De terreur die wij bedoelen, stond in scherpe tegenstelling met de stemming die op Java in de eerste weken na de uitroeping van de Republiek heerste: er was toen geen sprake van gewelddadigheden tegen Nederlanders, Indische Nederlanders of Ambonnezen. Het was in die periode aan de Indonesiërs niet duidelijk, welke houding Groot-Brittannië en Nederland jegens de Republiek zouden innemen. De aankomst van de 'Cumberland', 15 september, gevolgd door de komst van ca. 10 Knil-bommenwerpers, 17 september, wekte ongerustheid bij de pemoe da-groepen en die ongerustheid steeg na de landing van de Seaforth Highlanders en van andere onderdelen van de 2Jrd Indian Division, die eind september en begin oktober in Tandjong Priok werden ontscheept. Als nog alarmerender werd het beschouwd dat in de eerste dagen van oktober zes compagnieën van het Knil uit Balikpapan en Tarakan en één compagnie van de Koninklijke Landmacht uit Australië in Batavia arriveerden, spoedig gevolgd door een bataljon ex-krijgsgevangenen van het Knil uit Singapore. Van aanvaarding van de Republiek was, zo bleek uit de berichten, van Nederlandse zijde geen sprake - er was dus strijd ophanden met het Nederlandse gezag, vertegenwoordigd door de Ne therlands-Indies Civil Administration, de Nica.
De stemming sloeg om en over en weer leidde dat tot gewelddadigheden.
Deze gingen uit van de pemoeda's. In en bij Batavia pleegden zij aanslagen op Indonesiërs die van een pro-Nederlandse houding werden verdacht, maar ook wel op Nederlanders en Indische Nederlanders (op 7 oktober werden er in Tjikampek veertien uit een uit Bandoeng afkomstige trein gehaald en vermoord) en vooral op Ambonnese vrouwen en kinderen. Dat leidde tot een reactie van de Ambonnese militairen die deel uitmaakten van de eerste in Batavia aangekomen Knil-compagnieën - trouwens, tot de drie nieuwe Knil-compagnieën die eind oktoberbegin november in Batavia opgesteld werden, behoorden óók vele Ambonnezen. Aan alle Knil-compagnieën was begin oktober door de legercommandant, luitenant-generaal L. H. van Oyen (die op 2 oktober samen met van Mook uit Australië in Batavia was gearriveerd), gelast zich van provocerend optreden te onthouden, maar die terughoudendheid brachten velen niet op. Toen het gezag in het grootste deel van Bandoeng in de tweede helft van oktober door Brits-Indische troepen van de Japanners werd overgenomen, bleken er talrijke Nederlanders, Indische Nederlanders en Ambonnezen door de pemoeda's te zijn opgesloten. Niet anders
Later in december werden twee aanslagen gepleegd op Sjahrir, de eerste door een Indische Nederlander (die de leiding had), vier Ambonnezen en een Menadonees, de tweede door vijf Indische Nederlanders van wie drie bij de Koninklijke Marine dienden. De aanslagen mislukten maar effect hadden zij wèl: Soekarno en de leden van Sjahrirs eerste kabinet beseften dat zij in Batavia niet langer veilig waren, en de Republiek verplaatste begin januari '46 de regeringszetel naar Djokjakarta, waar (ook dat was een belangrijke factor) het hoofdkwartier van de Republikeinse strijdkrachten in opbouw was. Slechts Sjahrir, gemachtigd door het Knip om met Nederland te onderhandelen, bleef, door een lijfwacht beschermd, in Batavia achter.
Van begin oktober af werden op Java de niet binnen de Britse linies aanwezige Nederlanders en Indische Nederlanders aan een toenemende druk onderworpen. Er werd een economische boycot tegen hen afgekondigd - een parool dat weliswaar niet overal maar toch wel op veel plaatsen werd opgevolgd. Verscheidene tienduizenden Nederlandse vrouwen en kinderen alsook talrijke mannen bevonden zich toen nog in de Japanse interneringskampen, welke de Indisch-Nederlandse vrouwen en kinderen met verlof der Japanners hadden kunnen verlaten. De hulporganisatie
t Aangehaald door getuige W. P. van Veen, Enq., dl. VIlle, p.
Erger nog was dat de pemoeda's, de 1KR-eenheden, hier en daar ook de Indonesische politie zich gingen inspannen om zoveel mogelijk Nederlanders en Indische Nederlanders in handen te krijgen, hetzij door hen, analoog aan wat in Bandoeng en Buitenzorg was geschied, in gevangenissen op te sluiten, hetzij door zich meester te maken van hun interneringskampen. Het eerste deed zich op tal van plaatsen voor, o.m. in Soerabaja. Van begin oktober afwerden er ca. drieduizend Nederlandse en Indisch-Nederlandse mannen enjongens gearresteerd ter opsluiting in de gevangenis aan de Werfstraat. 'Ik werd'
, aldus in zijn verslag een Nederlandse inspecteur van politie,
'op 15 oktober omstreeks 10 uur v.m. met mijn beide zoons het huis uitgesleurd en naar de Simpangclub gebracht, alwaar wij verschrikkelijke folteringen moesten ondergaan. Mijn jongste zoon en ik werden murw geslagen, omdat wij geen 'symbool'
(rood-wit speldje) droegen en 'Nica-honden' waren. Zij namen mij toen mee naar het platje; wij moesten ons geheelontkleden, waarna wij gedurende vijf-en-een-half uur in de barre zon hands-up moesten staan, daarbij het hoofd diep gebogen houden. Telkenmale wanneer wij onze armen door vermoeienis lieten zakken, werden wij met geweerkolven op ribben, geslachtsdelen en in okselholten meedogenloos gestompt. Velen lieten daarbij het leven, wijl samoerai-zwaarden een woordje mee spraken.
Die middag omstreeks half zeven werd de groep, waarbij ook ik behoorde, naar de gevangenis Werfstraat overgebracht, alwaar wij werden opgewacht door· een ruim duizendkoppig goedgewapend gepeupel, dat ons met lansen, zwaarden, knotsen, stukken gaspijp e.d. aanviel. Verschillenden onzer vonden voor en in de gevangenispoort daarbij de dood. Alhoewel ik vele slagen met knuppels op hoofd en schouders kreeg te incasseren, ontkwam ik tot drie malen toe op wonderbaarlijke wijze aan de dood.
In de gevangenis werden wij opgewacht door honderden losgelaten [Indonesische) veroordeelden, allen voorzien van scherpgepunte bamboes, waarmede wij werden gestoken en geslagen. Na een vluchtige lijfsvisitatie, waarbij ons praktisch alles werd ontnomen, kregen wij met zes-en-dertig man logies in ... één ... cel, om twee dagen later te worden overgebracht naar een grotere cel, die wij met
Midden november (de gevechten in Soerabaja waren in volle gang) werd door de pemoeda's een massamoord op de inzittenden in de gevangenis voorbereid - zij werden op het nippertje gered, doordat een reserve-kapitein van het Knil, J. L. Boer, gewaarschuwd door een Ambonnees die vroeger cipier in de gevangenis was geweest, met één Britse tank en twaalf Brits-Indische militairen (de door de Indonesiërs bij uitstek gevreesde Gurkha's) in de nacht van 9 op 10 november vanuit de Britse enclave naar de gevangenis doorstiet waar hij de wacht wist uit te schakelen; later op de rode konden de Britten de bevrijde gevangenen met vrachtauto's naar het havengebied afvoeren, waarna de meesten met schepen naar Batavia en Singapore werden overgebracht.
Zulk een afvoer bleek ook vanuit Semarang noodzakelijk." De Britse brigade die daar was geland, kon zich slechts met steun van de Japanners in het belangrijkste deel van de stad handhaven en toen haar voorhoede die, zoals al vermeld, naar Magelang was opgerukt, laatstgenoemde stad, waar een kleine drieduizend zieken uit de interneringskampen te Ambarawa en Banjoebiroe in hospitalen waren ondergebracht, moest ontruimen, diende men die zieken maar ook een aantal valide Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen en kinderen die hun leven niet meer zeker waren, naar Semarang te voeren.' Zij werden onder bescherming van de Brits-Indiërs met vrachtauto'
s naar Arnbarawa en Banjoebiroe gebracht. Daar werden de interneringskampen onophoudelijk door de pemoeda's aangevallen" - kleine aantallen Brits-Indische en door de Britse
Soekarno en Sjahrir beseften terdege dat het optreden der pemoeda's grote schade toebracht aan de naam van de Republiek - zij boden de Rapioi, die de gevolgen van de boycot ongedaan moest trachten te maken, alle mogelijke hulp maar deze organisatie werd, zoals al vermeld, in de Republikeinse gebieden plaatselijk vaak tegengewerkt. Midden december waren er op heel Java meer dan tweehonderdduizend personen die het voedsel dat zij nodig hadden, hoofdzakelijk van de Rapu/i ontvingen; dat gold toen voor bijna zeventigduizend die zich op dat moment nog binnen de Britse linies in kampen bevonden (onder dezen nu ook talrijke vrouwen en kinderen van Arnbonnese en Menadonese militairen) maar ook voor bijna honderddertigduizend die binnen die linies niet voor hun eigen levensonderhoud konden zorgen. Daarnaast bereikte de Rapwi hulp toen ca. tweeduizendvierhonderd personen buiten de Britse linies.' Welnu, het zijn diegenen geweest die zich op Republikeins territoir bevonden, onder wie de meeste slachtoffers van de Bersiap-acties zijn gevallen.
De Javanen waren door velen steeds voor zachtmoedig gehouden - wie hen beter kende (en dat gold zeker voor de Nederlandse gouvernementsambtenaren) wist dat in menigeen hunner, alsook in menig lid van de andere volkeren die de archipel bewoonden, een verdrongen aggressiviteit smeulde die in situaties van strijd en spanning leiden konJ.74
Zo ook nu. De Republiek, de revolutie leek bedreigd - dat leidde tot een furie van onbeheerst, veelal sadistisch geweld. Pemoeda-groepen waren er welker geestesgesteldheid, aldus Anthony Reid, aan vervolgingswaanzin grensde 'it was somehow expected', schrijft hij,
'that Nica would mark its spies with a special sign. Many were killedfor no better reason than an accidental arrangement of red, white and blue clothing. The prevalence of suspicion and allegations of this type facilitated both revolutionary levelling and simple plunder. Chinese and others with wealth were particularly likely to be labelled Nica-agents.'
Toen de wreedheden eenmaal waren ingezet, werden diegenen van de oorspronkelijke leiders der jeugdgroepen die op matiging bleven aandringen, terzijde geschoven. 'A distinct style of pemuda-leader emerged, with long flowing hair' (conform Soetomo's radio-oproepen), 'military attire, a pistol (the badge of revolutionary authority) at the waist and a sharp, decisive way of giving commands.' 1
De strijdlust van de jeugdigen die door dergelijke fanatici werden geleid, werd voortdurend aangewakkerd door de gevechten waarin zij zelf waren betrokken, maar ook door berichten in de Indonesische pers en radio over wat elders geschiedde. Een deel van die berichten berustte op niet meer dan geruchten: Britse militairen die op I loktober in Medan waren gearriveerd (van de 26th Indian Division waren op Sumatra behalve in Medan ook detachementen aangekomen in Padang en Palembang"), zouden er de grote moskee in brand hebben gestoken en de wedono (het inheemse districtshoofd) van Tandjong Priok die in werkelijkheid dodelijk getroffen was, toen een auto waarin hij zich bevond, door pemoeda's was beschoten, zou met vijf andere Indonesiërs urenlang zijn gemarteld. Door de Indonesische zender te Batavia werd voorts enkele malen omgeroepen dat Indonesische gevangenen zouden zijn opgehangen, dat op hen zou zijn gewaterd en dat hun geslachtsdelen zouden zijn verbrand.'74
Berichten als deze bleven op de pemoeda-groepen niet zonder effect: hun furie werd aangewakkerd. Wat werd er tegen ondernomen? Weinig. Er was maar één plaats waar op de van Indonesische zijde bedreven wreedheden werd geantwoord met een poging tot berechting der schuldigen: Semarang, en er waren er twee waar tot represailles werd overgegaan: in Bekassi, beoosten Batavia, door de Britten, in Medan door de japanners.
In Semarang waren in oktober japanse militairen en gemilitariseerde burgers in een van de gevangenissen, de Boeloe-gevangenis, opgesloten samen met ca.twaalfhonderd Nederlandse, Indisch-Nederlandse en Ambonnese mannen. 'De overall van een gevangen genomen japanse vliegenier had'
, aldus een der Indische Nederlanders,
'de begeerte gewekt van een jonge pemoeda. De knaap liet de vliegenier naar buiten halen, ging achter hem staan (dat zagen wij allemaal door de tralies) en sloeg de vliegenier met een bamboestok neer. Bewusteloos werd hij met een speer doodgestoken en vervolgens veranderde de overall van eigenaar. In zijn bebloede overall paradeerde de knaap langs al de cellen om te laten zien hoe fraai hij er uitzag. Een tijd later zagen wij hoe Japanners, twee aan twee aan elkaar gebonden met hun beenwindsels, uit hun cellen gehaald werden en langs ons heen gebracht naar een deur die toegang gaf tot de ruimte tussen de beide gevangenismuren. Wat zich daar afspeelde, was ons visueel niet bekend, maar wel hoorden wij het bekende' Siap, siap' -gebrul. Later bleek dat de Japanners aan de muren waren genageld en toen als oefendoelen voor speersteken hadden gediend. Zij waren allen dood, toen daags daarna de Japanners, gewaarschuwd door een ontsnapte Japanner, de gevangenis heroverden en ons daardoor van een wisse dood redden.' 1
Er bleken in Semarang een aantal japanse militairen en meer dan driehonderd japanse burgers te zijn vermoord. De Britten gaven er het inheemse bestuur opdracht, de pemoeda's die die moorden hadden bedreven, op te sporen en te straffen. Men kreeg er velen in handen - de meesten ontsnapten, enkelen werden later door de Nederlandse justitie ter dood veroordeeld.
Wat Bekassi betreft, het volgende.
Eind november had een Brits militair transporttoestel er een noodlanding moeten maken pemoeda-groepen hadden er alle twee-en-twintig
Tenslotte Medan. In de buurt van deze stad werden in december enkele japanse militairen vermoord. Andere japanse militairen trokken toen de stad binnen, schoten een groot aantal Indonesiërs dood en onthoofdden er zestig - de afgehouwen hoofden werden op staken tentoongesteld.
Soms konden diegenen wier leven in acuut gevaar was, op het nippertje gered worden - dat bleek reeds uit wat wij over de arrestanten in Soerabaja en Semarang vermeldden. Voor andere groepen bedreigden bleek redding niet mogelijk. Er is één transport van ca. driehonderd vrouwen en kinderen naar Soerabaja geweest van wie meer dan honderd omkwamen doordat de vrachtauto's die hen vervoerden, ondanks het verzet van de begeleidende Brits-Indische militairen (zij werden allen gedood) door pemoeda's in brand werden gestoken, en in het gedeelte van Bandoeng dat buiten de Britse enclave viel, werden in één detentieoord ('Huize Bronbeek'
) minstens tachtig Nederlanders en Indische Nederlanders, onder hen kinderen, vermoord en in een massagraf gestopt. Voorts hebben zich talrijke gevallen voorgedaan waarbij elders Nederlandse en Indisch-Nederlandse mannen, na gemarteld te zijn, werden vermoord. Ook werden gehele gezinnen van Nederlanders, Indische Nederlanders en Ambonnezen om het leven gebracht - soms werden de slachtoffers daartoe levend begraven. Van de Nederlandse, Indisch-Nederlandse en Ambonnese vrouwen en meisjes werden velen verkracht, sommigen bovendien vermoord na op de meest sadistische wijze te zijn gemarteld. En allen wier leven werd gespaard, verloren op Middenen Oost-java in elk geval hun vrijheid: mannen en jongens tussen vijftien en zestig jaar werden er in al of niet geïmproviseerde gevangenissen opgesloten, oudere mannen, vrouwen en kinderen geïnterneerd in de wijken die zij bewoonden, of in loodsen dan wel andere primitieve behuizingen.
Wij gaven in deel I I C een schatting van van Mook weer dat de Bersiap-acties in totaal ca.drieduizend mensenlevens hebben gevergd. Die schatting is te laag geweest: eind '47 kenden de Nederlandse autoriteiten te Batavia de namen van drieduizendvierhonderd personen die om het leven waren gekomen. Het totaal aantal slachtoffers werd toen, honderd onbekenden meegeteld, op drieduizendvijfhonderd geschat; of daarbij
De Chinezen zijn in de Bersiap-tijd niet vervolgd, wèl enkele maanden later. Deze grote bevolkingsgroep was op Java in maart '42, onmiddellijk na de ineenstorting van het Nederlandse gezag, het slachtoffer geworden van plunderingen. Zij had zich tijdens de Japanse bezetting zo goed mogelijk aan de moeilijkheden van het dagelijks bestaan aangepast. Na de uitroeping van de Republiek liep zij aanvankelijk geen gevaar. Talrijke Indonesiërs die achter de Republiek stonden, namen aan dat deze op de daadwerkelijke steun van Nationalistisch China kon rekenen. Vonden in bepaalde plaatsen of steden wandaden tegen Nederlanders, Indische Nederlanders of Ambonnezen plaats, dan hesen Chinezen de Chinese vlag en werden zij met rust gelaten. Anderzijds voelden de meesten er niet voor, deel te nemen aan de anti-Nederlandse boycot. Anderen waren er die actieve steun gingen verlenen aan het Nederlandse gezag. Dat wekte weerstanden. Hier en daar werden Chinezen gekidnapt - het gevolg was dat vooral vermogenden die zich bedreigd voelden, naar de Nederlandse enclaves vluchtten. Wandaden tegen de Chinezen werden bij verscheidene gelegenheden door Republikeinse autoriteiten veroordeeld maar die autoriteiten bleken niet in staat ze te beteugelen. Het gevolg was dat de traditionele wrokjegens de rijke Chinezen (een kleine minderheid!) tot gewelddaden leidde waarvan de gehele bevolkingsgroep het slachtoffer werd. Begin juni '46 kwam het in Tangerang bewesten Batavia (zie kaart II op de pag.'s 728-729) tot een ware vervolging van de er wonende Chinese minderheid die ca. vijf-en-twintigduizend zielen telde: woningen en winkels werden in brand gestoken en meer dan zeshonderdvijftig mannen, vrouwen en kinderen werden vermoord - velen kwamen in de vlammen om. Diegenen wier leven was
Vervolgens kwam het op Sumatra tot twee uitbarstingen: in september '46 werden in Bagan Siapiapi (zie kaart IV op pag. 846), waar ca. veertienduizend Chinezen woonden, gevechten geleverd tussen Republikeinse militairen en gewapende Chinezen - de Republikeinen werden verdreven maar niet dan nadat zij ter plaatse ca. tweehonderd Chinese burgers hadden vermoord; op hun terugtocht doodden zij er ca. honderdzestig. De tweede uitbarsting deed zich in januari '47 in Palembang voor; zij kostte aan minstens tweehonderdvijftig Chinese burgers het leven.
De in de Bersiap-periode uitgeoefende terreur werd uiteraard ook in Nederland bekend. Journalisten berichtten erover en toen eenmaal van midden november '45 af de postverbindingen per vliegtuig met Batavia waren hersteld, kwamen in Nederland talrijke brieven aan waarin nadere bijzonderheden werden gegeven. De velen die er familierelaties of vrienden in Indië hadden, raakten diep ontsteld - er werd van deze groep uit sterke pressie op het kabinet-Schermerhom en op de Voorlopige Tweede Kamer uitgeoefend om zo spoedig mogelijk met geweld van wapenen een einde te maken aan de terreur. Begin november '45 al waarschuwde Logemann van Mook dat de berichten over de Bersiap-furie (die toen nog pas in de beginfase verkeerde!) 'een Lombok-expeditiestemming'
hadden doen ontstaan t, 'die helaas veel spontaner en verbreider is dan de democratische en nationale onbaatzuchtigheid.'
2 Logemann en de overige ministers wensten een akkoord, niet met de Republiek, wèl met Indonesië, maar bij een flink deel van de publieke opinie werd de psychologische basis voor zulk een akkoord door de berichten over de Bersiap-acties weggeslagen - vooral Soekarno werd er volledig mee geïdentificeerd: wat kon men, meenden velen, van deze 'marionet der Japanners'
en 'fascistisch georiënteerde man'
(termen die voorkwamen in de op loktober '45 door de regering gepubliceerde '
verklaring van zelfverzekerdheid') anders verwachten?
Eenzelfde effect deed zich in Indië voor. Onder de Ambonnese en de andere militairen van het Knil waren velen wier verwanten of vrienden om het leven waren gebracht - dezulken dorstten naar wraak, ergerden zich mateloos aan het terughoudende optreden van de Britten en wezen het even terughoudende beleid van van Mook (waarover straks meer) af. Van Mook evenwel besefte terdege dat die terughoudendheid al daarom geboden was, omdat scherp optreden de levens van de Nederlanders en Indische Nederlanders die op Republikeins gebied gevangen zaten of feitelijk geïnterneerd waren, in gevaar zou brengen.' Deze mensen moesten in veiligheid gebracht worden. Daarmee waren Soekarno en Sjahrir het eens. Zij hadden nauwelijks greep op de pemoeda-groepen wat zij wèl konden doen was bevorderen dat diegenen, wier aanwezigheid op Republikeins territoir die groepen tot hernieuwde Bersiap-acties kon verleiden, dat territoir verlieten.
Inderdaad, begin '46 kreeg de Rapu/i verlof, een begin te maken met de evacuatie van Nederlanders en Indische Nederlanders uit het gebied van de Republiek. Voor midden mei '46 waren er (van begin april af door Amacab) ruim twaalfhonderd naar Batavia overgebracht waar het gouvernement een Centraal Evacuatiebureau had opgericht, en in de twee-eneen-halve maand die daarop volgden, nog eens ca. twintigduizend. Er werd daartoe, voorzover het transporten uit Middenen Oost-Java betrof, gebruik gemaakt van vliegtuigen die, de protesten van de pemoeda groepen ten spijt, verlof kregen om in de Republiek op vliegvelden te landen. In augustus en september '46 stonden de evacuaties stil, vermoedelijk omdat de Republikeinse autoriteiten wilden afwachten hoe zich het contact met de tot onderhandelen bevoegde Commissie-Generaal zou ontwikkelen die uit Nederland was gearriveerd. Dat contact verliep goed. Eind september werden de evacuaties dan ook hervat en vervolgens werden tot midden '47 nog eens ca. zestienduizend Indische Nederlanders alsook ca.tienduizend Chinezen naar Batavia geëvacueerd, de meesten in geblindeerde treinen. Daarenboven waren er vele familieleden van in het Knil dienende Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen die op eigen gelegenheid naar de Nederlandse enclaves op weg gingen - alleen al in de drie maanden maart, april en mei' 47 (cijfers voor andere maanden ontbreken) kwamen er ca. drieduizend aan.
Niet al die geëvacueerden hadden het, toen eenmaal de furie van de