De historici J. c. H. Blom en 1. Schöffer en de juristen A. C. 't Hart en mr. J. M. de Maar- Willink hebben als samenstellers van het eerder al door ons genoemde, in '79 verschenen rapport De affaire Menten 1945 1976 in de zuivering (en de bijzondere rechtspleging) drie fasen onderscheiden: de eerste fase was de 'onbeheerste, wilde fase'; daar schoof als tweede 'een zogenaamd '
ordelijke' fase'
overheen: men wilde snel optreden.
'Ten aanzien van de zuivering was dit misschien minder moeilijk; binnen elke beroepsgroep werden zuiveringscommissies waarin ook niet-juristen zitting hadden, in het leven geroepen die vrij snel aan het werk gingen en de meeste eenvoudige zaken ook spoedig afwikkelden.'
De derde fase was, aldus de vier genoemden, de 'fase van de illusoir gebleken catharsis'
- zij zette'fase van de tegenzin'
en zelfs 'van het kwade geweten'
kunnen noemen.' t
In hoeverre deze indeling in drie fasen van toepassing is op de bijzondere rechtspleging komt pas in het volgende hoofdstuk aan de orde - ten aanzien van de zuivering (een gecompliceerd onderwerp, zoals bleek, en een waarmee de vier genoemden eigenlijk niet te maken hadden) kunnen wij er niet veel mee beginnen. Een 'onbeheerste, wilde fase' is er in '
45 slechts in beperkte mate geweest (het Militair Gezag heeft velen gestaakt op grond van klachten die niet onmiddellijk onderzocht konden worden), de zuiveringscommissies zijn op tal van terreinen vrijwelonmiddellijk aan het werk gegaan en de 'fase van de tegenzin en van de illusoir gebleken catharsis'
is niet 'omstreeks 1947'
begonnen maar al veel eerder: van die tegenzin werd in '45 al duidelijk blijk gegeven"
en in mei '46 stond voor de illegale werkers vast dat de zuivering niet in de verste verte was geworden wat men er van had gehoopt. Op het gehele proces terugziend heeft de Grote Adviescommissie der Illegaliteit haar oordeel als volgt vastgelegd:
'In het verloop der zuivering als geheel heeft de illegaliteit getroffen het gebrek aan vastbeslotenheid, kracht en rechtlijnigheid van het regeringsbeleid, het verschil in normen op verschillende zuiveringsgebieden, de rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid, de steeds weer door feitelijk beleid gelegaliseerde tendens tot het sparen der groten en het straffen der kleinen, de overschatting van de deskundigheid, de onderschatting van waarden als karaktervastheid en principieelheid. In het algemeen: dat regering en volk onder de maat gebleven zijn op dit stuk, teruggevallen in vooroorlogse kleinheid, niet gelouterd door het bezetzuivering beschouwen maar in het genoemde rapport zijn die twee maatschappelijke
Enkele maanden na de bevrijding hadden de weerstanden tegen de zuivering zich vooral in het katholieke kamp al duidelijk gemanifesteerd - wij zien ze als gevolg van de nevenverschijnselen waarmee het ingrijpen van het Militair Gezag gepaard ging. De moeilijkheid lag niet (noch heeft zij ooit gelegen) bij het zuiveren van diegenen die 'fout'
waren geweest - dat werd algemeen als de natuurlijkste zaak van de wereld beschouwd; de moeilijkheid lag louter en alleen bij het zuiveren van diegenen die in andere opzichten beneden de maat waren gebleven: zij werden, wat het personeel in overheidsdienst betrof, door het Militair Gezag gestaakt, zulks in afwachting van een nader onderzoek door de diverse zuiveringsadviescommissies. Hoe konden deze aan hun gegevens komen? Onderzoek in de overheidsarchieven zou jaren hebben gevergd - er werd aangedrongen op het indienen van concrete klachten. Daarbij hebben zich, wij twijfelen er niet aan, onzuiverheden voorgedaan: er zullen wel door chefs ongefundeerde klachten zijn ingediend tegen ondergeschikten waar zij vanaf wilden, en door ondergeschikten even ongefundeerde klachten tegen chefs wier plaats zij wensten in te nemen, er zullen ook wel wilde beschuldigingen van buitenstaanders zijn binnengekomen - het zijn de verhalen over dergelijke nevenverschijnselen geweest die Schermerhorn zeven weken na de bevrijding de zuivering deden aanduiden als 'een kankergezwel'
.
Ook op de aartsbisschop (voor wie wat de geestelijkheid betrof het zuiveringsprobleem zich beperkte tot het wegzuiveren van één priester die 'fout'
was geweest) hebben die verhalen indruk gemaakt - wij haalden in het voorafgaande al zijn brief aan Beel d.d. 3 november '45 aan, waarin hij schreef over 'de zuiveringsziekte'
en de zuivering aanduidde als 'het grootste ongeluk dat ons volk treffen kon bij de heropbouw van ons vaderland'
, maar wij willen hier nu aan toevoegen dat mgr. de Jong zich al bijna twee maanden eerder in uitgebreider bewoordingen even negatief over de zuivering had uitgelaten. Hij was voorzitter van het hoogste orgaan van de Nijmeegse Universiteit: de Sint Radboud-Stichting, en
I Witboek CAG, p. 154.'vanzelfsprekend'
dat bijvoorbeeld studenten 'vanwege hun anti-vaderlandse houding verwijderd'
werden, maar zijn oordeel was dat het bestuur van de Sint Radboud-Stichting zich daar volledig buiten moest houden. 'Immers'
, zo schreef hij op 10 september '45 aan de secretaris van het bestuur,
'wat zien wij gebeuren? Ons volk is aangetast door een afschuwelijke ziekte, die wij de zuiveringsziekte zouden willen noemen. De ene helft van het volk 'zuivert'
de andere helft'
(in werkelijkheid heeft, de 'fouten'
uitgezonderd, slechts ongeveer één op de vijftig werkende Nederlanders te maken gekregen met de vormen van zuivering die wij in dit hoofdstuk beschreven).
'De zuiveringscommissies rijzen als paddestoelen uit de grond. En als dergelijke commissies er eenmaal zijn, dan ligt het gevaar voor de hand ... dat zij methoden van onderzoek toepassen, die in normale tijden zouden verfoeid en uitgescholden worden als 'inquisitie'
-methoden Met een ijver, een betere zaak waardig, wordt uitgeplozen of iemand misschien wel eens een keer bij de een of andere gelegenheid wat slap is geweest ... En als alleen of in hoofdzaak de ijver voor de gerechtigheid de 'zuiveraars'
dreef, dan kon men ... tenslotte er vrede mee hebben, doch hoe gemakkelijk kunnen wraakzucht, het streven zichzelf naar voren te werken door anderen uit te schakelen en andere minderwaardige motieven een rol spelen. Er bestaat geen enkele begrenzing van het onderzoek, en al kan iemand ook bewijzen te over aanhalen dat hij een goed vaderlander was, dat doet er niet toe: koste wat het kost moeten fouten, zwakheden gevonden worden .
. . . En over wat voor misdaden gaat het? Over misdaden tegen het vaderland. Maar er zijn nog andere misdaden. Stel u eens voor dat de ene helft van ons volk de andere helft eens ging onderzoeken omtrent het punt van echtbreuk. Wie zou zich daartegen niet verzetten? En terecht. Men zou zich verzetten tegen dat napluizen, tegen het wroeten, niet tegen het feit dat echtbreuk zo erg niet is. In ieder geval erger dan tekorten in vaderlandsliefde.' 1
Waarom achten wij deze brief (een toonbeeld van slordig denken: de overheid had met echtbreuk niets, met 'tekorten in vaderlandsliefde'
alles te maken) van belang? Vooral hierom omdat zij duidelijk maakt dat al
1 Aangehaald in Katholieke Universiteit Nijmegen 1923-1973. Een documentenboek (1974), P· 26 9-7
De zuivering is een in veler leven diep ingrijpend maatschappelijk proces geweest waarvan men zowel tijdens de bezetting als vlak na de bevrijding de gecompliceerdheid heeft onderschat.
Over beide punten iets meer.
De zuivering heeft zich tot twee groepen uitgestrekt: zij die 'fout'
waren geweest en zij wier optreden anderszins tot kritiek aanleiding had gegeven.
Ten aanzien van de eerste groep, maar louter en alleen ten aanzien van háár, is de zuivering rigoureus uitgevoerd: bij de overheid zijn allen die zich aan de zijde van de vijand hadden geschaard, ca. elfduizendvijfhonderd personen, aanvankelijk geschorst en vervolgens ontslagen (dat is, zoals bleek, zelfs gebeurd met diegenen die in een vroeg stadium van de bezetting slechts korte tijd lid van de NSB waren geweest) en ook in het bedrijfsleven zijn vele ontslagen gevallen - van hun aantal is zelfs geen schatting mogelijk. Op het moment van de schorsing waren de betrokkenen in de regel gedetineerd - schorsing en ontslag betekenden dat hun gezinnen in moeilijkheden kwamen en dat zij na hun vrijlating naar een nieuwe positie moesten gaan zoeken.
De tweede groep is van grotere omvang geweest. Uit de in het voorafgaande gegeven cijfers blijkt dat, schakelen wij diegenen uJt die 'fout'
waren geweest, de volgende aantallen personen (wij beperken ons tot de grootste groepen) met diverse zuiveringsinstanties te maken hebben gehad: overheidspersoneel 20500; land- en zeemacht IS 000; perswereld 1000; radiowereld 700; de wereld van de kunsten 700; studenten 5000; bedrijfsleven 4000; Nederlandse Spoorwegen 3400. Dit geeft een totaal van 50700 het werkelijke totaalcijfer is iets hoger geweest doordat wij de kleine groepen (rechterlijke macht, notarissen, universitaire staven, artsen, advocaten, predikanten en diegenen wier gevallen door de joodset Ereraad werden behandeld) niet hebben meegeteld en doordat er één wellicht vrij aanzienlijke groep is waaromtrent het cijfermateriaal ontbreekt: de kaderleden en arbeidscontractanten van de Nederlandse Arbeidsdienst. Kleinere groepen werden weer gevormd door diegenen van
Wij schreven over 'een in veler leven diep ingrijpend maatschappelijk proces'
. Zo was het. Wij vermeldden dat de Londense regering en het College van Vertrouwensmannen van opvatting waren dat het uitreiken van stakingsbevelen geen nadelig effect mocht hebben op de positie van de betrokkenen, maar zo werd het door dezen, door hun gezins- en familieleden en door anderen die zich met hen verbonden voelden, niet ondergaan: het was, onvermijdelijk, onterend. Men was terzijde geschoven en tot passiviteit veroordeeld. De buurt wist ervan. Dat was een situatie die geen van de betrokkenen ooit heeft beschreven maar wij twijfelen er niet aan of er is door velen zwaar aan getild. Vandaar ook de drang naar een snelle rehabilitatie.
Daarmee komen wij tot het tweede punt: dat de ingewikkeldheid van de zuivering is onderschat. Zij leek eenvoudig maar ze was het niet - 'het grauwe gebied tussen '
goed' en '
fout' "
aldus de historici J. H. J. van den Heuvel en D. M. Ligtermoet in hun studie over de zuivering der burgemeesters van Zeeland, 'bleek onvermoed groot en ook gecompliceerd te zijn.'
1 Wilde men tot verantwoorde uitspraken komen (in dat opzicht heeft, zoals bleek, aan de uitspraken van de Ereraden voor de Kunst veel ontbroken), dan was onderzoek nodig. Inderdaad, de zuivering is begonnen op grond van ingediende klachten maar zij heeft, speciaal met betrekking tot diegenen die in dienst van de overheid waren geweest (de politie uitgezonderd), spoedig een redelijk solide grondslag gekregen: men is dieper op de daden en de houding der betrokkenen ingegaan en dat heeft, mede omdat het vaak grote aantallen personen betrof, veel tijd gevergd. Veruit de meeste van de uiteindelijke zuiveringsuitspraken dateren uit de jaren '46 en '
47 maar de zuivering heeft, zoals bleek, op vele terreinen veellanger geduurd: de perszuivering en de zuivering van de kunstenaars tot in '5 I, die van de beroepsmilitairen en de reserveofficieren vermoedelijk tot in '56, die van het overheidspersoneel tot in ,59 en de (vrij snel voltrokken) zuivering van de advocaten had een nasleep tot in '71.
Ziet men op de zuivering terug, dan dient men te constateren dat er één college is geweest dat zich, alle uitgeoefende kritiek ten spijt, daaraan heeft weten te onttrekken: de Hoge Raad. De verantwoordelijkheidJ.J.wederopbouw. Het naoorlogs herstel van het openbaar bestuur in de provincie Zeeland'
Voorts moet men constateren dat er twee sectoren zijn geweest waarop de zuivering van meet af aan niets te betekenen heeft gehad: de politie en het bedrijfsleven. Zij heeft ten aanzien van de politie gefaald omdat men, had men er ernst mee willen maken, vrijwel de gehele politie had moeten wegzuiveren 1 zij heeft gefaald ten aanzien van het bedrijfsleven omdat bij de verantwoordelijke autoriteiten de wens overheerste om dat bedrijfsleven onmiddellijk in de wederopbouw in te schakelen. Speciaal die zuivering van het bedrijfsleven is een wassen neus geweest - dat is al voortgevloeid uit het feit dat het vier maanden na de bevrijding afgekondigde wetsbesluit F 160 van ontzetting van het recht om een leidende functie te vervullen een ieder uitsloot die hulp aan de vijand had verleend 'uit noodzaak of met het oogmerk en in de redelijke veronderstelling, daardoor uiteindelijk het Nederlandse belang te dienen.'
Hierop kon elk zich beroepen die grote Duitse orders had aanvaard.
Op andere sectoren heeft, menen wij, de zuivering een serieuzer karakter gedragen in zoverre dat de wetsbesluiten die eraan ten grondslag lagen, een goed uitgangspunt boden en dat er sprake was van reëel onderzoek door de zuiverende instanties. Te bedenken valt evenwel dat op de belangrijkste sector: die van de zuivering van allen die in overheidsdienst of semi-overheidsdienst waren geweest, de betreffende zuiveringscommissies slechts adviserend van aard waren - de beslissing lag bij de ministers.
De meeste van die adviezen werden pas geruime tijd na de bevrijding uitgebracht en de meeste beslissingen zijn nog later genomen.
Dat betekende dat twee factoren hun invloed deden gelden op een wijze die nauwelijks in enig geval precies kan worden aangegeven - niettemin zijn die factoren een realiteit geweest.
De eerste was het verzet tegen de zuivering, de tweede de wijziging van wat men bij gebrek aan een betere term 'de geest des tijds'
noemen kan.
1 De gebrekkige politiezuivering leidde er toe dat politiefunctionarissen die tijdens de bezetting de dienst verlaten en tot illegale groepen toegetreden waren, na de bevrijding bij hervatting van hun functie in een milieu terechtkwamen waar velen, soms hogeren in rang, waren gehandhaafd van wie die ex-illegalen precies wisten, hoe ver zij in hun dienstbaarheid aan de bezetter waren gegaan. Hier vloeiden tal van moeilijkheden uit voort, die in een aantal gevallen eindigden met het ontslag van de ex-illegale
'Tekenaars'
en van (Amsterdam) de Vereniging van Ouders van Studenten-'Tekenaars'
, actie in '46 van enkele honderden burgemeesters en andere bestuursambtenaren en vervolgens van twee-en-twintig hooggeplaatsten (onder aanvoering van kardinaal de jong) ten gunste van secretarisgeneraal Frederiks die niet bij de Raad van State in beroep had kunnen gaan. Daarnaast moet melding worden gemaakt van een in januari '46 opgericht Landelijk Comité voor de Rechtszekerheid - een Comité met een dagelijks bestuur waarvan Kortenhorst voorzitter was, met een Raad van Advies met namen die een goede klank hadden (o.m. die van generaal Winkelman, prof. Meijers, Donner en de Tweede Kamer-leden Burger, Donker, joekes en Tilanus) en met een eigen Bureau dat klachten verzamelde. Dat Comité waarin Kortenhorst de drijvende kracht was en welks Raad van Advies niet veel méér was dan een uithangbord " bleef tot in '52 bestaan - vier jaar eerder had Kortenhorst het voorzitterschap van het bestuur moeten neerleggen omdat het feit dat hij, terwijl hij voorzitter was van de Tweede Kamer, voor de Raad van beroep voor de Perszuivering als advocaat van De Telegraaf was opgetreden, in de Kamer scherpe kritiek had uitgelokt. Diezelfde Kortenhorst was het die in die jaren, zoals Derksen en van der Sande het uitdrukten, 'een eenmansbedrijfje'
leek te hebben opgezet om zijn partijgenoten die successievelijk minister van binnenlandse zaken waren, te bestoken met 'Amice-briefjes'
die het voorkomen van disciplinaire maatregelen tegen burgemeesters als 'enig oogmerk'
hadden.
Dan was er (tweede factor) de wijziging van de 'geest des tijds'
.
Aanvankelijk was er, zo drukten wij het eerder uit, een ietwat schuwe bewondering voor de illegaliteit, maar vrij spoedig tekende zich een meer negatieve instelling jegens de illegale werkers af. Dan: de duur zelf van de zuivering wekte weerstanden - zij wekte onrust in de samenleving, terwijl de autoriteiten rust begeerden. Ook bracht de zuivering zichzelf door onjuiste publikaties als die welke eind juli '45 van de Ereraad voor de Architectuur uitgingen, in diskrediet. Wij menen evenwel dat het kabinet-Schermerhom er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen datlidmaatschap van de raad begin '47 neergelegd. Pogingen van Kortenhorst om regio'het kankergezwel'
, waar hij op 27 juni '45 over sprak); door het goedkeuren van de verschijning, eind juli, van de Nationale Rotterdamse Courant; door in oktober het beleid dat de Hoge Raad tijdens de bezetting had gevoerd, in scherpe bewoordingen af te keuren en daarop geen enkele zuivering te laten volgen; door Beels instructie om per I december '45 de staking van allen (behalve de ernstige gevallen) die in overheidsdienst waren geweest, zonder enig nader onderzoek op te heffen; en door het feit dat in '46 de ministers van der Leeuwen Gielen gedoogden dat vooraanstaande, nog niet gezuiverde figuren als Vogt en Speet weer leidende functies uitoefenden in het Hilversumse radiobestel.
En wat moest het grote publiek ervan denken toen talrijke uitspraken van zuiveringsinstanties verzacht en veelal geannuleerd werden door de colleges waarbij de betrokkenen in hoger beroep hadden kunnen gaan - colleges als de afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State, de Centrale Ereraad voor de Kunsten en de Raad van beroep voor de Perszuivering? Men doet die drie colleges geen onrecht wanneer men ze karakteriseert als organen van een door de ministers gewenste afbraak van de zuivering. Het grote publiek kon daar moeilijk een andere conclusie aan verbinden dan dat vèrgaande zachtzinnigheid en de onderlinge loyaliteit van hooggeplaatsten hadden getriomfeerd.
Wel te verstaan: het algemene beeld dat wij in dit aan de zuivering gewijde hoofdstuk hebben kunnen bieden, had niemand in de jaren waarin zich die zuivering afspeelde. Men kon slechts reageren op wat werd gepubliceerd: voldoende om te constateren hoe weinig er van de zuivering overbleef - in latere jaren evenwel zijn de beslissingen van de ministers van binnenlandse zaken en van justitie waarmee gedragingen van ambtsdragers die aan Nederlanders het leven hadden gekost, met een berisping of zelfs zonder berisping werden afgedaan, niet tot de publieke opinie doorgedrongen. Toen burgemeester Schokking van Den Haag in ,56 moest aftreden (overigens: pas na een agitatie die zes maanden duurde) omdat hij in Hazerswoude één Joods gezin ter deportatie had laten ophalen, had hij pech - ten departemente wist men, gelijk al vermeld, dat andere in hun functie herstelde burgemeesters evenveelof méér op hun kerfstok hadden; zij waren allen gehandhaafd.
Misschien moet men bij ontwikkelingen als deze de permanente invloed der departementale hoofdambtenaren niet onderschatten; veelal waren dat dezelfden die tijdens de bezetting de uitoefening van hun
De illegaliteit was een kleine minderheid gebleven en Schermerhorn en Drees wensten haar na de bevrijding als politieke factor uit te schakelen - moet het dan verbazing wekken dat niet naar haar vertogen is geluisterd?
De Grote Adviescommissie der Illegaliteit heeft waakzaam en verontrust de gebeurtenissen gevolgd.
Zij heeft er op aangedrongen dat de regering het doen van aangiften in het kader van de zuivering verplicht zou stellen. Zij heeft geprotesteerd tegen de herverschijning van de NRC. Zij heeft de regering geforceerd tot het instellen van een onderzoek naar het beleid van het Driemanschap van de Nederlandse Unie. Zij heeft geprotesteerd tegen Beels besluit om alle stakingen, behalve die van de ernstigste gevallen, per I december '45 op te heffen. Zij heeft geprotesteerd tegen het feit dat het kabinet overleg ging voeren met de 'oude'
Hoge Raad. Zij heeft er vervolgens tegen geprotesteerd dat de regering elke zuivering van het college achterwege liet. Zij heeft er bij koningin Wilhelmina op aangedrongen, niet haar handtekening te zetten onder de herbenoeming van het door SeyssInquart benoemde lid van de Hoge Raad Smits. Zij heeft aangedrongen op een regeling tot zuivering van het filmwezen. Zij heeft geprotesteerd tegen Beels Perszuiveringsbesluit dat de terugkeer van 'besmette'
bladen mogelijk maakte.
Zij heeft met dit alles bitter weinig succes gehad.
Hoe is dat mogelijk geweest?
Breder gesteld: hoe is het mogelijk geweest dat een zuivering die door de Gideonsbende der illegale werkers in hun veelgelezen illegale bladen was gepredikt en die tijdens de bezetting door velen als noodzakelijk was beschouwd (want er was bijvoorbeeld in de gemeenten waar de Gemein de-Einsatz van kracht was, sprake geweest van weerzin tegen de burgemeester die er zijn medewerking aan verleende, er was bijvoorbeeld sprake geweest van een vrij algemene weerzin tegen de diensten welke de politie aan de bezetter bewees) - hoe is het mogelijk geweest dat die zuivering in luttele jaren verwerd tot een proces waarin de oorspronkelijk gestelde normen met voeten werden getreden?
'42 de vertogen der illegaliteit om de voorstellingen te mijden van kunstenaars die zich bij de Kultuurkamer hadden aangemeld, naast zich neer hadden gelegd - diezelfden ook die in veel gevallen aan de als legale dagbladen verder verschijnende illegale bladen de rug toekeerden, zodra de oude dagbladen weer verschenen.'
Tijdens de bezetting hadden veruit de meesten zich aangepast - wat had het bedrijfsleven anders gedaan? Maar waar moest dan na de bevrijding de maatschappelijke kracht vandaan komen die op zuivering van dat bedrijfsleven aandrong?
Of men de zuivering mislukt noemt, hangt er vanaf welke normen mea hanteert. Gaat men uit van de normen der illegaliteit, dan moet men inderdaad op belangrijke terreinen van een mislukking spreken - een mislukking evenwel die slechts de weerspiegeling is geweest van de samenleving waarin zich in die eerste naoorlogse jaren de zuivering heeft voltrokken.
Binnenhof, de Leeuwarder Courant, Hef Parool, Trouw, De Typhoon (Zaandam) en De Waarheid, en één weekblad: