Een ander deel van de publieke opinie huldigde evenwel heel andere opvattingen en dat gold vooral voor de groep waaruit het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid was voortgekomen. Binnen die groep gold het voor niemand sterker dan voor Gerbrandyen Welter. In '41 had Gerbrandy die laatste zonder spijt uit zijn tweede kabinet zien verdwijnen maar nu hadden zij elkaar gevonden in een gemeenschappelijke diepe afkeer van wat, in hun visie, door het kabinet was en werd bedisseld. Zij zagen het als verraad aan het koninkrijk, als een verloochenen van zijn verleden, als een prijsgeven van zijn toekomst. Hun comité ging een
Comité Rijkseenheid
Commissie-Generaal
Gerbraody, P. S.
Goes van Naters, M. M. van der
Linggadjati-overeenkomst
Romme, C. P. M.
Welter, Ch. J. I. M.
GERBRANDY OVERWEEGT EEN STAATSGREEPbuitenparlementaire pressiegroep vormen. Die groep kreeg enige steun van het grote bedrijfsleven, veel minder overigens dan zij had verwacht (zij had gehoopt, in '47 minstens f I mln van dat bedrijfsleven te ontvangen maar kon, en ook dat met moeite, slechts een kwart daarvan inzamelen), en ook vond zij, zij het in bescheiden mate, weerklank in de pers (het duidelijkst in Elseviers Weekblad, dat in '45 was begonnen te verschijnen), maar zij bleef een kleine minderheid. Zij had het 'naakte'
Linggadjati verworpen - het was, zij het 'aangekleed'
, door de Tweede Kamer . aanvaard. Voor een man als Schouten, fractieleider van de ARP, was de kous daarmee af: Nederland was weer een parlementaire demoeratie - natuurlijk mochten de tegenstanders van Linggadjati actie blijven voeren voor hun denkbeelden maar louter met de middelen van die democratie: op vergaderingen, in de pers, via de radio, in het parlement; het gezag van de regering moest evenwel gerespecteerd worden; wilde men een ander beleid, dan moest men langs democratische weg naar de vorming van een andere regering streven. Zo dachten Gerbrandyen Welter er niet over. Wanneer, zo meende vooral Gerbrandy, de regering het koninkrijk verkwanselde, zulks met medewerking van een parlement dat, zo zag hij het, goeddeels uit personen bestond die eenvoudig niet beseften wat op het spel stond, dan was het zowel de plicht als het recht van een vastberaden minderheid om die regering ten val te brengen en het roer te wenden. De ontwikkeling van deze en dergelijke denkbeelden nam enige tijd in beslag - pas in de eerste maanden van '47 besprak Gerbrandy met de Utrechtse hoogleraar F. C. Gerretson (deze was begin' 4 7 tot het Comité Rijkseenheid toegetreden) de vraag of een staatsgreep principieel geoorloofd was. Zeker, deed Gerretson hem begin april '47 weten, de antirevolutionaire opvattingen kenden het recht van opstand maar alleen 'tegen een revolutionaire regering'
en hoe kon men ooit het Nederlandse volk duidelijk maken dat het langs democratische weg samengestelde kabinet-Beel zulk een regering was? 1 Dat antwoord weerhield Gerbrandy niet - het schijnt dat hij later in april contact opnam of liet opnemen met allerlei organisaties van oud-militairen, wellicht ook uit de rechtersector van de vroegere illegaliteit (welke dat zijn geweest, weten wij niet), er gingen althans in die tijd in den lande zoveel geruchten de ronde doen over een dreigende staatsgreep dat op I I mei ten huize van Vorrink in