De Jongs beschrijving van de deportatie van de joden in deel 6, die in de begeleidingscommissie al uitvoerig ter sprake kwam, kreeg ook in de pers ruime aandacht. In het Nieuw Israelietisch Weekblad (18 april 1975) beoordeelde A. S. Rijxman vooral dit hoofdstuk. Hij nam een 'afstandelijke weergave'
waar, die de lezer 'dieper treft'
. , 'Toegegeven, De Jong vermeldt weinig nieuwe aspecten en voor ieder, die
een speciale studie van hetjoodse leed wil maken, blijft Pressers Ondergang
onmisbaar, maar ingebed in de stroom van de overige gebeurtenissen, blijft
het lezen van dit zesde deel een moeilijke arbeid. Emotioneel, omdat het werk, juist door de afstandelijke weergave, de
lezer dieper treft dan waarschijnlijk op een andere wijze geschied zou zijn.
Maar ook verstandelijk, omdat het intellect weigert, anders dan met
verbijstering kennis te nemen van het hartverscheurend verslag van de
feitelijke gebeurtenissen. Razzia en intimidatie door dreiging met Mauthausen en het toepassen
van bruut geweld, zorgden ervoor dat de eerste treinen des doods zonder
moeite naar Westerbork konden vertrekken. Natuurlijk heeft de auteur gelijk als hij de houding laakt van Cohen, die
"in het belang van gearresteerde gijzelaars dringend verzocht, om mede
werking te verlenen, om de aangewezenen voor Duitsland over te halen,
inderdaad tevertrekken". De Jong constateert bitter, dat weliswaar niet expliciet werd aangedron
gen, dat de eerste 4000 joden zich naar het Centraal Station zouden
begeven - maar impliciet wel. Maar men mag toch ook niet vergeten, dat
het dejoden van een vroeg stadium af duidelijkwas, datde Joodse Raad een
instrument
oproepen was dus lang niet altijd zo positief als de schrijver meent. Veeleer
prevaleerde de idee "het is hun zo voorgeschreven", "ze kunnen niet
anders". Daarbij kwam, dat men, in die tijd van alle toegang tot de nieuwsmedia
beroofd, nauwelijks wist, dat er een illegaalorgaan bestond, zoals De Vonk,
die schreef, dat de joden "uit ons midden werden weggescheurd, zoals men
honden naar het asiel brengt om gegast te worden". In onze ogen, is de
gedistantieerde houding van de kerken in Nederland huiveringwekkender.
In het in de kerken voorgelezen gebed van zondag 26 juli 1942 treft ons
toch vooral de passage: "Breng hen tot bekering opdat zij de waarachtige
verlossing mogen verkrijgen die Gij geschonken hebt in Christus, Uw
zoon." Weer opnieuw dus, zelfs in dit moment van opperste nood, zijn het de
joden zelf, die door hun verwerping van Christus dit onheilover zich
hebben gebracht. Nergens zelfs kan men in dit gebed een algemene
aansporing tot feitelijke hulpverlening ontdekken, hoeveel persoonlijke
moed zieleherders, à titre personnel, ook heb ben opgebracht. Waarvoor wij
hen diep erkentelijk zullen blijven. Overigens heeft het voorlezen van het verboden protesttelegram in de
kerken tot de arrestatie van 245 katholiek gedoopte j oden geleid die naar
het concentratiekamp Amersfoort werden gebracht. Want ook de gedoop
ten bleven in de ogen van de Duitsers joden. Zij werden ontzien, zolang dat
in hun ogen nuttig was en gebruikt als pionnen in het grote plan om
N ederland "[udenrein JJ te maken. En wat deed de regering in Londen dan? Afgezien van het feit, dat de
geheime berichtgeving zo gebrekkig was, dat de eerste vage berichten over
de deportatie eerst weken later binnenkwamen, is het antwoord een
beschamend "ze wisten eerst van niets en toen ze het wisten, deden ze nog
niets". Slechts één enkele keer zei Gerbrandy voor Radio Oranje: "Luister
naar Uw geweten en handelt in christelijke barmhartigheid." En de politie dan, die dit "vuile deportatiewerk" in Amsterdam en
andere gemeenten moest doen? Ze vonden het onaangenaam werk en
bovendien gaf het omvangrijk werk in de avonduren, dus overwerk. Na
enkele weken werden de "normale" politiemannen dan ook uitgeschakeld. En de vervoersmaatschappij dan die dit menselijk drijfhout naar
Westerbork heeft moeten brengen? De Nederlandse Spoorwegen? De
joodse deportatietransporten zijn door de NS met hun traditionele punctua
liteit uitgevoerd. Door directie noch door personeelsorganisaties is gepro
testeerd tegen dit mensonterende werk. Het zou ook niet geholpen hebben,
want de Duitsers zouden door terreur elke vorm van weerstand hebben
gebroken. Maar we weten door de grote spoorwegstaking van 1944, welk
een bezieling uitging van verzetsdaden van onze nationale vervoersorgani
De Jong vermeldt hier het feit, dat niemand een vinger uitstak toen bij het eerste transport uit Den Haag de joodse oorlogsgewonden gedeporteerd werden, die sinds mei 1940 in het Militair Hospitaal hadden gelegen. En elke handeling was met duivelse slimheid doordacht, dat zij paste in hun besluit om de 140000 joden van Nederland te deporteren.
Zo ook de talloze stempels die de deportatie tijdelijk uitstelden, want dat was juist goed. Alle joden tegelijk deporteren zou moeilijk gaan en grote onrust verwekken. Valse hoop wekken en dan feilloos zeker toeslaan, dat paste in de opzet. Bovendien werden zo de joden tegen elkaar opgezet in een vruchteloos pogen, de wegvoering nog wat uit te stellen; en het wegvallen van andere dan familiebindingen, zou de groep nog meer verzwakken en de slachtoffers volledig willoos maken.
En het Nederlandse volk in zijn algemeenheid? Het verdient de aandacht, dat blijkens Het Parool en de Duitse rapporten de bevolking feller reageerde op fietsenvorderingen dan op de aangekondigde deportatie der j oden. Men bleef zich krampachtig vastklampen aan de schijnzekerheid van de Sperr-stempels. Het zijn er trouwens nooit meer dan 15 000 geweest, zodat hoogstens één op de acht joden een tijdelijke bescherming genoten heeft, omdat hij tot een van de "gesperrde" categorieën behoorde. En hoewel men wist, althans voelde, dat het maar tijdelijk uitstel was, bestond er geen enkele andere mogelijkheid om zich "legaal" veilig te stellen. Dus geloofde men erin met een hardnekkigheid, die ons nu het wijze hoofd doet schudden, maar toen als normaal werd ervaren.
Het leeghalen van de joodse werkkampen, waarin de Duitse en Nederlandse ss'ers zich naar hartelust in al hun wreedheden konden uitleven (2 op 3 oktober 1942), is niet minder schokkend dan de roofzucht en plundering, die de laagste instincten van de bij dit onmenselijk werk betrokkenen wekten. Vaak deed men met hart en ziel mee. Wat te denken van een uitspraak van een Amsterdamse rechercheur, dat "aan de joden-arrestaties 90 pct. van de Amsterdamse politie heeft meegedaan. De cellen hebben dag en nacht vol gezeten met joden, zodat er voor criminele gevangenen geen plaats was. Voor zware misdadigers heb ik soms geen arrestantenwagen kunnen krijgen, maar wanneer er joden gereden moesten worden, werd er niet gesaboteerd, maar stond de wagen klaar."
Behalve de groepen joden die door doop, gemengd huwelijk, werken voor de Duitse oorlogsindustrie, buitenlandse nationaliteit of "on" -echte arische geboorte, tijdelijk of voorgoed buiten deportatie vielen, waren er 6 54 zgn. "Verdienstjuden ", die in Barneveld werden geconcentreerd en later naar het "model-kamp" Theresienstadt werden gedeporteerd. Van deze "uitverkorenen" heeft slechts één geweigerd naar Barneveld te vertrekken, zoals de auteur meedeelt, en wel prof. mr. I. Kisch. Alweer geen gemakkelijk naoorlogs oordeel onzerzijds, doch wel bewondering voor de moed van een man als Kisch.
De vrijgestelde joden die voor de Weermacht werkten, werden
Judendurchgangslager Vught zouden worden tewerkgesteld. Veel voordeel
hebben deze "bevoorrechten" waarlijk hier niet van gehad, ook zij hebben
gruwelijk geleden en slechts weinigen hebben de oorlog mogen overleven. De enige groep die, buiten doop of huwelijk, werkelijk voordeel heeft
gehad van een "Sperr" zijn de zgn. Calmeyer-gevallen geweest. Dr. Hans
Georg Calm eyer, hoofd van het "Referat Innere Verwaltung", heeft van begin
1941 tot en met januari 1944 weten te bereiken, dat 2899 joden, die
volgens hun eigen opgave uit begin I 94 I joden waren, buiten de
jodendeportaties en ten dele ook buiten de jodenvervolgingen zijn
gebleven. Een van de weinige goede Duitsers, zeker. Maar ook een van de
weinigen die in staat was diep te schouwen. "Sommigen had hij alleen maar
kunnen redden door anderen prijs te geven en zijn schaamte over het
tweede zei hij was groter, dan zijn voldoening over het eerste." Zijn goede
werk werd voortdurend gesaboteerd door de Nederlander Ten Cate, die
zoveel mogelijk joden trachtte te liquideren. Na de oorlog tot 4 jaar
veroordeeld door het tribunaal te Zutphen, werd hij na één maand weer
vrijgelaten. Wie durft nu nog iets te zeggen over de schandalige Oosten
rijkse ofDuitse processen tegen oorlogsmisdadigers? Omstreeks dejaarwisseling 1942-1943 waren nog 40 000 joden "bis auf
weiteres gesperrt". Wat zou de onzekere toekomst brengen? Het werd maar
spoedig te duidelijk. Op 21 januari 1943 werd begonnen met het
ontruimen van het krankzinnigengesticht Het Apeldoornse Bos en de
daarmee gelieerde inrichting voor moeilijk opvoedbare kinderen Achiso
mog. De taferelen die zich daarbij afspeelden, met de daarbij behorende
grondige plundering, doen zelfs de beschrijving van de Hel, door Dante,
onschuldig lijken. Hierbij verbleekt zelfs de beschrijving van het concen
tratiekamp Vughtwaarop 2-3-1943, 41 33joden waren opgesloten. Hetgeen de leiders van de Joodse Raad overigens niet verhinderde om te
verklaren "dat de bedoeling van de Duitse autoriteiten nu duidelijk was: er
zouden dus drie getto's komen: één te Vught, één te Westerbork en
tenslotte één te Auschwitz." En tenslotte: het leegroven van de joodse huizen. Het behoeft ons na het
voorgaande waarlijk niet te verwonderen, dat De Jong tot de conclusie
komt, dat het "één grote dievenbende" werd. Hoewel de inboedels
bestemd waren voor de veroverde gebieden in Oost-Europa waar het
Herrenvolk zich op zijn gemak zou moeten voelen, bleken de transport
moeilijkheden toch te groot, zodat inboedels uit de woningen der joden
tenslotte toch bijna alle in de gebombardeerde steden van Duitsland terecht
kwamen. In totaal werden minstens 29 000 joodse woningen "gepulst" en
in 666 binnenschepen en 100 goederenwagons naar verschillende steden
in West-Duitsland overgebracht. Een klein deel bleef hier voor de
Weermacht en een Nederlandse opkoper, die zich onbeschaamd aan
gestolen joods bezit verrijkte, werd, na de oorlog, vrijgesproken door een
bewust, in strijd gehandeld met de belangen van het Nederlandse volk". Hoeveel hebben zich nu door onder te duiken kunnen onttrekken aan de
grote moord? Volgens De Jong zijn er ca. 18400 ondergedoken joden
geweest, van wie 4500 kinderen. Bij de bevrijding waren er nog eens 900
joden in Westerbork. Ook deze auteur acht dit onderduiken een vorm van
actief verzet en de "opvatting", dat de joodse bevolkingsgroep als geheel de
deportaties passief over zich heeft laten heengaan, door die cijfers
weergelegd. Voor uw recensent is een dergelijke apologetische houding niet nodig,
want niet wij, als joodse groep hebben ons te verdedigen, maar al diegenen
die ons dit actief óf door een bewuste passiviteit hebben aangedaan. Eén van
elke drie onderduikers is gepakt, hetzij door verraad, hetzij door razzia's.
Dat hierbij ook van joden gebruik werd gemaakt door de vijand, spreekt
haast vanzelf. Ook wij hebben recht op misdadigers, zeker in een tijd dat
alle ethische waarden ten gronde moesten gaan. Slechts vier van alle jodenjagers heeft dit feit het leven gekost, onder wie
als enige vrouw de jodin Ans van Dijk. Alle overigen kregen gratie of
werden niet eens tot de zwaarste straf veroordeeld. Zonder ook maar iets af
te doen aan het gruwelijke verraad, dat Ans van Dijk heeft gepleegd, op zijn
minst honderd joden verloren door haar optreden het leven, wordt het
begrijpelijk, dat praktisch alle joodse auteurs over deze materie, bij dit
voltrokken doodvonnis, een vraagteken plaatsen. Tegenover deze verraadster staan gelukkig ook joodse verzetsstrijders
zoals de medische student Bloemgarten, die het dubbele risico van hun
jood zijn en het plegen van illegale activiteiten aandurfden, al hebben de
meesten dit optreden met hun leven moeten betalen. Diep ontroerend is het briefje, dat Rudolf Bloemgarten op de dag voor
zijn executie uit de gevangenis wist te smokkelen: "Wij hebben gedaan wat
wij moesten en zijn volkomen verzoend met de dood. Wie zijn leven
verliest, zal het terug ontvangen als een geheiligd bezit, echter te teer en te
broos, dan dat dit van lange duur kan zijn. God roept - wij wachten met
ongeduld." Ook nu weer is een recensie niet meer, dan een korte beschouwing over
een werk, dat de lezer pas kan kennen, als hij het zelf, weerspiegeld door
eigen intellect en emotie, heeft bestudeerd. En opnieuw kan uw recensent
de aanschaf van dit deel van De Jong van harte aanbevelen. De schat aan
informatie die de auteur verschaft gaat gepaard aan zijn bekende helderheid
en prachtig taalgebruik. U behoeft het niet in alles met hem eens te zijn,
neen, het zet u zelfs aan tot eigen overdenken en soms ook eigen evaluaties.' Een ander geluid liet de liberale senator H. van Riel horen. Zoals eerder gemeld, recenseerde hij op uitnodiging van de redactie van de Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, XCIII, 3 (september 43
tie niet in ga. Ten eerste omdat ik de zaak daarvoor te walgelijk vind en
daarom voor kritiek mijnerzijds als niet-jood ongeschikt, gesteld dat ik die
behoefte aan kritiek zou gevoelen, wat niet het geval is. Ten tweede omdat
Prof. De Jong op deze punten een dusdanige detailstudie gemaakt heeft, zó
nauwkeurig, eerlijk en nauwgezet gewerkt, dat ik niet zou weten wat
daaraan toe te voegen. Slechts zij mij de opmerking geoorloofd dat mijn
opinie over de heren Asscher, Cohen en een deel der Barnevelders
gunstiger is dan die van de auteur. Dat deze figuren de hun geboden kans,
meer was het niet, aangrepen om het eigen naakte bestaan alsmede
eventueel dat van vrouwen kinderen te redden, vind ik vanzelfsprekend.
Evenmin als ik reden zie om het overgrote deel der Nederlanders hun
gemis aan solidariteit met joden en illegalen te verwijten, evenmin zie ik
hier reden voor kritiek op vooraanstaande joden. Vanuit mijn visie: joden hebben niets aparts, noch in gunstige, noch in
ongunstige zin. Hoogstens zijn zij wat intelligenter en wat rationalistischer
ingesteld dan de meeste Nederlanders. Karakterologisch nochtans wijken
zij niet af van de meerderheid van ons volk. Hoogstens kunnen wij het
opvallend vinden dat er niet meer zijn ondergedoken, maar bijzondere
getrouwheid aan de wet was hun veelal eigen, nog los van geldgebrek. Het
betrekkelijk gunstig oordeel van de heer De Jong omtrent de heer
Calmeyer deed mij veel genoegen, aangezien deze Duitse officier met zijn
leven speelde, ten gunste der joden. Anti-Duitse figuren hebben in den
beginne wel anders over hem gedacht, en hier is sprake van eerherstel.
Omtrent prof. dr. Schrieke zullen de meningen wel verdeeld blijven. De
meeste dergenen die in de oorlog bij hem solliciteerden, behielden aan hun
gesprek geen slechte herinneringen. Aan het zijn van landverrader in
technische zin echter van de betrokkene kan weinig twijfel bestaan. Men
lette op het verschil met dr. Hirschfeld die uiteindelijk, ondanks veler diepe
gebelgdheid, het grootkruis Oranje Nassau toebedeeld kreeg.' De voetnoot in het zesde deel, waarin De Jong meedeelt dat een van de voorzitters van de Joodse Raad, prof. Cohen, in een aantal gevallen de Duitsers onderduikadressen van joodse kinderen heeft verstrekt, leidde tot discussie in het Nieuw Israelietisch Weekblad (23 mei 1975). Na een interventie van de advocaat van mevr. V. R. Oudkerken-Cohen, de dochter van de hoogleraar, rectificeerde de auteur zijn mededeling in het Nieuw Israelietisch Weekblad (25 juli 1975), in de volgende druk van de populaire editie, alsmede in deel 13. 2 De Waarheid bevatte bij monde van
2 Deel I 3, I I 3 (I 13).
onderstreept door enkele feiten uit zijn boeken zelf:
in een vorig deel heeft hij niet kunnen ontkennen dat de razzia's op de
joden beantwoord werden met een massale, honderdduizenden mensen
omvattende protest-staking op 2 5 en 28 februari I 94 I:
in dit deel van het werk becijfert hij dat er zo'n 200 000 joodse
N ederlanders bij de vervolging betrokken waren.
voorts dat er enkele tienduizenden joden onderdoken en dat bij de
onderbrenging en verzorging daarvan honderdduizenden betrokken
waren:
hij spreekt van het breder karakter dat het illegaal werk aannam.
omschrijft o.a. de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister
(waarop wij in ons bevrijdingsnummer van 3 mei nader zullen terugko
men) en noemt de april-mei stakingen van I943 een climax van het verzet
in deze periode. En dat was dan - zoals hij zelf moet toegeven - mede het gevolg van het
feit dat de illegale pers er machtig toe bijgedragen heeft om de verzetsgeest
wakker te houden. Vermijden we tenslotte nog het protest-telegram tegen de deportatie der
joden dat namens tien kerkgenootschappen werd verzonden en op 26 juli
in vrijwel alle kerken in het land werd voorgelezen. Om al deze feiten zelf te vermelden en dan tot een conclusie te komen
als die van De Jong "Want wat met de Joden gebeurde, had met de
activiteit der illegale groepen één wezenlijk aspect gemeen: de meeste
Nederlanders hebben er in hun eigen dagelijks bestaan weinig van
gemerkt" vergt waarschijnlijk wel een heel bijzonder soort kronkel.'