werd, was Gielen begonnen die raad samen te stellen. Dat nam enkele maanden in beslag: de animo om toe te treden was gering. De Raad werd eind november '47 door Gielen geïnstalleerd. De wet bepaalde dat er elf leden moesten zijn, de voorzitter en de twee onder-voorzitters inbegrepen, maar de minister had er slechts tien weten te vinden, hoofdzakelijk gerecruteerd uit de Centrale Zuiveringsraad voor het Bedrijfsleven (welke nog aan de orde
De Raad ging drie Kamers tellen van wisselende samenstelling - een Kamer werd evenwel steeds èf door de voorzitter èf door een van de twee ondervoorzitters gepresideerd.
Vier jaren lang heeft de Raad gefunctioneerd: tot in '51 dus. Hij heeft van meet af aan een ander beleid gevolgd dan de Commissie voor de Perszuivering: terwijl die commissie leden van de raden van commissarissen en directieleden even streng had aangepakt als journalisten, nam de Raad (geheel conform het algemene beleid van de Centrale Zuiveringsraad voor het Bedrijfsleven) het standpunt in dat de raden van commissarissen en de directieleden zich terecht moeite hadden gegeven om hun bedrijven in stand te houden; zo waren, meende de Raad, Nederlandse eigendommen beschermd en was voorkomen dat personen die werkloos zouden zijn geworden, als arbeiders naar Duitsland waren gezonden. Dat standpunt stond niet op zichzelf; er was nog een tweede: de Raad meende dat de door de Commissie voor de Perszuivering opgelegde uitsluitingstermijnen globaal gesproken veel te lang waren. Natuurlijk bleek dit alles eerst nadat de Raad enige tijd aan het werk was geweest - lang genoeg voor de twee anti-revolutionaire leden: Stapelkamp, toen oud-voorzitter van het CNV maar nog lid van de Tweede Kamer voor de ARP, en mr. H. P. Berghuis, lid van het Bijzonder Gerechtshof te Leeuwarden. Uit protest tegen de teneur van de op dat moment door de Raad gedane uitspraken namen zij ontslag.' Trouw noemde bij die gelegenheid de rechtspraak door de Raad 'een principiële desavouering van het verzet'
2, de NRC daarentegen achtte die rechtspraak geenszins in strijd met 'de gerechtigheid'
.
De Raad heeft in totaal ruim 200 zaken behandeld; daarvan was ca. een kwart aangebracht door de getuige-deskundige die voor de Commissie voor de Perszuivering was opgetreden en die zich met haar uitspraken niet had verenigd, ca. drie-kwart door personen met betrekking tot wie de commissie uitspraak had gedaan. Er is één geval geweest waarin de Raad de ontzettingstermijn heeft verlengd en er waren er enkele tientallen waarin hij zich met de door de 'commissie opgelegde termijnen heeft verenigd, maar in bijna zeventig zaken meende de Raad dat er geen enkeleJ.J.4'fout'
waren geweest) onmiddellijk weer aan de slag konden gaan. Bovendien vernietigde de Raad alle uitspraken van de commissie waarin een onteigening was uitgesproken, en voorts twaalf van de negen-en-dertig naamsverboden.
Welke uitspraken vielen ten aanzien van het Holdert-concern?
De zaak van De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag werd door de Commissie voor de Perszuivering in twee stadia behandeld: eerst kwamen de personen, daarna de kranten als bedrijf aan de orde. De eerste behandeling vond plaats in oktober '46. Er werd toen o.m. aan F. H. J. Holdert voor tien jaar, ingaande op de dag van uitspraak, het recht ontzegd om als dagbladdirecteur werkzaam te zijn en Goedemans en Fraenkel werden als journalist ontzet voor een periode van vier, resp. vijf jaar, ingaande op 5 mei 1945.
De zaak tegen De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag als bedrijfwerd pas ruim anderhalfjaar later behandeld, namelijk in mei '48. De commissie die toen uitspraak deed, bestond uit vijf personen: voorzitter Vonkenberg (de ondervoorzitter van de Commissie voor de Perszuivering), anti-revolutionair, gelijk vermeld, en vier die lid waren van de Partij van de Arbeid.' In de uitspraak"
werd gesteld,
'dat uit pure baatzucht en welbewust bij deze bladen met de vijand en diens handlangers is geheuld en ... propaganda is gevoerd voor nationaal-socialistische en vijandelijke denkbeelden en ideologieën; dat in zeer ernstige mate dit geestelijk gif is gepubliceerd en dus ook het goed-Nederlandse publiek daaraan in hoge mate ergernis heeft moeten nemen.'
De voor de erven Holdert optredende advocaten hadden er op gewezen dat De Telegraaf in de periode-Goedemans en ook nog in de periode4
'omdat blijkens de ervaring gans andere motieven dan afwezigheid van ergernis gedurende de bezetting tot het zich abonneren op een blad hebben geleid; zijnde overigens, indien inderdaad deze ergernis bij velen niet zou hebben bestaan, hierin een kennelijke aanwijzing gelegen dat de in overweging genomen maatregelook tot opvoeding van het Nederlandse volk vereist is.'
Die 'maatregel'
, voorgesteld door getuige-deskundige Govers (lid van de KVP), loog er niet om: de naam De Telegraaf werd voor dertig, de naam De Courant/Het Nieuws van de Dag voor twintig jaar verboden.'
Deze uitspraak was op drie punten aanvechtbaar: ten eerste was een oordeel uitgesproken waarin geen enkelonderscheid was gemaakt tussen de periode-Goedernans/Praenkel en de periode-'Hakkie'
Holdert, ten tweede was het bevreemdend dat De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag als verspreiders van 'geestelijk gif voor dertig, respectievelijk twintig jaar verboden werden, terwijl aan de twee hoofdredacteuren onder wier verantwoordelijkheid dat gif zou zijn ingedruppeld, slechts een uitsluitingstermijn van vier, resp. vijf jaar was opgelegd, en ten derde mocht men zich afvragen of het de taak van de Commissie voor de Perszuivering was om het Nederlandse volk op te voeden.
Door Het Parool, Trouwen De Volkskrant die alle drie in de gebouwen van het Holdert-concern gehuisvest waren en gebruik maakten van zijn installaties, werd vooral deze tweede uitspraak van de Commissie voor de Perszuivering met ingenomenheid begroet, zulks temeer omdat inmiddels o.m. door Stikker gepoogd was om De Telegraaf, precies zoals met de NRC en het Algemeen Handelsblad was geschied, door een van de erven Holdert losstaande stichting te doen uitgeven - werden die pogingen voortgezet, dan konden zij nu voor lange tijd geen succes hebben.
Tegen alle uitspraken van de Commissie voor de Perszuivering werd beroep aangetekend bij de Raad van beroep voor de Perszuivering.
Die Raad kreeg de zwaarst denkbare samenstelling: van Vierssen Trip, voorzitter van de 'nationale'
Raad, was voorzitter, de twee ondervoorzitters: van Vrijberghe de Coningh en van Lookeren Campagne, waren lid.
Bij de openbare behandeling werd de tweede uitspraak van de Com4
Eind januari '49 deed de Raad van beroep uitspraak," F. H. J. Holderts termijn van uitsluiting werd van tien jaar, ingaande in oktober '46, teruggebracht tot acht jaar, ingaande 5 mei '45, en de termijnen van uitsluiting van Goedemans en Fraenkel werden teruggebracht tot één, respectievelijk anderhalf jaar.'
Zeker, er werd op beider beleid kritiek uitgeoefend (dat Goedemans het op 17 mei '42 geplaatste antisemietische stuk had laten opnemen, werd bijvoorbeeld 'een ernstige fout'
genoemd) maar de Raad was van oordeel dat het algemene beeld dat De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag van mei '40 tot september '
44 hadden vertoond, niet wezenlijk had verschild van dat van vele andere dagbladen. Welnu,
'indien de Raad van beroep de jaargangen van de [beide] kranten van najaar 1940 tot najaar 1944 als geheel beziet, dan is de slotovertuiging dat in die tijd de kranten nimmer zo zijn geredigeerd geweest dat de uitgave beter gestaakt had kunnen worden.'
Hun inhoud had in die periode 'niet ongunstig afgestoken bij die van andere bladen.'
Dat laatste was in zoverre niet juist dat in De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag meer dan in andere bladen beschouwingen van nationaal-socialisten waren opgenomen en bovendien liet, terwijl de Commissie voor de Perszuivering geen onderscheid had gemaakt tussen de periode GoedemansfFraenkel en de periode 'Hakkie'
Holdert, de Raad van Beroep die tweede periode in het geheel niet meetellen.
Beide verboden: dat van De Telegraafvoor dertig, dat van De Courant/ Het Nieuws van de Dag voor twintigjaar, werden door de Raad van beroep opgeheven.
De herverschijning van De Telegraaf en zijn neveneditie werd onmidzegd. 2 Exemplaar in CPZ, 200. 3 Beiden kregen dus onmiddellijk het certificaat'foute'
'Hakkie'
Holdert was vervallen aan de staat die dus voor een vierde deel eigenaar was van het Holden-concern", en de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen moest toestemming geven tot de herverschijning. Hij vroeg de Persraad om advies en bepaalde conform dat advies dat eerst een regeling moest worden getroffen die het aan Het Parool, Trouwen De Volkskrant mogelijk zou maken, voor hun verdere verschijning gebruik te maken van de ruimten en installaties waar en waarmee tegelijkertijd De Telegraaf en zijn neveneditie vervaardigd zouden worden. De voorbereiding van die regeling ging met zoveel moeilijkheden gepaard dat het technische personeel in het Telegraaf-gebouw in april '49 een langzaam-aan actie ging voeren, zodat Het Parool en Trouw (De Volkskrant werd in het gebouw van De Courant/Het Nieuws van de Dag vervaardigd) noodedities moesten laten produceren in het bedrijf van het Algemeen Handelsblad. De Persraad greep in: hij benoemde twee technische bewindvoerders voor de twee bedrijfsgebouwen - hun taak was, er zorg voor te dragen dat Het Parool, Trouwen De Volkskrant geen schade zouden lijden door de herverschijning van De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van de Dag of de voorbereiding daarvan.
Onder hoofdredactie van Goedemans (hij was tevens directeur geworden) en Stokvis begonnen beide bladen op I2 september '49 weer te verschijnen. Nadien duurde het nog vijftien jaar, voordat Het Parool enVerenigde Staten voortzetten. 2 Dat vierde deel is in '5 1 aan de andere erfgenamen van H. M. C.