In het publieke debat over de betekenis van het Limburgse verzet werd de kwaliteit van de zogeheten Zwitserse Weg, het informatiekanaal van bezet gebied naar de regering in ballingschap in Londen, ter discussie gesteld. In een van Van Lieshouts artikelen, onder de titel: 'De lijn zat in Genève verstopt ...'
(Limburgs Dagblad, 22 maart 1977), werd de discussie voortgezet op grond van informatie van pater Bleijs. , ''
'De voorlichting die via de «Zwitserse weg» naar Londen kon worden
doorgeseind droeg «een uitgesproken breed karakter». Er verscheen in
Nederland geen illegaal blad van enige importantie en er kwam geen
enkele waardevolle illegale brochure uit of de micro-opnamen waren een
weekofzes later in Londen", aldus De Jong. Teneinde Londen bredere informatie te kunnen verschaffen besloten
Stufkens en Slotemaker de Bruïne in de zomer van 1943 de "redaktie" van
de "Zwitserse weg" uit te breiden met Henk van Randwijk en mr. J.
Cramer, toen hoofdredakteur en redakteur van Vrij Nederland. Van toen af
heette de "Ver Vrij-Nederlandste" redaktie de "Politieke Commissie". Voor
"politieke amateurs" was er geen plaats in haar geledingen. De "Politieke
Commissie" moest bestaan uit mensen met verstand van staatkunde in de
breedste zin. "Men kon", aldus de Jong, "niet alles rnicrofilmen - een zekere selektie
was onvermijdelijk. Er is van enige «politieke censuur», die door de
Politieke Commissie van de Zwitserse Weg toegepast zou zijn, geen sprake
geweest. Wèl was het zo dat de commissie een politieke machtspositie
innam die van aanzienlijke betekenis was. Zij zond namelijk niet alleen
stukken door, zij voegde aan die stukken commentaren toe en door middel
van die commentaren deed zij haar best het beleid van de Londense
regering te beïnvloeden." 5
"Ook Visser 't Hooft moeten wij in dit verband niet zien als een passieve figuur, hij voegde aan de commentaren van de Politieke Commissie vaak eigen commentaren toe en stond in het algemeen in een vrij drukke briefwisseling met Gerbrandy's departement. Censureren deed hij niet, maar hij trachtte wèl (dat was ook zijn goed recht) politieke invloed uit te oefenen ...", aldus de Jong.
Op Pater Bleijs kwam de "politieke beïnvloeding" door Visser 't Hooft in ieder gevalover als censuur.
Ook jonkheer Pieter Jacob Six, een telg uit een geadeld Amsterdamse koopliedengeslacht, die onder de oorlog commandant was van het ondergrondse leger, de Ordedienst (00) en dr. Jan Marginus Somer, een Drents officier, die in Londen hoofd was van het in maart 1943 opgerichte Bureau Inlichtingen, persisteren, dat Visser 't Hooft censureerde.
"De taak van Visser 't Hooft was beperkter dan De Jong aangeeft"
, aldus de in 1899 geboren kolonel Somer uit Bussum. "Zijn opdracht luidde inlichtingen in te winnen over het geestelijk verzet o.a. van kerken, van professoren en van studenten. Visser 't Hooft bewoog zich echter ook op andere terreinen; trof de voorbereidingen voor een naoorlogs rood kabinet. In oorlogstijd kun je echter geen inlichtingenwerk doen met politieke achtergronden. Vandaar dat we Visser 't Hooft op een zijspoor zetten en generaal-majoor van Tricht, de militair attaché in Bern, vroegen voor ons te gaan werken. «Ome Jacques» van Niftrik, een kunststoffenfabrikant uit het Brabantse grensdorpje Putte, die met zijn Belgische vrouw Betty naar Zwitserland was uitgeweken, baande voor hem een tweede «Zwitserse Weg»."
Ook Mr. C. L. W. Fock, die kolonel Somer als hoofd van het Londense Bureau Inlichtingen opvolgde, toen deze in september 1944 naar bevrijd gebied trok, beaamt, dat Visser 't Hooft "
een zeer persoonlijke visie had op berichten, die naar Londen werden geseind. Werden de volledige rapporten, die via Spanje en Portugal Londen bereikten, vergeleken met wat uit Genève was doorgeseind dan bleek er nogal wat te ontbreken."
Ook pater Bleijs, die door de minister van Oorlog tijdelijk op het Bureau Inlichtingen was tewerkgesteld, stelde vast, dat er vanuit Genève bijster weinig was overgeseind van wat op het katholiek verzet betrekking had. Het ontging hem evenmin dat er in Londen en Genève door socialisten werd gepolitiekt bij het leven. De socialisten vreesden in het ondergrondse leger een soort kolonelsregiem en wilden het land bevrijden van confessionele invloeden. Confessionalisme leidt tot verdoezeling van politieke denkbeelden, zo predikten zij. In hun politieke optiek was er voor het Thomistische idee, dat geloof maatschappelijke tegenstellingen overbrugt, geen plaats. Zo ongeveer stelde pater Bleijs het in gesprekken, die hij daarover na de oorlog met vrienden en bekenden voerde.
Middels rapporten vulde de postiljon van het Zuidnederlandse verzet veel hiaten op. "Hij sorteerde en evalueerde
werd gevormd door twee beroepsofficieren, twee Indologen, twee juristen,
een bankdirecteur, een econoom, een ingenieur en een priester, pater Bleijs. "Militaire inlichtingen gingen naar de Engelsen. Overige informatie
werd over de verschillende departementen verdeeld. De onafgebroken
stroom van schriftelijke rapporten beliep niet zelden meer dan Ia 000
microfilms per maand. Een ernstig nadeel was de onderbezetting op de
verschillende departementen. De informatie kon daardoor niet naar
behoren worden verwerkt. Niet zelden bleven brieven onbeantwoord en
werd er eens flink gegévédeet. «Vloek maar eens goed uit. Kunje tenminste
weer fatsoenlijk met me prateD», zei pater Bleijs dan altijd. Hij was een
geweldigmens", aldus mr. C. L. W. Fock.' Voor het overige drong er van de kritiek en pressie van de Ordedienst op de weergave van haar verzetswerk in deel 7 niets naar buiten door. De pers volstond met een samenvatting van de conclusies van De Jong.