Tot het begin van die staatkundige opbouw kon het uiteraard niet komen, zolang het hoogste gezag over Borneo en de Grote Oost niet bij Nederland berustte, maar midden mei '46 mocht van Mook aannemen dat de overdracht van dat gezag (dat na het vertrek der Australiërs bij Mountbatten berustte) niet lang op zich zou laten wachten. Op 21 mei zei hij in een radiotoespraak o.m.: 'De regering acht thans, in afwachting van de ontwikkeling van zaken op Java en Sumatra, het ogenblik gekomen voor georganiseerd overleg met die gedeelten van de bevolking die zich vrij kunnen uitspreken.'
1 Vier dagen later, op 25 mei, ging Mountbatten er in een met van Mook in Singapore gehouden conferentie akkoord mee dat zijn gezag over Borneo en de Grote Oost op 15 juli zou eindigen. In grote haast werd vervolgens door van Mook en zijn medewerkers een conferentie van vertegenwoordigers van Borneo en de Grote Oost voorbereid die op 16 juli in het bergoord Malino (Zuid-Celebes) zou worden geopend.
Wie zouden die vertegenwoordigers zijn?
Alleen in de Minahassa, op Ambon en op Bali was sprake van een verkiezing: in de Minahassa door een kort tevoren ingestelde Voorlopige Vertegenwoordigende Raad welks leden (hoofdzakelijk volkshoofden die zich onder de Nica geschaard hadden) overigens allen door de Nederlandse resident waren benoemd, op Ambon door de gekozen Molukkenraad, op Bali door een Adviesraad. Elders waren het de Nederlandse bestuursambtenaren die aan Batavia berichtten, welke personen huns inziens voor deelneming aan de conferentie in aanmerking kwamen. Onder hun kandidaten waren pro-Republikeinse figuren - dezen werden evenwel uit de groep die Zuidoost-Borneo zou vertegenwoordigen, volledig geweerd juist omdat de Republiek daar een sterke aanhang had. Van Mook maakte de definitieve selectie samen met de directeur Binnenlands Bestuur dr. Hoven (die tot algemeen regeringscommissaris voor Borneo en de Grote Oost zou worden benoemd) en met twee Indonesiërs: de Ambonnees J. Tahija en de pas-benoemde Sultan van Pontianak, Hamid II Alkadri. Laatstgenoemde had de Koninklijke Militaire Academie in Breda doorlopen en was in het Knil tot de rang van kolonel opgeklommen, Tahija, oorspronkelijk onderofficier, was er kapitein in geworden. Beiden waren intelligent maar terwijl Tahija een rustige en
'Sultan Max'
werd genoemd, de neiging tot een zwierig leven. Hij was de enige overlevende telg uit de door de Japanners uitgeroeide Arabische sultansfamilie van Pontianak, had er weinig voor gevoeld met de sultanswaardigheid te worden bekleed maar had deze tenslotte onder pressie van van Mook aanvaard.
Een week lang waren in Malino negen-en-dertig vertegenwoordigers van Borneo en de Grote Oost bijeen. Zij zonden koningin Wilhelmina een telegram om haar te bedanken voor de 7 december-toespraak en schaarden zich voorts eenstemmig achter het door van Mook in zijn openingstoespraak toegelichte denkbeeld om van Indonesië een federatie van staten te maken. Welke en hoeveel? Men kon tot de vorming van vele kleine maar ook van slechts enkele grote overgaan. De vertegenwoordigers van de Zuid-Molukken wilden graag een eigen deelstaat oprichten maar werd dat denkbeeld aanvaard, dan zou men vele deelstaten krijgen. Conform de denkbeelden van van Mook voelde een grote meerderheid van de deelnemers aan de conferentie daar niet voor: buiten Java en Sumatra zouden twee deelstaten voldoende zijn, namelijk de deelstaat Borneo en de deelstaat de Grote Oost. Hoe die deelstaten zouden worden ingericht, zou op een tweede conferentie besproken moeten worden.
Voordat wij nu verder gaan, willen wij opmerken dat de vorming van een deelstaat Borneo niet mogelijk bleek- men was er eenjaar na Malino niet verder gekomen dan tot de oprichting van wat wij hier en straks elders 'een sub-deelstaat'
willen noemen: West-Borneo, het gezagsgebied van Sultan Hamid.
De deelstaat de Grote Oost kwam wèl van de grond.
De door de conferentie van Malino aanbevolen tweede conferentie werd in december '46 gehouden in Den Pasar, de hoofdplaats van Bali. Er waren inmiddels in de dertien autonome gebieden waarin het gouvernement de Grote Oost had ingedeeld, raden ingesteld, welker leden allen op voordracht van het Binnenlands Bestuur waren benoemd. Allen ledepoppen ? Geenszins: er waren figuren onder van wie het Binnenlands Bestuur wist dat zij aan de zijde van de Republiek stonden. Die raden kozen vijf-en-vijftig deelnemers voor de Den Pasar-conferentie en aan hen voegde de landvoogd vijftien toe. Er kwamen dus in Den Pasar zeventig personen bijeen. Zij besloten er, de landvoogd aan te bevelen, de nieuw op te richten deelstaat 'de staat Oost-Indonesië'
, Negara Indo nesia Timoer, te noemen, welke staat het Indonesia Raya als volkslied zou hebben - het nationale Indonesische lied dat volkslied van de Republiek'24 tot '
42 een conservatief lid van de Volksraad, Tjokorde Gde Rake Soekawati.
De Den Pasar-conferentie eindigde op 24 december '46. Een week later, op Oudejaarsdag, stelde van Mook de Staat Oost-Indonesië in, samenvallend met de Grote Oost, 'behoudens'
, aldus de desbetreffende ordonnantie' "
'dat nader zal worden beslist omtrent de indeling van het grondgebied van de huidige residentie Nieuw-Guinea en zijn verhouding tot de Staat Oost-Indonesië en de toekomstige Verenigde Staten van Indonesië.'
Soekawati werd als president aanvaard en het gezelschap dat in Den Pasar bijeen was geweest, werd 'voorlopig vertegenwoordigend lichaam'
- Soekawati breidde het nog met tien door hem benoemden uit. Vervolgens benoemde hij de Makassaarse handelsman Nadjamoeddin Daeng Malewa tot minister-president (Tadjoeddin Noor was voorzitter van het voorlopig vertegenwoordigend lichaam geworden) en deze kreeg tevens de portefeuille van economische zaken - die van financiën werd aan de Nederlander M. Hamelink toegewezen die in '42 bij zijn poging om van Java te ontsnappen in Japanse handen was gevallen en in Makassar was bevrijd.
Men kon Oost-Indonesië op dat moment bezwaarlijk als een reële staat zien - het was niet meer dan een aanloop daartoe. Zijn regering miste aanvankelijk belangrijke bevoegdheden (deze werden pas in de periode april-oktober '47 overgedragen) en van vrij politiek leven was geen sprake: op Zuid-Celebes, het volkrijkste en belangrijkste gebied, bestond totjanuari '48 de staat van oorlog en in delen daarvan, waaronder Makassar, bestond die zelfs tot juli '49 (op Bali tot juni '49 2). Tot diepeWerd dit soort hulp geweigerd, dan werden de weigeraars ter intirnidatie van alle overige Balinezen vermoord, 'gewoonlijk met slagwapens
'wij werden het er na afloop van de vergadering als commissie over eens dat men veel beter met de mensen van de Republiek te doen kan hebben dan met de figuren die wij hierbij voor de constructie van deze staten naar voren hebben gehaald. Het is een weinig representatief en althans matig intelligent gezelschap, om over het karakter van een figuur als Nadjamoeddin, die tot eerste minister schijnt te zullen worden gepromoveerd, nog maar te zwijgen. Wij hebben met deze figuur de keuze tussen de gevangenis en de functie van minister-president: hij komt voor beide gelijkelijk in aanmerking. In dit opzicht is Sjahrir een volkomen ander mens. Nadjamoeddin is een gewone profiteur, die tegen welk geknoei dan ook in het minst niet opziet.'
1
Natuurlijk ontging van Mook de zwakke structuur van een staat als Oost-Indones~ë niet - hij troostte zich, dunkt ons, met de verwachting dat de euvels slechts van tijdelijke aard zouden blijken te zijn. In elk geval vervulde het hem met voldoening dat vooraanstaande Indonesiërs bereid waren mèt hem aan de geleidelijke opbouw van 'de Verenigde Staten van Indonesië'
te beginnen (een duidelijk bewijs dat Nederland niet wenste dat in Indonesië de vooroorlogse verhoudingen zouden worden hersteld!) en dat zij van meet af aan van zekere zelfbewustheid blijk hadden gegeven; dat was al in Malino het geval geweest en hij had na afloop van die conferentie tegen een bezoeker gezegd dat zij een 'vol
lijke manieren.' Aldus waren sinds november '
46 honderdtwintig Balinezen om het leven gebracht en bijna honderdzestig zwaar gewond, 'onder de slachtoffers is ongeveer één derde vrouwen en kinderen.'
De guerrillastrijders waren niet eenvoudig rovers, 'want zij ontlenen de verbreidheid van hun organisatie, naast intimidatie door terreur, aan de in de Balinese maatschappij aanwezige brandstof voor een sociale en nationale revolutie. De omstandigheden en onze eigen politiek van machteloosheid dragen ons reactie en onderdrukking op als laatste middel om te trachten er iets van terecht te brengen. Wij geven op Bali meer macht in handen van de in hoofdzaak conservatief-feodaal ingestelde zelfbestuurders dan wij ooit gedaan hebben en van plan waren.'
(NIB, dl. XI, p. 516 e.v.). 1 Het dagboek van Schermerhorn, p. 121 (13 nov. 1946 en volgende dagen).' in hem had teweeggebracht - '
vier-en-een-half jaar' (d.w.z. van begin '42 af) had hij 'voortdurend tegenslag gehad'
maar Malino was gelukt en 'men moest eens geluk hebben om de tegenslag weer te kunnen dragen.'!
Was het wel zulk een groot succes? Logemanns opvolger mr. J. A. Jonkman gaf in de lente van '47 aan enkele van zijn hoofdambtenaren opdracht, aan de hand van alle uit Batavia ontvangen rapporten een nota te schrijven over de politieke verhoudingen in de eind '46 opgerichte deelstaat Oost-Indonesië. Er werd in dit in mei '47 afgesloten stukgeconstateerd dat de voorstanders van een federalistische opbouw eenvoudig niet opgewassen waren tegen de Republiek, 'omdat zij machteloos staan tegenover de Republikeinse propaganda.'
Nederland had met OostIndonesië niet op voet van gelijkwaardigheid en vrijwilligheid een akkoord gesloten - neen, het 'volstond ... met de creatie van de staat bijwege van investituur' (van Mooks ordonnantie van 31 december '46). 'Hierdoor werd de staat Oost-Indonesië reeds bij zijn geboorte het stigma van minderwaardigheid opgedrukt.'
Conclusie:
'Indien dus Oost-Indonesië een tweede-rangs-staat is, dan is ook zijn regering een tweede-rangs-ftguur en kan de heer Soekawati onmogelijk op één lijn worden gesteld met de heer Soekamo die als gelijkwaardige figuur staat tegenover de Landvoogd, terwijl de heer Soekawati slechts als diens vazal kan worden aangemerkt."
Begin juli '47 legde Schermerhorn eenzelfde oplme vast. Geërgerd door het feit dat het kabinet-Beel in een regeringsverklaring de deelstaat Oost-Indonesië en de sub-deelstaat West-Borneo in één adem had genoemd met de Republiek Indonesië, schreef hij over de machthebbers in Den Haag:
'Dat zij het voorstellen alsof het oordeel van deze beide staten zulk een groot gewicht in de schaal heeft gelegd, is eigenlijk misselijk. Zij kunnen uitstekendzeiden dat die drie letters de afkorting waren van Negara Ikoet Toean, de 'Volg-demeester staat'
. (Anth. Reid: The Indonesian National Revolution, p.
Dit was, zoals nog blijken zal, wat Oost-Indonesië betrof te simpel voorgesteld - het feit blijft bestaan dat van Mook en de Nederlandse kabinetten, wanhopig een tegenwicht zoekend tegen de Republiek, in de vorm van de deelen sub-deelstaten (er kwamen er meer) bouwsels gingen optrekken welke na de soevereiniteitsoverdracht spoedig werden weggeblazen.
Het is, zoals wij eerder betoogden, het mislukken van de Hoge Veluweconferentie geweest (eind april '46) dat van Mook er toe heeft gebracht, een concreet begin te maken met zijn federalistische politiek wij moeten nu terugkeren naar de verdere verwikkelingen met de Republiek in '46.